Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden 2016

Geldend van 03-01-2016 t/m 01-06-2018

Intitulé

Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden 2016

Reikwijdte

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Deze wet introduceert één nieuwe vergunning: de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning komt in de plaats van een reeks vergunningen, maar ook ontheffingen. In het geval een aanvraag om een omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan en geen medewerking mogelijk is met behulp van een binnenplanse afwijking, dan bestaat de mogelijkheid om medewerking te verlenen in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. De genoemde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor), welke in bijlage II de categorieën van gevallen noemt waarin toch de omgevingsvergunning kan worden verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º van de Wabo. De voorliggende beleidsregels hebben betrekking op planologische afwijkingsmogelijkheden voor deze categorieën van gevallen. Het gaat om een omgevingsvergunning voor de volgende activiteiten: bouwen van een bouwwerk en/ of het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. De huidige beleidsregels, zoals neergelegd in ‘Beleidsregels voor planologische afwijkingsmogelijkheden van het bestemmingsplan onder de Wabo 2012 , die op 5 februari 2013 zijn vastgesteld en op 16 februari 2013 in werking zijn getreden, blijven gelden voor aanvragen van na 1 oktober 2010 tot het moment van inwerkingtreding van deze nieuwe beleidsregels.

Deze nieuwe beleidsregels treden in werking op de dag na de bekendmaking.

Aanleiding

De aanleiding van de huidige wijzigingen van de beleidsregels is gelegen in de wetswijziging per 1 november 2014 waarbij het vergunningvrij bouwen en de afwijkingsmogelijkheden grondig zijn herzien. De mogelijkheden van het vergunningvrij bouwen zijn voor veel situaties verruimd. De verruiming heeft vooral betrekking op de mogelijkheden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld aanbouw, uitbouw, schuur, garage) en op de realisatie van mantelzorgvoorzieningen. Ook zijn delen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gewijzigd. De belangrijkste wijzigingen van artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor deze beleidsregels zijn de volgende:

  • ·

    bijbehorend bouwwerk bouwen (art. 4, onderdeel 1)

  • ·

    vervallen van de mogelijkheid voor evenementen (art. 4, onderdeel 8)

  • ·

    het gebruik van bouwwerken (art. 4, onderdeel 9)

  • ·

    toevoegen van de tijdelijke afwijking aan de kruimellijst (art. 4, onderdeel 11)

Ook is het noodzakelijk om regelmatig het beleid tegen het licht te houden of alles nog op de juiste manier is geformuleerd en of regels wel werken voor het doel waarvoor ze zijn opgesteld.

Artikel 1 Begripsbepalingen

A anduidingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens;

Achtererf : het gedeelte van het erf tussen de achtergevellijn en de aan de achterzijde van het hoofdgebouw gelegen erfgrens;

Activiteit: een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 aanhef en onder a en c Wabo.

Achtergevel: de meest achterwaarts gelegen gevel van een hoofdgebouw;

Antenne-installatie: het geheel van één of meerdere antennes, antennedrager, bedrading en apparatuur- of techniekkast met bijbehorende bevestigingsconstructie dat gebruikt wordt voor het verzenden en/of ontvangen van radiofrequente elektromagnetische velden;

Bebouwde kom in de zin van artikel 4 van bijlage II van het B or : een gebied waarbij sprake is van een structurele samenhang van bebouwing;

Bebouwingsvlak: een op de plankaart aangegeven vlak, waarbinnen ingevolge het bestemmingsplan de hoofdgebouwen moeten worden geplaatst;

Bedrijfsmatig gebruik van een woning: het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of een bijbehorend bouwwerk voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot een beroepsmatig gebruik van een woning, gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de woonfunctie behouden blijft en waarvoor geen meldingsplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en de activiteit milieu niet omgevingsvergunningplichtig is;

Beroepsmatig gebruik van een woning: het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of een bijbehorend bouwwerk voor een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en een bijbehorend bouwwerk met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

Bijbehorend bouwwerk: een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

Bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond dat een eenheid vormt in gebruik, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegestaan;

Bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

Centrumgebied: de gebieden die zijn aangewezen als horecaontwikkelingsgebied in de Ontwikkelingsvisie horeca Schouwen-Duiveland;

Dakopbouw: een gedeeltelijke of complete nieuwe verdieping welke op een bestaand gebouw wordt geplaatst, een nokverhoging of een optrekking van de gevel;

Dakkapel: een bescheiden, en aan alle zijden door het oorspronkelijke dakvlak omgeven, uitbouw in de kap, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten;

Dienstverlening: het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen zoals reisbureaus, kapsalons, wasserettes, autorijschool en videotheek;

Erf: het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

Gastenverblijf: een bijbehorend bouwwerk welke ten dienste staat van een woning en welke uitsluitend gebruikt wordt om niet-commercieel logies te bieden aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben;

Gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

Hoofdgebouw: eengebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is;

Huisvesting in verband met mantelzorg: huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;

Mantelzorg: intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

Milieudeskundige: een deskundige inzake milieuhygiëne, bijvoorbeeld de gemeentelijk medewerker milieu;

Peil: voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang. Bij ligging in het water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

Permanente bewoning: de bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

Project: een project als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 aanhef en onder a en c Wabo.

Recreatiewoning: een gebouw bestemd voor recreatief nachtverblijf voor personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

Samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:

  • 1.

    een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;

  • 2.

    een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;

  • 3.

    een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

  • 4.

    de cultuurhistorische samenhang van de omgeving;

Voorgevel van een hoofdgebouw: de meest naar de wegzijde gekeerde gevel van een hoofdgebouw;

Voordakvlak: het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw en het dakvlak aan de zijkant, van een gebouw voor zover dat dakvlak gekeerd is naar het openbaar toegankelijk gebied;

Waarborgzone: een zone vanuit de as van een weg aan weerszijden van de weg opgenomen op de plankaart of in de planregels van het vigerende bestemmingsplan, bedoeld om de verkeersplanologische functie van de weg veilig te stellen;

WMC: de Welstands- en Monumenten Commissie

Zijerf: een gedeelte van het erf dat aan de zijkant van een hoofdgebouw is gelegen;

Zijgevel: een gevel van een hoofdgebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;

Zijgevellijn: een denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze beleidsregels wordt als volgt gemeten en berekend:

Afstand tussen gebouwen: de minimale afstand tussen gebouwen wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevels.

De bruto-vloeroppervlakte: de totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte inclusief die van eventuele verdiepingen;

De goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

De oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Overstekken van minder dan 50 centimeter worden hierbij niet meegerekend;

De totale hoogte: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Artikel 3 Ontwerpbestemmingsplan

De omgevingsvergunning kan worden verleend in afwijking van een vigerend bestemmingsplan indien voor dat gebied een bestemmingsplan in voorbereiding is waar het project in past. Dit geldt vanaf het moment dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd tot 6 maanden daarna en ook indien het project in strijd is met deze of andere beleidsregels.

Artikel 4 Een bijbehorend bouwwerk bij een woning binnen de bebouwde kom

Het wettelijk kader luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen voor een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan binnen de bebouwde kom.

Het aantal woningen moet gelijk blijven.

Hiervoor gelden de volgende specifieke beleidsregels:

  • A.

    Voor een bijbehorend bouwwerk vòòr de voorgevellijn of aan de zijgevel buiten het bebouwingsvlak dan wel aanduidingsvlak:

    • ·

      erkers, balkons en bordessen mogen maximaal uit 1 bouwlaag bestaan en maximaal 1 meter diep zijn;

    • ·

      ingangspartijen mogen maximaal 2 meter diep zijn met een maximaal toelaatbare oppervlakte van 6 m² en een maximale totale hoogte van 3 meter.

  • B.

