Algemene subsidieverordening gemeente Sluis 2015

Geldend van 01-07-2015 t/m 31-12-2020

Intitulé

Algemene subsidieverordening gemeente Sluis 2015

Algemene subsidieverordening gemeente Sluis 2015.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    activiteitensubsidie: een subsidie voor activiteiten die bijdragen aan de gestelde beleidsdoelen en uitgevoerd worden door rechtspersonen of natuurlijke personen;

  • b.

    budgetsubsidie: een subsidie aan een rechtspersoon gericht op uitvoering van gemeentelijk beleid waarbij de subsidieontvanger de uitvoering ter hand neem. De uitvoering is uitgewerkt in te behalen doelstellingen en prestaties en kan indien nodig worden vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis;

  • d.

    de-minimisverordening: verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L379/5), verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337/35) en verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserijsector en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1860/2004 (PbEU L 193/6) , dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • e.

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid , 107, 108 en 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;

  • f.

    onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • g.

    projectsubsidie: een subsidie voor een vooraf gedefinieerde activiteit, afgebakend in tijd en middelen, waarvoor specifieke nadere regels zijn opgenomen;

  • h.

    raad: de gemeenteraad van de gemeente Sluis.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college op de volgende beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is):

    • a.

      lokale economie;

    • b.

      ruimtelijke beheer;

    • c.

      ruimtelijke ontwikkeling;

    • d.

      sociaal domein;

    • e.

      bestuur en veiligheid.

  • 2. Ten aanzien van subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is kan het college bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

Artikel 3. Subsidievormen

  • 1. Het college kan subsidie verlenen in de vorm van een activiteitensubsidie, een budgetsubsidie of een projectsubsidie.

  • 2. Het college stelt bij nadere subsidieregeling vast welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.

Artikel 4. Europees steunkader

  • 1.

    Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2.

    Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het toepasselijke steunkader.

3.Bij subsidies waar een Europees steunkader op van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

4.Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

5.Bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening.

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

1.De raad kan subsidieplafonds vaststellen.

2.Het college bepaalt bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.

3.De raad kan een subsidieplafond verlagen:

a.als het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; of

b.als de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

4.Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging.

5.Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

Artikel 6. Aanvraag

1.Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college met gebruikmaking van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

2.Bij de aanvraag legt de aanvrager de volgende gegevens over:

a.een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

b.de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

c.een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

d.als het een subsidie betreft die per boekjaar aan een rechtspersoon wordt verstrekt, de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag.

3.Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, voegt een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar toe aan de aanvraag.

4.Bij subsidieregeling kan door het college van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

1.Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, wordt ingediend uiterlijk op 1 november voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

2.Andere aanvragen om subsidie worden ingediend uiterlijk 13 weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

3.Bij subsidieregeling kunnen door het college andere termijnen worden gesteld.

Artikel 8. Beslistermijn

1.Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

2.Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid, binnen 6 weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.

3.Bij subsidieregeling kunnen door het college andere termijnen worden gesteld.

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

1.Onverminderd de artikelen 4:25 tweede lid , en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht weigert het college de subsidie in ieder geval:

a.als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt.

b.als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

2.Onverminderd het vorige lid kan het college de subsidie verder weigeren:

a.als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

b.als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

c.als de aangevraagde subsidie, niet zijnde een budgetsubsidie, hoger is dan 50% van de totale subsidiabele kosten voor de activiteit;

d.als de aangevraagde subsidie lager is dan € 500;

e.als de aangevraagde subsidie hoger is dan € 1.500 en deze subsidie niet is aangevraagd door een rechtspersoon als bedoeld in titel 1, boek 2, Burgerlijk Wetboek;

f.in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

g.als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

h.als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

i.als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

j.in de door het college vastgestelde subsidieregeling bepaalde gevallen.

3.Het college kan een subsidie in ieder geval intrekken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur .

4.Het college vordert een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

Artikel 10. Subsidieverlening

1.Het college kan een subsidie éénmalig, per kalenderjaar of voor een periode van maximaal vier jaren verlenen;

2.Voor wat betreft subsidies die voor een periode langer dan één kalenderjaar worden verleend, loopt de verleningstermijn maximaal tot het eind van de zittingsperiode van de raad;

3.In geval van verlening van een subsidie van ten hoogste € 10.000 wordt binnen 4 weken na de verlening een voorschot verstrekt ter hoogte van de verleende subsidie.

