Regeling vervallen per 12-02-2020

Verordening Leerlingenvervoer gemeente Schiedam 2014

Geldend van 21-06-2014 t/m 11-02-2020

Intitulé

Verordening Leerlingenvervoer gemeente Schiedam 2014

De raad van de gemeente Schiedam,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Schiedam d.d. 2 mei 2014, kenmerk: BPR1400134 / 14INT00136,

gelet op de artikelen 4 van de Wet op het primair onderwijs, 4 van de Wet op het voortgezet onderwijs en 4 van de Wet op de expertisecentra,

BESLUIT vast te stellen de volgende:

Verordening Leerlingenvervoer gemeente Schiedam2014

Titel 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aangepast vervoer: vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, taxibus of bustaxi;

  • b.

    afstand: afstand tussen de woning en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;

  • c.

    begeleider: ouder of persoon die door de ouders wordt ingezet om de leerling tijdens het vervoer te begeleiden;

  • d.

    eigen vervoer: vervoer per eigen motorvoertuig of fiets;

  • e.

    gehandicapte leerling: een leerling als bedoeld onder g, die door een structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken.

  • f.

    inkomen: inkomensgegevens als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs;

  • g.

    leerling: leerling van een school als bedoeld in dit artikel;

  • h.

    ondersteuningsplan: plan van het samenwerkingsverband waarin wordt aangegeven op welke scholen binnen het samenwerkingsverband extra ondersteuning wordt geboden;

  • i.

    openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer per bus, trein, metro, tram of veerdienst;

  • j.

    opstapplaats: plaats aangewezen door het college, vanaf waar de leerling gebruik kan maken van het vervoer;

  • k.

    ouders: ouders, pleegouders, voogden of verzorgers van de leerling;

  • l.

    reistijd: totale tijdsduur die ligt tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag volgens de schoolgids, minus maximaal 10 minuten, indien en voor zover de leerling het schoolgebouw met bijbehorend terrein gewoonlijk eerder bereikt dan de schoolgids aangeeft, dan wel de totale tijdsduur die ligt tussen het einde van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning, plus een eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer of maximaal 10 minuten bij gebruikmaking van aangepast vervoer;

  • m.

    samenwerkingsverband:

    • 1.

      voor het primair onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede en vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs; of

    • 2.

      voor het voortgezet onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede en zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • n.

    school:

    • 1.

      basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;

    • 2.

      school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra; of

    • 3.

      school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • o.

    toegankelijke school: school waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school;

  • p.

    vervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids, tenzij de structurele handicap van een leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt.;

  • q.

    vervoersvoorziening:

    • 1.

      gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerskosten van de leerling en zo nodig diens begeleider; of

    • 2.

      aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente doet verzorgen;

  • r.

    woning: plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft.

Artikel 2 De door het college noodzakelijk te achten vervoersvoorziening

  • 1. Ten behoeve van het schoolbezoek kent het college aan de ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag een door het college noodzakelijk geachte vervoersvoorziening toe.

  • 2. Indien het college toepassing geeft aan het eerste lid, verlangt zij van de ouders aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, betaling van een bijdrage tot ten hoogste het bedrag dat de ouders volgens het bepaalde in deze verordening moeten bijdragen aan de kosten van het vervoer. Weigering tot of nalatigheid in de betaling van de in de vorige volzin bedoelde bijdrage doet de aanspraak op de vervoersvoorziening vervallen.

  • 3. De bepalingen in deze verordening laten onverlet de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van hun kinderen.

  • 4. Indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, wordt de vervoersvoorziening op aanvraag verstrekt aan de leerling.

Artikel 3 Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

  • 1. Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.

  • 2. Indien ouders een vervoersvoorziening aanvragen voor het bezoeken van een school, die op grotere afstand van de woning is gelegen dan een andere school van dezelfde onderwijssoort, ontstaat slechts aanspraak op een vervoersvoorziening naar eerstgenoemde school als door de ouders schriftelijk wordt verklaard dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van het onderwijs van alle bijzondere scholen, van de soort waarop de leerling is aangewezen, die dichterbij de woning zijn gelegen.

  • 3. Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag van een vervoersvoorziening het ondersteuningsplan, zoals dat is vastgesteld door het samenwerkingsverband na overleg met het college.

Artikel 4 Toekenning vervoersvoorziening

Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening.

Artikel 5 Aanvraagprocedure

  • 1. Een aanvraag voor een vervoersvoorziening wordt gedaan door indiening van een door het college vastgesteld volledig ingevuld en door de ouders ondertekend formulier, voorzien van de op het formulier vermelde gegevens.

  • 2. Indien dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, kan het college de ouders verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken.

  • 3. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle door het college noodzakelijk geachte gegevens.

  • 4. Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de aanvrager hiervan schriftelijke in kennis.

  • 5. Indien een vervoersvoorziening wordt toegekend geldt deze:

    • a.

      wanneer het een bekostiging betreft, met ingang van de door de ouders verzochte datum, met dien verstande dat de datum niet ligt vóór de datum van ontvangst van de aanvraag;

    • b.

      wanneer het aanbieding van aangepast vervoer betreft, met ingang van een datum die zo mogelijk aansluit bij de door de ouders verzochte datum.

Artikel 6 Doorgeven van wijzigingen

  • 1. De ouders zijn verplicht wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op de toegekende vervoersvoorziening, onder vermelding van de datum van wijziging, onverwijld schriftelijk mede te delen aan het college.

  • 2. Indien sprake is van een wijziging die van invloed is op de toegekende vervoersvoorziening, vervalt de aanspraak daarop en kent het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe.

  • 3. Indien de ouders niet voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, en het college een wijziging als bedoeld in het tweede lid vaststelt, waardoor blijkt dat ten onrechte een vervoersvoorziening is verstrekt, vervalt de aanspraak op de vervoersvoorziening terstond en kent het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe. Het college deelt zijn besluit schriftelijk mee aan de ouders.

  • 4. Ten onrechte genoten bekostiging kan van de ouders worden teruggevorderd, dan wel worden verrekend bij een eventuele nieuw verstrekte vervoersvoorziening.

Artikel 7 Peildatum leeftijd leerling

Voor het toekennen van een vervoersvoorziening op basis van artikel 11, lid 1, onder a, is bepalend de leeftijd van de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarop de voorziening betrekking heeft.

Artikel 8 Andere vergoedingen

De aanspraak op een toelage, voor zover die voor de betreffende leerling betrekking heeft op de reiskosten, wordt op een bekostiging in mindering gebracht, dan wel als eigen bijdrage in rekening gebracht.

Titel 2 Bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor primair onderwijs

Artikel 9 Algemene bepalingen

  • 1. Onder deze titel vallen:

    • a.

      een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs; of

    • b.

      een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

  • 2. Deze titel is niet van toepassing op leerlingen van scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs die voortgezet onderwijs volgen.

  • 3. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 wordt een vervoersvoorziening verstrekt over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en:

    • a.

      de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is, of

    • b.

      een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a bedoelde samenwerkingsverband, indien het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de speciale school voor basisonderwijs bedoeld onder a.

  • 4. Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag voor leerlingenvervoer eventuele (vervoers)adviezen van deskundigen die voor de beoordeling van die aanvraag van belang zijn.

Artikel 10 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets

  • 1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 9 bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt.

  • 2. Indien aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in het eerste lid en de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets.

Artikel 11 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer of vervoer per fiets ten behoeve van een begeleider

  • 1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school als bedoeld onder artikel 9 bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer of vervoer per fiets van de leerling en een begeleider indien:

    • a.

      aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in artikel 10 en de leerling jonger dan negen jaar is, en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken, of

    • b.

      de leerling door een structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken.

  • 2. Indien een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.

Artikel 12 Vervoervoorziening in de vorm van aangepast vervoer

  • 1. Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school als bedoeld onder artikel 9 bezoekt, indien:

    • a.

      aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in de artikelen 10 of 11 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;

    • b.

      aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in de artikelen 10 of 11 en openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets;

    • c.

      aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in artikel 11 en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of

    • d.

      de leerling, naar het oordeel van het college, gelet op zijn structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding – van openbaar vervoer gebruik te maken.

  • 2. Indien begeleiding in het aangepast vervoer vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de vervoerskosten welke verbonden zijn aan de begeleiding van de leerling in het aangepast vervoer.

Artikel 13 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

  • 1. Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de ouders op aanvraag toestaan een of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.

  • 2. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, over de kilometers die door de leerling worden afgelegd, afgeleid van de Reisregeling binnenland.

  • 3. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer én de vergoeding lager is dan de vergoeding als bedoeld in het vorige lid.

  • 4. Ouders die meer dan één leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, ontvangen de bekostiging zoals bedoeld in het tweede lid, voor slechts één leerling.

  • 5. Aan de ouders die een of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van gemeentewege voor het vervoer van een of meer leerlingen bekostiging ontvangen, wordt door het college geen bekostiging verstrekt.

  • 6. Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets, bekostigt het college aan de ouders een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland.

Artikel 14 Drempelbedrag

  • 1. Aan de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs, als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs bezoekt, van wie het inkomen tezamen meer bedraagt dan € 24.300 wordt slechts bekostiging verstrekt voor zover de kosten van het vervoer van die leerling de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 10 bepaalde afstand te boven gaan.

