Verordening Inburgering gemeente Rijswijk 2012

Geldend van 01-07-2012 t/m heden

Intitulé

Verordening inburgering 2012.

De gemeenteraad van Rijswijk, bijeen in openbare vergadering op 12 juni 2012 gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk d.d.         , nr. 12.013   

Gelet: - op de artikelen 8, 19, vijfde lid , 19A, eerste lid, 23, derde lid, 24a, vijfde lid, 24e, tweede lid, 24f en    35 van de Wet inburgering;  

Overwegende: dat de Wet inburgering aan de gemeenteraad opdraagt bij verordening regels te stellen metbetrekking tot informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen en vrijwilligeinburgeraars, alsmede over inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen en over rechten en plichten vanwege een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;dat de Wet inburgering tevens aan de gemeenteraad opdraagt bij verordening het bedrag van deboete te bepalen die kan worden opgelegd voor de verschillende in de wet genoemde overtredingen; dat de Wet Participatiebudget een ruimere doelgroep definieert dan de in de Wet inburgering genoemde doelgroep;     B E S L U I T: vast te stellen de

Verordening inburgering gemeente Rijswijk 2012

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet inburgering en de daarop gebaseerde regelgeving dan wel de Wet Participatiebudget en de daarop gebaseerde regelgeving, alsmede de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk;

    • b.

      gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Rijswijk

    • c.

      de wet: de Wet inburgering (WI);

    • d.

      het Besluit: het Besluit tot uitvoering van de Wet inburgering (Besluit inburgering);

    • e.

      inburgeringstraject: geheel van voorzieningen gericht op het behalen van het inburgeringsexamen dan wel het Staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II dan wel noodzakelijk voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding;

    • f.

      doelgroep: belanghebbenden aan wie op grond van de Wet inburgering en daarop gebaseerde regelgeving, de Wet Participatiebudget en daarop gebaseerde regelgeving, artikel 7 van de WWB, artikel 4.23 van het Besluit, en de Wsw ondersteuning op het gebied van inburgering en participatie kan worden geboden;

    • g.

      boete: bestuurlijke boete als bedoeld in hoofdstuk 6, paragraaf 2, van de wet;

    • h.

      nalatige gedraging: de gedraging waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd als bedoeld in hoofdstuk 6, paragraaf 2, van de wet;

    • i.

      regio Haaglanden: het gebied dat wordt gevormd door de gemeenten ’s-Gravenhage, Zoetermeer, Delft, Westland, Pijnacker-Nootdorp, Midden-Delfland, Wassenaar, Leidschendam-Voorburg, Rijswijk.

Hoofdstuk 2: Beleid

Artikel 2.1 – Opdracht college

  • 1. Het college biedt ondersteuning bij inburgering en voor zover dat noodzakelijk wordt geacht een voorziening gericht op inburgering, eventueel in combinatie met een voorziening gericht op participatie of arbeidsinschakeling, aan personen die behoren tot de doelgroep als omschreven in artikel 1, tweede lid, onder f., van deze verordening.

  • 2. Het college maakt een afweging bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen waarbij, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, gekeken wordt of de voorziening het meest doelmatig is om de beoogde inburgering en/of participatie te realiseren.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende en taakgerichte diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 4. Het college kan, bij het bepalen van het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen, prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen. Onverlet opname in de beleidsregels, kunnen de financiële mogelijkheden en kaders worden bijgesteld indien daartoe de noodzaak aanwezig wordt geacht.

  • 5. Het college kan, in overeenstemming met het Uitvoeringsinstituut Werknemers-verzekeringen (UWV), voorzieningen als bedoeld in deze verordening aanbieden aan belanghebbenden die in Rijswijk woonachtig zijn en aan wie het UWV een uitkering verstrekt, alsmede aan inwoners van andere gemeenten uit de regio Haaglanden.

  • 6. Ten aanzien van de vergoeding aan het college van de kosten, welke verbonden zijn aan het aanbieden van voorzieningen aan belanghebbenden als bedoeld in het vijfde lid, kan het college nadere afspraken maken met het UWV.

  • 7. Het college kan werkzaamheden in het kader van ondersteuning of voorzieningen laten verrichten door contractanten.

Artikel 2.2 – Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Personen die behoren tot de doelgroep zijn de belanghebbenden die aanspraak kunnen hebben op ondersteuning bij de inburgering en een naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op inburgering en/of participatie.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria van deze verordening en de in artikel 2.3, eerste lid, aangehaalde beleidsregels.

Artikel 2.3 – Beleidsregels

  • 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels vast.

  • 2. Deze beleidsregels omvatten in elk geval:

    • a.

      de middelen waarvan gebruik wordt gemaakt voor de informatieverstrekking;

    • b.

      met inachtneming van het gestelde in artikel 4.1, tweede lid, de prioriteit die wordt gegeven aan bepaalde doelgroepen die in aanmerking kunnen komen voor een aanbod van een inburgeringstraject;

    • c.

      de procedure die wordt gevolgd bij het doen van een aanbod van een inburgeringstraject;

    • d.

      een omschrijving van de verschillende inburgeringsvoorzieningen en mogelijke andere voorzieningen die kunnen worden ingezet;

    • e.

      nadere voorwaarden waaronder een persoonsgebonden inburgeringsbudget kan worden toegekend;

    • f.

      nadere voorwaarden waaronder een inburgeringstraject kan worden beëindigd;

    • g.

      nadere voorwaarden met betrekking tot de terugbetaling van gemaakte kosten voor een inburgeringstraject indien een vrijwillige inburgeraar verwijtbaar nalatig is in de nakoming van de verplichtingen zoals die in de overeenkomst zijn opgenomen.

  • 3. Het college kan aan een voorziening of een inburgeringstraject nadere verplichtingen verbinden, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en voor zover van toepassing uit de WWB, de IOAW, de IOAZ, de Wet Participatiebudget, de WEB, de Participatieverordening 2012, en deze verordening.

Hoofdstuk 3: Informatie

Artikel 3:1 – Informatieverstrekking

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot de voorzieningen.

  • 2. Het college draagt er zorg voor dat voor de informatieverstrekking als bedoeld in het eerste lid verschillende middelen worden ingezet.

Hoofdstuk 4: Gemeentelijk aanbod inburgeringstraject

Artikel 4.1 – Gemeentelijk aanbod

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.1 biedt het college

    • a.

      aan asielmigranten die houder zijn van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000 een inburgeringsvoorziening dan wel een taalkennisvoorziening aan;

    • b.

      aan geestelijke bedienaren een voor deze doelgroep bedoelde inburgeringsvoorziening aan;

    • c.

      een inburgeringsplichtige die in een eerdere gemeente reeds een aanbod voor een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening heeft geaccepteerd, dan wel voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld in geval van verhuizing naar de gemeente Rijswijk, dezelfde of een gelijkwaardige inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan.