    Voor een bijbehorend bouwwerk aan de zij- en/of achtergevel:

    • ·

      bij vrijstaande woningen bedraagt de afstand van alle gebouwen op het perceel tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter, tenzij het zijerf naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd, dan bedraagt de afstand ten minste 3 meter, waarbij aan een zijde van het perceel een strook van minimaal 3 meter breed over de volle lengte van het perceel vrij moet blijven;

    • ·

      bij twee-aaneen woningen bedraagt de afstand van alle gebouwen op het perceel tot de zijdelingse perceelsgrens aan één zijde minimaal 1 meter;

    • ·

      het bijbehorend bouwwerk wordt minimaal 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning gebouwd;

    • ·

      de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op het zij- en achtererf, gelegen buiten het bebouwingsvlak dan wel aanduidingsvlak, mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m²;

    • ·

      indien het achtererf gelegen buiten het bebouwingsvlak dan wel aanduidingsvlak gelijk aan of groter is dan 240 m²; mag aan bijbehorende bouwwerken in totaal maximaal 1/6 van het achtererf buiten het bebouwingsvlak dan wel aanduidingsvlak worden gebouwd op het zij- en achtererf tot een maximale oppervlakte van 100 m²,

    • ·

      de goothoogte bedraagt maximaal 3,3 meter en de totale hoogte bedraagt maximaal 6 meter;

    • ·

      gebouwen worden aaneen gebouwd of met een minimale afstand van 1 meter tussen gebouwen.

  • C.

    Voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk:

    • ·

      bij vrijstaande woningen bedraagt de afstand van alle gebouwen op het perceel tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter, tenzij het zijerf naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd, dan bedraagt de afstand ten minste 3 meter, waarbij aan een zijde van het perceel een strook van minimaal 3 meter breed over de volle lengte van het perceel vrij moet blijven;

    • ·

      het bijbehorend bouwwerk wordt achter (het verlengde van de) achtergevel van de woning gebouwd;

    • ·

      de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op het zij- en achtererf, gelegen buiten het bebouwingsvlak dan wel aanduidingsvlak, mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m²;

    • ·

      indien het achtererf gelegen buiten het bebouwingsvlak dan wel aanduidingsvlak gelijk aan of groter is dan 240 m²; mag aan bijbehorende bouwwerken in totaal maximaal 1/6 van het achtererf buiten het bebouwingsvlak dan wel aanduidingsvlak worden gebouwd op het zij- en achtererf tot een maximale oppervlakte van 100 m²,

    • ·

      de goothoogte bedraagt maximaal 3,3 meter en de totale hoogte bedraagt maximaal 6 meter;

    • ·

      gebouwen worden aaneen gebouwd of moet een minimale afstand van 1 meter tussen gebouwen.

  • D.

    Gronden buiten het bouwvlak of met de aanduiding ‘zonder gebouwen’, ‘landschappelijk waardevol’ of soortgelijke aanduidingen en gronden met de bestemming ‘natuur’, ‘tuin’ en soortgelijke bestemmingen mogen in principe niet worden bebouwd. Dit betekent dat voor deze gronden geen omgevingsvergunning wordt verleend in afwijking van het bestemmingsplan en dat bovenstaande specifieke beleidsregels onder B, C en D in principe niet gelden voor deze gronden. Slechts wanneer op deze gronden krachtens het bestemmingsplan wel gebouwen mogen worden gebouwd, kunnen bovenstaande specifieke beleidsregels onder B, C en D wel worden toegepast.

  • E.

    Voor een overschrijding van de maximaal toelaatbare goothoogte uit het bestemmingsplan met een maximum van 1 meter, onder de volgende voorwaarden:

    • ·

      in verband met architectonische accenten;

    • ·

      er is een positief advies van de WMC;

    • ·

      afweging op grond van het algemeen afwegingskader.

  • F.

    Indien een project, dat niet valt onder artikel 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht enkel en alleen omdat het plaatsvindt op, aan of bij een monument of in een beschermd stad- of dorpsgezicht, in strijd is met het geldende bestemmingsplan, dan kan de omgevingsvergunning alsnog worden verleend in afwijking van het bestemmingsplan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

    • ·

      er is een positief advies van de WMC;

    • ·

      afweging op grond van het algemeen afwegingskader.

  • G.

    In geval van projecten die bestaan uit bijbehorende bouwwerken voor mensen met een beperking en waarvoor, bijvoorbeeld op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, een noodzaak aanwezig is, bestaat de mogelijkheid om op grond hiervan een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen, voor zover de noodzaak aangetoond is. Per geval zal een afweging gemaakt worden. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van het algemeen afwegingskader.

  • H.

    Voor een overschrijding van de maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op het zij- en achtererf, gelegen buiten het bebouwingsvlak dan wel aanduidingsvlak en/of het plaatsen van een mantelzorgwoning binnen/buiten het achtererf onder de volgende voorwaarden:

    • ·

      De mantelzorgontvanger overlegt een verklaring waaruit de behoefte blijkt voor mantelzorg als bedoeld in artikel 1 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor);

    • ·

      Het huishouden in de mantelzorgwoning bestaat uit maximaal twee personen, van wie tenminste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning die krachtens het bestemmingsplan toelaatbaar is;

    • ·

      Er is geen sprake van onevenredige aantasting van in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen die van omwonenden en omliggende bedrijven, de verkeersveiligheid, de stedenbouwkundige structuur en/of milieu hygiënische belemmeringen (bijvoorbeeld geluid, fijnstof, (uit)zicht of externe veiligheid);

    • ·

      De mantelzorgwoning mag zowel binnen als buiten het achtererf worden gesitueerd, maar dient zoveel mogelijk een ruimtelijke eenheid te vormen met de (dienst) woning op het betreffende bouwperceel. De mantelzorgwoning mag op een afstand van maximaal 50 meter worden geplaatst van deze woning;

    • ·

      Naast de oppervlakte die voor bijbehorende bouwwerken is toegestaan, bedraagt de oppervlakte van de mantelzorgwoning maximaal 80 m² en de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij het hoofdgebouw bestrijkt maximaal 50% van het achtererfgebied met een bouwhoogte van maximaal 5 meter;

    • ·

      De afstand van de mantelzorgwoning tot de perceelgrenzen moet minimaal 1 meter bedragen;

    • ·

      De mantelzorgwoning dient binnen 26 weken nadat de mantelzorgrelatie is beëindigd te zijn verwijderd.

Artikel 5 Een bijbehorend bouwwerk bij een woning buiten de bebouwde kom

Het wettelijk kader luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen voor een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a)

    niet hoger dan 5 meter, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouwen van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

  • b)

    de oppervlakte niet meer dan 150 m².

Het aantal woningen moet gelijk blijven.

Hiervoor gelden de volgende specifieke beleidsregels:

  • A.

    Voor een bijbehorend bouwwerk aan de zij- en/of achtergevel:

  • ·

    de inhoud van een woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, bedraagt ten hoogste 750 m³ mits de woning stedenbouwkundig goed past in zijn omgeving en een positief advies van de milieudeskundige is ontvangen;

  • ·

    bij vrijstaande woningen bedraagt de afstand van alle gebouwen op het perceel tot de zijdelingse perceelsgrens aan ten minste één zijde minimaal 3 meter, waarbij aan een zijde van het perceel een strook van minimaal 3 meter breed over de volle lengte van het perceel vrij moet blijven;

  • ·

    bij alle andere soorten woningen bedraagt de afstand van alle gebouwen op het perceel tot de zijdelingse perceelsgrens aan een zijde minimaal 1 meter;

  • ·

    het bijbehorend bouwwerk wordt minimaal 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning gebouwd;

  • ·

    de goothoogte bedraagt maximaal 3,3 meter en de totale hoogte bedraagt maximaal 5 meter;

  • ·

    gebouwen worden aaneen gebouwd of moet een minimale afstand van 1 meter tussen gebouwen.

  • B.

    Voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk:

  • ·

    bij vrijstaande woningen bedraagt de afstand van alle gebouwen op het perceel tot de zijdelingse perceelsgrens aan ten minste één zijde minimaal 3 meter;

  • ·

    het bijbehorend bouwwerk wordt achter (het verlengde van de) achtergevel van de woning gebouwd;

  • ·

    de oppervlakte van alle vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag maximaal 60 m² bedragen;

  • ·

    indien het achtererf gelegen buiten het bebouwingsvlak dan wel aanduidingsvlak gelijk aan of groter is dan 240 m²; mag aan bijbehorende bouwwerken in totaal maximaal 1/6 van het achtererf buiten het bebouwingsvlak dan wel aanduidingsvlak worden gebouwd op het zij- en achtererf tot een maximale oppervlakte van 100 m²,

  • ·

    de goothoogte bedraagt maximaal 3,3 meter en de totale hoogte bedraagt maximaal 5 meter;

  • ·

    gebouwen worden aaneen gebouwd of moet een minimale afstand van 1 meter tussen gebouwen.

