Regeling vervallen per 03-06-2016

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Rijssen-Holten 2010

Geldend van 13-06-2012 t/m 02-06-2016 met terugwerkende kracht vanaf 13-06-2012

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Rijssen-Holten 2010

INHOUD

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.2 Beslistermijn

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1.7 Termijnen

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

 

Hoofdstuk 2 Openbare orde

 

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

 

Afdeling 2 Betoging

Paragraaf 2 Optochten en betogingen

Artikel 2.2 (gereserveerd)

Artikel 2.3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Artikel 2.4 (gereserveerd)

Artikel 2.5 (gereserveerd)

 

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

 

Afdeling 4 Vertoningen en dergelijke op de weg

Artikel 2.7 (gereserveerd)

Artikel 2.8 (gereserveerd)

Artikel 2.9 Straatartiest e.d.

 

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2.10 Plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

Artikel 2:10A Hinderlijke beplanting of voorwerpen

Artikel 2.11   Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2.12  Maken, veranderen van een uitweg

 

Afdeling 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2.13 (gereserveerd)

Artikel 2.14 (gereserveerd)

Artikel 2.15 (gereserveerd)

Artikel 2.16 Openen straatkolken e.d.

Artikel 2.17 (gereserveerd)

Artikel 2.18 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

Artikel 2.19 (gereserveerd)

Artikel 2.20 (gereserveerd)

Artikel 2.21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2.22 Objecten onder hoogspanningslijn

Artikel 2.23 (gereserveerd)

 

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2.24 Begripsbepaling

Artikel 2.25 Evenement

Artikel 2.26 Ordeverstoring

 

Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.27 Begripsbepalingen

Artikel 2.28 Exploitatievergunning horecabedrijf

Artikel 2.29 Sluitingstijd

Artikel 2.30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

Artikel 2.31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Artikel 2.32 Handel in horecabedrijven

Artikel 2.33 Ordeverstoring

Artikel 2.34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

 

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.35 Begripsbepaling

Artikel 2.36 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2.37 (gereserveerd)

Artikel 2.38 Verschaffing gegevens nachtregister

 

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.39 Speelgelegenheden

Artikel 2.40 Speelautomaten

 

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.41 Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2.42 Plakken en kladden

Artikel 2.43 Vervoer plakgereedschap e.d.

Artikel 2.44 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2.45 Beschermde planten;

Artikel 2.46 (gereserveerd)

Artikel 2.47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Artikel 2.47A Vloekverbod / bezigen onwelvoeglijke taak

Artikel 2.48 Verboden drankgebruik

Artikel 2.49 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2.50 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2.51 Neerzetten van fietsen e.d.

Artikel 2.52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en evenemententerrein e.d.

Artikel 2.53 (gereserveerd)

Artikel 2.54 (gereserveerd)

Artikel 2.55 (gereserveerd)

Artikel 2.56 (gereserveerd)

Artikel 2.57 Loslopende honden

Artikel 2.58 Verontreiniging door honden

Artikel 2.59 Gevaarlijke honden

Artikel 2.60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2.61 (gereserveerd)

Artikel 2.62 Loslopend vee

Artikel 2.63 (gereserveerd)

Artikel 2.64 Bijen

Artikel 2.65 (gereserveerd)

Artikel 2.65A Hinder/overlast door dieren

 

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.66 tot en met 2.70 (gereserveerd)

 

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2.71 Begripsbepalingen

Artikel 2.72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Artikel 2.73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Artikel 2.73A Carbid schieten

 

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2.74 Drugshandel op straat

Artikel 2:75 Verzamelingen van personen in verband met drugs

Artikel 2:76 Openlijk drugsgebruik

Artikel 2:77 Weggooien van spuiten e.d.

 

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheiedsrisicogebieden en camaratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.75 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.76 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2.77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

 

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

 

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3.1 Begripsbepalingen

Artikel 3.2 Bevoegd bestuursorgaan

Artikel 3.3 Nadere regels

 

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels e.d.

Artikel 3.4 Seksinrichtingen

Artikel 3.5 Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 3.6 Sluitingstijden

Artikel 3.7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

Artikel 3.8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

Artikel 3.9 Straatprostitutie

Artikel 3.10 Sekswinkels

Artikel 3.11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

 

Afdeling 3 Beslissingstermijn en weigeringsgronden

Artikel 3.12 Beslistermijn

Artikel 3.13 Weigeringsgronden

 

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.14 Beëindiging exploitatie

Artikel 3.15 Wijziging beheer

 

Afdeling 5 Overgangsbepaling

Artikel 3.16 (gereserveerd)

 

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk van de gemeente

 

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4.1 Begripsbepalingen

Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Artikel 4.4 (gereserveerd)

Artikel 4.5 Onversterkte muziek

Artikel 4.6 Overige geluidhinder

 

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.7 Straatvegen

Artikel 4.8 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4.9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

 

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.10-4:12 (vervallen)

 Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest en afvalstoffen enz.

Artikel 4.14 (gereserveerd)

Artikel 4.15 vergunningsplicht reclame

Artikel 4:15A vergunningsplicht rond reclamemasten

Artikel 4.16 (gereserveerd)

 

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4.17 Begripsbepaling

Artikel 4.18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 4.19 Aanwijzing kampeerplaatsen

 

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

 

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1 Begripsbepalingen

Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5.3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5.4 Defecte voertuigen

Artikel 5.5 Voertuigwrakken

Artikel 5.6 Kampeermiddelen e.a.