  • 2. Het college wijst de overige groepen inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars aan wie hij bij voorrang een inburgeringstraject kan aanbieden op basis van de volgende criteria:

    • ·

      arbeidsperspectief;

    • ·

      maatschappelijke participatie;

    • ·

      opvoedingstaak;

    • ·

      sociale zelfredzaamheid.

Artikel 4.2 – Procedure van het doen van een aanbod

  • 1. Het college doet het aanbod schriftelijk doch niet eerder dan dat over de samenstelling van het aanbod van het inburgeringstraject met belanghebbende overleg is geweest.

  • 2. Wanneer belanghebbende het aanbod weigert of niet binnen de daarvoor door het college gestelde termijn op het aanbod heeft gereageerd, vervalt het aanbod.

  • 3. In geval van bijzondere omstandigheden die naar het oordeel van het college niet aan de inburgeringsplichtige kunnen worden tegengeworpen en om te voorkomen dat belanghebbende in een achterstandssituatie terecht komt die zijn participatie aan de arbeidsmarkt of de samenleving belemmert, kan het college besluiten dat een inburgeringsplichtige voor een tweede aanbod van een inburgeringstraject in aanmerking wordt gebracht.

Artikel 4.3 – Samenstelling van het inburgeringstraject

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat het aanbod van het inburgeringstraject zoals bedoeld in artikel 19, respectievelijk artikel 24a van de wet voor de belanghebbende doeltreffend en doelmatig is.

  • 2. Het college stemt het inburgeringstraject, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar.

  • 3. Het college streeft ernaar het inburgeringstraject zoveel mogelijk duaal te laten lopen met een activiteit gericht op arbeidsparticipatie of maatschappelijke participatie.

  • 4. Indien voor de uitkeringsgerechtigde belanghebbende tevens een voorziening gericht op arbeidsinschakeling is of wordt ingezet, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling, met dien verstande dat de inburgeringsvoorziening de arbeidsinschakeling niet in de weg mag staan.

Artikel 4.4 – Subsidie- en budgetplafonds

  • 1. Het college kan een voorziening ook in de vorm van een subsidie toekennen.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de duur, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3. Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 4. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Artikel 4.5 – Eigen bijdrage

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de wijze van betaling van de eigen bijdrage zoals bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende.

  • 2. Van een vrijwillige inburgeraar van wie het totale gezinsinkomen niet hoger is dan maximaal 130% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm, vraagt het college op grond van het bepaalde in artikel 24e, tweede lid, van de wet geen eigen bijdrage.

  • 3. Het college bepaalt voor de inburgeringsplichtige in de beschikking en voor de vrijwillige inburgeraar in de overeenkomst betreffende het inburgeringstraject:

    • a.

      de termijnen van betaling;

    • b.

      in hoeverre de betaling van de termijnen geschiedt door verrekening met een uitkering op grond van de WWB, de IOAW of de IOAZ.;

    • c.

      of het college het UWV verzoekt om het bedrag van de eigen bijdrage van de belanghebbende aan het college te betalen indien degene die de eigen bijdrage verschuldigd is een uitkering ontvangt op grond van één van de in artikel 4.23, van het Besluit aangewezen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen waarmee de eigen bijdrage wordt verrekend en die wordt uitgevoerd door het UWV.

Artikel 4.6 – Inhoud van het besluit van het college

Het besluit van het college tot toekenning van een inburgeringstraject bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van het inburgeringstraject;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de belanghebbende waaronder ingeval van de vrijwillige inburgeraar, de verplichting om een naar het oordeel van het college redelijk deel van de gemaakte kosten terug te betalen indien aan het geaccepteerde inburgeringstraject onvoldoende medewerking wordt verleend en dit de vrijwillige inburgeraar te verwijten is;

  • c.

    voor de inburgeringsplichtige de datum waarop het examen dat aansluit op de in het inburgeringstraject genoemde voorziening moet zijn behaald en voor de vrijwillige inburgeraar de datum waarop aan dit examen moet zijn deelgenomen;

  • d.

    voor zover van toepassing, de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage;

  • e.

    ingeval van een oudkomer die inburgeringsplichtig is, de datum waarop de termijn van de handhaving van de inburgeringsverplichting, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

Hoofdstuk 5: Handhaving

Artikel 5:1 – Handhaving zonder gemeentelijk aanbod

  • 1. a. Aan de inburgeringsplichtige die oudkomer is en aan wie het college besluit geen aanbod van een inburgeringstraject te doen stuurt het college een beschikking waarin toepassing wordt gegeven aan artikel 26 van de wet.

    b. De beschikking bevat tevens informatie over rechten en verplichtingen, het eindniveau dat belanghebbende ten minste moet hebben behaald bij het inburgeringsexamen of een daaraan ten minste gelijk te stellen examen en de uiterste datum zoals bedoeld in artikel 7 van de wet waarop aan de inburgeringsverplichting moet zijn voldaan.

  • 2. Aan de inburgeringsplichtige die nieuwkomer is en aan wie het college besluit geen aanbod te doen van een inburgeringstraject, stuurt het college een kennisgeving met daarin vermeld informatie over rechten en verplichtingen, het eindniveau dat belanghebbende ten minste moet hebben behaald bij het inburgeringsexamen of een daaraan ten minste gelijk te stellen examen en de uiterste datum zoals bedoeld in artikel 7 van de wet waarop aan de inburgeringsverplichting moet zijn voldaan.

Artikel 5:2 – Bestuurlijke boete

  • 1. a. Indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van het voor hem vastgestelde inburgeringstraject, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet kan het college hem een schriftelijke waarschuwing geven zonder oplegging van een bestuurlijke boete.

    b. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,00 indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, ook na de verleende waarschuwing als bedoeld onder a. geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,00 indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van het voor hem vastgestelde inburgeringstraject, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet.

  • 3. Indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding van artikel 23, eerste lid, van de wet opnieuw schuldig maakt aan een dergelijke overtreding, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste € 500,00.

  • 4. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,00 indien de inburgeringsplichtige niet binnen een in artikel 7, eerste lid, van de wet, bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a., van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen of een daarmee ten minste gelijk te stellen examen dat leidt tot vrijstelling van de inburgeringsverplichting, heeft behaald.

  • 5. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1.000,00 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen of een daaraan ten minste gelijk te stellen examen dat leidt tot vrijstelling van de inburgeringsverplichting, heeft behaald.

  • 6. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1.000,00 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 33 van de wet vastgestelde termijn, het inburgeringsexamen of een daaraan ten minste gelijk te stellen examen dat leidt tot vrijstelling van de inburgeringsverplichting heeft behaald.

  • 7. Het college stemt de hoogte van de boete af op de ernst van de nalatige gedraging, de mate waarin deze nalatige gedraging aan de inburgeringsplichtige kan worden verweten en houdt rekening met de omstandigheden waarin de inburgeringsplichtige verkeert waarvan zijn inkomenspositie onderdeel kan uitmaken.

Hoofdstuk 6 – Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 6:1 – Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk.

Artikel 6:2 – Hardheidsclausule

    • a.