  • 2. In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, betalen de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, per leerling per schooljaar een eigen bijdrage die gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 10 bepaalde afstand, indien het inkomen van de ouders meer bedraagt dan € 24.300.

  • 3. De kosten voor openbaar vervoer, genoemd in het eerste en tweede lid, betreffen de kosten van openbaar vervoer die bij gebruik van de OV-chipkaart of een andere binnen de gemeente geldende OV-betaalmogelijkheid voor de in artikel 10 bepaalde afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. Bij het bepalen van de kosten wordt rekening gehouden met de kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.

  • 4. Het bedrag van € 24.300 genoemd in het eerste en tweede lid, wordt met ingang van 1 januari 2014 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 450. Het aangepast bedrag treedt in plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag van € 24.300.

  • 5. Deze bepaling is niet van toepassing op leerlingen die wegens hun structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Artikel 15 Financiële draagkracht

  • 1. Indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs (zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs) meer dan 20 kilometer bedraagt, wordt de vastgestelde bekostiging verminderd met een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijk bedrag.

  • 2. In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, en de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 kilometer bedraagt, betalen de ouders een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.

  • 3. De hoogte van het bedrag als bedoeld in het eerste lid en de bijdrage als bedoeld in het tweede lid worden berekend per gezin en zijn afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de ouders.

    Zij bedragen:

    Inkomen in euro’s

    Eigen bijdragen in euro’s

    0 – 32.500

    Nihil

    32.500 – 39.000

    130

    39.000 – 45.000

    545

    45.000 – 51.000

    1015

    51.000 – 58.000

    1485

    58.000 – 64.000

    1955

    64.000 en hoger

    Voor elke extra € 5.000: € 480 erbij

  • 4. De inkomensbedragen, genoemd in het derde lid, worden met ingang van 1 januari 2014 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzicht van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5,--.

  • 5. De bedragen van de eigen bijdrage, bedoeld in het derde lid, worden met ingang van 1 januari 2014 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5,--.

  • 6. Deze bepaling is niet van toepassing op leerlingen die wegens hun structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Titel 3 Bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor voortgezet onderwijs

Artikel 16 Algemene bepalingen

  • 1. Onder deze titel vallen:

    • a.

      een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs; of

    • b.

      een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

  • 2. Deze titel is niet van toepassing op leerlingen van scholen voor speciaal en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs die primair onderwijs volgen.

  • 3. Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag voor leerlingenvervoer eventuele (vervoers)adviezen van deskundigen die voor de beoordeling van die aanvraag van belang zijn.

Artikel 17 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer met begeleiding en vervoer per fiets

  • 1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school als bedoeld onder artikel 16 bezoekt, bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer van de leerling en een begeleider, indien de leerling door een structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken.

  • 2. Indien een begeleider, als bedoeld in het eerste lid, meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.

  • 3. In afwijking van de bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, zoals bedoeld in het eerste lid, verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets, indien de leerling naar het oordeel van het college onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets.

Artikel 18 Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

  • 1. Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school als bedoeld onder artikel 16 bezoekt, indien:

    • a.

      aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in artikel 17 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;

    • b.

      aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 17 en openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets;

    • c.

      aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 17 en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of

    • d.

      de leerling, naar het oordeel van het college, gelet op zijn structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding – van openbaar vervoer gebruik te maken.

  • 2. Indien begeleiding in het aangepast vervoer vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de vervoerskosten welke verbonden zijn aan de begeleiding van de leerling in het aangepaste vervoer.

Artikel 19 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

  • 1. Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de ouders op aanvraag toestaan een of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.

  • 2. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, over de kilometers die door de leerling worden afgelegd, afgeleid van de Reisregeling binnenland.

  • 3. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer én de vergoeding lager is dan de vergoeding als bedoeld bij het vorige lid.

  • 4. Ouders die meer dan één leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, ontvangen de bekostiging als bedoeld in het tweede lid, voor slechts één leerling.

  • 5. Aan de ouders die een of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van gemeentewege voor het vervoer van een of meer leerlingen bekostiging ontvangen, wordt door het college geen bekostiging verstrekt.

  • 6. Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets, bekostigt het college aan de ouders een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland.

Titel 4 Bepalingen omtrent weekeinde- en vakantievervoer

Artikel 20 Toekenning vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie aan in de gemeente wonende ouders

Met inachtneming van artikel 3 kent het college desgewenst een vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer toe aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog voor het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft, volgens het bepaalde in deze titel.

Artikel 21 Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie

  • 1. Het college kent aan de ouders een vervoersvoorziening toe voor het weekeindevervoer van de leerling voor de, eenmaal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de in het tweede lid bedoelde schoolvakanties.

  • 2. Het college kent aan de ouders een vervoersvoorziening toe voor het vakantievervoer van de leerling voor de, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer, gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de vakantie voorkomt in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.

  • 3. Titel 2 en 3 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a.

Titel 5 Slotbepalingen

Artikel 22 Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 23 Afwijken van bepalingen

Het college kan in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.

Artikel 24 Inwerkingtreding en intrekking oude verordening

Deze verordening treedt in werking op de dag nadat zij is bekend gemaakt onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Leerlingenvervoer gemeente Schiedam 2013.

Artikel 25 Overgangsbepaling

  • 1. De Verordening Leerlingenvervoer gemeente Schiedam 2013 blijft van toepassing op toegekende en nog toe te kennen vervoersvoorzieningen die betrekking hebben op schooljaar 2013 – 2014.

  • 2. Aanvragen die betrekking hebben op schooljaar 2014 – 2015 en verder vallen onder de werking van deze verordening.

Artikel 26 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als:

Verordening Leerlingenvervoer gemeente Schiedam 2014.

Artikel 26. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Leerlingenvervoer gemeente Schiedam 2014.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 5 juni 2014.
De griffier, De voorzitter,
J.Gordijn C.H.J. Lamers

ALGEMENE TOELICHTNG

Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. In sommige gevallen is de afstand naar school groot, of kan het kind wegens zijn structurele handicap niet zelfstandig naar school. Ouders kunnen dan, indien aan de voorwaarden wordt voldaan, een beroep doen op de verordening leerlingenvervoer.

Wettelijk kader

Het leerlingenvervoer is wettelijk geregeld in artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo), artikel 4 van de Wet op het voortgezet onderwijs (Wvo) en artikel 4 van de Wet op de expertisecentra (Wec). Op grond van deze artikelen is de gemeenteraad verplicht een regeling vast te stellen voor het leerlingenvervoer (= de verordening leerlingenvervoer). Het vervoer naar het middelbaar beroepsonderwijs, het hoger beroepsonderwijs en het universitair onderwijs valt niet onder de verordening.

Naast procedurevoorschriften over de wijze waarop de aanvragen voor een vervoersvoorziening door de ouders kunnen worden ingediend, bevat de verordening criteria aan de hand waarvan ouders aanspraak kunnen maken op een vervoersvoorziening.

Centraal uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek van de leerling bij de ouders blijft liggen (artikel 2, lid 3).

Vervoersvoorziening

De verordening kent de volgende vervoersvoorzieningen:

  • 1.

    (gedeeltelijke) bekostiging van het openbaar vervoer;

  • 2.

    (gedeeltelijke) bekostiging van het openbaar vervoer voor de leerling en een begeleider;

  • 3.

    door de gemeente verzorgd aangepast vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, taxibus of bustaxi;

  • 4.

    (gedeeltelijke) bekostiging van het eigen vervoer per motorvoertuig of fiets.

 

Passend onderwijs

De Wet passend onderwijs treedt in werking op 1 augustus 2014. De wetswijzigingen hebben ook betrekking op het leerlingenvervoer. De wijzigingen die direct betrekking hebben op het leerlingenvervoer zijn:

  • 1.

    In de regeling (= verordening) dient rekening te worden gehouden met de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet.

  • 2.

    Leerlingen die voortgezet speciaal onderwijs volgen kunnen slechts aanspraak maken op een vervoersvoorziening als zij wegens hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege hun handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

 

Het samenwerkingsverband oordeelt over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs. Commissies als de Permanente commissie leerlingenzorg en de Commissie voor de indicatiestelling verdwijnen of krijgen een andere functie.

 

Het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband speelt in het passend onderwijs een grote rol. Dit plan garandeert dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken, en omvat onder meer de procedure voor de verdeling van de ondersteuningsmiddelen en –voorzieningen aan de scholen.

 

Het ondersteuningsplan wordt opgesteld door het samenwerkingsverband , nadat over een concept van het plan ‘op overeenstemming gericht overleg’ heeft plaatsgevonden met de gemeente. Het leerlingenvervoer is een van de onderwerpen die in dit overleg  aan de orde kunnen worden gesteld.

 

Indeling verordening

De indeling van de Verordening Leerlingenvervoer Schiedam 2013 volgde de drie onderwijswetten, te weten de Wpo, de Wvo en de Wec. In deze verordening is die indeling verlaten en vervangen door een indeling die de tweedeling van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs volgt:

  • 1.

    Primair onderwijs; en

  • 2.

    Voortgezet onderwijs

Het speciaal onderwijs maakt onderdeel uit van het eerste samenwerkingsverband; het voortgezet speciaal onderwijs van het tweede samenwerkingsverband.

 

De clusters 1 en 2 zijn niet aangesloten bij een samenwerkingsverband.