C Gronden buiten het bouwvlak of met de aanduiding ‘zonder gebouwen’, ‘landschappelijk waardevol’ of soortgelijke aanduidingen en gronden met de bestemming ‘natuur’, ‘tuin’ en soortgelijke bestemmingen mogen in principe niet worden bebouwd. Dit betekent dat voor deze gronden geen omgevingsvergunning wordt verleend in afwijking van het bestemmingsplan en dat bovenstaande specifieke beleidsregels onder A en B in principe niet gelden voor deze gronden. Slechts wanneer op deze gronden krachtens het bestemmingsplan wel gebouwen mogen worden gebouwd, kunnen bovenstaande specifieke beleidsregels onder A en B wel worden toegepast.

D Voor een overschrijding van de maximaal toelaatbare goothoogte uit het bestemmingsplan met een maximum van 1 meter, onder de volgende voorwaarden:

  • ·

    in verband met architectonische accenten;

  • ·

    er is een positief advies van de WMC;

  • ·

    afweging op grond van het algemeen afwegingskader.

E In geval van projecten die bestaan uit bijbehorende bouwwerken voor mensen met een beperking en waarvoor, bijvoorbeeld op grond van de Wet Maatschappelijk Ondersteuning, een noodzaak aanwezig is, bestaat de mogelijkheid om een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen, voor zover de noodzaak aangetoond is. Per geval zal een afweging gemaakt worden. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van het algemeen afwegingskader.

  • F.

    Voor een overschrijding van de maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op het zij- en achtererf, gelegen buiten het bebouwingsvlak dan wel aanduidingsvlak en/of het plaatsen van een mantelzorgwoning binnen/buiten het achtererf onder de volgende voorwaarden:

  • ·

    De mantelzorgontvanger overlegt een verklaring waaruit de behoefte blijkt voor mantelzorg als bedoeld in artikel 1 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor);

  • ·

    Het huishouden in de mantelzorgwoning bestaat uit maximaal twee personen, van wie tenminste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning die krachtens het bestemmingsplan toelaatbaar is;

  • ·

    Er is geen sprake van onevenredige aantasting van in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen die van omwonenden en omliggende bedrijven, de verkeersveiligheid, de stedenbouwkundige structuur en/of milieu hygiënische belemmeringen (bijvoorbeeld geluid, fijnstof, (uit)zicht of externe veiligheid);

  • ·

    De mantelzorgwoning mag zowel binnen als buiten het achtererf worden gesitueerd, maar dient zoveel mogelijk een ruimtelijke eenheid te vormen met de (dienst) woning op het betreffende bouwperceel. De mantelzorgwoning mag op een afstand van maximaal 50 meter worden geplaatst van deze woning;

  • ·

    Naast de oppervlakte die voor bijbehorende bouwwerken is toegestaan, bedraagt de oppervlakte van de mantelzorgwoning maximaal 80 m² en de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij het hoofdgebouw bestrijkt maximaal 50% van het achtererfgebied met een bouwhoogte van maximaal 5 meter;

  • ·

    De afstand van de mantelzorgwoning tot de perceelgrenzen moet minimaal 1 meter bedragen;

  • ·

    De mantelzorgwoning dient binnen 26 weken nadat de mantelzorgrelatie is beëindigd te zijn verwijderd.

Artikel 6 Een bijbehorend bouwwerk met recreatieve bestemming

Het wettelijk kader luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen voor een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a)

    niet hoger dan 5 meter, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouwen van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

  • b)

    de oppervlakte niet meer dan 150 m².

Het aantal woningen moet gelijk blijven.

Hiervoor gelden de volgende specifieke beleidsregels:

  • A.

    Voor een (vergroting van een) recreatiewoning:

  • ·

    de oppervlakte van de woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 75 m², waarbij maximaal 75% van het bouwvlak mag worden bebouwd;

  • ·

    de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 meter en de totale hoogte bedraagt maximaal 7,5 meter.

  • B.

    Voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een recreatiewoning:

  • ·

    er mag maximaal één bijbehorend bouwwerk worden gebouwd van maximaal 13 m²;

  • ·

    het bijbehorend bouwwerk moet minimaal 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel worden gebouwd;

  • ·

    de goothoogte bedraagt maximaal 2,5 meter en de totale hoogte bedraagt maximaal 3,5 meter;

  • C.

    Voor één individueel sanitairgebouw per standplaats:

  • ·

    er mag maximaal 1 sanitairgebouw per niet-permanente standplaats worden gebouwd;

  • ·

    het sanitairgebouw mag uitsluitend op een niet-permanente standplaats worden gebouwd;

  • ·

    de totale hoogte van het individuele sanitairgebouw bedraagt maximaal 3,5 meter;

  • ·

    de oppervlakte van het individueel sanitairgebouw bedraagt 6 m²;

  • ·

    verschillende sanitairgebouwen mogen aaneen gebouwd worden;

  • ·

    er mogen ten hoogste 4 sanitairgebouwen worden gecombineerd in één gebouw van ten hoogste 24 m²;

  • ·

    tussen de gemeente en de betreffende campingeigenaar wordt een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten waarin is geborgd dat het kampeerterrein gedurende het hele jaar door middel van een adequate randbeplanting met opgaande en streekeigen beplanting wordt onttrokken aan het zicht vanuit de omgeving.

Artikel 7 Overige bijbehorende bouwwerken

Het wettelijk kader luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen voor een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a)

    niet hoger dan 5 meter, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouwen van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

  • b)

    de oppervlakte niet meer dan 150 m².

Het aantal woningen moet gelijk blijven.

Indien het project niet valt onder de bovengenoemde beleidsregels genoemd in artikel 4, 5 en 6 wordt per geval een afweging gemaakt, waarbij gebruik zal worden gemaakt van het algemeen afwegingskader.

Daarnaast geldt de volgende specifieke beleidsregel:

Gronden buiten het bouwvlak of met de aanduiding ‘zonder gebouwen’, ‘landschappelijk waardevol’ of soortgelijke aanduidingen en gronden met de bestemming ‘natuur’, ‘tuin’ en soortgelijke bestemmingen mogen in principe niet worden bebouwd. Dit betekent dat voor deze gronden geen omgevingsvergunning wordt verleend in afwijking van het bestemmingsplan. Slechts wanneer op deze gronden krachtens het bestemmingsplan wel gebouwen mogen worden gebouwd, kan medewerking verleend worden indien voor het project een afweging wordt gemaakt, waarbij gebruik wordt gemaakt van het algemeen afwegingskader.

Artikel 8 Een bouwwerk, geen gebouw zijnde

Het wettelijk kader luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 10 meter, en

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 50 m².

Hiervoor zal per geval een afweging gemaakt worden, waarbij gebruik zal worden gemaakt van het algemeen afwegingskader.

Daarnaast gelden de volgende specifieke beleidsregels:

  • A.

    Voor een erfafscheiding voor de voorgevellijn en 1 meter daarachter:

  • ·

    uitsluitend bij bedrijfsgebouwen en woningen die de bestemming ‘landhuizen’ hebben of daarmee vergelijkbare kavels en/of woningen;

  • ·

    de hoogte bedraagt niet meer dan 2 meter;

  • ·

    de verkeersveiligheid komt niet in gevaar;

  • ·

    de ruimtelijke kwaliteit wordt voldoende gewaarborgd. Dit kan ter beoordeling voorgelegd worden aan de WMC/een stedenbouwkundige.

  • B.

    Voor een erfafscheiding op een naar de weg gekeerd zijerf bij hoekwoningen:

  • ·

    de hoogte bedraagt niet meer dan 2 meter;

  • ·

    het bouwwerk moet minimaal 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel worden gebouwd;

  • ·

    de verkeersveiligheid komt niet in gevaar;

  • ·

    de ruimtelijke kwaliteit wordt voldoende gewaarborgd. Dit kan ter beoordeling voorgelegd worden aan de WMC/een stedenbouwkundige.

  • C.

    Voor een onoverdekt zwembad bij een woning (binnen en buiten de bebouwde kom):

    • ·

      het zwembad wordt minimaal 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn van de woning gebouwd;

    • ·

      de oppervlakte van het zwembad bedraagt maximaal 15% van het zij- en achtererf met een maximum van 50 m²;

    • ·

      het zwembad heeft niet tot gevolg dat het zij- en achtererf voor meer dan 50% wordt bebouwd;

    • ·

      de afstand tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 1 meter;

    • ·

      de betreffende grond staat op basis van het bestemmingsplan ten dienste van de woning;

    • ·

      het afwijken heeft niet tot gevolg dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad.