      In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

    • b.

      Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening indien strikte toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 6:3 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2012.

Artikel 6:4 – Intrekking

Per datum als genoemd in artikel 11 wordt de Verordening Inburgering 2010 ingetrokken.

Artikel 6:5 – Overgangsrecht

Rechten welke zijn verkregen op grond van de Verordening inburgering 2007 of de Verordening inburgering 2010 blijven onverlet voor de duur dat er aanspraak is op deze rechten.

Artikel 6:6 – Citeerartikel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening inburgering 2012.

Aldus besloten door de Raad van de Gemeente Rijswijk, in zijn openbare vergadering van 12 juni 2012.

de waarnemend griffier, de voorzitter,

J.A. Massaar bpa N.J. van Dam RA

Algemene toelichting

Algemeen

1.Procedurele opzet van de verordening

Er is gekozen voor een procedurele opzet van de Verordening inburgering. Dit houdt in dat in de verordening enkel dat is opgenomen wat op grond van de wet hierin vastgelegd dient te worden. De Verordening inburgering beperkt zich daarom tot:

  • ·

    de bevoegdhedenverdeling tussen raad en college;

  • ·

    de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars;

  • ·

    het faciliteren van een gemeentelijk aanbod voor een inburgeringstraject en de betaling van de eigen bijdrage;

  • ·

    de handhaving van de inburgeringsverplichting.

De hoofdlijnen van het beleid liggen in beginsel voor langere tijd in de verordening vast. De verdere concretisering van het beleid is door het college vastgelegd in beleidsregels of in uitvoeringsbesluiten en wordt nader vormgegeven in de jaarlijkse Programmabegroting. De verantwoording daarover vindt plaats bij de jaarrekening. Het voordeel van deze systematiek is dat er flexibeler ingespeeld kan worden op gewijzigde omstandigheden, zoals bij aanpassing in prioritering van de doelgroep of bij wijzigingen bij belendende beleidsterreinen zoals re-integratie, educatie, kinderopvang. Doordat ook andere gemeentelijke verordeningen op dezelfde wijze zijn ingericht wordt het college beter in staat gesteld om te komen tot integrale aanpak en waar nodig tot individualisering van het aanbod.

2.Nummering en formulering van de verordening

De nummering en formulering van deze verordening zijn zoveel mogelijk in overeenstemming met de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr.) van de VNG.

3.Opbouw artikelen

In de artikelen wordt eerst de hoofdregel omschreven en daarna de uitzonderingen op de hoofdregel of een nadere definiëring van hetgeen in de hoofdregel is omschreven.

4. Gehanteerde begrippen

In deze verordening is gekozen zoveel mogelijk gebruik te maken van het begrip belanghebbende. Dit is in overeenstemming met voornoemde Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving. Hierin wordt bepaald dat met betrekking tot de terminologie van regelgeving, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden gevolgd. In artikel 1:2 Awb wordt onder het begrip belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Zou hiervan worden afgeweken en gekozen worden voor een andere omschrijving dan zou daarvan een aparte begripsomschrijving dienen te worden opgenomen. De term belanghebbende is neutraler.

Wet inburgering

De Wet inburgering (WI) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Sindsdien zijn er vele wijzigingen en aanpassingen doorgevoerd. Het betreft in elk geval:

  • ·

    de toekenning van de bevoegdheid aan het college om aan iedere inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Deze wijziging heeft terugwerkende kracht tot en met 1 november 2007 (TK 2007-2008, 31 318);

  • ·

    de toekenning van de bevoegdheid aan het college om een inburgeringsvoorziening in de vorm van toeleiding naar Staatexamen Nederlands als tweede taal I of II aan te bieden. Deze wijziging heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008 (TK 2007-2008, 31 318);

  • ·

    de toekenning van de bevoegdheid aan het college om in plaats van een inburgeringsvoorziening een taalkennisvoorziening aan te bieden aan een inburgeringsplichtige of een vrijwillige inburgeraar die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgt of gaat volgen. Deze wijziging heeft terugwerkende kracht tot en met 1 september 2008 (TK 2007-2008, 31 318);

  • ·

    het harmoniseren van de handhavingstermijn door deze voor alle inburgeringsplichtigen te stellen op 3,5 jaar (artikel 7, WI). Deze wijziging is in werking getreden per 19 december 2009 (TK 2008-2009, 31 791);

  • ·

    de mogelijkheid van het inzetten van een persoonsgebonden inburgeringsbudget die is opgenomen in de wet (artikel 19, tweede lid, WI). Deze wijziging is in werking getreden per 19 december 2009 (TK 2008-2009, 31 791);

  • ·

    de Regeling van de vrijwillige inburgering die is opgenomen in de Wet inburgering (artikelen 24a tot en met 24f, WI). Deze wijziging is in werking getreden op 1 januari 2010 (TK 2008-2009, 31 791).

Met ingang van 1 januari 2009 is bovendien de Wet Participatiebudget in werking getreden die beoogt ruimere mogelijkheden voor participatie te creëren door de budgettaire schotten tussen de Wet werk en bijstand, de Wet inburgering en de Wet educatie en beroepsonderwijs weg te nemen. Per medio september 2009 is overigens de ontschotting voor het educatiedeel opgeschort tot 1 januari 2013.

Met de samenvoeging van de budgetten is in principe de belemmering van onderbesteding bij het ene budget en mogelijke tekorten bij de andere budgetten weggenomen. Ook is het gemakkelijker geworden om verschillende voorzieningen volgtijdelijk of gelijktijdig in te zetten en zo inburgering beter aan te laten sluiten op de maatschappelijke participatie van de belanghebbende. De definities van de doelgroepen zijn hiertoe ruimer geformuleerd dan in de afzonderlijke materiewetten, het is mogelijk een aanbod aan anderen dan de eigen inwoners te doen en de mogelijkheid van een tweede inburgeringsaanbod is geïntroduceerd. Hoewel de verantwoordelijkheid van de gemeente bij het aanbieden van een voorziening primair ligt bij personen uit de doelgroepen zoals genoemd in de materiewetten, hebben gemeenten met de Wet Participatiebudget ruimte om aan personen waarvoor het college in de materiewetten niet nadrukkelijk een verantwoordelijkheid heeft opgedragen gekregen, toch – indien het college dit noodzakelijk acht – een voorziening aan te bieden. De wetgever gaat er daarbij vanuit dat het college spaarzaam van deze ruimte gebruik zal maken en de middelen doelmatig zal inzetten. De geboden ruimte is vooral bedoeld om de gemeente ruimte te bieden bij het oplossen van knelpunten in specifieke individuele gevallen of in specifieke lokale situaties. Met een aantal aanvullende maatregelen in de vorm van subsidieregelingen en dergelijke is door het Rijk een extra stimulans aan de inburgering gegeven.