Artikel 5.7 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5.9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

Artikel 5.10 (gereserveerd)

Artikel 5.11 Aantasting van groenvoorziening door voertuigen

Artikel 5.12 Overlast van fiets of bromfiets

 

Afdeling 1a Bescherming gemeentelijke belangen

Artikel 5.12a Gemeentewapen en gemeentelogo

 

Afdeling 2 Collecteren Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen

 

Afdeling 3 Venten Artikel 5.14 Begripsbepaling

Artikel 5.15 Ventverbod Artikel 5.16 Vrijheid van meningsuiting   Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5.17 Begripsbepaling

Artikel 5.18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Artikel 5.19 Toestemming rechthebbende

Artikel 5.20 Afbakeningsbepalingen

Artikel 5:21 (gereserveerd)

 

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5.22 – 5.23 (gereserveerd)

 Afdeling 5 Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 5.26 Aanwijzingen ligplaats

Artikel 5.27 Verbod innemen ligplaats

Artikel 5.28 Beschadigen van waterstaatswerken

Artikel 5.29 Reddingsmiddelen

Artikel 5.30 Veiligheid op het water

Artikel 5.31 Overlast aan vaartuigen

 

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.32 Crossterreinen

Artikel 5.33 Beperking verkeer in natuurgebieden

 

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

 

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5.35 Begripsbepaling

Artikel 5.36 Verboden plaatsen

Artikel 5.37 Hinder of overlast

 

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

 

Artikel 6.1 Strafbepaling

Artikel 6.2 Toezichthouders

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

Artikel 6.6 Citeertitel

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

  • b.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening Rijssen-Holten;

  • g.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee

    kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i.

    voertuig: fietsen, bromfietsen, invalidenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens.

  • j.

    deugdelijk opruimmiddel: een middel dat gezien de vorm en constructie als zodanig geschikt  is voor het verwijderen van uitwerpselen;

  • k.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn met ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid of artikel 2.11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste twaalf weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden of in groepsverband dan wel afzonderlijk anderen lastig te vallen, te vechten of op andere wijze de  openbare orde te verstoren.

  • 2. Degene die op een openbare plaats:

    a. aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    c. zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing; is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregelheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6. paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2

[gereserveerd]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4-2:5

[gereserveerd]

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7-2:8

[gereserveerd]

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan.

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie ervan, als:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen,verwijzingsborden en reclame-uitingen.

  • 3.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5.

    Het verbod in dit artikel geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2:10A hinderlijke beplanting of voorwerpen

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 4. Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

    • a.

      indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een stiuatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;

    • b.

      indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2.

    Het college verbeidt het maken of veranderen van de uitweg:

    • a.

      indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • d.

      indien de bruikbaarheid van de weg op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • e.

      In het belang van bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • f.

      indien het functioneren van aanwezige openbare (nuts)voorzieningen op of aan de  weg door het maken van een uitweg op onaanvaardbare wijze wordt belemmerd of teniet wordt gedaan en deze openbare voorzieningen niet kunnen worden verplaatst, zonder aantasting van de verkeersveiligheid en verplaatsing het doelmatig gebruik van

      de weg niet belemmert;

    • g.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, het openbaar groen, het functioneren van de op of aan de

      weg aanwezige openbare (nuts)voorzieningen of wanneer de bruikbaarheid van de weg wordt aangetast.

  • 3.

    De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst  van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

Hoofdstuk

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13-2:15

[gereserveerd]

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17

[gereserveerd]

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door Burgemeester en Wethouders aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19-2:20

[gereserveerd]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:23

[gereserveerd]

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoel in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot  dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare  manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 van de verordening;

    • g.

      reguliere wedstrijden van sportverenigingen, daaronder begrepen jaarlijkse kleinschalige toernooien.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie en/of folkloristische activiteit;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een (tent) feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Geen vergunning voor een evenement is vereist, als aan alle onderstaande voorschriften wordt voldaan:

    • a.

      het aantal aanwezigen bedraagt niet meer dan 250 personen tegelijkertijd (met dien verstande dat voor (rommel)markten, braderieën, daarmee vergelijkbare activiteiten en activiteiten als bedoeld onder j. een maximum van 500 personen geldt);

    • b.

      het evenement vindt plaats tussen 07.00 en 24.00 uur;

    • c.

      er wordt na 23.30 uur geen muziek ten gehore gebracht;

    • d.

      er behoeft geen weg te worden afgesloten welke is bedoeld en weergegeven op de kaart in bijlage 1;

    • e.

      bij gebruik van een gebouw wordt er voldaan aan de gebruiksvoorwaarden voortvloeiende uit de gebruiksmelding behorend bij het gebouw;

    • f.

      er worden slechts kleine objecten geplaatst, zoals een luchtkussen, marktkraam, partytent of objecten van gelijksoortige omvang;

    • g.

      bij plaatsing van marktkramen en/of innemen van standplaatsen wordt er een minimale vrije doorloop (looppad) tussen de objecten van 2 meter gerealiseerd;

    • h.

      de activiteiten geschieden zodanig dat de toegang tot de weg(en) en de bereikbaarheid van de panden langs deze weg(en) voor de hulpverleningsvoertuigen gewaarborgd blijf­t door een minimale vrije strook rijbaan van tenminste 4 meter breed en 4 meter hoog vrij te houden;