  • D.

    Voor horeca terrasoverkappingen:

  • ·

    er mag geen sprake zijn van een permanent gesloten dak;

  • ·

    indien gecombineerd met een wind-/terrasscherm moet de ruimte tussen de bovenzijde van het wind-/terrasscherm en de onderzijde van het uitvalscherm minimaal 1 meter bedragen;

  • ·

    de totale hoogte bedraagt maximaal 4 meter;

  • ·

    bij horeca terrasoverkappingen dienen de uitvalschermen onder een hellingshoek van 20 graden gemonteerd te worden;

  • ·

    de afstand tussen een horeca terrasoverkapping en de voorgevels van omliggende bebouwing moet minimaal 3 meter bedragen;

  • ·

    voor de terrasoverkapping is goedkeuring nodig van de WMC;

  • ·

    de overkapping is enkel toegestaan indien een terras is toegestaan op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening.

  • E.

    Voor horeca parasols:

  • ·

    de parasol mag enkel boven het terras worden geplaatst (de parasol mag niet uitsteken boven de openbare weg);

  • ·

    de totale hoogte bedraagt maximaal 5 meter;

  • ·

    de afstand tussen een parasol en de voorgevels van omliggende bebouwing moet minimaal 3 meter bedragen;

  • ·

    voor de parasol is goedkeuring nodig van de WMC;

  • ·

    de parasol is enkel toegestaan indien een terras is toegestaan op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening.

  • F.

    Voor horeca terrasschermen:

  • ·

    het terrasscherm wordt in geheel doorzichtige uitvoering of met een lage borstwering van maximaal 0,5 meter en daarboven geheel doorzichtig materiaal uitgevoerd;

  • ·

    de totale hoogte bedraagt maximaal 1,5 meter boven het straatniveau;

  • ·

    de terrasschermen zijn enkel toegestaan indien een terras is toegestaan op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening.

Artikel 9 Een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw

Het wettelijke kader luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen voor een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw.

Hiervoor zal per geval een afweging gemaakt worden, waarbij gebruik zal worden gemaakt van het algemeen afwegingskader.

Daarnaast geldt de volgende specifieke beleidsregel:

Voor een dakopbouw op eenwoningen/of bijbehorende bouwwerken:

  • ·

    er mag niet tegelijkertijd een uitbreiding plaatsvinden op de begane grond;

  • ·

    de dakopbouw mag niet hoger zijn dan de kap van de bestaande woning;

  • ·

    de woning mag door de dakopbouw in totaal niet meer dan 15 meter diep worden;

  • ·

    de dakopbouw mag niet in of tegen het voordakvlak van de woning gebouwd worden;

  • ·

    de dakopbouw moet gesitueerd worden binnen het bebouwingsvlak/aanduidingsvlak voor hoofdgebouwen;

  • ·

    voor de dakopbouw is goedkeuring nodig van de WMC.

Artikel 10 Een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m

Het wettelijke kader luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen voor een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m.

Hiervoor geldt de volgende specifieke beleidsregel:

Onder de onderstaande aanvullende voorwaarden kan in afwijking van het bestemmingsplan medewerking worden verleend aan een omgevingsvergunning voor een antenne-installatie:

  • ·

    De antenne-installatie mag als zelfstandige mast worden geplaatst, mits gemotiveerd wordt dat er geen mogelijkheid is tot site-sharing op een bestaande mast of plaatsing op een nabijgelegen bouwwerk, zoals een gebouw of windturbine;

  • ·

    De antenne-installatie wordt in principe niet geplaatst in de directe nabijheid van een zelfstandige mast;

  • ·

    De antenne-installatie wordt in principe geplaatst in de directe nabijheid van bestaande bebouwing;

  • ·

    Ten aanzien van de locatiekeuze dient de volgende volgorde te worden gehanteerd:

  • 1.

    Bedrijventerrein/industriegebied;

  • 2.

    Jachthavens, sportvelden, verkeersknooppunten en parkeerplaatsen;

  • 3.

    Buitengebied.

  • ·

    Plaatsing van een zelfstandige mast in de directe nabijheid van een woongebied is niet wenselijk;

  • ·

    De antenne-installatie mag geen afbreuk doen aan de visuele kwaliteit van een gebouw en/of de omgeving;

  • ·

    De antenne-installatie mag in principe niet geplaatst worden in een beschermd natuurgebied;

  • ·

    De antenne-installatie moet voldoen aan redelijke eisen van welstand;

  • ·

    De antenne-installatie moet voldoen aan de normen uit het Nationaal Antennebeleid;

  • ·

    De antenne-installatie biedt de mogelijkheid tot site-sharing;

  • ·

    Het plan wordt voor advies voorgelegd aan de stedenbouwkundige;

  • ·

    Afhankelijk van de locatie dient de installatiekast landschappelijk te worden ingepast;

  • ·

    Indien noodzakelijk wordt er een overeenkomst gesloten voor de landschappelijke inpassing.

Artikel 11 Het gebruiken van bouwwerken

Het wettelijk kader luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen voor het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfuncties voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.

Het aantal woningen moet gelijk blijven.

Per geval zal worden bekeken of het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan wenselijk is door middel van een afweging met het algemeen afwegingskader.

Daarnaast gelden de volgende specifieke beleidsregels:

  • A.

    Voor beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bijbehorende bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²:

  • ·

    het beroep of bedrijf is uitsluitend toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

  • ·

    de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

  • ·

    het gebruik mag geen bedrijvigheid zijn die voor de activiteit milieu omgevingsvergunningplichtig is als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van nabijgelegen woningen;

  • ·

    er mogen geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar zijn;

  • ·

    het gebruik mag geen detailhandel betreffen, tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige of beroepsmatige activiteit;

  • ·

    er wordt geen afbreuk gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;

  • ·

    er ontstaat geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving;

  • ·

    het uitoefenen van het beroep of bedrijf is uitsluitend toegestaan door de bewoners van de woning;

  • ·

    het gebruik mag geen horeca betreffen;

  • ·

    het gebruik van (een deel van) de gebouwen als seksinrichting is niet toegestaan.

Daarnaast is het mogelijk om in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning te verlenen voor beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bijbehorende bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 75 m², onder de 10 bovengenoemde en onderstaande extra voorwaarden:

  • ·

    er mag maximaal 30% van het bewoonbaar vloeroppervlak worden gebruikt voor het beroep of bedrijf;

  • ·

    de locatie moet zijn gelegen in een gebied met meerdere functies;

  • ·

    het uiterlijk aanzien van de woning en bij de woningen horende bijgebouwen mag niet zodanig veranderen dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest.

  • B.

    Voor het gebruik en de inrichting van een bijbehorend bouwwerk als gastenverblijf:

  • ·

    het afwijken is slechts toelaatbaar voor percelen waarop een (dienst)woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

  • ·

    de aanvrager is eigenaar en/of bewoner van het perceel;

  • ·

    het hoofdgebouw op het perceel is voor permanente bewoning bestemd;

  • ·

    per bouwperceel is maximaal 1 aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf toegestaan;

  • ·

    het gastenverblijf wordt uitsluitend voor niet-permanente bewoning gebruikt;

  • ·

    het gastenverblijf wordt uitsluitend niet-commercieel gebruikt;

  • ·

    de minimale afstand van het bijbehorende bouwwerk tot de perceelsgrenzen moet 1 meter bedragen;

  • ·

    het afwijken heeft niet tot gevolg dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

  • ·

    het afwijken leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen; alvorens afwijking te verlenen vragen burgemeester en wethouders hierover advies aan de milieudeskundige;

  • ·

    de realisering van het gebruik moet mogelijk en aanvaardbaar zijn binnen milieu hygiënische en brandveiligheids eisen; hierbij gelden de eisen ten aanzien van logiesfunctie;

  • ·

    op eigen terrein wordt voorzien in parkeerruimte voor minimaal één auto.

  • C.