Per 31 december 2008 is in de wet (artikel 19, tweede lid) de mogelijkheid opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening kan regelen dat het college een inburgerings- of taalkennisvoorziening kan vaststellen, zonder dat daar een procedure van het doen van een aanbod door het college en het aanvaarden daarvan door de inburgeringsplichtige aan vooraf hoeft te gaan. Het voordeel van een dergelijk stelsel kan zijn dat de inburgeringsplichtige, ook de onwillige, in dat geval direct verplicht is medewerking te verlenen aan de uitvoering van de vastgestelde voorziening. Een nadeel is dat het stelsel voor alle inburgeringsplichtigen (maar niet voor vrijwillige inburgeraars!) van toepassing is waardoor de bereidwillige inburgeringsplichtigen minder ruimte krijgen om hun eigen verantwoordelijkheid in te vullen. De ervaring in Rijswijk in de afgelopen jaren heeft geleerd dat er nauwelijks inburgeringsplichtigen zijn die een aanbod van een inburgeringstraject weigeren, op grond waarvan te vrezen zou zijn dat zij niet of onvoldoende aan hun inburgeringsverplichtingen invulling zullen geven. In dat verband is er voor gekozen om het aanbodstelsel te handhaven.

De WI regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle derdelanders (vreemdelingen) van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. In dit verband zij opgemerkt dat de daadwerkelijke aanvangsdatum waarop de inburgeringsverplichting ontstaat veeleer op 18 jaar ligt sinds per 1 augustus 2007 door wijziging van de Leerplichtwet een startkwalificatieverplichting voor jongeren tot 18 jaar van toepassing is. Iedereen, ook degenen jonger dan 18 jaar, in het bezit van een startkwalificatie, is vanuit de wetgeving (artikel 2.3, Besluit) vrijgesteld van de inburgeringsverplichting.

Uitgangspunt van de WI is dat de eigen verantwoordelijkheid, ook in financiële zin, voorop staat. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige in principe naar eigen inzicht kan bepalen hoe hij aan zijn inburgeringsverplichting wenst te voldoen. Veel inburgeringsplichtigen wensen echter gebruik te maken van een aanbod van een inburgeringstraject door de gemeente. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen of een ten minste volgens het Besluit inburgering daaraan gelijk te stellen diploma, certificaat of ander document is behaald (resultaatsverplichting). Inmiddels is de vrijwillige inburgering ook geregeld in de WI (artikel 24a ten met 24f) in plaats van in een aparte Regeling. Voor vrijwillige inburgeraars bij wie sprake is van onvoldoende kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving geldt dat op hen niet de verplichting rust om in te burgeren, maar dat zij op vrijwillige basis wel kunnen deelnemen aan een inburgeringstraject met een afrondend examen. Het gaat met name om personen die tot Nederlander zijn genaturaliseerd en om EU/EER-onderdanen, Zwitsers, Antillianen en Arubanen. De vrijwilligheid ligt dus aan de kant van de inburgeraar, niet aan de kant van de gemeente. Het bevorderen van een zelfstandige bestaansvoorziening en maatschappelijke participatie door iedereen is voor de gemeente een voortdurende opdracht. De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd in overeenstemming met de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen.

In de WI is aan de gemeente een aantal taken opgedragen. Het betreft in de eerste plaats de opdracht om inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de wet. Daarnaast heeft de gemeente de taak aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die daarvoor op grond van de wet of het gemeentelijk beleid in aanmerking komen een aanbod te doen van een voorziening die er toe leidt dat aan de inburgeringsverplichting of bij vrijwillige inburgeraars aan de inburgeringsbehoefte kan worden voldaan.

Ook moet de gemeente de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. In geval van een nalatige gedraging ten aanzien van een uitnodiging voor de intake, het onvoldoende medewerking verlenen aan een inburgeringstraject en het niet tijdig halen van het inburgeringsexamen wordt door het college een boete opgelegd. Voor de vrijwillige inburgeraars geldt dat het college toezicht houdt op de naleving van de gemaakte afspraken in de overeenkomst en indien dit niet het geval is de nodige maatregelen neemt. In het uiterste geval kan de naleving van de gemaakte afspraken in de overeenkomst worden afgedwongen via de civiele rechter.

Voor de belanghebbende die een uitkeringsgerechtigde is op grond van de WWB, IOAW of IOAZ, moet het aanbod, als het college daartoe besloten heeft, onderdeel uitmaken van het re-integratietraject. Met de wijzigingen van de WWB per 1 januari 2012 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) weer samengevoegd met de WWB. Deze verordening is hierop aangepast, waarbij in acht moet worden genomen dat besluiten die zijn genomen vóór 1 januari 2012 nog gebaseerd zijn op de toen geldende regelgeving.

Gemeentelijke verordening

In verband met de hiervoor genoemde taken draagt de WI de gemeenteraad op om bij verordening regels te stellen over de informatieverstrekking, het doen van een cursusaanbod en de handhaving van de inburgeringsverplichting.

Regels over de informatieverstrekking (artikel 8 en artikel 24f WI);

In de verordening stelt de gemeenteraad regels vast over de wijze waarop de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars zal plaatsvinden. Het gaat dan om informatie over hun rechten en plichten uit hoofde van de WI, evenals over het aanbod van en de toegang tot een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening. Ook de gevolgen van het niet nakomen van de inburgeringsverplichtingen zullen aan de orde komen.

Regels met betrekking tot het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening

De inburgeringsverplichting vloeit uit de wet voort. Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij*) aan zijn inburgeringsverplichting wenst te voldoen, hoe hij zich daarop voorbereidt en wanneer hij hieraan voldoet, voor zover aan de orde binnen de voor hem geldende handhavingstermijn.

*) waar hij staat, wordt hij/zij bedoeld

Het is echter mogelijk dat de gemeente hem ondersteuning verleent door het aanbieden van een inburgeringstraject. In sommige gevallen is de gemeente verplicht om een dergelijk aanbod te doen, namelijk aan oudkomers en nieuwkomers die asielgerechtigd zijn dan wel die als geestelijk bedienaar werkzaam zijn en aan inburgeringsplichtige verhuizers die in hun vorige woonplaats reeds een inburgeringsaanbod hebben geaccepteerd. In overige gevallen is het een keuze van de gemeente om een aanbod te doen. In de verordening moeten regels worden gesteld met betrekking tot de prioritering van doelgroepen die bij voorrang in aanmerking kunnen komen voor een aanbod. De Gemeente Rijswijk vindt het wenselijk dat iedereen de kansen benut om op zelfstandige wijze deel te nemen aan de samenleving. Daarom is het belangrijk dat sociale zelfredzaamheid wordt bevorderd. Ook wil de Gemeente Rijswijk participatie aan het maatschappelijk verkeer of de arbeidsinschakeling zoveel mogelijk stimuleren. Bijzondere aandacht verdienen ouders met een opvoedingstaak, omdat inburgering niet alleen in hun eigen belang is, maar tevens van invloed is op hun kinderen. Voor de vrijwillige inburgeraars die in dezelfde omstandigheden verkeren als de inburgeringsplichtigen worden dezelfde procedure en criteria gehanteerd. Als de vrijwillige inburgeraar het aanbod voor een voorziening aanvaardt, sluit het college een overeenkomst (artikel 24a, vijfde lid en artikel 24d, tweede lid, WI). Het betreft een civielrechtelijke overeenkomst waarop de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn.

Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of een deel daarvan of het Staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het tenminste eenmaal kosteloos afleggen van dat examen. Voor asielmigranten bestaat de voorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid, WI). Een inburgeringsvoorziening kan ook een duale component omvatten. In dat geval is de inburgeringsvoorziening tevens gericht op de actieve deelname aan de Nederlandse samenleving. De duale activiteit wordt in samenhang met, en ten minste voor een deel gelijktijdig met het verwerven van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving uitgevoerd. Duale activiteiten kunnen bijvoorbeeld bestaan uit betaald werk, voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, voorbereiding op het ondernemerschap, vrijwilligerswerk, maatschappelijke activering, onderwijs, opvoedings-ondersteuning enzovoort.

Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid, WI en artikel 24a., eerste lid, WI).

Overige aspecten waarover in de verordening nadere regels gesteld dienen te worden ter zake het aanbieden van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening betreffen in elk geval:

  • ·

    De procedure die door het college wordt gevolgd bij het doen van een aanbod aan een inburgeringsplichtige (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI) of een vrijwillige inburgeraar (artikel 24a, vijfde lid, onderdeel a., WI).

  • ·

    De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan een inburgeringsplichtige (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, WI) of een vrijwillige inburgeraar (artikel 24a, vijfde lid, onderdeel a., WI).

  • ·

    De criteria die worden gehanteerd met betrekking tot het kunnen inzetten van het persoonlijk inburgeringsbudget (PIB) voor zowel de inburgeringsplichtige als de vrijwillige inburgeraar (artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid, WI).

  • ·

    De vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling hiervan voor de inburgeringsplichtige (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b., WI) of de vrijwillige inburgeraar (artikel 24a, vijfde lid, onderdeel b., WI).

  • ·

    De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige en de vrijwillige inburgeraar voor wie een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in elk geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage ad € 270,00 door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI en artikel 24f) Er kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de verschuldigdheid en de hoogte van de eigen bijdrage voor vrijwillige inburgeraars (artikel 24c, tweede lid, WI). Vrijwillige inburgeraars kunnen dezelfde behoefte aan kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving hebben als inburgeringsplichtigen, maar voor hen bestaat geen verplichting om deze te verwerven. Gemeente Rijswijk is van mening dat vrijwillige inburgeraars met een laag inkomensniveau gestimuleerd kunnen worden om deel te nemen aan een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening indien de eigen bijdrage voor hen op nihil wordt gesteld. Als criterium wordt een inkomensgrens van 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm gehanteerd.

Regels over het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete

Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende nalatige gedragingen kan worden opgelegd. In de wet zijn maximumbedragen vastgelegd. In de verordening mogen de bedragen lager of gelijk aan deze bedragen zijn. In dit verband is er voor gekozen om een lager bedrag vast te stellen voor de eerste keer dat er sprake is van onvoldoende medewerking verlenen aan het inburgeringstraject. In geval van recidive binnen twaalf maanden kan dan een hoger bedrag worden opgelegd, waarbij aansluiting is gezocht bij het maximumbedrag uit de wet.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 – Begripsbepalingen

Voor de duidelijkheid worden in de verordening zoveel mogelijk dezelfde begrippen gehanteerd die ook gebruikt worden in de Wet Inburgering, het Besluit inburgering en de Ministeriële regeling en die daarmee dezelfde betekenis krijgen. Ook begrippen uit de Wet Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing. In bepaalde gevallen ontbreken de definities echter en worden daarvoor nadere omschrijvingen gebruikt. In de omschrijving van het begrip doelgroep is de aansluiting met andere wetgeving waaronder de Wet Participatiebudget gemaakt. Daarnaast zijn nog enkele specifieke begrippen die lokale betekenis hebben nader gedefinieerd.

Artikel 2.1 – Opdracht college

Lid 1

In het eerste lid is de opdracht aan het college zodanig ruim geformuleerd dat deze zich niet beperkt tot inburgering maar in relatie wordt gebracht met de ontplooiing van de belanghebbende en zijn deelname aan de Nederlandse samenleving.

Lid 2

In het tweede lid is bepaald dat het college zoveel mogelijk op de individuele situatie afgestemde ondersteuning moet bieden om daarmee ook zo groot mogelijk rendement te bereiken.

Lid 3

In aansluiting op de opdracht in lid 2 is het noodzakelijk om meerdere keuzemogelijkheden te hebben binnen het beschikbare instrumentarium en om zoveel mogelijk belanghebbenden ondersteuning te kunnen bieden. Dit is met name van belang omdat het college de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is. Er dient altijd een alternatief te zijn.

Lid 4

In het vierde lid worden kaders en criteria gegeven voor prioritering van het aanbod van voorzieningen.

Lid 5

Het vijfde lid is een vertaling van artikel 21, WI, waarin is geregeld dat, ondanks de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en UWV zoals neergelegd in de Wet SUWI, het college aan belanghebbenden die van het UWV een uitkering ontvangen, een voorziening kan aanbieden.

Op basis van de Wet Participatiebudget is het mogelijk om ook voor personen die in een andere gemeente wonen voorzieningen in te zetten. Daarom wordt de mogelijkheid geboden om een traject aan te bieden aan andere inwoners dan die van de gemeente Rijswijk, zonder dat sprake is van verhuizing. Dit wordt beperkt tot de regio Haaglanden. Dit is in lijn met de wijze waarop wordt omgegaan met re-integratietrajecten voor uitkeringsgerechtigden op grond van de WWB binnen de regio.

Lid 6

Het zesde lid definieert de voorwaarden waaronder met het UWV het vijfde lid kan worden toegepast.

Lid 7

In het zevende lid is geregeld dat het college, indien het college dit noodzakelijk acht, de ondersteuning of de inzet van voorzieningen door derden kan laten uitvoeren.

Artikel 2.2 – Aanspraak op ondersteuning

Lid 1

Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen in het eerste lid. Zoals blijkt uit artikel 2.1, eerste lid, van de verordening is de opdracht aan het college zodanig ruim geformuleerd dat deze in relatie wordt gebracht met de ontplooiing van de belanghebbende en zijn deelname aan de Nederlandse samenleving. Dit gaat verder dan de aanspraak op een gemeentelijk aanbod voor een inburgeringsvoorziening die in de Wet inburgering zelf is opgenomen en past ook binnen de kaders van de Wet Participatiebudget.

Lid 2

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de belanghebbende en de criteria die worden gehanteerd bij het aanbieden van voorzieningen.

Artikel 2.3 – Beleidsregels

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, geeft de WI aan de gemeenteraad de opdracht om een aantal taken op het gebied van inburgering in een verordening vast te leggen. In deze verordening is gekozen voor een systematiek waarbij niet alles in de verordening uitputtend wordt geregeld, maar waarbij gebruik gemaakt wordt van beleidsregels en uitvoeringsbesluiten.