De bepalingen voor gehandicapte leerlingen zijn geïntegreerd in de overige artikelen.

 

De verordening kent 5 titels:

Titel 1 Algemene bepalingen.

Titel 2 Bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor primair onderwijs

Titel 3 Bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor voortgezet onderwijs

Titel 4 Bepalingen omtrent weekeinde- en vakantievervoer

Titel 5 Slotbepalingen

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Titel 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Begripsomschrijving

In dit artikel is een aantal begrippen nader gedefinieerd. Enkele begrippen worden hieronder nader toegelicht.

 

Afstand

Het vaststellen van de afstand tussen de woning en de school vindt plaats op basis van de kortste route berekend op basis van de ANWB-routeplanner.

 

Gehandicapte leerling

Bij het begrip handicap in het leerlingenvervoer gaat het er niet om of de leerling gehandicapt is, maar of van een zodanige handicap sprake is dat de leerling niet zelfstandig gebruik kan maken van het openbaar vervoer. Het moet hierbij gaan om een structurele handicap. Indien een leerling tijdelijk beperkt is vanwege bijvoorbeeld een gebroken been of herstel van een operatie, is geen sprake van een structurele handicap.

 

Inkomen

Als peiljaar voor het inkomen moet op grond van artikel 4, lid 7 Wpo worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor de vervoersvoorziening wordt gevraagd, begint.

 

Leerling

Voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs geldt dat kinderen de leeftijd van vier jaar moeten hebben bereikt om als leerling te worden toegelaten (artikel 39, lid 1 Wpo). In het derde lid van artikel 39 is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken. Deze kinderen zijn echter geen leerlingen in de zin van de wet, en de ouders kunnen dan ook geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening.

 

Voor het (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs geldt dat ouders van leerlingen die zijn toegelaten tot scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs aanspraak kunnen maken op een vervoersvoorziening indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de verordening. De leeftijd van de leerling is hierbij niet van belang.

 

Ondersteuningsplan

Het ondersteuningsplan speelt in het passend onderwijs een belangrijke rol. Het plan dient te verwezenlijken dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken, en dat leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. Ook wordt het basisondersteuningsniveau aangegeven, dat voor elke school geldt. Het ondersteuningsplan omvat onder meer de procedure en criteria voor de verdeling, besteding en toewijzing van de ondersteuningsmiddelen en –voorzieningen aan de scholen. Ook moeten de procedure en de criteria voor de plaatsing van leerlingen op speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband en op scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in het plan worden opgenomen, evenals de procedure en criteria voor terug- of overplaatsing naar reguliere scholen.

 

Het samenwerkingsverband stelt het ondersteuningsplan vast, maar de gemeente heeft een belangrijke rol: over het concept van het plan dient eerst op overeenstemming gericht overleg te hebben plaatsgevonden met het college van de gemeenten die binnen het gebied van het samenwerkingsverband zijn gelegen (artikel 18a, lid 9 Wpo en artikel 17a, lid 9 Wvo).

 

Openbaar vervoer

Bij de definiëring van het begrip ‘openbaar vervoer’ is aangesloten bij de begripsomschrijving zoals deze is vastgelegd in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000, met uitzondering van de zinsnede ‘volgens een dienstregeling’; zodoende kan ook de regiotaxi desgewenst als een vorm van openbaar vervoer worden beschouwd.

 

Opstapplaats

Een van de mogelijkheden om het vervoer efficiënter en daardoor goedkoper te organiseren, is het instellen van centrale opstapplaatsen, van waar de leerlingen met de taxi of bus worden vervoerd. Met een dergelijk systeem worden de leerlingen niet thuis voor de deur opgehaald, maar dienen zij zich, al dan niet onder begeleiding van de ouders, te begeven naar de door de gemeente aangewezen opstapplaats.

 

Het college maakt in ieder geval gebruik van opstapplaatsen indien sprake is van vervoer per bus of touringcar.

 

Reistijd

De omschrijving van het begrip ‘reistijd’ is van belang om de tijd die een leerling met het openbaar vervoer onderweg is te kunnen vergelijken met de tijd die nodig is om diezelfde leerling met aangepast vervoer naar en van school te vervoeren. Immers, wanneer de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, komt de leerling in aanmerking voor aangepast vervoer (artikel 12, lid 1, aanhef en onder a, en artikel 18, lid 1, aanhef en onder a).

 

De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht de manier waarop zij de afstand naar school overbruggen, zo’n tien minuten voor de aanvang van de lessen op het schoolplein aankomen. Het ligt voor de hand deze tijd uit te sluiten van de reistijd. De eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend. Wanneer een leerling met aangepast vervoer wordt vervoerd, is er tijd nodig de school te verlaten en in de taxi(bus) te stappen. Het is in dit geval dan ook redelijk enige tijd (tien minuten) op te tellen bij de berekende duur van de rit. Deze periode vond ook de ABRvS redelijk (5 oktober 1990, nr. RO3.90.6236/86538).

 

Reistijd bij combinatievervoer

Voor een efficiënte uitvoering van het leerlingenvervoer worden meerdere leerlingen in het aangepast vervoer tegelijkertijd vervoerd. Door het combinatievervoer is de reisduur van een leerling langer dan indien de leerling individueel met een taxi zou worden vervoerd. Er is geen maximale reistijd in de wet opgenomen. Gemeenten zijn vrij om hieraan, naar eigen inzicht en rekeninghoudend met de lokale situatie, invulling te geven. De maximale reistijd die gemeenten hanteren varieert van 60, 75 tot 90 minuten, afhankelijk van de aanwezigheid van scholen in de directe omgeving van de gemeente. Het gaat hierbij om de enkele reistijd van een individuele leerling tussen de woning en de school of andersom.

 

Over de maximale reistijd is geen bepaling opgenomen in de verordening. De maximale reistijd maakt onderdeel uit van de afspraken die de gemeente met de vervoerder maakt. De vervoerder moet het vervoer zodanig regelen dat de maximale reistijd van een leerling niet wordt overschreden.

 

Samenwerkingsverband

Onder 1. Een samenwerkingsverband primair onderwijs omvat volgens artikel 18a van de Wpo alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Een uitzondering vormen de vestigingen van scholen waarvoor het bestuur is aangesloten bij een landelijke samenwerkingsverband.

 

Scholen voor speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4, die geen vestigingen hebben in het gebied van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband.

 

Instellingen behorende tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.

 

Onder 2. Een samenwerkingsverband voortgezet onderwijs omvat volgens artikel 17a van de Wvo alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van scholen voor voortgezet onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Een uitzondering vormen vestigingen van scholen waarvoor het bestuur is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsgebied.

 

Scholen voor voortgezet speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4, die geen vestigingen hebben in het gebied van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband.

 

Instellingen behorende tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.

 

School

Slechts de genoemde onderwijssoorten vallen onder het leerlingenvervoer. Zorginstellingen, medisch kleuterdagverblijven en behandelcentra vallen niet onder het begrip school en vallen niet onder het leerlingenvervoer. Een orthopedagogisch-didactisch centrum (opdc) kan worden aangemerkt als ‘school’, wanneer het gaat om het geven van onderwijs.

 

Speciaal onderwijs

De Wec onderscheidt de volgende clusters:

 

Cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap.

 

Cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudige gehandicapte kinderen met een van deze handicaps.

 

Cluster 3: onderwijs aan langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps.

 

Cluster 4: onderwijs aan langdurige zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.

 

Het onderwijs van cluster 1 en 2 wordt gegeven in instellingen. Deze instellingen vallen ook onder het begrip ‘school’.

 

Voorgezet onderwijs

In de Wvo gaat het om scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen vormend onderwijs (havo), voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en praktijkonderwijs (pro). Leerwegondersteunend onderwijs is geen aparte schoolsoort, maar betreft extra ondersteuning aan leerlingen in het vmbo.

 

Stage

Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. In het arbeidsmarkgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs is voor leerlingen vanaf 14 jaar minstens één stage op ten hoogste vier dagen per week zelfs verplicht (artikel 17, lid 1, Wec). Wanneer de stage is opgenomen in de schoolgids is het stageadres aan te merken als ‘school’.

Toegankelijke school

Leerlingen kunnen op grond van hun lichamelijke of geestelijke toestand zijn aangewezen op een bepaalde school.

 

In de Wpo is bepaald dat het samenwerkingsverband primair onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs van cluster 3 en cluster 4 (artikel 18a, lid 6, Wpo). Het samenwerkingsverband laat zich daarbij adviseren door deskundigen.

 

De Wvo kent een dergelijke bepaling: het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot het voortgezet speciaal onderwijs (artikel 17a, lid 6, Wvo). Ook hier geldt dat het samenwerkingsverband zich daarbij laat adviseren door deskundigen.

 

Vooralsnog bepaalt de regionale verwijzingscommissie de toelaatbaarheid tot het praktijkonderwijs (artikel 10g Wvo) en beslist of een leerling op leerwegondersteunend onderwijs is aangewezen (artikel 10e Wvo). Met ingang van 1 augustus 2015 wordt het praktijkonderwijs en het leerwegondersteunend onderwijs in het passend onderwijs geïntegreerd; dan beslist het samenwerkingsverband of een leerling toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs of is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs.