    Voor het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg:

    • ·

      het afwijken is slechts toelaatbaar voor percelen waarop een (dienst)woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;

    • ·

      per bouwperceel is maximaal 1 bijbehorend bouwwerk als mantelzorgwoning toegestaan;

    • ·

      er is sprake van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast;

    • ·

      de minimale afstand van het bijbehorende bouwwerk tot de perceelsgrenzen moet 1 meter bedragen;

    • ·

      het afwijken heeft niet tot gevolg dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad;

  • ·

    het afwijken leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen; alvorens afwijking te verlenen vragen burgemeester en wethouders hierover advies aan de milieudeskundige;

  • ·

    de realisering van het gebruik moet mogelijk en aanvaardbaar zijn binnen milieu hygiënische en brandveiligheids eisen; hierbij gelden de eisen ten aanzien van woonfunctie;

D Voor het gebruiken van bouwwerken in het centrumgebied voor horeca:

  • ·

    het afwijken is slechts toelaatbaar ten behoeve van horecavoorzieningen voor zover die voorkomen in categorie 1a of 1b van de bij deze beleidsregels behorende Staat van Horeca-activiteiten;

  • ·

    de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;

  • ·

    er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving en op de locatie aanwezige architectonische, cultuurhistorische en/of archeologische waarden;

  • ·

    mits het wijzigen van het gebruik passend is in een masterplan, gebiedsvisie of daarmee te vergelijken ruimtelijk kader.

Artikel 12 Het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning

Het wettelijk kader luidt als volgt:

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen voor het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

  • b.

    de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden;

  • c.

    de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

  • d.

    de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

Het aantal woningen moet gelijk blijven.

Binnen de gemeente maken wij in principe geen gebruik van de mogelijkheid om in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning te verlenen voor het permanent gebruiken van een recreatiewoning.

Artikel 13 Randvoorwaarden

Er kan alleen conform deze beleidsregels worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan indien bovendien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • ·

    De gebruiksmogelijkheden van de eigenaren en/of gebruikers van naastgelegen gronden/gebouwen worden niet onevenredig geschaad;

  • ·

    De natuurbelangen van nabijgelegen natuurgebieden worden niet aangetast;

  • ·

    Het straat- en bebouwingsbeeld wordt niet aangetast (bv als er een positief welstandsadvies of een positief stedenbouwkundige advies is);

  • ·

    De verkeersveiligheid blijft gewaarborgd.

Artikel 14 Afwijken van de beleidsregels

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd zowel in positieve als in negatieve zin af te wijken van bovenstaande beleidsregels indien:

  • ·

    stedenbouwkundige, verkeerskundige en/of overige ruimtelijke overwegingen hiertoe aanleiding geven;

  • ·

    de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en/of belangen van derden hier aanleiding toe geven.

Indien het college besluit tot het afwijken van deze beleidsregels, zowel in positieve als in negatieve zin, zal wel uitdrukkelijk gemotiveerd moeten worden waarom er van deze regels afgeweken wordt.

Artikel 15 Algemeen afwegingskader

Indien een aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft op een geval dat niet vermeld wordt in of voldoet aan de bovengenoemde specifieke beleidsregels, of voor gevallen die getoetst worden aan bovengenoemde beleidsregels, waarbij een nadere afweging dient te worden gemaakt, dan kunnen burgemeester en wethouders in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen nadat getoetst is aan de volgende criteria:

1.Anticiperen nieuw bestemmingsplan

Bij iedere aanvraag om omgevingsvergunning die in strijd is met het geldende bestemmingsplan en valt onder de categorieën van gevallen genoemd in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onderzocht of er een herziening wordt voorbereid en in welk stadium dit plan zich bevindt. In de afweging wordt meegenomen of het verzoek zal passen binnen het nieuwe bestemmingsplan en er geanticipeerd kan worden op de nieuwe situatie. Op het moment dat het voorontwerp van het nieuwe bestemmingsplan ter inzage is gelegd kan in de motivering van de omgevingsvergunning daarnaar worden verwezen.

2.Bestaand ruimtelijk beleid

De aanvraag om omgevingsvergunning wordt getoetst aan het van toepassing zijnde vastgestelde beleid. Bij strijdigheid met vastgesteld beleid zal in principe géén medewerking worden verleend. Zijn er specifieke omstandigheden die afwijking rechtvaardigen dan geldt bij de besluitvorming een zwaardere motiveringseis, tenzij verwezen kan worden naar in ontwikkeling zijnd beleid dat al op schrift is gesteld en waarvan aannemelijk is dat het zo vastgesteld gaat worden.

3.Waarborging ruimtelijke kwaliteit

In alle gevallen zal er sprake moeten zijn van een verantwoord stedenbouwkundige nieuwe situatie. Hiervan is onder andere sprake indien:

  • ·

    het afwijken niet tot gevolg heeft dat het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld wordt aangetast en;

  • ·

    door het afwijken de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

Hiertoe kan iedere aanvraag om omgevingsvergunning met ruimtelijke consequenties ter goedkeuring aan de welstands- en monumentencommissie , en indien relevant, aan een stedenbouwkundige worden voorgelegd. Bovendien wordt getoetst of verschillende functies significante hinder van elkaar zullen ondervinden en of bestaande toegestane functies belemmerd zullen worden in hun doelmatig gebruik. Bij strijdigheid met een van deze elementen kan in principe géén medewerking worden verleend aan de omgevingsvergunning, tenzij strikte randvoorwaarden worden verbonden aan de vergunning ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit.

4.Afweging individueel en algemeen belang

Bij iedere aanvraag om omgevingsvergunning wordt onderzocht hoe het individuele belang van de aanvrager zich verhoudt tot het door de gemeente te bewaken algemene belang. In dat geval kunnen aspecten als openbare orde, veiligheid (waaronder brandveiligheid, sociale veiligheid, verkeersveiligheid), landschapsschoon, natuur een rol spelen.

5.Rechtszekerheid en rechtsgelijkheid

Bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning moet rekening worden gehouden met de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Juist omdat het bij een omgevingsvergunning om een individuele concrete situatie in tegenstelling tot de integrale ruimtelijke benadering bij een herziening van een bestemmingsplan dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de consequenties van het verzoek voor de omgeving en omwonenden. De effecten voor de aangrenzende percelen dienen voor zover mogelijk in beeld te worden gebracht.

Artikel 16 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden 2016”.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking de dag na bekendmaking.

Ondertekening

Zierikzee, d.d.
Burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland
de secretaris, de burgemeester,
M.K. van den Heuvel G.C.G.M. Rabelink

Toelichting Beleidsregels voor planologische afwijkingsmogelijkheden van het bestemmingsplan onder de Wabo 2016

In deze beleidsregels zijn regels geformuleerd voor de planologische afwijkingsmogelijkheden van het bestemmingsplan zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bro).

Van oudsher is het afwijken van de regels uit een bestemmingsplan geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Met de komst van de Wabo is dit veranderd; de planologische afwijkingsmogelijkheden zijn opgenomen in deze wet. De inwerkingtreding van de Wabo heeft dan ook aanleiding gegeven om een goed beleid inzake het afwijken van het bestemmingsplan te formuleren. De aanleiding van de huidige wijzigingen van de beleidsregels is gelegen in de wetswijziging per 1 november 2014 waarbij het vergunningvrij bouwen en de afwijkingsmogelijkheden grondig zijn herzien. Bovendien dateert het laatst vastgestelde beleid alweer van 16 februari 2013. Daarom bestaat er aanleiding voor een evaluatie en aanpassing van het beleid.

Doel

Het doel van deze beleidsregels is:

  • ·

    het formuleren van helder beleid voor de burger en de ambtenaar;

  • ·

    het verkorten van de procedures;

  • ·

    standaard motivering van besluiten door verwijzing naar beleidsregels.

In artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo is geregeld dat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning kunnen verlenen indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Deze categorieën van gevallen zijn genoemd in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna Bor). De categorieën van gevallen zijn erg ruim geformuleerd. Daarom is de gemeente van mening dat er beleid moet worden opgesteld wanneer en onder welke voorwaarden gebruik gemaakt wordt van deze bevoegdheden. Op grond van dit beleid kan het meewerken aan of het weigeren van een omgevingsvergunning worden gemotiveerd.

Relatie met bestemmingsplannen

De noodzaak om een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het geldende bestemmingsplan is over het algemeen groter naarmate het bestemmingsplan ouder c.q. verouderd is. Het uitgangspunt bij het opstellen van dit beleid is het waarborgen van de uitgangspunten van de huidige en toekomstige bestemmingsplannen. Bestemmingsplannen geven vorm aan de aspecten van rechtszekerheid, doelmatigheid en ruimtelijke kwaliteit. Van een actueel bestemmingsplan mag worden verwacht dat deze aansluit op de actuele planologische inzichten en dat er geen dan wel minder redenen zullen zijn om af te wijken van het recente ruimtelijke beleid zoals neergelegd in het actuele plan.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

Bij het formuleren van de in de beleidsregels gehanteerde definities is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de definities die in de Wabo en Bor worden gebruikt. Een aantal definities is afkomstig uit andere beleidsregels, zoals bestemmingsplannen. Hieronder worden een aantal begrippen verder uitgelegd.