Lid 1

Het eerste lid geeft aan dat het college, ter uitvoering van de verordening beleidsregels opstelt.

Lid 2

In het tweede lid is geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beleidsregels aan de orde dienen te komen. Deze vloeien rechtstreeks voort uit de wet. Het staat het college vrij daar andere onderdelen aan toe te voegen.

Lid 3

In het derde lid wordt de koppeling gemaakt naar andere beleidsterreinen en de relatie gelegd met de participatie van de belanghebbende.

Artikel 3:1 – Informatieverstrekking

Lid 1

De gemeente heeft de taak de inburgeringsplichtigen en de vrijwillige inburgeraars in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de WI. Voor inburgeringsplichtigen heeft de informatieverstrekking ook betrekking op een aanbod van alsmede de toegang tot een inburgeringstraject. De gemeenteraad moet bij verordening regels vaststellen over de informatieverstrekking. De WI laat de gemeente overigens vrij om zelf te bepalen op welke wijze dit wordt vormgegeven. In het eerste lid wordt deze nadere uitwerking opgedragen aan het college.

Lid 2

Aan het college wordt opgedragen om ter uitvoering van het eerste lid meerdere informatiemogelijkheden te benutten zodat voor de belanghebbende de meest passende vorm bereikt kan worden.

Artikel 4.1 – Gemeentelijk aanbod

Lid 1

In het eerste lid worden de belanghebbenden genoemd aan wie de gemeente op grond van artikel 19, eerste lid en artikel 23, vierde lid, WI verplicht een aanbod van een inburgeringstraject moet doen.

Lid 2

Aan alle overige inburgeringsplichtigen en aan vrijwillige inburgeraars kan een aanbod worden gedaan. Het betreft hier een bevoegdheid van het college. Belanghebbenden kunnen er dus geen rechten aan ontlenen. Het college bepaalt binnen deze doelgroepen aan wie en wanneer zij een inburgeringstraject aanbiedt. Daarbij zijn nadere criteria geformuleerd welke belanghebbenden met voorrang in aanmerking komen. Het college houdt de ruimte om aan andere belanghebbenden dan behorend tot de aangewezen prioritaire groepen een aanbod te doen.

Artikel 4.2 – Procedure van het doen van een aanbod

Lid 1

De eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende wordt ingevuld op het moment dat hij betrokken wordt bij de bepaling van de inhoud van het inburgeringstraject. Doordat een belanghebbende door middel van een handtekening instemt met het gemeentelijk aanbod van een inburgeringstraject kan er geen onduidelijkheid bestaan over wat het aanbod inhoudt.

Lid 2

Een belanghebbende is niet verplicht het aanbod te accepteren. De weigering kan ook blijken uit het feit dat het college niet binnen de gestelde termijn een reactie heeft ontvangen of doordat belanghebbende geen handtekening wil plaatsen waarmee het aanbod wordt geaccepteerd. Om onduidelijkheden te voorkomen bevestigt het college indien belanghebbende een weigering kenbaar heeft gemaakt, dit schriftelijk. In het geval een inburgeringsplichtige het aanbod weigert of niet tijdig aanvaardt, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen.

Indien een vrijwillige inburgeraar het aanbod weigert vervalt het aanbod zonder dat er voor belanghebbende verdere rechtsgevolgen zijn.

Lid 3

Inburgering wordt gezien als belangrijke voorwaarde om te kunnen participeren. Dit artikellid geeft het college de ruimte om in de individuele situatie maatwerk te kunnen leveren.

Artikel 4.3 – Samenstelling van het inburgeringstraject

Lid 1

Het eerste lid geeft aan het college de opdracht om het inburgeringstraject af te stemmen op de behoefte en de mogelijkheden van de belanghebbende.

Lid 2

De samenstelling van het inburgeringstraject voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Voor de overige belanghebbenden bepaalt het college de inhoud en samenstelling van het inburgeringstraject, maar houdt daarbij uitdrukkelijk rekening met de persoonlijke situatie van belanghebbende, met inachtneming van het bepaalde van artikel 4.2, eerste lid, van deze verordening.

Lid 3

Het derde lid benadrukt het belang om inburgering in relatie te zien met participatie.

Lid 4

In het vierde lid wordt inburgering in samenhang gezien met re-integratie. Hiermee wordt het belang voor uitkeringsgerechtigden benadrukt om de toetreding tot de arbeidsmarkt te bevorderen. Bovendien geeft het uitdrukking aan het uitgangspunt dat werk boven inburgering gaat.

Artikel 4.4 – Subsidie- en budgetplafonds

Lid 1

Er is binnen de Wet inburgering of de Wet Participatiebudget geen wettelijke grondslag aanwezig als reden voor de afwijzing van een aanvraag om ondersteuning of een voorziening. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. In de begroting stelt de Raad op hoofdlijnen het te voeren inburgerings- en participatiebeleid vast. De hoogte van het in te zetten budget is gelijk aan de gelden die door het Rijk aan de gemeente voor dit doel beschikbaar zijn gesteld. Daarmee wordt aan het college de mogelijkheid geboden om invulling te geven aan de aan haar gegeven opdracht om met de inzet van verschillende voorzieningen ondersteuning te bieden aan de inburgering en de participatie van bepaalde doelgroepen. Een voorziening kan als een subsidie worden toegekend in de vorm van een persoonsgebonden inburgeringsbudget.

Lid 2

Het opnemen in de verordening dat het college nadere regels stelt ten aanzien van, onder andere, de duur en de hoogte van een voorziening voorkomt daarmee een ongewenste overschrijding van de beschikbare middelen. Het college heeft namelijk de opdracht om binnen de financiële kaders te blijven. In dat verband kan het college, indien een belanghebbende een inkomen heeft dat hoger is dan 130% van de van toepassing zijnde norm, de subsidie in de vorm van een persoonsgebonden budget weigeren. Bij de vaststelling van de plafonds kan verwezen worden naar de bedragen die in de (Programma)begroting of in een beleidsplan voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Lid 3

Het college kan indien voorzien wordt dat de beschikbare budgetten overschreden zullen worden een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen om de financiële risico’s te kunnen beheersen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan namelijk op zich nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om het weigeren van een voorziening mogelijk te kunnen maken is in de verordening vastgelegd dat plafonds door het college kunnen worden ingesteld. Het college dient na te gaan welke andere alternatieven er dan beschikbaar zijn. Dit laat de mogelijkheid open dat er een andere voorziening wordt ingezet.

Lid 4

Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Op grond van artikel 4:27, eerste lid, Awb dient een subsidieplafond bekendgemaakt te worden vóór de periode waarover deze geldt. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Indien er geen subsidie- of budgetplafond kan worden vastgesteld, kan het college besluiten een plafond in te stellen aan het aantal personen dat gebruik kan maken van de subsidie. Zodra het college een situatie voorziet, waarin het instellen van een subsidie- of budgetplafond gewenst is, kan zij dit in beleidsregels vastleggen.