    • i.

      brandkranen, brandputten en nooduitgangen worden vrijgehouden;

    • j.

      de deelnemers aan een wandel en/of fietsactiviteiten zijn reguliere verkeersdeelnemers (geen wedstrijdelement) en wijken niet af van bestaande wegen en paden;

    • k.

      er worden/zijn ter begeleiding van een optocht of stoet verkeersregelaars aangesteld en ingezet;

    • l.

      er is toestemming van de rechthebbende/eigenaar van de gebruikte ruimte cq grond;

    • m.

      er worden de noodzakelijke maatregelen genomen om te voorkomen dat de gemeente Rijssen-Holten dan wel een derde, ten gevolge van het evenement schade lijdt;

    • n.

      er worden aan aanwezige bomen of ander groen geen materialen bevestigd;

    • o.

      na afloop van het evenement wordt de openbare ruimte geheel schoon en in de oorspronkelijke staat opgeleverd. Eventuele beschadigingen en/of vernielingen zullen voor rekening van de organisator worden hersteld;

    • p.

      er wordt voldaan aan de handreiking “voorschriften brandveiligheid evenementen”.

    • q.

      eventuele bevelen en/of aanwijzingen van ambtenaren van politie, brandweer en/of gemeente worden stipt opgevolgd;    

  • 3.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig, was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

    • 1.

      Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

    • 2.

      De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging van de openbare inrichting in strijd is met het geldend bestemmingsplan.

    • 3.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning in het geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

    • 4.

      Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

      a.   een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

      b.   een zorginstelling;

      c.   een museum;

      d.   bedrijfskantine of-  restaurant.

    • 5.

      De burgemeester  verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod genoemd in het eerste lid aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Drank en Horecawet, indien

      a.   zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en- handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting, dan wel

      b.   de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of 2:28, tweede of derde lid.

    • 6.

      de vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het vijfde lid onder a.

    • 7.

      paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 2:28a Terrassen

  • 1.

    Het is verboden een terras bij een horecabedrijf te exploiteren, indien:

    • a.

      het terras gevaar of hinder voor de omgeving oplevert;

    • b.

      het terras schade toebrengt aan de weg;

    • c.

      het terras gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

    • d.

      het terras hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

    • e.

      daarvan niet ten minste 2 weken van tevoren melding is gedaan bij de burgemeester met vermelding van de afmeting en plattegrond.

  • 2.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde,de verkeersveiligheid, het uiterlijk aanzien van de gemeente of de woon- en leefomgeving nadere regels en/of voorschriften stellen.

  • 3.

    het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal Wegenreglement.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Openbare inrichtingen

    • a.

      zijn gesloten met uitzondering van 1 januari op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 6.00 uur en op zaterdag en zondag tussen 2.00 uur en 6.00 uur;

    • b.

      mogen geen bezoekers toe laten op maandag tot en met vrijdag tussen 00.30 uur en 6.00 uur en op zaterdag en zondag tussen 1.30 uur en 6.00 uur.

  • 3.

    het terras moet gesloten zijn tussen 24.00 uur en 6.00 uur

  • 4.

    Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 5.

    de burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd of door middel van een besluit andere sluitingstijden vaststellen;

  • 6.

    voor een openbare inrichting als bedoel in artikel 2:28, vierde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 7.

    het eerste en het derde lid zijn van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens het eerste lid;

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een openbare inrichting laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college  bij de toepassing op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37

[gereserveerd]

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

  • a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

  • b. speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

  • c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

  • a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

  • b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2:40 Speelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal  twee kansspelautomaten toegestaan;

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn geen kansspelautomaten toegestaan.

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is, of een recycle-bak, te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

  • a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

  • b. met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden en/of aanplakzuilen aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:45 Beschermde planten

  • 1.

    het college is bevoegd plaatsen aan te wijzen waar het ter bescherming van het natuur-, het landschaps- of dorps-/stadsschoon verboden is daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op een, door het college, krachtens het eerste lid aangewezen plaats, de daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben.

  • 3.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van door of met toestemming van de rechthebbende ter plaatse verkregen

      dan wel elders afkomstige bloemen of planten;

    • b.

      indien de in dit artikel bedoelde handelingen worden verricht in het kader van normale

      onderhoudswerkzaamheden;

    • c.

      voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Natuurbeschermingswet.

Artikel 2:46

(gereserveerd)

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47A Vloekverbod / bezigen onwelvoeglijke taal

  • 1.

    Het is verboden in het openbaar Gods naam oneigenlijk te gebruiken dan wel onwelvoeglijke taal te bezigen die kwetsend is, als bedoeld in artikel 1 van de Grondwet.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, dan wel in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de artikelen 137c, 137e, 147, 147a en 429bis van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiests op markt en evenemententerrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, evenement, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53-56

(gereserveerd)

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

  • 3.

    De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op een openbare plaats binnen de bebouwde kom;

    • b.

      op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd is voor het verkeer van voetgangers;

    • c.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • d.

      op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht, als de hond zich in de openbare ruimte bevindt, ervoor te zorgen een deugdelijk hulpmiddel, dat als zodanig is bestemd voor het verwijderen van uitwerpselen, bij zich te dragen en te gebruiken, voor het daarvoor bestemde doel.

  • 3.