Erf: Deze definitie is overgenomen uit het Bor. Uitgangspunt is dat het gehele perceel bij een hoofdgebouw in beginsel als erf kan worden aangemerkt. Echter uit de systematiek van een bestemmingsplan kan voortvloeien dat bepaalde (verder van het hoofdgebouw afgelegen) delen van een perceel niet als erf kunnen worden aangemerkt. Het gaat er om dat het bestemmingsplan het gebruik als erf moet verbieden. Indien het bestemmingsplan nu niet alleen alle gebouwen, maar ook verharding en andere zaken die tot het normale gebruik als erf behoren (vijvers e.d.) verbiedt dan is er geen sprake van een 'erf'. Onder erf wordt in ieder geval dus niet gerekend gronden met de bestemming natuur(gebied) waarin een vergunningstelsel is opgenomen voor werken of werkzaamheden uitvoeren voor het inrichten van deze gronden.

Bebouwde kom in de zin van artikel 4 van bijlage II van het BOR : De aard van de omgeving is bepalend. Verspreid liggende bebouwing in het buitengebied wordt niet gezien als bebouwde kom.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de wijze van meten van de goothoogte worden hellende dakvlakken met de daarbij behorende topgevels, dakkapellen, liftopbouwen en andere ondergeschikte constructiedelen niet begrepen. Indien zich op een gebouw een of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goothoogte gemeten ter hoogte van de goot of het boeibord van de dakkapel.

Artikel 3 Ontwerpbestemmingsplan

Als een nieuw ontwerp bestemmingsplan een bepaald project toestaat, is het duidelijk dat het gaat om een gewenste ontwikkeling. Daarom is gekozen om zonder voorwaarden de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo hiervoor te verlenen, mits er wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan.

Artikel 4 Een bijbehorend bouwwerk bij een woning binnen de bouwde kom

In aanvulling op de voorwaarden uit artikel 4 van bijlage II van het BORzijn er beleidsregels opgesteld om te voorkomen dat de achtererven van woningen al te veel verstopt raken met bebouwing. Voor een groot deel wordt voor deze beleidsregels aansluiting gezocht bij de regels inzake afwijking in de geactualiseerde bestemmingsplannen. Als extra regel ten opzichte van deze regel is opgenomen dat 1/6 deel van het achtererf mag worden bebouwd met een maximum van 100 m², indien het achtererf groter is dan 240 m².

De specifieke beleidsregels genoemd in dit artikel gelden in principe niet voor gronden buiten het bouwvlak of met de aanduiding ‘zonder gebouwen’, ‘landschappelijk waardevol’ of soortgelijke aanduidingen en gronden met de bestemming ‘natuur’, ‘tuin’ en soortgelijke bestemmingen. Deze gronden mogen in principe niet worden bebouwd. Dit betekent dat voor deze gronden geen omgevingsvergunning wordt verleend in afwijking van het bestemmingsplan en dat de specifieke beleidregels onder B, C en D in principe niet gelden voor deze gronden. Slechts wanneer op deze gronden krachtens het bestemmingsplan wel gebouwen mogen worden gebouwd, kunnen de specifieke beleidsregels onder B, C en D wel worden toegepast. Erkers, balkons, bordessen en ingangspartijen genoemd onder A zijn uitgesloten van deze regel en mogen dus wel op gronden zonder bebouwing worden gebouwd.

Na 1-1-2010 geldt een landelijke standaard, de SVBP2008, voor alle nieuwe bestemmingsplannen. Een aantal begrippen en bepalingen worden hierin verplicht toegepast, zo ook het begrip bouwvlak. Welke situatie van toepassing is, is dan ook afhankelijk van het geldende bestemmingsplan. In de SVBP-plannen wordt de term bouwvlak gebruikt en in oudere plannen de aanduiding ‘zonder gebouwen’ of de bestemming ‘tuin’.

In dit artikel worden 3 mogelijkheden (onder E, F en G) opgesomd om een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan waarbij per geval een afweging wordt gemaakt met behulp van het algemeen afwegingskader. Het plan kan dan gemandateerd worden afgehandeld.

De mogelijkheid om medewerking te verlenen aan bouwplannen in de waarborgzone is vervallen. Deze beleidsregel was een loze bepaling geworden, doordat er geen waarborgzones meer in bestemmingsplannen worden opgenomen en de andere specifieke beleidsregels zondermeer kunnen worden toegepast.

In de vorige Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden was de mogelijkheid opgenomen om medewerking te verlenen voor een overschrijding van de maximaal toelaatbare dakvoethoogte bij de bestemming ‘Landhuizen’. Deze specifieke beleidsregel is vervallen omdat in de praktijk verschillende uitleg werd gegeven aan de voorwaarden waaronder medewerking werd verleend. Om dit verschil in interpretatie te voorkomen, wordt er nu per geval ad hoc een afweging gemaakt met behulp van het algemeen afwegingskader.

Er is een specifieke beleidsregel opgenomen voor het bouwen van een mantelzorgwoning. De verwachting is dat de behoefte aan (toekomstige) mantelzorgwoningen primair vergunningvrij is te realiseren binnen de reikwijdte van het Bor. De verwachting is dat er toch gevallen zullen zijn die niet onder de reikwijdte van vergunningvrij vallen. Hiervoor is dan een beleidsregel nodig.

De nieuwe beleidsregel heeft betrekking op de aspecten bouwen en handhaven. Op onderdelen zijn de voorwaarden die horen bij vergunningvrij bouwen beperkt. Er zijn (ruimtelijke) situaties denkbaar waarbij een mantelzorgwoning op basis van een verklaring wel gewenst is, maar niet voldoet aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen. Daarnaast is een mantelzorgwoning per definitie een tijdelijke voorziening. Voor de wijze waarop burgemeester en wethouders omgaan met de situaties waarin de mantelzorg is beëindigd zijn aanvullende beleidsregels opgesteld.

Artikel 5 Een bijbehorend bouwwerk bij een woning buiten de bebouwde kom

In aanvulling op de voorwaarden uit artikel 4 van bijlage II van het BORzijn er beleidsregels opgesteld om verstening in het buitengebied te voorkomen. Er is aansluiting gezocht bij het beleid zoals dat is geformuleerd in het bestemmingsplan “Buitengebied Schouwen-Duiveland”.

Voor deze categorie geldt de eis dat de inhoud van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 750 m³ mag bedragen. De voorwaarden hiervoor zijn dat de woning stedenbouwkundig goed past in zijn omgeving en een positief advies van de milieudeskundige is ontvangen. In dit advies van de milieudeskundige wordt aangegeven of het afwijken van het bestemmingsplan niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen, bijvoorbeeld van naastgelegen (agrarische) bedrijven.

De specifieke beleidsregels genoemd in dit artikel gelden in principe niet voor gronden buiten het bouwvlak of met de aanduiding ‘zonder gebouwen’, ‘landschappelijk waardevol’ of soortgelijke aanduidingen en gronden met de bestemming ‘natuur’, ‘tuin’ en soortgelijke bestemmingen. Deze gronden mogen in principe niet worden bebouwd. Dit betekent dat voor deze gronden geen omgevingsvergunning wordt verleend in afwijking van het bestemmingsplan en dat de specifieke beleidregels onder A en B in principe niet gelden voor deze gronden. Slechts wanneer op deze gronden krachtens het bestemmingsplan wel gebouwen mogen worden gebouwd, kunnen de specifieke beleidsregels onder A en B wel worden toegepast.

Na 1-1-2010 geldt een landelijke standaard, de SVBP2008, voor alle nieuwe bestemmingsplannen. Een aantal begrippen en bepalingen worden hierin verplicht toegepast, zo ook het begrip bouwvlak. Welke situatie van toepassing is, is dan ook afhankelijk van het geldende bestemmingsplan. In de SVBP-plannen wordt de term bouwvlak gebruikt en in oudere plannen de aanduiding ‘zonder gebouwen’ of de bestemming ‘tuin’.