 

Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt een afwijkende procedure. In de Wec is bepaald dat de commissie van onderzoek beoordeelt of een leerling in aanmerking komt voor het onderwijs op de instelling óf op begeleiding vanuit de instelling, waarbij de leerling dan is ingeschreven op een andere school (artikel 41, lid 2, Wec).

 

Vervoer

Het vervoer vindt plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids. Alleen wanneer de leerplichtige leerling door een structurele handicap slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, kan in een voorkomend geval tijdens de schooltijd vervoerd worden. Sociale omstandigheden, lichamelijke problemen van tijdelijke aard of leeftijd zijn geen grond voor het vervoer tijdens schooltijd.

 

Met afwijkende roosters kan in beginsel geen rekening gehouden worden. De vervoerskosten zouden dan te hoog oplopen. Het kan daardoor voorkomen dat leerlingen een bepaalde tijd moeten wachten op het vervoer.

 

Vervoersvoorziening

De vervoersvoorziening kan bestaan uit (gedeeltelijke) bekostiging van de vervoerskosten of door de gemeente te doen verzorgen vervoer.

 

Woning

Onder woning wordt in de verordening verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Met andere woorden: de plaats van waaruit het kind de school bezoekt. Het is niet relevant in welke gemeente of op welk adres de ouders van de leerling ingeschreven staan.

 

De ouders moeten het leerlingenvervoer aanvragen in de gemeente waar de leerling verblijft. Wanneer de leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, bijvoorbeeld in verband met noodzakelijk opvang, dient een aanvraag voor een vervoersvoorziening bij die gemeente ingediend te worden.

 

Twee woningen

Een kind van gescheiden ouders kan twee woningen hebben in de zin van de verordening. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van co-ouderschap, waarbij het kind evenveel bij de ene als bij de andere ouder verblijft, kan gezegd worden dat er sprake is van twee hoofdverblijven. Om aanspraak te maken op bekostiging van leerlingenvervoer moeten beide ouders afzonderlijk, voor de dagen dat de leerling doordeweeks bij hen verblijft, een aanvraag indienen bij de gemeente waar de leerling op die dagen verblijft.

 

Artikel 2. De door het college noodzakelijk te achten vervoersvoorziening

Ook als het college het vervoer zelf verzorgt of laat verzorgen, kan het van de ouders aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, verlangen een eigen bijdrage te betalen voor het vervoer van hun leerlingen (artikel 2, lid 2). De hoogte van deze eigen bijdrage, die slechts van toepassing is op ouders van leerlingen die scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs bezoeken, is afhankelijk van het inkomen van de ouders en de afstand tussen de woning en de te bezoeken school (zie artikelen 14 en 15). Indien ouders weigeren de bijdrage te betalen of nalatig hierin zijn, leidt dit tot het vervallen van de aanspraak op de vervoersvoorziening.

 

In het tweede lid komt ook tot uitdrukking dat het drempelbedrag en de bijdrage afhankelijk van het inkomen nooit hoger kunnen zijn dan de werkelijke kosten van het vervoer.

 

De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek blijft ingevolge de Leerplichtwet in alle gevallen bij de ouders liggen. In het derde lid is deze verantwoordelijkheid nog eens expliciet vastgelegd. De wettelijke regeling, noch de verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders.

 

Het vierde lid bepaalt dat een leerling die meerderjarig en handelsbekwaam is zelf een aanvraag voor het leerlingenvervoer kan indienen, in plaats van de ouders.

 

Artikel 3. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

In de artikelen 4 van de Wpo, de Wec en de Wvo is bepaald dat de gemeenteraad bij het vaststellen van de verordening de “op godsdienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze van een school dient te eerbiedigen”. Tevens is in genoemde artikelen bepaald dat in de verordening geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Als toegankelijke school is dan aan te merken de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school. Daar komt een tweede criterium bij, namelijk de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. In de verordening zijn deze bepalingen verankerd in artikel 3.

 

Als dichtstbijzijnde school kan worden aangemerkt de school die naar afstand het dichtstbij gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare, veilige weg.

 

Wanneer een leerling een school bezoekt die, met voorbijgaan van een vergelijkbare school van dezelfde gewenste richting, verder van de woning van de leerling is verwijderd, blijft de aanspraak in principe beperkt tot de kosten verbonden aan het vervoer naar en van de dichtst bij de woning gelegen school. Het college is echter niet verplicht in dat geval deze kosten te vergoeden.

 

Indien de situatie zich zou voordoen dat vervoer naar een verder van de woning van de leerling gelegen school van dezelfde richting voor de gemeente goedkoper zou zijn (of niet meer kosten met zich meebrengt), kan het college aan de ouders vragen ermee in te stemmen dat de leerling naar die school wordt vervoerd. Voor een openbare school geldt hetzelfde.

 

Onderwijsrichting

In het algemeen kan gesteld worden dat naast scholen voor openbaar onderwijs, tot onderwijsrichtingen binnen het bijzonder onderwijs worden erkend: scholen voor (rooms)katholiek onderwijs, scholen voor protestants-christelijk onderwijs, scholen voor gereformeerd (vrijgemaakt) onderwijs, scholen voor reformatorisch onderwijs, scholen voor algemeen bijzonder onderwijs, evangelische scholen, joodse scholen, islamitische scholen en hindoeïstische scholen.

 

Interconfessioneel onderwijs is gebaseerd op verschillende geloofsovertuigingen. Gezien de statuten van deze scholen wordt dit type onderwijs niet als aparte richting ten opzichte van andere confessionele scholen aangemerkt.

 

Vrije scholen stoelen hun onderwijs op de antroposofische wijsbegeerte en met name de filosofie van Rudolf Steiner. Deze scholen, bekend onder namen als Rudolf Steinerschool, Parcivalschool en de Zonneschool, worden geacht een bepaalde richting in het onderwijs te vertegenwoordigen.

 

Niet tot het begrip ‘richting’ wordt gerekend een bepaalde onderwijskundige methode van een school. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanschool, Montessorischolen, Daltonscholen, Freitnetscholen en Iederonderwijsscholen. Deze scholen baseren hun identiteit op de onderwijskundige richting van de school en niet op de godsdienstige of levensbeschouwelijke richting.

 

 

Verklaring van geen bezwaar

Op grond van artikel 3, lid 2, dienen ouders van een leerling die een school bezoekt die op grote afstand is gelegen, terwijl zich dichterbij andere, ook voor de leerling passende scholen bevinden, bij de aanvraag van een vervoersvoorziening schriftelijk te verklaren dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van de dichterbij gelegen bijzondere scholen. Deze verklaring van bezwaar dient zich te richten tegen de richting van het bijzonder onderwijs dan wel tegen het openbaar onderwijs, en niet tegen de onderwijskundige methode die op de school gehanteerd wordt of de kwaliteit van de school.

 

Het college is niet gerechtigd de bezwaren van ouders tegen een bepaalde richting inhoudelijk te verifiëren. Slechts in een enkel uitzonderlijk geval neemt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State aan dat niet de richting van het onderwijs, maar de kwaliteit daarvan, de keuze van de ouders heeft bepaald, in tegenstelling tot de door de ouders afgelegde verklaring inzake hun bezwaar tegen de overige richtingen en het openbaar onderwijs. In de meeste gevallen wordt de ouders het voordeel van de twijfel gegeven.

 

Hoogbegaafde kinderen

Ouders van hoogbegaafde kinderen kiezen er soms voor om hun kind een school te laten bezoeken die gespecialiseerd is in het lesgeven aan hoogbegaafde kinderen, bijv. Leonardoscholen. Uit jurisprudentie komt naar voren dat zelfs als bewezen zou zijn dat dichterbij gelegen scholen ongeschikt zijn, dit nog niet meebrengt dat er aanspraak op een vervoersvoorziening zou kunnen zijn naar de verder weg gelegen school. Het staat immers niet objectief vast dat deze school voor de leerlingen wel geschikt is en of dit dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school is. De rechter vindt het dan wel mede op de weg van de gemeente liggen om aan te geven welke dichterbij gelegen school geschikt is.

 

Passend onderwijs

De zorgplicht van de school waar de leerling wordt aangemeld is een van de kernpunten van het passend onderwijs. Wanneer de school waar de leerling is aangemeld niet zelf in de benodigde onderwijsondersteuning kan voorzien, is het de verantwoordelijkheid van deze school om een andere school te vinden die wel een passende onderwijsplek kan bieden. Is het niet haalbaar om de leerling binnen het reguliere onderwijs te plaatsen, dan kan een de leerling op een speciale school voor basisonderwijs of het (voortgezet) speciaal onderwijs worden geplaatst. Bij de beoordeling of een school zelf in de benodigde ondersteuning kan voorzien vormt het schoolondersteuningsprofiel het uitgangspunt. In dit profiel wordt aangegeven welke ondersteuning deze school kan bieden.

 

Het samenwerkingsverband stelt een ondersteuningsplan op waarin – onder meer – wordt aangegeven welk niveau van basisondersteuning voor elke school geldt, hoe de scholen met elkaar een samenhangend geheel aan ondersteuningsvoorzieningen hebben gecreëerd, op welke wijze verwijzingen naar het (voortgezet) speciaal onderwijs plaatsvindt en hoe zij ouders informeren. Uit het ondersteuningsplan blijkt welke scholen bepaalde ondersteuning kunnen bieden.

