Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening Baatbelasting riolering zijweg 't Buske Sint Anthonis 2003

Geldend van 22-08-2002 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening Baatbelasting riolering zijweg 't Buske Sint Anthonis 2003

De Raad van de gemeente Sint Anthonis;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 4 juni 2002;

gelet op gelet op artikel 222 van de Gemeentewet en het bij raadsbesluit van 28 februari 2000 vastgestelde ‘‘Aangevuld Bekostigingsbe­sluit zijweg ’t Buske’‘;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende ‘‘Verordening op de heffing en invordering van een baatbelasting riolering zijweg ’t Buske Sint Anthonis 2003’‘.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

a. een onroerende zaak:

1.een gebouwd of onbebouwd kadastraal perceel;

2.een samenstel van twee of meer aangrenzende bebouwde en/of onbebouwde kadastrale percelen, voorzover deze aan eenzelfde genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht toebehoren.

b. het bestemmingsplan:het bestemmingsplan ‘‘Buitengebied 2000’‘, vastgesteld door de Raad van de gemeente Sint Anthonis op 5 maart 2001, en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Limburg op 23 oktober 2001.

c. bestemming:de voor een onroerende zaak geldende bestemming ingevolge het onder 2 genoemde bestemmingsplan- woondoeleinden.

d. Peildatum:1 januari 2001.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam ‘‘Baatbelasting riolering zijweg ’t Buske Sint Anthonis 2003’‘ wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belas­ting geheven ter zake van de onroerende zaken:

a. gelegen in de gemeente binnen de rode omlijning op de bij deze verorde­ning behorende en als zodanig gewaar­merkte kaart; en

b. waarop op de peildatum bebouwing aanwezig is of is toegestaan op grond van de bestemming; en

c. die op 1 januari 2001 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden ge­bracht door of met medewerking van het gemeente­bestuur.

De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten de aanleg van een vrijvervalrioolleiding met inbegrip van bijhorende werken.

Artikel 3 Belastingplicht

1. De belasting wordt geheven van degene die van een onroeren­de zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genotheb­ben­de krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse aanslag, bij de aanvang van het belas­ting­jaar als zodanig in de kadastrale registers is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

1. De maatstaf van heffing is een vast bedrag per onroerende zaak.

2. Indien in de periode gelegen tussen de in artikel 2, eerste lid genoemde datum van de heffing van deze verordening de eigendom, het bezit of beperkt recht van een gedeelte van een op de in artikel 2, eerste lid genoemde datum bestaande onroerende zaak is dan wel wordt overgedragen, wordt voor de vaststelling van de belastingschuld voor de na de overdracht op de datum van ingang van de heffing bestaande onroerende zaken uitgegaan van een vaststelling van de belastingschuld volgens de volgende formule. A/B x C Voor deze formule geldt:

a. de oppervlakte van de na de overdracht op de datum van ingang van de heffing bestaande onroerende zaak;

b. de oppervlakte van de op de in artikel 2, eerste lid genoemde datum bestaande onroerende zaak;

c. de belasting zoals deze ingevolge artikel 5 zou gelden voor de op de in artikel 2, eerste lid genoemde datum bestaande onroerende zaak op de peildatum van de heffing, indien geen gedeeltelijke overdracht zou hebben plaatsgevonden.

Artikel 5 Belastingtarief

De belasting bedraagt per onroerende zaak € 2.722,68

Artikel 6 Regeling inzake heffing in de vorm van een jaar­lijkse belasting

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 30 jaren.

2. Het verzoek genoemd in de eerste volzin dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b. van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar te worden ingediend.Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

3. De jaarlijkse belasting bedraagt de annuïteit van het totaal verschuldigde, berekend op basis van een periode van 30 jaren en een rentevoet van 6 %.

4. De belasting voor de nog niet verstreken belastingjaren kan elk jaar op verzoek worden afgekocht. De afkoopsom wordt bepaald op de contante waarde van de op 1 januari van het belastingjaar, waarin de afkoop plaatsvindt, nog te verschijnen belasting­bedragen berekend naar een rentevoet van 6 %.