    Het is verplicht het in het voorgaande lid bedoelde hulpmiddel op de eerste vordering van een toezichthoudend ambtenaar te laten zien.

  • 4.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid niet geldt.

  • 5.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid, m.u.v. sub c,  gestelde verbod wordt  opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn-  en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevig kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem die zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden om in door het college aangewezen plaatsen, niet zijnde een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid, daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; of

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:61

(gereserveerd)

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63

(gerserveerd)

Artikel 2:64 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:65

(gereserveerd)

Artikel 2:65A Hinder / overlast door dieren

  • 1.

    Degene die de zorg heeft voor een dier moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder of overlast veroorzaakt.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66-2:70

[gereserveerd]

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.73A Carbid schieten

  • 1.

    Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water, of een gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden (carbidschieten), op zodanige wijze dat gevaar, schade of hinder voor de omgeving kan worden veroorzaakt.

  • 2.

    In afwijking van in het eerste lid gestelde verbod is het carbidschieten toegestaan als:

    • a.

      het gebruik plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 1 januari 2.00 van het daaropvolgende jaar en;

    • b.

      daarbij gebruik wordt gemaakt van bussen met een maximale inhoud van 1 liter en mits daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar,schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving of;

    • c.

      buiten de bebouwde kom gebruik wordt gemaakt van melkbussen met een maximale omvang van 30 liter, met gebruikmaking van acetyleengas afkomstig van reactie tussen calciumcarbid (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen, mits daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar,schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving. Hierbij geldt dat;

    • d.

      het vrije schootsveld minimaal 75 meter is en hierin geen openbare wegen of paden liggen; en

    • e.

      wordt geschoten in een richting die is afgewend van de woonbebouwing; en

    • f.

      de desbetreffende locatie is gelegen op een afstand van tenminste:

      • I.

        75 meter van woonbebouwing; en

      • II.

        300 meter van inrichtingen voor intramurale zorg; en

      • III.

        300 meter van inrichtingen waar dieren worden gehouden; en

      • IV.

        op een afstand van ten minste 500 meter van een vogelbescherminggebied; en

    • g.

      er gebruik gemaakt wordt van afsluitingen die geen schade aan

      mens,dier of goed kunnen veroorzaken en;

    • h.

      degene die carbid schiet 16 jaar of ouder is en niet onder kennelijke invloed van drank of drugs is. Het schieten van carbid is eveneens toegestaan als degene die carbid schiet jonger is dan 16 jaar en het schieten plaatsvindt onder toezicht van een meerderjarige.

    • i.

      er een schriftelijke toestemming is van de eigenaar van het terrein van waaraf geschoten wordt;

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt

    voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke

    stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van strafrecht.

AFDELING 14. DRUGSOVERLAST

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten

of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te

bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, indien redelijkerwijs kan worden

aangenomen dat dit geschiedt met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2.75 Verzamelingen van personen in verband met drugs

  • 1.

    Het is verboden op of aan wegen, die door de burgemeester zijn aangewezen indien de openbare orde dat in verband met het openlijk gebruik van en/of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet als de verzameling personen geen verband houdt met het openlijk gebruik van en/of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen2 en 3 van de Opiumwet.

  • 3.

    Een ieder, die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2.76 Openlijk druggebruik

Het is verboden, op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor

publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2.77 Weggooien van spuiten e.d.

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers e.d. of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de openbare weg dan wel in afvalbakken achter te laten met het kennelijke doel om afstand van het voorwerp te doen.

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:78 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:19, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 of 5:35 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Rijssen-Holten groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:79 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:80 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Artikel 2:81 Verblijfontzeggingen

  • 1.

    Het is degene aan wie dit door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde of zedelijkheid is bekendgemaakt, verboden zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan de door de burgemeester aangewezen wegen en plaatsen, gedurende de uren daarbij genoemd. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking genoemde periode van ten hoogste twaalf weken (verblijfsontzegging).

  • 2.

    Een ieder aan wie een verblijfsontzegging is opgelegd, is verplicht, op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van de politie, zich te verwijderen van de gebieden als vermeld in de verblijfsontzegging.

  • 3.

    De burgemeester beperkt het in het eerste lid gestelde verbod, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 4.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • I.

    de exploitant;

  • II.

    de beheerder;

  • III.

    de prostituee;

  • IV.

    het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • V.

    toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

  • VI.

    andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

  • a. de persoonsgegevens van de exploitant;

  • b. de persoonsgegevens van de beheerder;

  • c. het aantal werkzame prostituees;

  • d. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

  • e. de plaatselijke en kadastrale ligging van de seksinrichting middels een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

  • f. de plattegrond van de seksinrichting middels een tekening met een schaal van tenminste 1:100;

  • g. bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

  • h. bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting.