 

Instellingen voor cluster 1 en cluster 2

Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt het volgende: De instelling of de reguliere school waar de leerling is aangemeld of staat ingeschreven vraagt de toelaatbaarheid tot een instelling aan bij de commissie van onderzoek. Deze commissie beoordeelt aan de hand van criteria of een leerling is aangewezen op onderwijs op de instelling of op begeleiding vanuit de instelling.

 

Als de leerling niet toelaatbaar is tot de instelling, kunnen ouders hun kind inschrijven bij een reguliere school of, als daar reden voor is, bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. De ouders kiezen zelf voor een school, maar kunnen daarbij advies krijgen van de commissie van onderzoek van de instelling. Bepaalt deze commissie dat de leerling extra ondersteuning nodig heeft op een reguliere school, dan krijg de leerling begeleiding vanuit de instelling.

 

De school is vol

Het spreekt voor zich dat op een voor de leerling geschikte school wel ruimte voor de leerling moet zijn en dat de leerling moet zijn/worden toegelaten. Een school die vol is heeft geen zorgplicht voor de leerling. Indien de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat de school vol is, wordt een vervoersvoorziening toegekend naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde, toegankelijke school. De aanspraak op vervoer naar deze verder weg gelegen school blijft bestaan, zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school. Als de wachtlijst is opgelost en de leerling kan worden geplaatst op de dichtstbijzijnde school kan de vervoersvoorziening beperkt worden tot aan de dichtstbijzijnde school, aangezien deze weer toegankelijk is geworden. Dit ongeacht het feit of de leerling vanaf dat moment ook daadwerkelijk de dichtstbijzijnde school gaat bezoeken. Ouders zijn vrij om hun kind naar elke school van hun keus te laten gaan, maar in het kader van het leerlingenvervoer hoeft slechts een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde, toegankelijke school te worden verstrekt.

 

Dislocaties en nevenvestigingen

Als een school die een leerling bezoekt meer dan een locatie heeft, rijst de vraag of slechts de hoofdvestiging dan wel alle onderwijslocaties als school in de zin van de verordening moeten worden beschouwd. Aansluitend bij de regelgeving inzake de huisvesting en materiële instandhouding geldt dat de feitelijke locatie die door de leerling wordt bezocht kan worden aangemerkt als ‘school’.

 

Stage

Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. Wanneer de stage is opgenomen in de schoolgids is het stageadres aan te merken als ‘school’. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres, voor zover deze reis voldoet aan de voorwaarden van de verordening.

 

Symbiose

Wanneer een leerling van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs gedurende ten minste 180 minuten per week onderwijs volgt op een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, is er sprake van symbiose (artikel 24, Wec en Titel IV van het Onderwijskundig besluit Wec). Daarvoor moet een overeenkomst tussen de scholen gesloten zijn. De leerling volgt in dat geval onderwijs op twee verschillende locaties. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op een vervoersvoorziening naar de school waar een symbiose-overeenkomst mee gesloten is, voor zover deze reis voldoet aan de voorwaarden van de verordening. Het gaat dan om vervoer in aansluiting op het begin en einde van de schooldag.

 

Artikel 4. Toekenning vervoersvoorziening

In de meeste gevallen wordt bekostiging verstrekt voor de periode van een schooljaar. Het college heeft op basis van dit artikel de ruimte om per leerling de termijn voor de vervoersvoorziening te bepalen. Dit biedt de mogelijkheid om voor een gehele schoolperiode een vervoersvoorziening te verstrekken wanneer niet te verwachten is dat er verandering optreedt in de situatie van de leerling. Daarnaast biedt het ook de mogelijkheid om een vervoersvoorziening toe te kennen voor een deel van het schooljaar indien te verwachten is dat de situatie van de leerling gedurende het schooljaar verandert. Van deze beleidsruimte wordt bijvoorbeeld gebruikgemaakt indien te verwachten is dat de leerling binnen een bepaalde periode geleerd kan worden om zelfstandig naar school te reizen.

 

Deze bepaling biedt ook de mogelijkheid om de wijze en het tijdstip van de bekostiging te bepalen. De bekostiging vindt in maandelijkse termijnen plaats, waarbij het schooljaar is verdeeld in 10 termijnen (september tot en met juni) Indien redenen bestaan om aan te nemen dat de bekostiging anders dan aan het vervoer van de leerling wordt besteed (bijv. vanwege schulden), kan het college een abonnement verstrekken aan de leerling (eventueel via de school).

 

Indien blijkt dat het ontvangen termijnbedrag niet wordt besteed voor het vervoer van de leerling of indien de leerling langdurig van school verzuimt, vervalt de aanspraak op de vervoersvoorziening en wordt ten onrechte genoten bekostiging teruggevorderd (artikel 6, lid 3 en 4).

 

Artikel 5. Aanvraagprocedure

Aanvraag

Indien ouders menen voor een vervoersvoorziening voor hun kind in aanmerking te komen, dienen zij een aanvraag in bij het college. De ouders moeten hiervoor gebruik maken van het door het college vastgestelde aanvraagformulier. Ouders moeten bij de aanvraag de in het aanvraagformulier gevraagde gegevens voegen. Ouders zijn op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht deze gegevens te overleggen, als deze van belang zijn voor de beslissing op de aanvraag. Het aanvraagformulier dient juist en volledig ingevuld te zijn en zijn voorzien van een handtekening. Het college bepaalt of dat daadwerkelijk het geval is.

 

Ontbreken gegevens

Als het aanvraagformulier aanvulling behoeft of gecorrigeerd dient te worden, stuurt het college het aanvraagformulier terug. Ouders worden dan in de gelegenheid gesteld om de verlangde gegevens binnen een door het college te bepalen termijn aan te vullen of te verbeteren. Wordt hiervan geen gebruik gemaakt, dan dient het college de afweging te maken of de aanvraag in behandeling wordt genomen (artikel 4:5, lid 1, Awb). Op grond van artikel 4:5, lid 4, Awb) dient in een voorkomend geval aan de aanvrager bekend te worden gemaakt dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.

 

Uit jurisprudentie blijkt dat gemeenten zich bij een afwijzende beschikking niet louter kunnen beroepen op een onjuist dan wel onvolledig ingevuld aanvraagformulier, maar dat zij bij hun beoordeling mede moeten betrekken wat de kennelijke bedoeling van de aanvrager is, zoals die uit aanvragen van de voorafgaande jaren gebleken is (ABRvS, 9 november 1989, nr. R03.89.5831/S6535).

 

Artikel 4:15, Awb bepaalt dat de beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. In artikel 5, lid 3 is daarom bepaald dat het college binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens een beslissing neemt.

 

Beslistermijn

Artikel 4:13, Awb bepaalt dan een redelijke termijn waarbinnen een beschikking dient te worden gegeven in ieder geval is verstreken indien het college binnen acht weken geen beschikking heeft gegeven, of aan de aanvrager een bericht van verdaging heeft gezonden. In de verordening wordt de wettelijke toegestane beslistermijn van acht weken gehanteerd.

 

Op grond van het vierde lid kan het college de afhandelingstermijn met vier weken verdagen indien de afhandeling meer tijd in beslag neemt. Dit is bijvoorbeeld het geval indien het college advies van een deskundige wil betrekken bij de besluitvorming. De aanvrager wordt hiervan schriftelijk in kennis gesteld.

 

Indien het college niet tijdig een besluit neemt, kan de aanvrager het college in gebreke stellen en direct in beroep gaan (Wet dwangsom en direct beroep bij niet tijdig beslissen). Indien het college na de ingebrekestelling niet binnen twee weken een besluit neemt, moet het college aan de aanvrager een dwangsom betalen.

 

Ingangsdatum

De ingangsdatum voor een vervoersvoorziening ligt nooit voor de datum waarop de aanvraag is ingediend. Een vervoersvoorziening wordt dus niet toegekend met terugwerkende kracht. Met inachtneming van het voorgaande, wordt als ingangsdatum zoveel mogelijk de door de ouders aangegeven datum gehanteerd. Bij het verzorgen van het vervoer door de gemeente (aangepast vervoer) moet er rekening mee worden gehouden dat, indien het vervoer niet aanvangt bij de start van het schooljaar, de vervoerder enkele dagen nodig heeft om een leerling in het vervoersplan op te nemen. Een aanvraag voor een vervoersvoorziening moet dus tijdig door de ouders worden gedaan.

 

Artikel 6. Doorgeven van wijzigingen

Ouders zijn verplicht wijzigingen die van directe invloed zijn op de toegekende vervoersvoorziening door te geven aan het college. Ouders dienen dit zo snel mogelijk te doen.

 

Van invloed op de vervoersvoorziening zijn onder andere:

  • -

    wijziging van het woonadres van de leerling, bijvoorbeeld door verhuizing;

  • -

    verandering van school (bijvoorbeeld van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onderwijs)

  • -

    wijziging van het adres van de school;

  • -

    wijziging van schooltijden;

  • -

    verandering van de reistijd, bijvoorbeeld door een wijziging in het openbaar vervoer;

  • -

    wijziging in de gezinssituatie die van invloed zijn op de mogelijkheid een leerling te kunnen begeleiden;

  • -

    verandering in de beperking van de leerling waardoor de leerling op een andere vervoersvoorziening is aangewezen;

  • -

    langdurig (ziekte)verzuim.