5. Het verzoek genoemd in de eerste volzin dient vóór 15 februari van het belastingjaar, waarin de afkoop plaatsvindt, schrifte­lijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b. van de Gemeente­wet bedoelde ambtenaar te worden ingediend.

a. Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak als bedoeld in het eerste lid eindigt of wijzigt als gevolg van het overdragen van eigendom, bezit of beperkt recht, wordt met ingang van het eerstvolgende belastingjaar een aanslag ineens opgelegd voor de resterende belastingjaren van het belastingtijdvak, berekend overeenkomstig het vierde lid van dit artikel.

b. In afwijking van het bepaalde in onderdeel a. wordt op verzoek van de in dat onderdeel bedoelde belastingplichtige de jaarlijkse heffing overeenkomstig het eerste lid gecontinueerd. Het verzoek daartoe dient binnen zes weken na dagtekening van de aanslag ingevolge onderdeel a., schrifte­lijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b. van de Gemeente­wet bedoelde ambtenaar te worden ingediend.

6. Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en in de loop van het belastingtijdvak de eigendom, het bezit of het beperkt recht van een gedeel­te van de onroerende zaak wordt overgedragen, wordt, voor de verdeling van de resterende belasting­schuld,de resterende belastingschuld voor de desbetreffende onroerende zaak voor de nog niet aangevangen belastingjaren opnieuw vastgesteld. De vaststelling van de resterende belastingschuld zoals bedoeld in de vorige volzin geschiedt op basis van de volgende formule: A/B x C Voor deze formule geldt:

a. de oppervlakte van de na de overdracht op de datum van ingang van de heffing bestaande onroerende zaak;

b. de oppervlakte van de op de in artikel 2, eerste lid genoemde datum bestaande onroerende zaak;

c. de belasting zoals deze ingevolge artikel 5 zou gelden voor de op de in artikel 2, eerste lid genoemde datum bestaande onroerende zaak op de peildatum van de heffing, indien geen gedeeltelijke overdracht zou hebben plaatsgevonden.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Termijnen van betaling

1. De aanslagen als bedoeld in artikel 2 (heffing ineens) moeten worden betaald binnen 4 maanden na de dagtekening van de aanslag.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid moeten de aanslagen als bedoeld in artikel 6 (jaarlijkse belas­ting) worden betaald binnen 2 maanden na de dagtekening van de aanslag.

Artikel 9 Kwijtschelding

Bij de invordering van de baatbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10 Nadere regels door het college van burge­meester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de baatbelasting.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

2. De datum van ingang van de heffing als bedoeld in artikel 2 (heffing ineens) is 1 september 2002.

3. De datum van ingang van de heffing als bedoeld in artikel 6 (jaarlijkse belasting) is 1 januari 2003.

4. Deze verordening wordt aangehaald als ‘‘Verordening Baatbelasting riolering zijweg ’t Buske Sint Anthonis 2003’’.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Sint Anthonis van 1 juli 2002.
De Raad voornoemd,
de secretaris,             de voorzitter, 

