Regeling vervallen per 01-01-2024

Schadeverordening gemeente Stein 1999

Geldend van 01-08-1999 t/m 31-12-2023

Intitulé

Schadeverordening gemeente Stein 1999

SCHADEVERORDENING GEMEENTE STEIN 1999

 

 

Hoofdstuk I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:a. bestuursorgaan: het bestuursorgaan van de gemeente Stein dat aan het publiekrecht de bevoegdheid ontleent tot het betreffende schadeveroorzakend handelen;b. deskundigen: een of meerdere ter zake deskundige personen of instanties;c. benadeelde: degene die stelt schade te lijden of te zullen lijden.

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

  • 1. Deze verordening is van toepassing op aanvragen tot vergoeding van schade die volgens de aanvrager het gevolg is van een schadeveroorzakende uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid door de gemeente Stein of een van haar bestuursorganen en een directe connexiteit hebben tot een besluit waartegen bezwaar en beroep op de bestuursrechter openstaat.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is deze verordening niet van toepassing op aanvragen tot of aanspraken op schadevergoeding uit hoofde van overeenkomsten.

  • 3. Voor zover bij wettelijk voorschrift regels zijn gesteld omtrent het onderwerp waarin deze verordening voorziet en die regels zich tegen toepassing van de verordening verzetten, treedt de verordening terug.

Artikel 3 Het bevoegde orgaan

  • 1. Op aanvragen tot vergoeding van schade ten gevolge van de op zichzelf rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid beslist het orgaan waarbij krachtens publiekrecht de betreffende bevoegdheid berust.

  • 2. Op aanvragen om vergoeding van schade ten gevolge van een onrechtmatige daad, gepleegd in het kader van de van de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 4 Voor vergoeding in aanmerking komende schade

  • 1. Ingeval van schade ten gevolge van een op zich zelf rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid kent het bestuursorgaan de benadeelde op diens aanvraag een vergoeding toe, voor zover de schade redelijker-wijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven en voor zover vergoeding van de schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

  • 2. In geval van schade ten gevolge van een onrechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid kent het college van burgemeester en wethouders de benadeelde op diens aanvraag een vergoeding toe voor zover de bepalingen van het civiele recht daartoe aanleiding geven.

  • 3. Indien daartoe termen aanwezig zijn kan de schadevergoeding worden toegekend in een andere vorm dan in geld.

Hoofdstuk II DE AANVRAAG OM SCHADEVERGOEDING

Artikel 5 De aanvraag

  • 1. De benadeelde dient zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk, doch niet later dan zes maanden nadat hij kennis heeft kunnen nemen van het schadeveroorzakend besluit of schadeveroorzakend handelen, dan wel binnen zes maanden nadat de schade aan hem kenbaar is geworden, een aanvraag tot het nemen van een schadebesluit in bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. Indien de compensatie van de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen kan worden betrokken bij het schade veroorzakende besluit zelf, kan het bestuursorgaan de benadeelde een van het vorige lid afwijkende termijn stellen, waarbinnen hij bij het college van burgemeester en wethouders overeenkomstig artikel 5 lid 1 een aanvraag in kan dienen.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders bevestigt de ontvangst van de aanvraag en stelt de benadeelde in kennis van de te volgen procedure.

  • 4. Behoudens indien zijzelf bevoegd zijn op de aanvraag te beslissen stelt het college van burgemeester en wethouders de aanvraag en de overige gegevens in handen van het bevoegde bestuursorgaan.

  • 5. Het college van burgemeester en wethouders stelt waar nodig belanghebbenden en andere betrokkenen in kennis van de aan-vraag en de te volgen procedure.

Artikel 6 Gegevensverstrekking

  • 1. De benadeelde dient de voor de beoordeling noodzakelijke gegevens te verstrekken. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen formulier.

  • 2. De in lid 1 bedoelde gegevens betreffen tenminste:a. de naam en adres van de benadeelde;b. de dagtekening;c. de oorzaak van de schade;d. een opgave van de aard en de omvang van de schade, alsmede een specificatie van het bedrag van de schade;e. een omschrijving van de wijze waarop de schade naar het oordeel van de benadeelde dient te worden vergoed en, zo een vergoeding in geld wordt gewenst, zo mogelijk een berekening van het schadebedrag dat naar oordeel van de benadeelde vergoed dient te worden.