4.in geval van verlening van een subsidie hoger dan € 10.000 bepaalt het college bij subsidieregeling de wijze van uitbetalen;

5.Het college kan aan een beschikking tot verlening van subsidie nadere verplichtingen verbinden;

6.Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidie-ontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

Artikel 11. Algemene verplichtingen van subsidie-ontvanger

1.Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidie-ontvanger dat onverwijld aan het college.

2.Een subsidie-ontvanger informeert het college onverwijld schriftelijk over:

a.beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

b.relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

c.ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen;

d.wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon.

Artikel 12. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

1.Aan een beschikking tot subsidieverlening kan het college verplichtingen verbinden met betrekking tot het beheer en gebruik van hetgeen met de subsidie tot stand is gebracht.

2.Bij subsidies hoger dan € 50.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.

Artikel 13. Eindverantwoording subsidies tot en met € 1.500

1.Subsidies tot en met € 1.500 per kalenderjaar worden binnen 12 maanden na afloop van de activiteit, dan wel binnen 8 weken na afloop van het kalenderjaar ambtshalve vastgesteld;

2.Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het vorige lid kan de aanvrager worden verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In dat geval vindt de vaststelling plaats binnen 8 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.

Artikel 14. Eindverantwoording subsidies tussen € 1.500 en € 100.000

1.Bij subsidies van meer dan € 1.500 doch ten hoogste € 100.000 dient de subsidie-ontvanger uiterlijk 8 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, dan wel binnen 8 weken na afloop van het kalenderjaar een aanvraag tot vaststelling in.

2.De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk en financieel verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

3.Bij subsidieregeling kan door het college worden bepaald dat op een andere manier wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht.

Artikel 15. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 100.000

1.Bij subsidies van meer dan € 100.000 dient de subsidie-ontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

a.in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 30 april van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;

b.in andere gevallen uiterlijk 4 maanden nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

2.De aanvraag tot vaststelling bevat:

a.een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht;

b.een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

c.een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop; en

d.een controleverklaring, opgesteld door een onafhankelijk accountant.

3.Bij subsidieregeling kunnen door het college andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.

Artikel 16. Subsidievaststelling

1.Het college stelt de subsidie vast binnen 8 weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

2.Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste 8 weken worden verdaagd.

3.Bij subsidieregeling kunnen door het college categorieën subsidie-ontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.

4.Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 14, eerste lid en 15, eerste lid, aanhef en onder a of b is ingediend, kan het college de subsidie-ontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend dan kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 17. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

1.Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij de subsidieregeling of bij de subsidieverlening voorgeschreven berekeningswijze.

2.Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van bij de subsidieregeling of bij de subsidieverlening voorgeschreven definities.

3.Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 18. Hardheidsclausule

1.Het college kan deze verordening, met uitzondering van de artikelen 2, 3 en 4, in individuele gevallen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover de toepassing van die bepalingen voor de subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de betrokken bepalingen te dienen doelen.

2.Toepassing van het vorige lid wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

Artikel 19. Slotbepalingen

1.Afdeling II "Subsidieregeling collectieve voorzieningen" van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis 2009 wordt met ingang van de dag voorafgaande aan de in het tweede lid genoemde datum ingetrokken.

2.Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2015.

3.Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor de in het tweede lid genoemde datum zijn de bepalingen van Afdeling II van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Sluis 2009 van toepassing, voor zover deze aanvragen betrekking hebben op het begrotingsjaar 2015.

4.Deze verordening wordt aangehaald als: "Algemene subsidieverordening gemeente Sluis 2015".

Toelichting bij de Algemene Subsidieverordening gemeente Sluis 2015.

Algemene toelichting

In het Wmo-beleidsplan "Samen Leven" is opgenomen dat de gemeente tot een heroverweging van de subsidies wil komen. Veel subsidies werden verstrekt op basis van historie. In veel gevallen is niet meer te herleiden waarom er voor bepaalde activiteiten wel, of juist geen, subsidie wordt verstrekt. Ook dient de vraag te worden gesteld of de subsidie (nog) aansluit bij het gestelde doel en/of deze subsidieverstrekking de beste wijze is om het beleidsdoel te realiseren.