 

Als de wijziging daartoe aanleiding geeft, trekt het college de verstrekte vervoersvoorziening in, en kent het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe (tweede lid).

 

Het college kan, zonder dat ouders iets hebben doorgegeven, zelf wijzigingen constateren die van invloed kunnen zijn op de vervoersvoorziening. Daarbij kan blijken dat ouders ten onrechte bekostiging (hebben) ontvangen. Het vierde lid, biedt in dergelijke situaties een kapstok om de ten onrechte betaalde bekostiging terug te vorderen of in mindering te brengen bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging.

 

Artikel 7. Peildatum leeftijd leerling

In artikel 11, lid 1, onder a, is bepaald dat aanspraak bestaat op bekostiging  van openbaar vervoer of fiets ten behoeve van een begeleider indien de leerling jonger dan negen jaar is, en door de ouders is aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig te reizen. Als peildatum van de leeftijd van de leerling voor het gehele schooljaar wordt 1 augustus gehanteerd. 1 augustus is de wettelijke start van het schooljaar. De leeftijd van de leerling op 1 augustus geldt als leeftijd voor het gehele schooljaar.

 

De grens van negen jaar is gebaseerd op onderzoek. Over het algemeen, zo bleek, kan een kind van negen jaar zonder begeleiding alleen met de fiets over straat of reizen met het openbaar vervoer.

 

Artikel 8. Andere vergoedingen

Als kan worden aangetoond dat een aanvrager van leerlingenvervoer via een andere weg (bijvoorbeeld via de werkgever) vergoeding ontvangt voor de kosten van het vervoer naar school, mag de gemeente die vergoeding verrekenen met de bekostiging die de aanvrager zou hebben gekregen op basis van de verordening. Ook is het mogelijk om deze vergoeding als bijdrage in rekening te brengen, wanneer het om aangepast vervoer gaat.

 

Het bovenstaande geldt niet voor vergoedingen die – op aanvraag – aan ouders van schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs wordt verstrekt op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Deze vergoeding is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals lesgeld, en is zeker niet uitsluitend bestemd voor reiskosten. Daarom wordt deze vergoeding niet verrekend met de vervoersvoorziening.

 

Titel 2 Bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor primair onderwijs

 

Artikel 9. Algemene bepalingen

Deze titel geeft bepalingen voor leerlingen van scholen die aangesloten zijn bij een samenwerkingsverband primair onderwijs, en leerlingen van instellingen voor cluster 1 en cluster 2 die primair onderwijs volgen.

 

Dichtstbijzijnde speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband

Het derde lid is een aanvulling op artikel 3. Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel van artikel 3, lid 1: een vervoersvoorziening wordt toegekend naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school. Volgens artikel 4, lid 5, Wpo moet echter, wanneer het gaat om speciale scholen voor basisonderwijs, het vervoer naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband worden bekostigd. Dat hoeft niet per se de dichtstbijzijnde toegankelijke school van zijn soort te zijn. Het is mogelijk dat er een speciale school voor basisonderwijs buiten het samenwerkingsverband, maar dichterbij de woning is gelegen.

 

Na invoering van het passend onderwijs beoordeelt het samenwerkingsverband of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband (artikel 18a, lid 6, aanhef en onder c, Wpo). Een ‘toelaatbaarheidsverklaring’ voor een speciale school voor basisonderwijs, afgegeven door het samenwerkingsverband aan een leerling, geldt alleen binnen dat samenwerkingsverband (artikel 40,lid 8, Wpo). Een ander samenwerkingsverband kan immers hebben gekozen voor een hoger of lager niveau van basisondersteuningsvoorzieningen, die op elke school aanwezig is.

 

In het derde lid wordt gesproken van de basisschool waarvan de leerling afkomstige is. Dit is op grond van artikel 3 de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool. In dat geval is artikel 9 van toepassing. Daarnaast geldt, als gevolg van de verwijzing naar artikel 3, bij toepassing van artikel 9, lid 3, aanhef en onderdeel b, ook hier het vereiste van schriftelijke instemming van de ouders.

 

Adviezen van deskundigen

Om te kunnen beoordelen of een leerling in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening en, als dat het geval is, voor welke type voorziening de leerling dan in aanmerking komt, is in een aantal gevallen advies van deskundigen nodig. Dit zal in eerste instantie het samenwerkingsverband zijn. Voor de leerlingen van een cluster 1 en cluster 2 school zal dit de door een of meer instellingen ingestelde commissie van onderzoek zijn.

 

Naast een advies over het type vervoersvoorziening dat nodig is, kan het advies ook bestaan uit informatie over de mate van zelfredzaamheid van de leerling en wat nodig is om de zelfredzaamheid te vergroten.

 

Wanneer de specifieke handicap van de leerling daarom vraagt, kan advies worden ingewonnen van deskundigen als de huisarts van de leerling, medische specialist, jeugdgezondheidsdienst, stichting MEE, psycholoog, en dergelijke.

 

Artikel 10. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets

In dit artikel zijn de minimumvoorwaarden vastgelegd waaronder ouders van leerlingen die scholen bezoeken die onder Titel 2 vallen, aanspraak kunnen maken op bekostiging van de vervoerskosten. Hierbij geldt als uitgangspunt: bekostiging van de kosten van openbaar vervoer dan wel de kosten van het vervoer per fiets.

 

Afstandscriterium

Artikel 4, lid 8, Wpo en artikel 4, lid 7, Wec stellen dat de verordening kan bepalen dat geen aanspraak op bekostiging bestaat op grond van de afstand. Artikel 4, lid 7, Wpo stelt een afstand van zes kilometer als bovengrens. Deze afstand wordt in de verordening als criterium aangehouden.

 

In artikel 4, lid 13, Wpo is bepaald dat geen afstandscriterium kan worden gehanteerd voor leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

 

Op grond van artikel 4, lid 7, Wec kan in de verordening wel een afstandscriterium worden gehanteerd voor leerlingen die wegens hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen. Omdat dit rechtsongelijkheid geeft ten opzichte van gehandicapte leerlingen die een school voor basisonderwijs en speciale school voor basisonderwijs bezoeken – dan kan immers geen afstandscriterium worden gehanteerd – wordt in de verordening geen afstandscriterium gehanteerd voor gehandicapte leerlingen die een school voor speciaal onderwijs bezoeken.

 

Kosten openbaar vervoer

De bekostiging op basis van openbaar vervoer wordt berekend op basis van de kosten van een maandabonnement voor de bus, ook indien de leerling van een ander openbaarvervoermiddel gebruik maakt.

 

Fietsvergoeding

Het tweede lid bepaalt dat een fietsvergoeding kan worden verstrekt. Het college dient dan van oordeel te zijn dat de leerling, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij worden dan factoren als leeftijd, eventuele handicap, de veiligheid van de route en de afstand in overweging genomen. Het is mogelijk om een fietsvergoeding voor de zomermaanden te verstrekken en een andere vervoersvoorziening voor de overige maanden toe te kennen.

 

Artikel 11. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer of vervoer per fiets ten behoeve van een begeleider

In een aantal gevallen zal blijken dat het voor een leerling niet mogelijk is zelfstandig met het openbaar vervoer of per fiets te reizen.

 

Leerling is jonger dan negen jaar

In artikel 10 is bepaald dat ouders van leerlingen in het primair onderwijs in aanmerking komen voor bekostiging van de vervoerskosten, als de afstand van de woning naar de school meer dan zes kilometer is. Als daarbij de leerling jonger is dan negen jaar, en de ouders hebben aangetoond dat het kind niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of fiets gebruik te maken, komen de ouders in aanmerking voor de bekostiging van de vervoerskosten voor een begeleider. Hiervan kan sprake zijn indien de leerling meerdere malen moet overstappen of indien de route niet veilig is.

 

Structurele handicap

Ouders van leerlingen die door hun structurele handicap niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, komen in aanmerking voor bekostiging van de vervoerskosten voor de leerling én een begeleider, ongeacht de afstand van de woning naar de school.

 

De vraag of een leerling al dan niet als gehandicapt valt aan te merken is hierbij niet van belang. Het gaat om de vraag of de leerling, door zijn handicap, al dan niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken.

 

Wanneer sprake is van een tijdelijke handicap (bijvoorbeeld een gebroken been) valt het vervoer onder de verantwoordelijkheid van de ouders. Wanneer de leerling een groot gedeelte van het schooljaar in verband met – bijvoorbeeld – herstel van een operatie en/of revalidatie niet of niet zelfstandig met het openbaar kan reizen, kunnen ouders een aanvraag voor een vervoersvoorziening indienen. Als criterium wordt dan een termijn van drie maanden gehanteerd.

 

Begeleiding

Begeleiding in het vervoer is primair een taak van de ouders. Als zij niet in staat zijn hun kind te begeleiden, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Zo kan ook een familielid, een kennis, een oppas, een van de buren, een ouder van een andere leerling of een klassenassistent de leerling begeleiden.

 

Wie de leerling ook daadwerkelijk begeleidt, de bekostiging vindt plaats aan de ouders van de leerling. Als een begeleider meer dan een leerling begeleidt, wordt de begeleider slechts één maal bekostigd.

 

Artikel 12. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer dient in principe slechts in uitzonderingsgevallen te worden toegekend. Deze uitzonderingen zijn in artikel 12 vastgelegd.