  • 3. paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • I.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • II.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • III.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • IV.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • V.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • VI.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

  • a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

  • b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

  • a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

  • b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

  • a. op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 en 06.00 uur;

  • b. op zaterdag en zondag tussen 02.00 en 06.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

  • a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

  • b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

  • a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

  • b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

  • a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

  • b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid wordt geweigerd indien:

  • a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

  • b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

  • c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

  • a. de openbare orde;

  • b. het voorkomen of beperken van overlast;

  • c. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

  • d. de veiligheid van personen of goederen;

  • e. de verkeersvrijheid of – veiligheid;

  • f. de gezondheid of zedelijkheid;

  • g. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5. Overgangsbepaling

Artikel 3:16

[gereserveerd]

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder EN VERLICHTING

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de delen van de gemeente.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan + 15 dB(A) hoger dan de reguliere norm zoals gesteld in het Besluit, gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter. De reguliere normen zijn:

7.00 – 19.00 uur

19.00 – 23.00 uur

23.00 – 7.00 uur

LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

7.Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk om 24.00 uur te worden beëindigd.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de buitenverlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 , eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting tenminste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan +20 dB(A) hoger dan de reguliere norm zoals gesteld in het Besluit, gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter. Die reguliere normen zijn:

7.00 – 19.00 uur

19.00 – 23.00 uur

23.00 – 7.00 uur

LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

  • 7.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 24.00 uur beëindigd. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    De geluidsnorm als bedoeld in het zevende lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 9.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4

[gereserveerd.]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

  • b.

    de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

  • c.

    de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

  • d.

    bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast;

  • e.

    Tabel

7.00 – 19.00 uur

19.00 – 23.00 uur

23.00 – 7.00 uur

LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

  • 2.

    Voor de duur van 4 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode tot 23.00 uur uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 3.

    Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10-4:12

[vervallen]

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

  • a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

  • c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:22 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

  • d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel.

Artikel 4:14

[gereserveerd]

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het college is bevoegd tot het stellen van nadere regels.

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wort onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

  • a. de bescherming van natuur en landschap;

  • b. de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5. paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4: 18, eerste lid niet geldt.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

  • a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

  • a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

  • b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

  • a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

  • b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

  • a. langer dan gedurende zeven achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

  • b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een breedte van meer dan 2,4 meter of  hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren;

    • a.

      op een weg, gelegen binnen de bebouwde kom, met uitzondering van de bedrijventerreinen welke bedoeld en weergegeven zijn op de kaart in bijlage 2;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

    • c.

      op een door het college aangewezen plaats waar dit parkeren naar haar oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 2.

    Het in het eerste gestelde verbod is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan zeven achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10

[gereserveerd]

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

  • a. op de weg;

  • b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

  • c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het is verboden om op door het college  aan te wijzen plaatsen gelegen op de weg, fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan. Dit in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid.

Artikel 5:12A Gemeentewapen en gemeentelogo

Het is verboden zonder vergunning van het college het gemeentewapen of het logo van de gemeente te voeren.

AFDELING 2. COLLECTEREN

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een:

    • a.

      inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het werven van donateurs, het aanbieden van goederen, waartoe ook wordt gerekend: geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten, het aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewerkt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

    • b.

      inzameling van geld of goederen wordt niet verstaan: een verkoopactie, zijnde een  huis- aan- huis actie van verenigingen, stichtingen e.d. waarbij er producten verkocht worden waarvan de opbrengsten ten gunste komen aan de eigen verenigingskas en of een ideëel doel.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

  • a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

  • b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

  • c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 21.00 en 9.00 uur.

  • 3. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1. Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

  • a. op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

  • b. voor bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

  • a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

  • b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

  • a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

  • b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2. De weigeringgrond van artikel 5:18, tweede lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:21

[gereserveerd]

AFDELING 5

Artikel 5:22- 5.23

[gereserveerd]

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

  • a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

  • b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

  • a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

  • a. in het belang van het voorkomen van overlast;

  • b. in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

  • c. in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

  • a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

  • b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

  • d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

  • a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, een vreugdevuur of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert;

    Voor hetgeen onder a, b en c genoemd staat, geldt dat dit geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert. Daarnaast moeten de volgende preventieve maatregelen worden genomen:

    • .

      Er alleen onbehandeld schoon hout in korven en of haarden worden verbrand;

    • .

      Er voldoende zand aanwezig is om na afloop het vuur te kunnen doven;

    • .

      De afstand tussen vuurbron en pand of tijdelijk bouwsel minimaal 5 meter is;

    • .

      Er permanent toezicht bij de vuurbron is

  • 3.

    Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

  • a. verharde delen van de weg;

  • b. gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens de artikelen in deze verordening en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen, met uitzondering van artikel 2.10 lid 4, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste de tweede categorie.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de als buitengewoon opsporingsambtenaar beëdigde ambtenaren in dienst van de gemeente.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. De Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Rijssen-Holten 2009 wordt ingetrokken.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Rijssen-Holten 2010

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Rijssen-Holten op 31 mei 2012
drs. H.A.J. van de Vliert, A.C. Hofland,
griffier, voorzitter

Toelichting 3e wijziging

Toelichting voorgestelde wijzigingen

Hieronder vindt u artikelsgewijs een toelichting over de gewijzigde artikelen.

Artikel 1

Voor wat betreft het begrip “bebouwde kom” wordt aangesloten bij de VNG. Er wordt niet langer verwezen naar een door Gedeputeerde Staten vastgestelde bebouwde kom (er bestaan diverse, niet altijd precies overlappende bebouwde kommen, wat voor verwarring kan zorgen). Er wordt nu verwezen naar de definitie zoals deze in de Wegenverkeerswet 1994 genoemd staat. In de gemeente Rijssen-Holten zitten er kleine verschillen tussen de begripsbepaling zoals deze genoemd staan in de Wegenwet en in de Wegenverkeerswet maar die naar alle waarschijnlijkheid niet voor moeilijkheden zorgen. Ook wordt in het Geo Informatie Systeem (GIS) aangesloten bij het begrip zoals deze in de Wegenverkeerswet omschreven staat. Handhaving wordt hierdoor makkelijker en duidelijker als hierbij wordt aangesloten.