  • 3. De benadeelde verschaft desgevraagd de overige gegevens en bescheiden die voor het nemen van de beslissing omtrent het recht op schadevergoeding nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 4. De benadeelde verschaft desgevraagd ook medische en psychologische onderzoeksresultaten alsmede bedrijfs- en fabricagegegevens indien deze voor het nemen van de beslissing omtrent het recht op schadevergoeding nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Hoofdstuk III DE PROCEDURE

Artikel 7 Deskundigenadvies

  • 1. Een bestuursorgaan kan omtrent de aanvraag advies inwinnen van een of meerdere deskundigen;

  • 2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid wordt de aanvraag door of vanwege het bestuursorgaan om advies in handen gesteld van de deskundige;

  • 3. De benadeelde, andere belanghebbenden en waar nodig andere betrokkenen worden hiervan in kennisgesteld;

  • 4. De deskundige brengt het advies zo snel mogelijk uit aan het bestuursorgaan, doch in elk geval binnen vier maanden nadat de aanvraag in handen is gesteld van de deskundige; 

  • 5. In voorkomende gevallen kan het bestuursorgaan een andere termijn voor het uitbrengen van het advies bepalen;

  • 6. Het bestuursorgaan zendt het advies terstond toe aan de benadeelde, de belanghebbenden en waar van toepassing andere betrokkenen. Het bestuursorgaan vermeldt daarbij dat zij binnen vier weken na verzending van het advies hun zienswijzen omtrent het advies kenbaar kunnen maken.

  • 7. Indien het bestuursorgaan omtrent de aanvraag geen advies van een deskundige inwint, worden belanghebbenden en waar nodig andere betrokkenen hiervan in kennis gesteld en worden zij in de gelegenheid gesteld zienswijzen naar voren te brengen voordat het bestuursorgaan een besluit neemt.

  • 8. Van het bepaalde in het 7e lid kan in de volgende gevallen worden afgeweken:a. indien de aanvraag zonder nader onderzoek afgewezen kan worden, ofb. indien de aanvraag zonder nader onderzoek voor toewijzing in aanmerking komt, ofc. indien de aanvraag niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 en 6 is ingediend.

Artikel 8 Bevoegdheden en verplichtingen

  • 1. Door of vanwege het bestuursorgaan worden de deskundige alle gegevens ter beschikking gesteld die deze voor de uitvoering van de taak nodig acht;

  • 2. De benadeelde verschaft de deskundige alle gegevens en bescheiden die benodigd zijn voor de beoordeling van de gestelde schade en de hoogte van de eventuele vergoeding hiervan;

  • 3. De deskundige kan inlichtingen inwinnen bij derden;

  • 4. De deskundige kan een plaatsopneming houden.

Artikel 9 Inhoud advies

  • 1. De deskundige adviseert het bestuursorgaan over de hoogte van de uit te keren vergoeding en doet, waar van toepassing, voorstellen voor maatregelen of voorzieningen waardoor de schade kan worden beperkt of ongedaan gemaakt voor het betreffende geval of overeenkomstige gevallen.

  • 2. Het bestuursorgaan geeft in de aanvraag om advies aan voor welke van de in lid 1 genoemde aspecten advies wordt gevraagd.

Artikel 10 Beslissing op de aanvraag om schadevergoeding

  • 1. Het bestuursorgaan beslist op de aanvraag binnen 6 maanden na datum van ontvangst van de aanvraag; 

  • 2. Indien omtrent de aanvraag geen advies van een deskundige is ingewonnen beslist het bestuursorgaan binnen vier maanden na datum van ontvangst van de aanvraag; 

  • 3. Het bestuursorgaan kan de beslissing onder opgaaf van redenen eenmaal verdagen met een daarbij te bepalen redelijke termijn.

Hoofdstuk IV OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 11 Intrekking

De “Procedureverordening planschadevergoeding ex artikel 49 van de Wet RO gemeente Stein 1994” wordt ingetrokken op datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 12 Overgangsbepaling

  • 1. Deze verordening is niet van toepassing op aanvragen ingediend voor inwerkingtreding van deze verordening;

  • 2. In naar haar oordeel daarvoor in aanmerking komende gevallen kan het bestuursorgaan in afwijking van het eerste lid bepalen dat deze verordening overeenkomstige toepassing vindt.

Artikel 13 Bijzondere omstandigheden

In bijzondere omstandigheden, indien toepassing van de verordening zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard voor aanvrager, kan het bestuursorgaan gemotiveerd van het gestelde in deze verordening afwijken.

Artikel 14 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als “Schadeverordening Gemeente Stein 1999”.

  • 2. Zij treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum van bekendmaking.

1

 ALGEMENE TOELICHTING

1. Inleiding

Het handelen van de overheid kan voor betrokken burgers (ondernemingen en instellingen daaronder begrepen) onder omstandigheden tot schade leiden.Het kan hierbij gaan om schade die het gevolg is van een op zich zelf genomen volledig rechtmatig handelen. Te denken valt bijvoorbeeld aan verkeersmaatregelen, die tot (tijdelijke) onbereikbaarheid leiden en daarmee tot schade voor winkeliers, die hun omzet zien afnemen. De betreffende verkeersmaatregelen moeten genomen worden, maar leiden wel tot schade voor de burger.Denkbaar is echter evenzeer, dat de overheid een fout maakt, die tot schade leidt voor de burger. Er wordt bijvoorbeeld een besluit genomen dat door de rechter vernietigd wordt. Er is dan sprake van een onrechtmatige daad.Tenslotte kan het voorkomen, dat de overheid overeenkomsten aangaat die tot schade leiden voor de burgers doordat die overeenkomsten niet volledig worden nagekomen of anderszins.