In dit artikel worden 2 mogelijkheden (onder D en E) opgesomd om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo te verlenen waarbij per geval een afweging wordt gemaakt met behulp van het algemeen afwegingskader. Het plan kan dan gemandateerd worden afgehandeld.

De mogelijkheid om medewerking te verlenen aan bouwplannen in de waarborgzone is vervallen. Deze beleidsregel was een loze bepaling geworden, doordat er geen waarborgzones meer in bestemmingsplannen worden opgenomen en de andere specifieke beleidsregels zondermeer kunnen worden toegepast.

Er is een specifieke beleidsregel opgenomen voor het bouwen van een mantelzorgwoning. De verwachting is dat de behoefte aan (toekomstige) mantelzorgwoningen primair vergunningvrij is te realiseren binnen de reikwijdte van het Bor. De verwachting is dat er toch gevallen zullen zijn die niet onder de reikwijdte van vergunningvrij vallen. Hiervoor is dan een beleidsregel nodig.

De nieuwe beleidsregel heeft betrekking op de aspecten bouwen en handhaven. Op onderdelen zijn de voorwaarden die horen bij vergunningvrij bouwen beperkt. Er zijn (ruimtelijke) situaties denkbaar waarbij een mantelzorgwoning op basis van een verklaring wel gewenst is, maar niet voldoet aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen. Daarnaast is een mantelzorgwoning per definitie een tijdelijke voorziening. Voor de wijze waarop burgemeester en wethouders omgaan met de situaties waarin de mantelzorg is beëindigd zijn aanvullende beleidsregels opgesteld.

Artikel 6 Een bijbehorend bouwwerk met recreatieve bestemming

De specifieke beleidsregels voor recreatiewoningen, bijbehorende bouwwerken bij recreatiewoningen en sanitair gebouwen zijn gebaseerd op de regels uit het bestemmingsplan Recreatieterreinen.

Artikel 7 Overige bijbehorende bouwwerken

Voor de toepassing van dit onderdeel uit artikel 4 van bijlage II van het Borkomt bebouwing ten behoeve van verscheidene gebouwen in aanmerking. Hierbij kan gedacht worden aan ziekenhuizen, scholen, winkels, kantoren etc. Vanwege de diversiteit aan functies die voor een omgevingsvergunning in aanmerking komen en vanwege de verspreide ligging van deze andere gebouwen binnen de gemeente, is het niet mogelijk voor dergelijke bijbehorende bouwwerken een algemeen toetsingskader op te stellen.

In principe wordt geen medewerking verleend voor bouwwerken op gronden buiten het bouwvlak of met de aanduiding ‘zonder gebouwen’, ‘landschappelijk waardevol’ of soortgelijke aanduidingen en gronden met de bestemming ‘natuur’, ‘tuin’ en soortgelijke bestemmingen. Deze gronden mogen in principe niet worden bebouwd. Dit betekent dat voor deze gronden geen omgevingsvergunning wordt verleend in afwijking van het bestemmingsplan. Slechts wanneer op deze gronden krachtens het bestemmingsplan wel gebouwen mogen worden gebouwd, kan medewerking verleend worden indien voor het project een afweging wordt gemaakt, waarbij gebruik wordt gemaakt van het algemeen afwegingskader.

Na 1-1-2010 geldt een landelijke standaard, de SVBP2008, voor alle nieuwe bestemmingsplannen. Een aantal begrippen en bepalingen worden hierin verplicht toegepast, zo ook het begrip bouwvlak. Welke situatie van toepassing is, is dan ook afhankelijk van het geldende bestemmingsplan. In de SVBP-plannen wordt de term bouwvlak gebruikt en in oudere plannen de aanduiding ‘zonder gebouwen’ of de bestemming ‘tuin’.

Artikel 8 Een bouwwerk, geen gebouw zijnde

Voor een erfafscheiding zijn twee beleidsregels opgenomen. De eerste is om het mogelijk te maken dat voor de voorgevel een hoger hekwerk dan 1 meter kan worden gebouwd. Dit is in sommige situaties gewenst in verband met de beveiliging van het betreffende pand. Bij een erfafscheiding voor de woning moet er sprake zijn een woning met de bestemming landhuis of een vergelijkbare woning. Wanneer er sprake is van een woning vergelijkbaar met een landhuisbestemming, is afhankelijk van het type woning en houdt verband met de grootte van de kavel en de uitstraling van de woning. Een definitie van landhuis is (volgens de Nederlandse Vereniging van Makelaars): royaal opgezet woonhuis, in de regel vrijstaand of twee onder een kap, gelegen in een landelijke, bosachtige of parkachtige omgeving. Er kan aansluiting worden gezocht bij andere bestemmingsplannen voor het bepalen of er sprake is vaan een woning vergelijkbaar met een landhuis. In de toelichting van het bestemmingsplan Nieuw-Haamstede is aangegeven dat ten aanzien van landhuizen bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot de minimale breedte, de dakvoet en de totale hoogte en de dakhelling van het landhuis. Daarnaast is er een bepaling opgenomen betreffende de minimale bouwperceelbreedte. Als referentiekader kan er dus gebruik worden gemaakt van de bepalingen van artikel 6 van de voorschriften behorend bij dit bestemmingsplan om te bepalen of er sprake is van een landhuis.

De tweede gaat om een erfafscheiding op een naar de weg gekeerd zijerf bij een woning. Dit is vergunningplichtig en in sommige gevallen niet passend in het bestemmingsplan.

Artikel 9 Een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw

De specifieke beleidsregel voor een dakopbouw is opgenomen om enigszins een mogelijkheid te creëren om het bruikbare woonoppervlak van een woning te vergroten. Gelet op de huidige tijd waarin een huis verkopen niet makkelijk is, kiezen veel meer mensen voor een verbouwing in plaats van verhuizen. Bij huizen met een flauwe dakhelling en geringe verdiepingshoogte onder de nok is het met vergunningsvrije normen vaak niet mogelijk via een dakkapel een bruikbare ruimte / hoogte te maken. Daarom is (onder andere) deze beleidsregels opgenomen.

Verder vraagt een dakopbouw qua vormgeving, materiaalgebruik en detaillering om een zorgvuldige afstemming op de bestaande toestand. Er zijn echter situaties denkbaar (afhankelijk van afmetingen / vormgeving van de bouwmassa en/of de omgeving) waarbij een dakopbouw minder geschikt is. Daarom is altijd advies van de Welstands- en Monumentencommissie noodzakelijk voordat in afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning kan worden verleend.

Artikel 10 Een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m

Er is een toenemende maatschappelijke behoefte aan netwerken voor draadloze communicatie in Nederland. Het beleid is erop gericht draadloze communicatie te stimuleren, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat er voldoende plekken voor antenne-installaties zijn en daardoor een dekkend (efficiënt) netwerk wordt gerealiseerd. Schouwen-Duiveland kan echter niet onbeperkt gevuld worden met nieuwe antenne-installaties. Daarom worden er in dit beleid randvoorwaarden geformuleerd voor plaatsing van nieuwe antenne-installaties binnen de gemeente. Deze randvoorwaarden zijn grotendeels overgenomen uit de inmiddels ingetrokken Notitie Ruimtelijke beleidstoets antenne-installaties mobiele telecommunicatie uit 2002

De wens is om zoveel mogelijk gebruik te maken van reeds aanwezige elementen in het landschap. Hierbij kan gedacht worden aan aanwezig hoge bouwwerken, zoals een bestaande antenne-installatie (site-sharing), hoogspanningsmasten, windturbines, hoge gebouwen etc. De bedoeling is dat antenne-installaties geen stempel drukken op het uiterlijk van de omgeving maar er zo veel mogelijk in opgaan. Om te komen tot een verantwoorde ruimtelijke inpassing is er een expliciete volgorde waar antenne-installaties kunnen worden gesitueerd. Er is gekozen voor de volgorde:

  • 1.

    bedrijventerrein/industriegebied; in deze gebieden is een clustering van bedrijven aanwezig waardoor een antenne-installatie minder storend is in dit gebied.

  • 2.

    jachthavens, sportvelden, verkeersknooppunten en parkeerplaatsen; ook in deze gebieden zijn er al verstoringen van het landschap aanwezig, waardoor een antenne-installatie weinig invloed meer heeft op de omgeving;

  • 3.

    buitengebied; gelet op de openheid van dit gebied willen wij restrictief omgaan met plaatsing van antenne-installaties in het buitengebied. Antenne-installaties dienen op zo’n manier en op zo’n locatie te worden gerealiseerd dat zij de minste verstoring van de horizon opleveren. De voorwaarde om antenne-installaties in principe te plaatsen in de directe nabijheid van bestaande bebouwing is hier dan ook van extra groot belang.