Om uitvoering te geven aan het besluit van de commissie ABZM van 16 mei 2011 in zake reclame-uitingen wordt definitie “reclame” uit de APV gehaald en kan er volstaan worden met alleen de definitie “handelsreclame”.

Verder is vanwege een collegebesluit inzake beleidswijziging hondenoverlast de definitie “deugdelijk opruimmiddel” toegevoegd aan dit artikel.

Artikel 2

De overbodige toevoeging “of de aard van de vergunning zich daartegen verzet” is geschrapt.

Artikel 3

In de huidige verordening is artikel 2.1, lid 1 de basis om op te kunnen treden tegen hinderlijke, overlast gevende groepen welke deelnemen aan een samenscholing, zich onnodig opdringen of door uitdagend gedrag aanleiding geven tot wanordelijkheden. In de praktijk blijkt echter dat om effectief op te kunnen treden tegen structureel hinder en andere ‘lichtere’ vormen van door een groep veroorzaakte overlast, de juridische mogelijkheden op dit moment te beperkt zijn. De werkingssfeer van artikel 2.1, lid 1 kan dan ook uitgebreid worden, waardoor ook een juridische basis ontstaat om op te kunnen treden tegen andere hinderlijke groepen die niet tot de klassieke samenscholing kunnen worden gerekend. Aanpassing van dit artikel zorgt ervoor dat indien gemotiveerd en bewezen kan

worden dat een groep door (hinderlijke) aanwezigheid op een bepaalde locatie op andere wijze de openbare orde verstoord, kan worden aangepakt. Deze aanpak houdt in het opmaken van proces-verbaal en eventueel het verrichten van aanhoudingen. Tevens is door invoeging van het begrip ‘te vechten’ een ontstane lacune in de handhaving van geweldsincidenten gedicht.

Artikel 4 en 5

Sinds een aantal jaren wordt er gewerkt met een meldingssysteem voor bepaalde evenementen. In de praktijk blijkt dit systeem, voor de melder én de gemeente, toch veel werk met zich mee te brengen. Ook blijkt de lijst van meldingsplichtige evenementen die in de APV is opgenomen, niet uitputtend.

Gelet op de aard van de huidige meldingsplichtige evenementen en het kleine risico dat deze evenementen met zich mee brengen, wordt voorgesteld om deze evenementen, onder voorwaarden, vergunningsvrij te maken.

Door voorwaarden op te nemen, in plaats van categorieën evenementen op te nemen, zullen meer evenementen die momenteel nog onder het vergunningenregime vallen, vergunningsvrij worden. Door wel voorwaarden te stellen, wordt voorkomen dat er niet handhavend opgetreden kan worden. Een belangrijk aandachtspunt bij de voorgestelde gang van zaken is de communicatie rondom de gewijzigde werkwijze. Doordat men geen melding meer hoeft in te dienen kan het in de praktijk voorkomen dat er gelijktijdig twee vergunningsvrije evenementen op dezelfde locatie gaan plaatsvinden. Dit is, ook vanuit de organisatoren, niet altijd wenselijk. Daarom zal in de communicatie rondom deze voorgestelde wijziging duidelijk worden aangegeven dat, in geval van gebruik van gemeentegrond, wel bij de gemeente nagevraagd moet worden of het gewenste terrein beschikbaar

is. Ook is voor dit artikel aansluiting gezocht bij de gemeente Hellendoorn, die vrijwel gelijktijdig dezelfde voorgestelde wijziging aan haar raad zal voorleggen.

Artikel 6

Per 1 juli 2010 is de aanwezigheidsvergunning voor behendigheidsautomaten afgeschaft. De Wet op de kansspelen is hiervoor aangepast op grond van deze wijziging in de Wet op de kansspelen mogen behendigheidsautomaten vanaf 1 juli 2010 overal geplaatst worden en geldt ook niet meer een maximum aantal. Artikel 2:40 is aangepast i.v.m. deze wetswijziging.

Artikel 7

Het gaat hierom een redactionele aanpassing. Het artikel is in overeenstemming gebracht met de delictsomschrijving in het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 8

De beperkte en verwarrende term “weggebruikers” is vervangen door het veel ruimere “gebruikers” (van de openbare plaats). Verder is het eerste lid redactioneel aangepast.