VERORDENING ‘‘BAATBELASTING RIOLERING ZIJWEG ’T BUSKE SINT ANTHONIS 2003’‘

1. ALGEMENE INLEIDING Het is bij landelijke wetgeving gebruikelijk een zogenaamde ‘‘Memorie van toelichting’‘ op de betreffende wet te maken. In deze toelichting kan worden verduidelijkt wat met de verordening en de onderscheidene artikelen wordt beoogd. Dit heeft niet alleen voor uw Raad voordelen, ook in eventuele fiscale procedures heeft de belastingrechter meer aanknopingspunten voor een afgewogen rechtspleging. Om die reden is bij deze nieuwe gemeentelijke belastingverordening eveneens een toelichting opgesteld. Deze belastingverordening is een direct gevolg van het raadsbesluit van 28 februari 2000. In deze vergadering is het ‘‘Aangevuld Bekostigingsbesluit zijweg ‘t Buske’‘ vastgesteld.Dit bekostigingsbesluit beoogt de kosten van de aanleg van een riolering ter aansluiting van de panden ’t Buske 10 en ’t Buske 12 te Sint Anthonis te verhalen op de eigenaren van de aangegeven onroerende zaak die gebaat zijn bij de getroffen voorzieningen. Met de eigenaren kon geen exploitatie-overeenkomst worden gesloten. Kostenverhaal kan dan nog uitsluitend in de vorm van een in te voeren baatbelasting plaatsvinden. Aan alle wettelijke voorwaarden is inmiddels voldaan. Er is tijdig een bekostigingsbesluit genomen en het besluit tot vaststelling van de belastingverordening wordt genomen binnen de (wettelijke) termijn van twee jaren nadat de voorzieningen zijn voltooid, te weten binnen 2 jaren na 6 juli 2000. Een baatbelasting heeft overigens een objectief karakter. Het toevallige gebruik dat de belastingplichtige van een gebaat object maakt, heeft geen invloed op de belastingplicht.Beslissend is of de onroerende zaak door de voorzieningen (in dit geval de aanleg van een vrijvervalriolering) is gebaat. Nadere informatie over de inhoud van de belastingverordening is hierna uitgewerkt in een artikelgewijze toelichting. Tenslotte wordt opgemerkt dat bij de opstelling van de belastingverordening gebruik is gemaakt van de ‘‘Modelverordening Baatbelasting’‘, opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

2. ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsomschrijvingen Met betrekking tot de afbakening van het belastingobject is uitgegaan van een op de peildatum van de ingang van de heffing bebouwd of onbebouwd kadastraal perceel dan wel een samenstel van meerdere aangrenzende percelen, voorzover deze aangrenzende percelen aan dezelfde genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht toebehoren. In het tweede lid en derde lid is bepaald welke bestemming er op de betreffende percelen ligt.In het vierde lid is de peildatum opgenomen als het tijdstip van het gebaat zijn. Op grond van artikel 222, derde lid van de Gemeentewet mag dit tijdstip liggen uiterlijk één jaar nadat de voorzieningen zijn voltooid. De gemeente moet dit tijdstip in de verordening vermelden.

Artikel 2 Belastbaar feit Via artikel 2 maakt de kaart waarop de gebate onroerende zaken zijn aangegeven, deel uit van de belastingverorde­ning. Uit deze kaart en de samenhang van de tekst van dit artikel kan worden bepaald welke onroerende zaken in de heffing zijn betrokken. Op de kaart is tevens de riolering aangegeven die in het deelgebied is aangelegd. Voorts is het tijdstip van ‘‘het gebaat zijn’‘ opgenomen. Zoals reeds onder artikel 1 is vermeld moet worden uitgegaan van een tijdstip dat gelegen is uiterlijk één jaar nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid. Naar de feitelijke toestand op dit tijdstip dient te worden beoordeeld of de onroerende zaken gebaat zijn door de getroffen of nog te treffen voorzieningen. Er vindt dus een eenmalige beoordeling plaats over de vraag of een onroerende zaak gebaat is door de getroffen voorzieningen. Dit brengt mee dat latere wijzigingen in het gebaat zijn van een onroerende zaak geen invloed hebben op de verschuldigde belasting. Ook latere bijbouw of afbraak van objecten kan niet leiden tot wijziging in het totaalbestand van belaste objecten. Als peildatum voor de baatvaststelling is gehanteerd 1 januari 2001. Een onroerende zaak is gebaat als deze:

1. op grond van de bestemming is of mag worden bebouwd dan wel de aanwezige bebouwing mag worden gehandhaafd;

2. en door de voorziening die de gemeente heeft gerealiseerd een mogelijkheid heeft om aan te sluiten op de aangelegde riolering.