2. Recente ontwikkelingen

Al geruime tijd bestaat, op basis van de voor handen zijnde jurisprudentie, voor een bestuursorgaan de verplichting om na te gaan of een besluit zal leiden tot onevenredige schade voor een of meerdere personen.Indien van een dergelijke schade sprake is dient bij het nemen van het besluit te worden voorzien in een vergoeding van deze schade (nadeelcompensatie).Indien sprake is van het vergoeden van schade bij het te nemen primaire besluit is sprake van een onzelfstandig schadebesluit.

Indien door een burger wordt verzocht om vergoeding van door hem geleden schade zal door het bestuursorgaan op dat verzoek een besluit genomen moeten worden.Een dergelijk besluit wordt aangemerkt als een zuiver schade-besluit.

In een aantal uitspraken over zelfstandige schadebesluiten heeft de ABRS nieuwe juridische lijnen getrokken en is zij – samengevat – tot de volgende opvattingen gekomen:- de beslissing van een bestuursorgaan op een zelfstandig verzoek om vergoeding van schade als gevolg van een onrechtmatig besluit is zelf een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb (ABRS 29.11.1996, JB 1996, 253; Alpha);- de beslissing van een bestuursorgaan op een zelfstandig verzoek om vergoeding van schade als gevolg van een rechtmatig bestuurs-optreden, zonder dat dit verzoek is gebaseerd op een nadeel-compensatieregeling, is zelf ook een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb (ABRS 18-0201997, AB 1997; Beurskens/Overloon);- de schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan op een verzoek om vergoeding van schade, die veroorzaakt zou zijn binnen het kader van de uitoefening door dat orgaan van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid, is ook zelf een besluit als bedoeld in artikel 1:3 Awb, ook indien dat verzoek niet op een specifieke wettelijke grondslag is gebaseerd ABRS 06.05.1997, 229; Vlodrop).

Elke op zichzelf staande beslissing van een bestuursorgaan op een verzoek om schadevergoeding is daarmee een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, indien de uitoefening haar oorsprong vindt in de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid.

De aldus door de ABRS getrokken lijnen zouden de indruk kunnen wekken dat thans iedere beslissing op een verzoek om schade-vergoeding leidt tot een besluit, dat aan de bevoegdheid van de bestuursrechter is onderworpen.Dat is evenwel niet het geval.

Terwijl in de aangeduide gevallen steeds wel sprake is van besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb, is de bestuursrechter naar het oordeel van de ABRS slechts bevoegd daarover te oordelen als deze ook bevoegd is te oordelen over een beroep tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiek-rechtelijke bevoegdheid zelf.

Voor de bevoegdheid van de bestuursrechter inzake zelfstandige schadebesluiten moet derhalve voldaan zijn aan het connexiteits-vereiste.Aan dat vereiste zal niet voldaan zijn indien het schadeveroor-zakende handelen zelf een zuiver feitelijk handelen betreft, of de vaststelling behelst van algemeen verbindende voorschriften of beleidsregels. Daartegen staat immers geen beroep open bij de bestuursrechter.

Bij het door de ABRS ontwikkelde connexiteitsvereiste kunnen twee opmerkingen worden gemaakt:- De uit het connexiteitsvereiste voortvloeiende beperking is niet rechtstreeks gebaseerd op de Awb.Artikel 8:1 stelt immers beroep open tegen besluiten als bedoeld in artikel 1:3 Awb zonder dat van genoemde beperking melding wordt gemaakt. Volgens de ABRS vloeit de door haar aangebrachte beperking evenwel voort uit het stelsel van 8:1 Awb.- Aangenomen moet worden dat een schadebesluit naar aanleiding van een schadeveroorzakend handelen toch wel aan het beroep op de bestuursrechter onderworpen is, indien dit schadebesluit gebaseerd is op een nadeelcompensatieregeling. In dat geval hoeft dus niet voldaan te zijn aan het connexiteitsvereiste. (Rechtbank Zutphen, 16.02.1998)

Het is verder van groot belang te beseffen dat het genoemde connexiteitsvereiste niets af doet aan het karakter van een zelfstandig schadebesluit als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.Het connexiteitsvereiste is slechts van belang voor de vraag welke rechter bevoegd is.