Artikel 9

De wijziging van dit artikel is een uitwerking van uw collegebesluit t.a.v. beleidswijziging hondenoverlast. De wijziging houdt in dat we in artikel 2:58 een lid 2 en 3 als nieuwe – voorwaarde –opnemen. Het gaat hierbij om de eigenaar- of houder van de hond te verplichten, als deze zich met de hond in de openbare ruimte bevindt, een deugdelijk hulpmiddel (een opruimmiddel zoals een schepje of plastic zakje) bij zich te dragen en te gebruiken, voor het daarvoor bestemde doel. Dit hulpmiddel is bestemd voor het verwijderen van uitwerpselen (lid 2) en het is verplicht om het in het hulpmiddel op de eerste vordering van een toezichthoudend ambtenaar te laten zien (lid 3). Al geruime tijd ondervinden inwoners van de gemeente overlast doordat eigenaren of houders van een hond de uitwerpselen niet verwijderen uit de openbare ruimte. De gemeente ontvangt hier regelmatig klachten over. Binnen alle kernen wordt deze overlast ervaren. De openbare ruimte wordt hierdoor niet als schoon en hygiënisch ervaren. Ook de buitendienst van de gemeente constateert een grotere verontreiniging van de openbare ruimte (o.a. groenvoorzieningen), waardoor er voor hen sprake is van minder hygiënische werkomstandigheden. De bestaande regels in de APV over verontreiniging door honden en het daarin opgenomen verbod zijn op zich duidelijk, maar bieden voor de politie en het team Handhaving van de gemeente onvoldoende de mogelijkheid om handhavend op te treden. Door de bepaling op te nemen dat de eigenaar of houder van de hond verplicht wordt een hulpmiddel bij zich te dragen als hij zich met een hond in de openbare ruime bevindt, worden de mogelijkheden om handhavend op te treden verbeterd. De eigenaar of houder van een hond zal de toezichthouder moeten tonen dat hij een opruimmiddel bij zich draagt. Kan hij daar niet aan voldoen, begaat hij een overtreding en kan hij daarvoor geverbaliseerd worden. Kan de eigenaar of houder van een hond wel een opruimmiddel tonen, blijft voor hem de verplichting bestaan om daarvan ook gebruik te maken zodat de strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven. Dit geldt niet voor kinderspeelplaatsen, zandbakken en speelweides. Op deze plaatsen is het verboden dat een hond zich van uitwerpselen ontdoet in het kader van hygiëne ongeacht het feit dat de houder of eigenaar ervoor zorgt dat deze uitwerpselen worden verwijderd. Wij gaan er vanuit dat deze nieuwe regel bijdraagt aan een schonere openbare ruimte. Ondersteunende maatregelen, zoals het plaatsen van meer afvalbakken of het aanbieden van afvalzakjes, willen wij vooralsnog om financiële en beheersmatige motieven niet voorstellen.

In de definitiebepaling van artikel 1.1. van de APV is een deugdelijk opruimmiddel omschreven als een middel dat: ‘gezien de vorm en constructie als zodanig geschikt is voor het verwijderen van uitwerpselen’.

Artikel 10

Het gaat hierom redactionele aanpassingen. Daarnaast is het verouderde en niet bijzonder diervriendelijke tatoeëren van honden ter identificatie geschrapt.

Artikel 11en 20

Vanwege een uitspraak van de Rechtbank ’s-Gravenhage van 4 januari 2012 is het noodzakelijk om een wijziging aan te brengen in de formuleringen van de betreffende artikelen. De wijziging komt korte samengevat hierop neer:

  • .

    De tekst “het college kan gebieden aanwijzen waar het verboden is om…” wekt de indruk dat het college door de gebiedswijziging een verbod in het leven roept, terwijl het college dat niet kan.

  • .

    Met de formulering: “Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden…” is duidelijk dat de raad in haar verordening het verbod creëert.

Artikel 12

Er geldt op dit moment een meldingsplicht voor het schieten van carbid. Er wordt voorgesteld om de meldingsplicht uit de verordening te halen en te volstaan met het stellen van algemene voorwaarden. Dit zorgt voor een verdere deregulering en een administratieve lastenverlichting. In de verordening staan algemene voorwaarden waaraan men moet voldoen, deze worden in een vroegtijdig stadium voor oudejaarsdag in het Rijssens Nieuwsblad en de gemeentelijke website gepubliceerd.

 

Artikel 13

De redenen voor het opnemen van dit artikel is voornamelijk preventief van aard wanneer er zich in de toekomst problemen voordoen. Wel zijn er de afgelopen jaren enkele terugkerende problemen geweest door overlast veroorzakende groepen personen. Bijvoorbeeld bij bepaalde

horecagelegenheden en in het winkelcentrum (vernielingen, baldadigheden, samenscholing e.d. door een groep jongeren). De politie heeft op dit moment nog geen mogelijkheid om notoire relschoppers uit de gebieden waar men last heeft van de overlastplegers, te weren. Wij stellen voor een artikel aan de APV toe te voegen, waardoor burgemeester en politie meer mogelijkheden krijgen om de openbare orde en veiligheid te handhaven. Indien er vrees bestaat dat een bepaald persoon in een bepaald gebied de orde of de zedelijkheid kan verstoren, kan op grond van dit artikel door of namens de burgemeester een verblijfsontzegging worden uitgereikt aan die persoon. Dit betekent dat die persoon zich op bepaalde tijden niet in dat gebied mag begeven. Het is niet doorslaggevend of de gepleegde feiten op straat plaatsvinden, maar er moet wel een relatie met de openbare orde zijn. Zo zullen bedreigingen in een winkel of in voor het publiek toegankelijke gebouwen wel degelijk relevant zijn voor de openbare orde en ten grondslag kunnen liggen aan een verblijfsontzegging. Ook winkelontzeggingen die regelmatig worden overtreden kunnen aanleiding zijn een persoon uit een groter gebied rondom die winkel te weren. De bevoegdheid tot het opleggen van verblijfsontzeggingen, is gebaseerd op artikel 172 lid 3 van de Gemeentewet.

 

Artikel 14

In het tweede lid sub b zijn de BES-eilanden ingevoegd.