Is er op de peildatum sprake van een gebate onroerende zaak, dan wordt deze in de omslag betrokken, ongeacht of er later sprake is van een gewijzigde bestemming of van een splitsing van de gebate onroerende zaak in verschillende eigendommen. Als heffingsmaatstaf wordt uitgegaan van één bedrag per onroerende zaak. Een latere splitsing van een op de peildatum bestaande onroerende zaak heeft niet tot gevolg dat tweemaal een bijdrage per nieuw ontstane onroerende zaak aan belasting wordt geheven. Dit zou immers er toe leiden dat, in geval van splitsing, de belastingopbrengst meer zou kunnen bedragen dan de gemaakte kosten, hetgeen niet is toegestaan. Voor de vaststelling van de belasting per op de peildatum van ingang van de heffing bestaande onroerende zaak wordt uitgegaan van een verdeling van de belastingschuld zoals deze geldt voor de op 1 januari 2001 bestaande onroerende zaak, over de op de datum van ingang van heffing bestaande nieuwe onroerende zaak.Een voorziening die baat oplevert voor de onroerende zaken, zoals deze zijn aangeduid op de kaart, is in lid 2 van dit artikel verwoord. Het begrip ‘‘voorzieningen’‘ sluit aan bij de bestaande jurisprudentie. In dit geval wordt de aanleg van een riolering als voorziening aangemerkt, die door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand is of wordt aangebracht. De gemeente kan dus zelf voor de totstandkoming van de voorzieningen zorgdragen of daaraan medewerking geven. Wie uitvoerder is doet niet ter zake. Van medewerking is sprake indien de kosten mede door de gemeente worden gedragen. Er is volgens constante jurisprudentie sprake van ‘‘baat’‘ als een onroerende zaak door de gemeentelijke voorziening in een ‘‘voordeliger positie’‘ is gekomen. Het is niet noodzakelijk dat de ‘‘baat’‘ gepaard gaat met een aantoonbare waardestijging. De aanleg van de eerdergenoemde vrijvervalrioolleiding is in ieder geval een aspect dat er toe leidt dat een onroerende zaak, naar objectieve maatstaven beoordeeld, in een gunstiger positie is gekomen.

Artikel 3 Belastingplicht In dit artikel wordt de belastingplicht omschreven. Ingevolge artikel 222, eerste lid van de Gemeentewet zijn belastingplichtig, de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de door de gemeente getroffen voorzieningen. Niet relevant is of de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht ook geldt als (feitelijke) gebruiker van de gebate onroerende zaak. Voor de vaststelling van de genothebbende wordt uitgegaan van de gegevens zoals deze blijken uit de kadastrale registratie, tenzij blijkt dat deze (rechts) persoon op het desbetreffende tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 4 Maatstaf van heffing Er is in de Gemeentewet geen heffingsmaatstaf opgenomen voor de baatbelasting. Dit houdt in dat de gemeentelijke wetgever vrij is in het bepalen van de heffingsmaatstaf. Bij de keuze van de heffingsmaatstaf - een vast bedrag per onroerende zaak - is aansluiting gezocht bij de in de praktijk meest gebruikte maatstaven. In dit geval is conform de uitgangspunten in het bekostigingsbesluit van 28 februari 2000 gekozen voor een vast bedrag per onroerende zaak. Gelet op de aard van de voorziening is een koppeling noodzakelijk met het hebben van bouwmogelijkheden op de onroerende zaak. Deze bouwmogelijkheden zijn vastgelegd in de bestemming.In lid 2 is vermeld dat in eerste instantie wordt uitgegaan van de belastingschuld voor de onroerende zaak, zoals deze gold op 1 januari 2001. De aldus vastgestelde belastingschuld wordt vervolgens verdeeld over de uit deze onroerende zaak (nieuw) ontstane onroerende zaken op de datum van ingang van heffing. De verdeling geschiedt naar rato van de oppervlakte van de op de datum van ingang van heffing bestaande onroerende zaken.

Artikel 5 Belastingtarief In dit artikel is het belastingtarief opgenomen. In het eerdergenoemde bekostigingsbesluit is opgenomen dat per onroerende zaak niet meer dan �?� 2.722,68 in rekening zal worden gebracht. Ook in de richting van de belastingplichtigen is reeds meegedeeld dat ondanks dat de totale kosten van aanleg van de voorzieningen hoger zullen uitvallen, geen hoger bedrag dan �?� 2.722,68 per onroerende zaak zal worden doorberekend. Een overzicht van de gemaakte werkelijke kosten is bijgevoegd.