In het Wmo-beleidsplan is als uitgangspunt opgenomen dat mensen en maatschappelijke organisaties primair zelf verantwoordelijk worden voor het uitvoeren van en/of deelnemen aan activiteiten. De gemeente zal (in de uitvoerende sfeer) minder zaken als vanzelfsprekend voor haar rekening nemen, maar zorgt ervoor dat mensen zelf, of in samenwerking met elkaar, de controle hebben (of krijgen) over hun eigen leven en zelf verantwoordelijkheid dragen voor het opstarten en organiseren van lokale en regionale activiteiten en voorzieningen. In het coalitieakkoord "Sluis Verbindt" is dit uitgangspunt nog eens bevestigd.

Het Wmo-beleidsplan is een kadernota. De uitwerking vindt plaats in beleidsnota's, verordeningen en prestatieafspraken.

De algemene, inhoudelijke uitgangspunten voor het verstrekken van subsidies zijn vastgelegd in de Nota subsidiebeleid gemeente Sluis 2015. Deze nota is het uitgangspunt voor deze verordening. Deze verordening is als het ware de juridische basis van de genoemde Nota subsidiebeleid. In deze verordening zijn de juridische criteria en procedurele aspecten opgenomen. Met deze verordening wordt een juridische basis gecreëerd voor het verstrekken van subsidies.

Aanvullend op deze verordening zal er door het college een subsidieregeling worden opgesteld. Hierin worden nadere regels opgenomen over de uitvoering van deze verordening. Op verscheidene plaatsen in deze verordening is daartoe een bevoegdheid aan het college gedelegeerd. De subsidieregeling kan in principe jaarlijks worden aangepast.

Artikelsgewijze toelichting

Onderstaand wordt een toelichting gegeven voor zover dit benodigd is.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In artikel 1 wordt onder meer een definitie gegeven voor de drie subsidiesoorten die vanaf dit moment verstrekt kunnen worden. Deze subsidiesoorten zijn onder meer uitgewerkt in de Nota subsidiebeleid gemeente Sluis 2015. De wettelijke definitie van een subsidie volgt rechtstreeks uit de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Reikwijdte

Eerste lid

Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop deze verordening van toepassing is. Dit betreft in beginsel alle subsidies op de genoemde beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen wettelijke grondslag nodig is.

Tweede lid

Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.

Artikel 3. Subsidieregelingen

Met dit artikel verplicht de raad het college om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren. Het college zal dat wel moeten regelen binnen het in het eerste lid gestelde kader: het college kan enkel subsidie verlenen in de vorm van één van de hier genoemde vormen. Dit laatste is uiteraard behoudens het in artikel 2 lid 2 genoemde voorbehoud.

In andere artikelen van deze verordening worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie of de wijze van verdelen van het subsidieplafond.

Artikel 4. Europees steunkader

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van deze subsidieverordening, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Net zo goed als dat bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening (lid 5).

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

De raad stelt de subsidieplafonds vast (lid 1). Vervolgens bepaalt het college bij subsidieregeling de wijze van verdelen (tweede lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds door de raad wordt er, indien van toepassing, gewezen om de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (derde en vierde lid).

Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vijfde lid).

Artikel 6. Aanvraag

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overlegd dienen te worden.

Bij subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken (vierde lid). Deze situatie zou zich bijvoorbeeld voor kunnen doen in het geval het college van mening is dat de administratieve lasten voor het verkrijgen van (bepaalde groepen van) subsidie te groot is.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar worden verstrekt en andersoortige subsidies. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met derde lid (vierde lid).

Artikel 8. Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar of boekjaar, en andere. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld. Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond onder a). In aanvulling daarop wordt met onderdeel b bepaald dat ondernemingen waartegen een terugvorderingsactie loopt niet in aanmerking komen voor subsidie.

In het tweede lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe uitdrukkelijk niet verplicht.

Onderdelen a, d, g en h spreken voor zichzelf. Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt. Bij onderdeel c wordt een vergelijking gemaakt tussen de aangevraagde subsidie en de totaal subsidiabele kosten. Indien de aangevraagde subsidie hoger is dan 50% van de subsidiabele kosten kan de subsidie worden geweigerd. Deze weigeringsgrond hangt samen met het uitgangspunt dat mensen zelf een eigen verantwoordelijkheid hebben voor het opstarten en organiseren van activiteiten: daarbij hoort tevens een verantwoordelijkheid om zelf (deels) in de middelen te voorzien om deze activiteiten mogelijk te maken.

Onderdeel e is opgenomen om de risico's voor zowel de subsidieontvanger als voor de gemeente te beperken.

Onderdeel f betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende en vastgestelde subsidies intrekken (derde lid).

Onder i is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.