Plaatsing van een zelfstandige mast in de directe nabijheid van een woongebied vinden wij niet wenselijk.

Op grond van de (bouw)regelgeving mag een vergunning overigens niet geweigerd worden om redenen van gezondheid. Ook kunnen aan de vergunning geen voorwaarden worden verbonden die hierop betrekking hebben. Het oordeel over mogelijke gezondheidsrisico’s is voorbehouden aan de minister van Infrastructuur en Milieu en leent zich niet voor beoordeling door het gemeentelijke bestuur. Dit neemt niet weg dat veel bezwaren tegen antennes hierop zijn gebaseerd. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat hoe dichter de antennes bij de gebruikers staan, hoe lager de uitgezonden vermogens. Uit diverse onderzoeken zijn geen aanwijzingen voor negatieve korte termijneffecten van GSM en UMTS-signalen op de gezondheid en het welbevinden gevonden. Over lange termijneffecten bestaat nog geen helderheid.

Artikel 11 Het gebruiken van bouwwerken

De beleidsregels voor beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten, gebruik als gastenverblijf en gebruik voor mantelzorg in een woning en/of bij deze woning behorende bijgebouwen zijn opgenomen in de geactualiseerde bestemmingsplannen. De regels worden in dit beleid overgenomen om ook in nog niet-geactualiseerde bestemmingsplannen dezelfde mogelijkheden te kunnen bieden.

De bepaling over de parkeerdruk bij het toestaan van beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten is onder andere bedoeld om te toetsen of de functie wel geschikt is om op die plek uit te oefenen. Het verbod op gebruik als seksinrichting staat in de meeste bestemmingsplannen al, maar er zijn nog enkele oudere plannen waarin dit niet geregeld is.

Bovendien is er een extra mogelijkheid opgenomen voor een maximale oppervlakte van 75 m² voor beroeps- en/of bedrijfsmatige gebruik van een deel van de woning. Bij deze extra afwijking ligt de begrenzing enerzijds in het bestemmingsplan en deze beleidsregels (niet meer dan 50% overschrijding van het bebouwbare oppervlak) en anderzijds in de beperking dat het beroep of bedrijf aan huis niet meer dan 30% van het bewoonbare vloeroppervlak mag bedragen. Er wordt extra goed naar de omgeving gekeken, kan deze omgeving dit hebben, zijn er al meerdere functies, of is het een rustige woonwijk, waar deze functie niet past. Ook wordt expliciet bepaald dat het uiterlijk van de woning niet zodanig mag wijzigen, dat het woonkarakter verloren gaat. Deze bepaling is belangrijk voor de langere termijn, zo blijft het omkeerbaar. In sommige gevallen kan het zinvol zijn een bedrijfsplan op te vragen om goed te kunnen toetsen wat de aard en de omvang van het bedrijf precies is.

De specifieke beleidsregel voor het wijzigen van gebruik van bouwwerken in het centrumgebied is vervallen. De beleidsegel werd als algemene regel te ruim ervaren en er was geen specifiek afwegingskader of specifieke voorwaarden opgenomen waaronder medewerking zou worden verleend. Hierdoor konden belangen van omwonenden onevenredig worden geschaad. Er wordt nu per geval ad hoc een afweging gemaakt met behulp van het algemeen afwegingskader.

Artikel 12 Het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning

In de toelichting van het inmiddels vervallen artikel 4.1.1 Besluit ruimtelijke ordening stond opgenomen dat het gebruik van dit artikel niet de bedoeling was voor gemeenten die actief handhavings- dan wel gedoogbeleid hanteren. Binnen de gemeente is het beleid 'Uitvoeringsnota handhaving verbod op permanente bewoning van recreatiewoningen Gemeente Schouwen-Duiveland' vastgesteld op 28 mei 2003. Op dit moment hebben alle (zover bij ons bekende) permanente bewoners van een recreatiewoning een gedoogbeschikking. In principe verlenen wij daarom geen medewerking aan een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan. Alleen voor de gevallen die nog geen gedoogbeschikking hebben en kunnen aantonen dat ze wel voldoen aan de voorwaarden uit het beleid, kunnen in aanmerking komen voor een omgevingsvergunning.

Artikel 13 Randvoorwaarden

Dit artikel geeft nog eens extra weer dat ook al past een plan in deze beleidsregels er altijd gekeken moet worden naar de omstandigheden van het geval. Er kunnen belangen spelen die anders makkelijk over het hoofd zouden kunnen worden gezien. Dit artikel waarborgt deze belangenafweging bij elke aanvraag.

Artikel 14 Afwijken van de beleidsregels

In principe handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Het college van burgemeester en wethouders heeft de mogelijkheid om van deze beleidsregels af te wijken omdat er altijd bijzondere omstandigheden kunnen zijn die bij toepassing van de vastgestelde beleidregels in een concreet geval tot onevenredige hardheid kunnen leiden. Zoals aangegeven kan er in positieve en in negatieve zin worden afgeweken van deze beleidsregels. Afwijken in positieve zin kan zijn dat er bijzondere omstandigheden zich voordoen die afwijken van het beleid noodzaken en geen redelijke alternatieven bestaan om hierin te voorzien, mits de ruimtelijke consequenties beperkt blijven en geen ongewenste precedentwerking hoeft te worden gevreesd. Afwijken in negatieve zin kan zijn dat het verzoek weliswaar past binnen deze beleidsregels maar dat gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, er geen medewerking dient te worden verleend. Aan iedere aanvraag omgevingsvergunning gaat een belangenafweging vooraf die in een concreet geval tot een weigering van het verzoek kan leiden. De uitgangspunten van dit beleid kunnen namelijk niet als recht worden toegepast. Het blijft een bevoegdheid van het college om de omgevingsvergunning wel of niet te verlenen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het project wel moet voldoen aan de vereisten genoemd in artikel 4 van bijlage II van het Bor.

Artikel 15 Algemeen afwegingskader

Indien een aanvraag betrekking heeft op een geval die niet vermeld wordt in de bovengenoemde beleidsregels of waarbij een nadere afweging nodig is, dan kan gemandateerd door de clustercoördinator beoordeeld worden of de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend, nadat getoetst is aan dit afwegingskader.

Indien een aanvraag betrekking heeft op een geval dat niet voldoet aan de bovengenoemde specifieke beleidsregels, dan kan het college beslissen of alsnog medewerking wordt verleend aan de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan Ook in dit geval wordt de aanvraag beoordeeld aan de hand van het algemeen afwegingskader. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het project wel moet voldoen aan de vereisten genoemd in artikel 4 van bijlage II van het Bor.

Artikel 16 Citeertitel

Dit artikel beschrijft hoe de beleidsregels kunnen worden aangehaald.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden 2016. Deze beleidsregels treden in werking de dag na bekendmaking. BIJLAGE 1

Staat van Horeca-activiteiten

STAAT VAN HORECA-ACTIVITEITEN

Categorie 1 ‘lichte horeca’

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en ’s-avonds behoeven te zijn geopend

(vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte

hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende

subcategorieën onderscheiden:

  • 1a.

    Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca

  • -

    automatiek;

  • -

    broodjeszaak;

  • -

    koffiebar;

  • -

    ijssalon;

  • -

    afhaalrestaurant;

  • -

    tearoom;

  • -

    traiteur.

  • 1b.

    Overige lichte horeca

  • -

    bistro;

  • -

    restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);

  • -

    hotel, inclusief appartementen;

  • 1c.

    Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking

  • -

    bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m²;

  • -

    restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, McDrives).

Categorie 2 ‘middelzware horeca’

Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor

aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:

  • 2.

    Middelzware horeca

  • -

    bar;

  • -

    bierhuis;

  • -

    biljartcentrum;

  • -

    café;

  • -

    proeflokaal;

  • -

    shoarma/grillroom;

  • -

    snackbar;

  • -

    zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en dansevenementen).

Categorie 3 ‘zware horeca’

Bedrijven die voor een goed functioneren ook ’s nachts geopend zijn en die tevens

een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving

met zich mee kunnen brengen:

  • 3.

    Zware horeca

  • -

    dancing;

  • -

    discotheek;

  • -

    nachtclub;

  • -

    partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten, muziek-/dansevenementen).