Artikel 6 Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse heffing Baatbelasting is in beginsel een heffing ineens. De belastingplichtige dient de heffing ineens te betalen. Op verzoek van de belastingplichtige kan de baatbelasting echter in de vorm van een jaarlijkse belasting worden geheven gedurende ten hoogste dertig jaren. Een gemeente is verplicht daarvoor een regeling te treffen in de verordening. Gebruikelijk is het om hierbij aansluiting te zoeken bij de afschrijvingstermijn van de getroffen voorziening. Verder dient het door de belastingplichtige jaarlijks te betalen bedrag in ogenschouw te worden genomen. Hierin is dan ook voorzien.De betaling van de heffing ineens kan dan worden omgezet in een jaarlijkse belasting gedurende 30 jaren. In de jaarlijkse heffing (annuïteit) moet een rentecomponent worden opgenomen. De rentevoet is bepaald op 6 %. Deze rentevoet is analoog aan de rente die door de gemeenteraad is vastgesteld ten behoeve van de berekening van de kapitaallasten van investeringen.Hoeveel bedraagt de aanslag (tijdvak 30 jaar, rente 6 %):

€ 2.722,68

€197,80

Voorts is in artikel 6, lid 4 een bepaling opgenomen dat een in een jaarlijkse heffing omgezette aanslag op elk moment weer kan worden afgekocht. De afkoopsom bedraagt in dergelijke gevallen de contante waarde van de nog resterende belastingjaren bij een rentevoet van 6 %. Nu de maatstaf van heffing is bepaald op en bedrag per onroerende zaak, is een nadere regeling nodig voor de verdeling van de belastingschuld ingeval bij tussentijdse splitsing. Wordt een nadere regeling achterwege gelaten, dan zou dit betekenen dat voor de oorspronkelijk voor de onroerende zaak (voordat de splitsing plaatsvond) vastgestelde belastingschuld een hernieuwde belastingschuld voor iedere nieuw ontstane onroerende zaak, bepaald op de wijze zoals bedoeld in artikel 5, in de plaats komt. Een en ander kan betekenen dat de totale opbrengst het totaal van de gemaakte kosten overschrijdt, nu er in feite sprake is van een tussentijdse toename van het aantal onroerende zaken. Een dergelijke toepassing is in strijd met het bepaalde in artikel 222 van de Gemeentewet, inhouden dat de omvang van de baatbelasting is beperkt tot 100% van de gemaakte kosten. De opgenomen nadere regeling voorziet erin dat de oorspronkelijk vastgestelde belastingschuld wordt verdeeld over de nieuw ontstane onroerende zaken naar rato van de bebouwingsoppervlakte.

Artikel 7 Wijze van heffing Gekozen is voor heffing bij wege van aanslag. In de loop van augustus 2002 zal aan de belastingplichtigen, conform de bepalingen in deze verordening, de aanslag ineens afzonderlijk worden opgelegd. Deze aanslag dient binnen 4 maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet te worden betaald. Bij de aanslag zal een formulier worden gevoegd waarmee kan worden verzocht de aanslag ‘‘ineens’‘ om te zetten in een jaarlijkse aanslag.

Artikel 8 Termijnen van betaling Zoals reeds opgemerkt dient de heffing ineens binnen 4 maanden na dagtekening te zijn betaald. Als de heffing ineens wordt omgezet in een jaarlijkse aanslag dient deze aanslag, die dan in de loop van 2003 zal worden opgelegd, in 2 maanden te worden betaald.

Artikel 9 Kwijtschelding Omdat men betaalt voor door de gemeente aangelegde voorzieningen wordt het verlenen van kwijtschelding uitgesloten. Er is sprake van een zakelijke heffing. Kwijtschelding is dan ook niet op zijn plaats.

Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Door de inwerkingtreding van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht en de daarop gebaseerde aanpassingswetgeving is een aantal bevoegdheden van de gemeenteraad met ingang van 1 januari 1998 overgegaan naar het college van burgemeester en wethouders. Reden waarom door het college voor alle gemeentelijke belastingen een nadere regeling is vastgesteld. In deze regeling zijn voorschriften opgenomen over aangifte, renteberekening en voorlopige aanslag.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel Deze bepaling is conform de modelbepalingen. Het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis,

de secretaris, de burgemeester,

Th. Peters J.M.J. Verbeeten