 

Eerste lid, onderdeel a: Reistijd met openbaar vervoer is meer dan anderhalf uur en kan met aangepast vervoer tot 50% of minder worden teruggebracht.

Bij een reisduur tot anderhalf uur met het openbaar vervoer komt de vrijheid van de ouders om voor een bepaalde school te kiezen niet in de knel, zo oordeelde de ABRvS.

 

Van belang is hier de omschrijving van het begrip reistijd; zie hiervoor de toelichting bij artikel 1.

 

Het kan voorkomen dat voor de heenreis (woning – school) de reistijd van anderhalf uur met het openbaar vervoer overschreden wordt, terwijl dit voor de terugreis niet het geval is (of vice versa). In een dergelijk geval wordt er voor de heenreis aangepast vervoer toegekend, en voor de terugreis bekostiging op basis van openbaar vervoer.

 

Overigens kunnen ouders, als zij op basis van het criterium reistijd aanspraak op aangepast vervoer maken, niet van het college eisen dat de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht.

 

Eerste lid, onderdeel b: Openbaar vervoer ontbreekt

In een aantal gemeenten ontbreekt openbaar vervoer geheel of rijdt zo weinig frequent dat leerlingen daar geen gebruik van maken voor het vervoer van de woning naar de school of terug. Een voorbeeld is de Horizon Gelinckschool in Oostvoorne.

 

 

 

Eerste lid, onderdeel c: Begeleiding van de leerling in het openbaar onderwijs is niet mogelijk

De ouders dienen op een voor de gemeente bevredigende wijze aan te tonen dat het onmogelijk is om hun kind in het openbaar vervoer te begeleiden, of dat deze begeleiding tot ernstige benadeling van het gezin zou leiden. Van ouders mag worden verwacht dat zij allereerst zelf een oplossing zoeken voor het (laten) vervoeren van hun kinderen, wanneer dit nodig is.

 

Bij de behandeling van het wetsvoorstel passend onderwijs in de Tweede Kamer op 15 maart 2012 is een amendement van de leden Dijkgraaf en Ferrier aangenomen en overgenomen. Dit amendement heeft betrekking op de positie van de ouders inzake het leerlingenvervoer. In de toelichting staat:

De positie van de ouders inzake leerlingenvervoer mag door de invoering van passend onderwijs niet verzwakken. Niet alleen moet het aanbod passend zijn voor de leerling, maar ook moet de inzet die van de ouders wordt gevraagd redelijk zijn. Van ouders mag uiteraard een bepaalde mate van inzet verwacht worden, maar die inzet mag niet zover gaan dat de mogelijkheid van het leerlingenvervoer illusoir wordt.

 

In de artikel 4 van de Wpo. Wvo en Wec is dit als volgt verankerd:

De regeling houdt rekening met de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet en voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is.

 

Eerste lid, onderdeel d: Leerling kan door zijn handicap niet van het openbaar vervoer gebruik maken

Als de leerling door zijn structurele handicap niet in staat is, zelfs niet onder begeleiding, van het openbaar vervoer gebruik te maken, verstrekt het college een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer. De vraag of een leerling als gehandicapt valt aan te merken is hierbij niet van belang. Het gaat om de vraag of een leerling, door zijn handicap, al dan niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Zie verder de toelichting op artikel 11, onder het kopje ‘Structurele handicap’.

 

Tweede lid: Kosten van de begeleiding

Soms is begeleiding in het aangepast vervoer noodzakelijk, bijvoorbeeld wanneer een leerling verzorging nodig heeft, of in het geval een leerling bepaald ongewenst gedrag vertoont. In dit geval worden alleen de kosten van het vervoer die aan deze begeleiding verbonden zijn vergoed. Ook kan de gemeente een plaats beschikbaar stellen in het aangepast vervoer. Salariskosten worden niet vergoed. Voor medische begeleiding tijdens het vervoer is de gemeente niet verantwoordelijk.

 

Artikel 13. Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

Dit artikel geeft nadere regels voor de bekostiging van het eigen vervoer. Hiervan is sprake wanneer ouders de leerling zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets, etc.), of wanneer een leerling gebruikmaakt van de fiets.

 

Als de ouders de leerling zelf wensen te (laten) vervoeren, is toestemming van het college noodzakelijk. Een belangrijke maatstaf voor toestemming kan zijn dat de bekostiging van het vervoer door de ouders voor de gemeente goedkoper is. Daarvan is in ieder geval geen sprake als de leerling in aanmerking komt voor een voorziening in de vorm van aangepast vervoer, en er is plaats in een busje dat toch al rijdt.

 

Als ouders toestemming krijgen om de leerling zelf te vervoeren, dan wordt een vergoeding per kilometer verstrekt. De hoogte van deze kilometervergoeding is afgeleid van de Reisregeling binnenland. Het volledige bedrag wordt uitgekeerd voor de kilometers die de leerling aflegt.

 

Indien de ouders aanspraak maken op openbaar vervoer (al dan niet met begeleiding) ontvangen zij bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer indien deze vergoeding lager is dan de kilometervergoeding die is afgeleid van de Reisregeling binnenland (lid 3).

 

De vergoeding geldt voor de auto en wordt niet per leerling verstrekt. Wanneer ouders meerdere kinderen vervoeren wordt dus slechts de vergoeding voor één leerling verstrekt. Wanneer ouders toestemming vragen meerdere kinderen met een eigen busje te vervoeren, kan het college bij wijze van uitzondering op grond van de hardheidsclausule een andere bekostiging vaststellen, indien dit goedkoper is dan aangepast vervoer.

 

Geen vergoeding wordt verstrekt wanneer de leerling ook tussen de middag wordt vervoerd.

 

Ouders van een leerling kunnen het wenselijk vinden dat hun kind gebruik maakt van de fiets, bijvoorbeeld ter bevordering van de zelfredzaamheid. Wanneer de ouders op basis van de bepalingen in de verordening voor een vervoersvoorziening in aanmerking komen, kan het college – na toestemming te hebben gegeven – een kilometervergoeding voor de fiets toekennen. De hoogte van deze kilometervergoeding is afgeleid van de Reisregeling binnenland.

 

Artikel 14. Drempelbedrag

Artikel 4, lid 7, Wpo biedt gemeenten de mogelijkheid een drempelbedrag bij ouders in rekening te brengen. De wetgever heeft bedoeld de ouders verantwoordelijk te laten zijn voor een bepaald deel van de (werkelijk gemaakte) kosten van het vervoer, de zogenaamde drempel.

 

Het bedrag wordt per leerling in rekening gebracht. Als een leerling slechts voor een deel van het schooljaar een vervoersvoorziening wordt toegekend, wordt het drempelbedrag naar evenredigheid in rekening gebracht. Dit geldt ook wanneer alleen voor de heen- of terugreis een vervoersvoorziening wordt toegekend, of voor enkele dagen per week.

 

Kilometergrens

Bij het drempelbedrag is de ouderlijke bijdrage gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op een vervoersvoorziening. Invoering van het drempelbedrag houdt in dat de kosten van het openbaar vervoer tot aan deze kilometergrens voor rekening van de ouders komen. In de verordening is dat zes kilometer.

 

Doelgroep

Doelgroep voor het drempelbedrag zijn de ouders van leerlingen van scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs, die een gezamenlijk inkomen hebben dat boven een bepaalde grens uitkomt. Een uitzondering geldt voor leerlingen die wegens hun structurele handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, of vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken. Aan hun ouders mag geen drempelbedrag gevraagd worden. Voor deze leerlingen geldt ook geen kilometergrens als voorwaarde voor een vervoersvoorziening.

 

Aan ouders van leerlingen die een school voor speciaal onderwijs bezoeken kan geen drempelbedrag worden opgelegd, aangezien de Wec deze mogelijkheid niet biedt.

 

Inkomen

Onder inkomen moet worden verstaan: het inkomensgegeven, als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in het peiljaar. De inkomensgrens voor het drempelbedrag en de wijze van indexering zijn bepaald in artikel 4, lid 7, Wpo.

 

Als peiljaar moet worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint. Dat betekent dat voor schooljaar 2014 – 2015 de inkomensgegevens van peiljaar 2012 relevant zijn.

 

Hoogte drempelbedrag

Voor de hoogte van het drempelbedrag is de gemeente gebonden aan de wet. Er kan niet worden gewerkt met een fictief bedrag. Het gaat om de kosten van het openbaar vervoer die zouden worden gemaakt om de afstand tot aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens (= zes kilometer) te overbruggen. Bij de vaststelling van de hoogte van het drempelbedrag is het niet van belang of de leerling daadwerkelijk gebruikmaakt van het openbaar vervoer. Ook wanneer de leerling gebruikmaakt van aangepast vervoer, of wanneer geen openbaar vervoer aanwezig is, dienen de ouders de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de door de gemeente gestelde kilometergrens zelf te dragen. In dat geval wordt uitgegaan van de meest gangbare, voor de leerling toegankelijke route, en gerekend met een OV-prijs die geldt binnen het betreffende vervoersgebied.

 

Het drempelbedrag geldt voor ieder kind van het gezin. Wanneer aan meerdere kinderen van een gezin een vervoersvoorziening is toegekend, en daarbij het inkomen van de ouders relatief laag is, kan het drempelbedrag een grote financiële belasting betekenen. In dat geval kan het college op grond van de hardheidsclausule besluiten dat het drempelbedrag een beperkt aantal keer per gezin geheven wordt.