Artikel 4:5 – Eigen bijdrage

Lid 1

Het is een wettelijke verplichting om een financiële bijdrage van belanghebbende te vragen voor zijn inburgeringstraject. Het hangt van het inkomensniveau en de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende af of deze bijdrage in een keer dan wel in termijnen dient te worden betaald. Omdat dit maatwerk betreft is het aan het college om dit in de individuele situatie te bepalen.

Lid 2

De kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving kan bij vrijwillige inburgeraars onvoldoende zijn om volwaardig deel te nemen aan de maatschappij. Om de deelname aan inburgeringstrajecten door vrijwillige inburgeraars te stimuleren en daarmee het voorkomen c.q. het wegnemen van achterstandssituaties bij deze belanghebbenden, wordt van degenen met een laag inkomensniveau geen eigen bijdrage gevraagd. Als meetcriterium wordt aansluiting gezocht bij de normen zoals die gelden binnen de WWB.

Lid 3

Voor belanghebbende is vanuit oogpunt van rechtszekerheid van belang om duidelijkheid te hebben. Het derde lid bepaalt dat de betalingsregeling wordt vastgelegd. Ook wordt overeenkomstig artikel 23, derde lid, WI en artikel 24, eerste lid, WI bepaald dat bij verrekening met een uitkering en bij afspraken hierover met het UWV, dit wordt vastgelegd.

Artikel 4:6 – Inhoud van het besluit van het college

Voor de inburgeringsplichtige is het besluit dat het college neemt een beschikking in de zin van de Awb. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In de beschikking zullen het vastgestelde inburgeringstraject en onder andere de daaraan verbonden rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a. en b.). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van het inburgeringstraject (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

Voor de vrijwillige inburgeraar geldt dat er een overeenkomst wordt gesloten, waarin de afspraken over rechten en verplichtingen en alle overige aspecten die betrekking hebben op het inburgeringstraject worden vastgelegd. Dit is een overeenkomst volgens burgerlijk recht (Burgerlijk Wetboek, boek 6). Deze overeenkomst gaat uit van wilsovereenstemming tussen beide partijen over de afspraken. Voor wijziging van deze afspraken is dan ook de instemming nodig van de andere partij.

In het kader van de privaatrechtelijke overeenkomst past geen bestuursrechtelijk middel als de boete. Naleving van de gemaakte afspraken moet eventueel worden afgedwongen via de civiele rechter. Bovendien verhoudt het karakter van vrijwilligheid van de deelname aan een inburgeringstraject door de vrijwillige inburgeraar zich ook niet met het opleggen van bestuurlijke boetes. In de wet is daarover dan ook niets opgenomen. In de met belanghebbende te sluiten overeenkomst kan echter tegenover het recht op een inburgeringstraject de verplichting worden opgenomen tot terugbetaling van gemaakte kosten indien de belanghebbende verwijtbaar onvoldoende medewerking verleent aan het geaccepteerde inburgeringstraject.

In de wet is vastgelegd binnen welke termijn aan de inburgeringsverplichtingen moet zijn voldaan (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding te worden gemaakt. Voor inburgeringsplichtigen geldt dat binnen een termijn van 3,5 jaar aan de inburgeringsverplichting moet zijn voldaan. Voor nieuwkomers is de start van de handhavingstermijn gekoppeld aan de beschikkingsdatum van de IND waarop de verblijfsvergunning is verleend. Voor oudkomers start de handhavingstermijn pas als het college hiertoe op grond van artikel 26, WI een besluit neemt. Het college kan in geval sprake is van een inburgeringstraject bepalen dat deelname aan het examen voor betrokkene op een eerder tijdstip dient plaats te vinden, gelet op en afhankelijk van de duur van het inburgeringstraject (onderdeel c.)

Voor vrijwillige inburgeraars geldt geen inburgeringsverplichting en dus ook geen resultaatsverplichting of handhavingstermijn. Het college zal wel een termijn kunnen stellen waarbinnen het inburgeringstraject dient te worden afgerond door deelname aan een bij het inburgeringstraject behorend examen. Dit wordt in de overeenkomst vastgelegd.

Onderdeel d. bepaalt dat moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage wordt betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Voor inburgeringsplichtigen vindt de vastlegging plaats in de beschikking, voor vrijwillige inburgeraars in de overeenkomst.

Onderdeel e. heeft betrekking op beschikkingen voor inburgeringsplichtige oudkomers. Indien het college een inburgeringstraject vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in dezelfde beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van de handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26, WI).

Artikel 5:1 – Handhaving zonder gemeentelijk aanbod

Lid 1

Het college kan bepalen dat aan een inburgeringsplichtige met uitzondering van asielmigranten, geestelijke bedienaren en verhuizers, geen inburgeringstraject wordt aangeboden. Het ligt voor de hand dat voor oudkomers in een dergelijk geval wel de handhavingstermijn wordt gestart waarbinnen de oudkomer aan zijn inburgeringsverplichtingen moet hebben voldaan. Tevens kan door de gemeente dan voldaan worden aan de informatieverplichting zoals bedoeld in artikel 8 van de wet.

Lid 2

Voor nieuwkomers is de handhavingstermijn al gestart op het moment dat de IND de beschikking met betrekking tot verblijfsvergunning heeft geslagen. De inburgeringsverplichting vloeit uit de wet voort en wordt niet opgelegd. Er is geen sprake van een besluit zoals bedoeld in de Awb. Er staat ook geen bezwaar en beroep tegen open. Indien de nieuwkomer door het college niet in aanmerking worden gebracht voor een aanbod van een inburgeringstraject stuurt het college geen beschikking maar een kennisgeving waarin tevens de informatie die betrekking heeft op de inburgeringsverplichting kan worden vermeld.

Artikel 5:2 – Bestuurlijke boete

In de Awb (artikel 5:4) is geregeld dat de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie alleen ontstaat als deze bij of krachtens de wet is verleend. Ook de nalatige gedraging waarop een bestuurlijke boete betrekking heeft moet in een wettelijk voorschrift zijn omschreven. In de WI is in artikel 35 de bevoegdheid om de bedragen van de boetes vast te stellen aan de gemeenteraad verleend. In de artikelen 29 tot en met 33 zijn de nalatige gedragingen benoemd die tot een boete leiden. Aan het college is de uitvoering van de bestuurlijke boete opgedragen. In artikel 34 zijn de maximale bedragen genoemd, maar de gemeenteraad mag daarvan, mits in neerwaartse zin, afwijken.

In het kader van de uitvoering van een gecombineerd re-integratie- en inburgeringstraject kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen voor een intake en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding is voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstandsuitkering (afstemming) op grond van de WWB of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of –regeling. In artikel 37 WI is bepaald dat in een dergelijk geval van samenloop de WI wijkt voor de andere wet- of regelgeving.