Artikel 15

De formulering van het eerste lid is aangepast. Door een toevalligheid wekte de tekst de indruk dat er naar het reeds lang ingetrokken “Besluit toestellen en geluidsapparaten” werd verwezen.

 

Artikel 16 en 17

Om uitvoering te geven aan het besluit van de commissie ABZM van 16 mei 2011 is deze aanpassing noodzakelijk. Daarnaast wordt er binnenkort ook een reclamebeleid ter vaststelling aan u aangeboden. Hierin wordt verdere uitwerking van uw besluit verwerkt.

Het is aan de politie en de buitengewoon opsporingsambtenaar om te beoordelen of het verkeer in gevaar wordt gebracht of dat er ernstige hinder ontstaat voor de omgeving. Een voorbeeld: als de constructie van een reclame-uiting, bijvoorbeeld de lichtmasten, kwalitatief zo slecht is, dat bij een beetje storm de reclame-uiting kapotgaat en wegwaait kan er hinder ontstaan voor de omgeving en de verkeersveiligheid in gevaar gebracht worden. Met deze bepaling wordt bedoeld dat als een reclame-uiting van een dusdanig slechte kwaliteit er een mogelijkheid moet zijn om in te grijpen.

 

Artikel 18

Gaat om een tekstuele wijziging. De bouwvergunning is per 1 oktober 2010 opgegaan in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

Artikel 19

In gemeentelijke kring wordt het meer en meer als noodzakelijk ervaren dat het parkeren van grote voertuigen - in het bijzonder vrachtwagens - op wegen in de stadscentra en in de woonwijken zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Maatschappelijk gezien is er een tendens waarneembaar dat dit parkeren wordt ervaren als misbruik van de weg. De gevaren en inconveniënten die deze parkeergedragingen kunnen opleveren, zijn velerlei: onvoldoende opvallen bij schemer en duisternis van geparkeerde vrachtwagens, onvoldoende zichtbaarheid van tussen of achter deze voertuigen spelende kinderen, buitensporige inbeslagneming van de schaarse parkeerruimte, belemmering van het uitzicht vanuit de woning, afbreuk aan het uiterlijk aanzien der gemeente enz. “normaal” verkeer kan worden beschouwd.

 

Met hetgeen in het eerste lid onder a, genoemd staat is het mogelijk om grote voertuigen zoals vrachtwagens, verhuiswagens etc. te weren uit de bebouwde kom. Omdat bepaalde delen van de bedrijventerreinen (zie bijlage 2) onderdeel uitmaken van de bebouwde kom zijn deze uitgezonderd van het verbod omdat het niet in de rede ligt om te verbieden dat er vrachtwagens op de bedrijventerreinen geparkeerd worden.

 

Daarnaast is het college op basis van het eerste lid, onder b en c, bevoegd om plekken aan te wijzen waar het verbod ook geldt wanneer het naar het oordeel van het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente of waar het parkeren naar haar oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

 

De werking van het in het eerste gestelde verbod is ingevolge het tweede lid beperkt tot de avond en de nacht, alsmede het weekeinde en de doordeweekse feestdagen. Het lijkt in het algemeen niet redelijk om het parkeren van grote voertuigen op de weg ook gedurende de werkdag te verbieden. Dit zou de belangen van met name handel en industrie te zeer schaden.

Overigens blijft ook tijdens de perioden waarin het verbod bedoeld in het eerste lid niet van toepassing is, het zodanig parkeren van vrachtwagens dat aan bewoners of gebruikers van gebouwen hinder of overlast wordt aangedaan, verboden krachtens het hierop volgende artikel 5:9 (Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen).

 

Lid drie is toegevoegd om het mogelijk te maken dat ook campers, caravans en kampeerwagens die door hun afmetingen onder het verbod van het eerste lid zouden vallen, toch voor maximaal zeven dagen op de weg geparkeerd mogen blijven staan.

 

Daarnaast heeft het college de bevoegdheid om van het in het eerste lid omschreven verbod een ontheffing te verlenen.

Aldus kan worden voorkomen dat de werking van dit verbod zou leiden tot een onevenredige aantasting van bedrijfsbelangen.

Verzoeken om ontheffing zullen van geval tot geval moeten worden bekeken.

 

Artikel 21

Door het wijzigingen van dit artikel, valt een verkoopactie niet onder een inzameling van geld of goederen. Een verkoopactie is een huis- aan- huis acties van verenigingen, stichtingen e.d. waarbij er producten verkocht worden waarvan de opbrengsten ten gunste komen aan de eigen verenigingskas en of een ideëel doel. Hierbij moet gedacht worden aan het verkopen van paaseitjes van de plaatselijke voetbalvereniging of een potgrond actie van de plaatselijke kerk of van een stichting die oliebollen verkoopt.

In de praktijk is gebleken dat er al gewerkt wordt conform het voorgestelde en dat dit niet voor problemen of overlast voor de burger zorgt waardoor er gevaar voor de openbare orde is. Daarnaast betekent dit een verdere deregulering en een administratieve lastenverlichting.

Er geldt nog wel een vergunningplicht voor het inzamelen van gelden en goederen. Dit om in het kader van openbare orde enigszins zicht te houden of er bij dergelijke instanties sprake is van een malafide inzameling.

 

Artikel 22

In overleg met de brandweer zijn de preventieve maatregelen eruit gehaald. Brandweer Twente is hiervoor bezig met het opstellen van algemene voorschriften.