Onderdeel j, tenslotte, geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen. Het gaat in dat geval bijvoorbeeld om een weigeringsgrond die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen of om een andere precisering van één van de andere weigeringsgronden.

Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.

Artikel 10. Subsidieverlening

Artikel 10 regelt de subsidieverlening en de termijn waarvoor subsidie wordt verleend. In het tweede lid wordt de bevoegdheid aan het college gegeven om subsidies voor maximaal vier jaar toe te kennen, zijnde de gehele zittingsperiode van de gemeenteraad. Uiteraard wordt hier gedoeld op het einde van het kalenderjaar waarin de zittingsperiode van de raad eindigt. Het is immers de "oude" raad die de begroting, en daarmee de subsidieplafonds, voor het kalenderjaar waar haar zittingsperiode eindigt vaststelt.

In het derde en vierde lid wordt de wijze van betaling geregeld voor subsidies tot en met € 10.000 en wordt het college opgedragen de uitbetaling van subsidies boven € 10.000 te regelen.

In het vijfde lid wordt het college de mogelijkheid geboden bij beschikking bepaalde verplichtingen op te leggen. Hierbij kan worden gedacht aan gebruik van het gemeentelogo.

Artikel 11. Algemene verplichtingen van subsidie-ontvanger

Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidie-ontvangers geldt.

Artikel 12. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

Dit artikel bevat een aanvullende bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is direct op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).

De artikelen 4:38 en 4:39 van de Awb maken het verder mogelijk om nog andere verplichtingen aan een subsidie te verbinden, als de verordening daarvoor een grondslag biedt. Die grondslag is in artikel 10 gegeven.

Artikel 13. Eindverantwoording subsidies tot en met € 1.500

Kenmerkend voor subsidies tot en met € 1.500 is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt niet meer standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidie-ontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 11). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidie-ontvanger.

Verder wordt het voorschot in één termijn verstrekt en hoeft de subsidie-ontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.

In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling (eerste lid), wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het kader van beperking van de administratieve lasten zal een jaarlijkse subsidie binnen 12 maanden na afloop van het kalenderjaar worden verstrekt. Hiermee komt de subsidieverlening voor het jaar t+1 gelijktijdig met de subsidievaststelling van het jaar t-1 te liggen.

In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.

Artikel 14. Eindverantwoording subsidies tussen € 1.500 en € 100.000

In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidie-ontvangers subsidie tussen € 1.500 en € 100.000 aan het college dienen te verantwoorden; er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en een financieel verslag waaruit blijkt hoe de subsidie is besteed binnen de totale inkomsten en uitgaven (tweede lid). Ingevolge artikel 10 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidie-ontvanger bekend gemaakt, voor zover dit niet bij subsidieregeling is bepaald.

Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk of financieel verslag. Als voorbeeld kan hier verwezen worden naar artikel 12 lid 2. Een andere mogelijkheid is dat het college in het kader van deregulering een minder vergaande vorm van eindverantwoording oplegt aan de aanvrager. Zo kan een subsidieaanvrager, aan wie welke jaarlijks subsidie wordt verleend voor terugkerende activiteiten, de mogelijkheid krijgen om eenmaal per vier jaar verantwoording af te leggen in plaats van jaarlijks.

Artikel 15. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 100.000

Bij subsidies vanaf € 100.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder minder, gegevens gevraagd worden.

Artikel 16. Subsidievaststelling

Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst.

Het derde lid biedt het college de mogelijkheid om voor bepaalde categorieën van subsidie-ontvangers te bepalen dat geen aanvraag ingediend moet worden. Artikel 16 lid 3 is aanvullend op artikel 13 van deze verordening. Bij subsidies tot € 1.500 hoeft geen aanvraag te worden ingediend.

Artikel 17. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling of bij de subsidieverlening vastgelegd dienen te worden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 18. Hardheidsclausule

In de hardheidsclausule is aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is. De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.

Artikel 19. Slotbepalingen

De subsidieverordening treedt in werking op 1 juli 2015. Het overgangsrecht kan als volgt uitgelegd worden. Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend vóór deze datum zijn de bepalingen van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning 2009 van toepassing, voor zover deze aanvagen betrekking hebben op het begrotingsjaar 2015. Aanvragen die betrekking hebben op het begrotingsjaar 2016 en zijn ingediend vóór 1 juli 2015 worden voor de werking van deze verordening geacht te zijn ingediend na 30 juni 2015. Op deze aanvragen is deze verordening van toepassing.