Voor vrijwillige inburgeraars geldt geen inburgeringsverplichting. In dat verband past dan ook geen boeteclausule. Nakoming van de gemaakte afspraken die zijn vastgelegd in de overeenkomst moet eventueel worden afgedwongen via de civiele rechter.

Lid 1

Indien een persoon van wie het college veronderstelt maar nog niet heeft vastgesteld dat hij inburgeringsplichtig is, geen gehoor geeft aan de uitnodiging voor een intakegesprek is het direct opleggen van een boete een zwaar middel. Een herhaalde oproep waarin tevens een waarschuwing wordt gegeven voor de gevolgen van het niet reageren op de oproep, biedt de betrokkene de gelegenheid alsnog te verschijnen. Indien ook op de tweede uitnodiging niet wordt gereageerd, is een boeteprocedure aan de orde.

Lid 2

Indien het aanbod van een inburgeringstraject eenmaal is geaccepteerd mag van belanghebbende worden verlangd dat hij daaraan zijn volle medewerking verleent. Indien hij hierin in gebreke blijft past het college een punitieve maatregel in de vorm van een boete toe.

Lid 3

Als belanghebbende binnen een termijn van een jaar wederom nalatig is in het nakomen van de verplichting om medewerking te verlenen aan het inburgeringstraject is een verhoging van de boete op zijn plaats. Van recidive zoals bedoeld in het derde lid is geen sprake als de vorige keer dat de nalatige gedraging aan de orde was, nog sprake was van een gecombineerd re-integratie- en inburgeringstraject en met toepassing van artikel 37 WI een afstemming van de uitkering heeft plaatsgevonden, terwijl de gecombineerde voorziening inmiddels is overgegaan in een enkelvoudig inburgeringstraject.

Lid 4

Indien de inburgeringsplichtige niet binnen de handhavingstermijn aan zijn inburgeringsverplichting heeft voldaan en dit valt hem te verwijten, legt het college hem een boete op (artikel 31, WI). Het college koppelt hieraan een verlenging van de handhavingstermijn (artikel 32, WI). De inburgeringsplichtige moet binnen deze nieuwe termijn alsnog aan zijn inburgeringsverplichtingen voldoen.

Lid 5

Als de inburgeringsplichtige ook binnen de in het vierde lid bedoelde termijn niet aan zijn inburgeringsverplichtingen heeft voldaan, legt het college wederom een boete op en verlengt het wederom de termijn waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog aan zijn inburgeringsverplichtingen moet hebben voldaan.

Lid 6

Deze procedure herhaalt het college net zo vaak als nodig is voor belanghebbende om aan zijn inburgeringsverplichtingen te voldoen, tenzij het college op grond van door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen. In dat geval kan het college besluiten dat ontheffing van de inburgeringsplicht wordt verleend op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel c., WI. Ook indien op andere gronden niet langer sprake is van een inburgeringsverplichting voor belanghebbende, bijvoorbeeld op basis van leeftijd, laat het college de herhaalde procedure achterwege.

Lid 7

De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Dit betekent dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige. Het college kan in de overwegingen de inkomenspositie van de belanghebbende tevens betrekken.

Artikel 6:1 – Uitvoering

In dit artikel is vastgelegd dat het college bevoegd is de Verordening uit te voeren. Onder college worden tevens begrepen personen aan wie op grond van afdeling 10.1.1. van de Awb mandaat is verleend om in naam van het college besluiten te nemen.

Artikel 6:2 – Hardheidsclausule

In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college stelt de gemeenteraad de beleidskaders vast in een verordening. Het college is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.

Artikel 6:3 – Inwerkingtreding

Omdat de vrijwillige inburgering met ingang van 1 januari 2010 in de wet is opgenomen en daarbij tevens is bepaald dat voor nader omschreven taken de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen, is het noodzakelijk dat per genoemde datum rechtskracht wordt verleend aan besluiten van het college. Dit wordt mogelijk gemaakt door aan de bewuste artikelen terugwerkende kracht te verlenen. Echter, in de Awb (artikel 5:4) is geregeld dat een bestuurlijke sanctie slechts wordt opgelegd indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven. Dit betekent dat aan de bepalingen die betrekking hebben op de bestuurlijke boete (artikel 8 van de verordening) geen terugwerkende kracht kan worden verleend. Voor de Verordening inburgering 2012 geldt dat ten aanzien van de boetebepalingen geen wijzigingen zijn aangebacht. Er verzet zich dan ook niets tegen om per 1 juli 2012 de volledige verordening in te voeren.

Artikel 6:4 – Intrekking

Het is een bevoegdheid van de gemeenteraad die de Verordening heeft vastgesteld om deze ook in te trekken. Ter voorkoming van onduidelijkheid omdat er meerdere verordeningen naast elkaar bestaan is daarom bepaald dat per datum als genoemd in artikel 11 de Verordening Inburgering 2010 wordt ingetrokken.

Artikel 6:5 – Overgangsrecht

Ten tijde van de inwerkingtreding van de nieuwe verordening bestaan er voor bepaalde inburgeringsplichtigen nog aanspraken op basis van de Verordening Inburgering 2007 of de Verordening 2010. Met dit artikel wordt bereikt dat rechten welke zijn verkregen op grond van deze verordeningen uit 2007 of 2010 onverlet blijven voor de duur dat er aanspraak is op deze rechten.

Artikel 6:6 – Citeerartikel

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt dan ook niet verder toegelicht.

Lijst van afkortingen

 

EU

Europese Unie *¹)

EER

Europese Economische Ruimte*²)

IND

Immigratie- en Naturalisatiedienst

Awb

Algemene Wet Bestuursrecht

UWV

Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen

WI

Wet Inburgering

WWB

Wet werk en bijstand;

IOAW

Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkeloze werknemers

IOAZ

Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

WIJ

Wet investeren in jongeren

WEB

Wet educatie en beroepsonderwijs;

Wsw

Wet sociale werkvoorziening;

Wet SUWI

Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

 

 

*¹)  EU

Tot de Europese Unie behoren de volgende landen:

 

België;Bulgarije;Cyprus;Denemarken;Duitsland; Estland; Finland;

 

Frankrijk; Griekenland; Hongarije; Ierland; Italië; Letland Litouwen;

 

Luxemburg; Malta; Nederland; OostenrijkPolen; Portugal; Roemenië;

 

Slovenië; Slowakije; Spanje; Tsjechië; Verenigd Koninkrijk; Zweden.

 

 

 

Opmerking: Hoewel Zwitserland geen lid is van de EU gelden er daar wel veel EU-regels.

 

*²)  EER

 

De EER is het akkoord tussen de landen van de Europese Unie en de Europese Vrijhandels Associatie (EVA), met uitzondering van Zwitserland. Het akkoord bevordert vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal tussen de deelnemende landen. Ook wordt er samengewerkt op economisch gebied. De EER bestaat sinds 1992. Tot de Europese Economische Ruimte (EER) behoren de volgende landen:

alle landen van de Europese Unie hierboven genoemd; Liechtenstein; Noorwegen; IJsland.