 

Als de gemeente zelf geen inzage kan verkrijgen in de inkomensgegevens kunnen aanvragers een kopie van de belastingaanslag sturen om het inkomen aan te tonen. Ouders kunnen ook een IB 60-formulier opvragen bij de belastingdienst.

 

Structurele daling van het inkomen

Wanneer het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de hardheidsclausule. Om te bepalen in welk geval het redelijk is van de peildatum af te wijken, kan artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering als richtsnoer dienen.

 

Pleegouders

Pleegouders kunnen als ‘ouders’ in de zin van de verordening worden aangemerkt. Zij kunnen dus, als zij voldoen aan de voorwaarden, in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. Volgens een uitspraak van de ABRvS (31 augustus 1993, nrs. R03.93.1702 en R03.93.1773) is het redelijk dat als de verzorgers pleegouders zijn, hun ook het drempelbedrag in rekening gebracht kan worden.

 

Invordering drempelbedrag

Wanneer de ouders aanspraak maken op aangepast vervoer dienen de ouders het drempelbedrag aan de gemeente over te maken. Wanneer de ouders in gebreke blijven, vervalt de aanspraak en wordt het vervoer stopgezet.

 

Artikel 15. Financiële draagkracht

Artikel 4, lid 11, Wpo biedt de mogelijkheid een bijdrage te vragen in de kosten van het vervoer, wanneer de afstand tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer is dan 20 kilometer. De bijdrage is afhankelijk van de financiële draagkracht van de ouders. Er wordt geen bijdrage gevraagd wanneer het gaat om leerlingen die wegens hun structurele handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, of vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

 

De draagkrachtafhankelijke bijdrage wordt per gezin geheven, in tegenstelling tot het drempelbedrag dat per leerling in rekening wordt gebracht. De verschuldigde bijdragen worden geïndexeerd vastgesteld op een wijze die aansluit bij artikel 4, Wpo.

 

Zie ook de toelichting bij artikel 14 onder ‘Structurele daling van het inkomen’, ‘Pleegouders’ en ‘Invordering drempelbedrag’.

 

Drempelbedrag en draagkrachtafhankelijke bijdrage

Wanneer de ouders op grond van artikel 15 een draagkrachtafhankelijke bijdrage (per gezin) moeten betalen die nihil is of lager is dan het drempelbedrag als bedoeld in artikel 14, wordt bij de ouders het drempelbedrag (per kind) in rekening gebracht. Dit is bijvoorbeeld het geval indien het gezamenlijke inkomen lager is dan € 32.500, maar hoger is dan € 24.300 (in peiljaar 2012) en indien er meerdere kinderen in het gezin een vervoersvoorziening ontvangen.

 

Een drempelbedrag en een inkomensafhankelijke bijdrage worden niet cumulatief bij de ouders in rekening gebracht.

 

Titel 3 Bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor voortgezet onderwijs

 

Artikel 16. Algemene bepalingen

Deze Titel is van toepassing op leerlingen van scholen die zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband voortgezet onderwijs, en leerlingen van instellingen voor cluster 1 en cluster 2 die voortgezet onderwijs volgen.

 

Volgens artikel 4, lid 4, Wec en artikel 4, lid 1, Wvo komen leerlingen slechts voor een vervoersvoorziening in aanmerking als zij wegens hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege hun handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

 

 

Advies van deskundigen

Artikel 16, lid 3, is identiek aan artikel 9, lid 4. Zie voor een toelichting daarom de toelichting op artikel 9 onder het kopje ‘advies van deskundigen’.

 

Artikel 17. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer met begeleiding en vervoer per fiets

Ouders van leerlingen die door hun structurele handicap niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, komen in aanmerking voor bekostiging van de vervoerskosten voor de leerling én een begeleider, ongeacht de afstand van de woning naar de school.

 

Structurele handicap

Zie toelichting op artikel 11.

 

Begeleiding

Zie toelichting op artikel 11

 

Artikel 18. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer dient in principe slechts in uitzonderingsgevallen te worden verstrekt. Deze uitzonderingen zijn in artikel 18 vastgelegd.

Artikel 18 is identiek aan artikel 12, dat geldt voor leerlingen van scholen voor primair onderwijs. Zie toelichting op artikel12.

 

Artikel 19. Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

Artikel 19 is identiek aan artikel 13, dat geldt voor leerlingen van scholen voor primair onderwijs. Zie toelichting op artikel 13.

 

Titel 4 Bepalingen omtrent weekeinde- en vakantievervoer

 

Artikel 20. Toekenning vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie aan in de gemeente wonende ouders

Artikel 4, lid 6, Wec geeft aan in de verordening bepalingen op te nemen voor het weekeinde- en vakantievervoer. In Titel 4 wordt hier invulling aan gegeven.

 

Een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie wordt alleen verstrekt als het verblijf van de leerling in een internaat of een pleeggezin noodzakelijk is met het oog op het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs.

 

Doorslaggevend is de directe relatie tussen het verblijf in een internaat of pleeggezin en het volgen van passend onderwijs op een school die ver van de woning is gelegen. Dit betekent dat het college geen vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie toekent, als de leerling passend onderwijs kan volgen op een school die redelijkerwijs met dagelijks vervoer vanuit het ouderlijk huis bereikt kan worden. Ook betekent dit dat er geen vervoersvoorziening van en naar de woning van de ouders wordt verstrekt als de leerling om medische of sociale redenen in een internaat of pleeggezin verblijft, en daar in de buurt een school bezoekt.

 

Ouders van leerlingen van het regulier en speciaal basisonderwijs en van het regulier voortgezet onderwijs komen niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening voor het weekeinde of de vakantie.

 

Het college van de gemeente waar de ouders wonen verstrekt de vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer, als de ouders daarvoor in aanmerking komen.

Wanneer de leerling in aanmerking komt voor dagelijks vervoer van het internaat of pleeggezin naar de school en terug, verstrekt het college van de gemeente waar de leerling in het internaat of pleeggezin verblijft deze voorziening.

 

 

Artikel 21. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie

Dit artikel bepaalt dat een vervoersvoorziening kan worden toegekend voor de reizen van het internaat of pleeggezin naar de woning van de ouders en terug in het weekeinde en in de vakanties. Het college bepaalt welke vervoersvoorziening wordt toegekend.

 

In het derde lid is bepaald dat de bepalingen van Titel 2 en 3 van overeenkomstige toepassing zijn op de toekenning van een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie, op enkele uitzonderingen na. De Titels 1 en 5 zijn ook van toepassing.

 

Titel 5 Slotbepalingen

 

Artikel 22. Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet

In de verordening zijn de hoofdlijnen voor het leerlingenvervoer vastgelegd. Er kunnen zich echter concrete gevallen voordoen waarin de verordening niet voorziet. Te denken valt hierbij aan, combinaties van openbaar vervoer met aangepast vervoer en varianten in het gebruik van eigen vervoer. Dit artikel bepaalt dat het college in dergelijke situaties beslist. Redelijkheid is hierbij het uitgangspunt. Bij de besluitvorming dient in de geest van de wet en de verordening gehandeld te worden.

 

Artikel 23. Afwijken van bepalingen

In dit artikel is bepaald dat het college ten gunste van de ouders kan afwijken van de verordening. Met deze bepaling wordt aangesloten bji artikel 4, lid 12, Wpo, artikel 4, lid 10, Wec en artikel 4, lid 7, Wvo.

 

De hardheidsclausule heeft tot doel onbillijkheden van overwegende aard, die zich ten aanzien van personen bij strikte toepassing van de bepalingen van de verordening zouden voordoen, weg te nemen. De toepassing ervan is niet aan enige beperking gebonden. Met alle feiten en omstandigheden kan rekening worden gehouden, zoals bijvoorbeeld medische, pedagogische en sociale factoren.

 

Door middel van toepassing van de hardheidsclausule kan van alle bepalingen van de verordening worden afgeweken. Ter voorkoming van – ongewenste – precedentwerking moet de toepassing van de hardheidsclausule worden onderbouwd met argumenten die op de specifieke, concrete situatie van de ouders en/of de leerling betrekking hebben.

 

De hardheidsclausule kan niet worden gehanteerd om van bepalingen in de wet af te wijken. Zo kan slechts een vervoersvoorziening worden verkregen voor schoolbezoek ten behoeve van onderwijs, niet voor schoolbezoek ten behoeve van een medische behandeling. Ook kan geen vervoersvoorziening worden verstrekt voor leerlingen van voortgezet (speciaal) onderwijs indien de leerling zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen. Van deze wettelijke bepalingen kan niet met gebruikmaking van de hardheidsclausule worden afgeweken.

 

Artikel 24. Inwerkingtreding en intrekking oude verordening

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 25. Overgangsbepaling

De verordening heeft betrekking op schooljaar 2014 – 2015 en verder.

 

De Verordening Leerlingenvervoer gemeente Schiedam 2013 blijft van toepassing op toegekende en nog toe te kennen vervoersvoorzieningen die betrekking hebben op schooljaar 2013 – 2014. Aanvragen die betrekking hebben op schooljaar 2014 – 2015 en verder vallen onder de werking van deze verordening.

 

Artikel 26. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Leerlingenvervoer gemeente Schiedam 2014.