3. Het besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht

Het juridisch instrument, dat bij uitstek aan de overheid ten dienste staat, is het besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Kenmerkend voor het besluit in de zin van artikel 1:3 Awb is dat een dergelijk besluit (behoudens uitzonderingen) onderworpen is aan de competentie van de bestuursrechter.

 Bij verzoeken om schadevergoeding was de stand van zaken tot voor kort de volgende:- Indien de overheid doende was met een bepaalde besluitvorming die tot schade zou leiden, kon zij deze schade in het kader van de besluitvorming zelf betrekken en onderdeel laten vormen van het te nemen besluit. Deze schadecomponent van het betreffende besluit wordt dan aangeduid als een onzuiver of onzelfstandig schadebesluit. Een dergelijk besluit is (onderdeel van) een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb en is vatbaar voor beroep bij de bestuursrechter.- Indien een beleidsregel is vastgesteld over vergoeding van schade bij rechtmatig overheidshandelen (een nadeelcompensatie-regeling) en op basis van die beleidsregel beslist wordt op een aanvraag om schadevergoeding, is er ook sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, dat eveneens vatbaar is voor beroep bij de bestuursrechter.- Werd in andere gevallen schade geclaimd, op grond van onrechtmatige daad of op grond van een schadeveroorzakend rechtmatig besluit, dan werd een besluit daarover niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb aangemerkt en bestond ook geen toegang tot de bestuursrechter. Indien op een schadeclaim afwijzend werd beslist kon men de zaak voorleggen aan de burgerlijke rechter.Overigens kán de bestuursrechter ook nu reeds in bepaalde gevallen in het kader van een reeds bij hem lopende procedure over een wel aan zijn competentie onderworpen besluit op grond van artikel 8:73 Awb oordelen over schadeclaims uit hoofde van onrechtmatige daad.

4. Gevolgen voor de praktijk

Een besluit omtrent een verzoek om vergoeding van schade die is ontstaan door een schadeveroorzakende uitoefening van het publiek-recht moet derhalve in alle gevallen aangemerkt worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Dat gegeven impliceert dat ook de totstandkoming van een dergelijk besluit moet voldoen aan alle eisen die de Awb stelt.

Dat betekent onder meer het volgende:- Aanvraag: de ingediende schadeclaim moet worden beschouwd als een aanvraag tot het nemen van een schadebesluit. De aanvraag moet voldoen aan de wettelijke eisen (artikel 4:2 Awb). Bij verordening kunnen nadere eisen worden gesteld, waaraan de aanvraag moet voldoen. De aanvrager moet de gelegenheid krijgen om een onvolledige aanvraag aan te vullen (artikel 4:5 Awb).- Voorbereiding: het schadebesluit zal moeten worden voorbereid met toepassing van de Awb (titel 4.1). Er bestaat in bepaalde gevallen een hoorplicht (artikel 4:7 en 4:8 Awb). Bij verorde-ning kunnen desgewenst nadere regels worden gesteld omtrent de voorbereiding.- Inhoud: het schadebesluit zal moeten voldoen aan de eisen van afdeling 3.2 (onderzoeksplicht, zorgvuldigheid en belangen-afweging) en afdeling 3.7 (motivering) van de Awb.- Beslistermijn: de beslistermijn bedraagt krachtens artikel 4:13 Awb maximaal 8 weken, tenzij bij wettelijk voorschrift (zoals een gemeentelijke verordening) een andere termijn is bepaald.

Naar verwachting zullen schadebesluiten niet binnen deze termijn van 8 weken genomen kunnen worden. Hoewel de wet voorziet in de mogelijkheid om beslissingen van geval tot geval te verdagen verdient het de voorkeur om bij verordening een langere (reële) beslistermijn vast te stellen. Daarmee wordt voorkomen dat telkens verdagingbesluiten moeten worden genomen.- Rechtsbescherming: de kwalificatie als Awb-besluit houdt zoals gezegd niet automatisch in dat tegen het besluit ook bezwaar- en beroep openstaat.Bij het formuleren van een bezwaar- en beroepsclausule onder het schadebesluit moet rekening worden gehouden met de processuele connexiteit.Indien tegen schadebesluiten bezwaar kan worden gemaakt betekent dat, dat deze voor advies moeten worden voorgelegd aan de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften en de afdoeningtermijnen in acht genomen moeten worden.

5. Doel en reikwijdte van de verordening

Met deze verordening wordt beoogd een algemeen publiekrechtelijk kader te scheppen voor de besluitvorming door de bestuursorganen van de gemeente Stein op aanvragen om vergoeding van schade waartegen, op grond van het connexiteitsvereiste bezwaar- en beroep mogelijk is.De verordening is uitdrukkelijk niet bestemd voor het afdoen van aanvragen om schadevergoeding waar deze connexiteit ontbreekt en schadeclaims voortvloeiende uit overeenkomsten.

A. Nadeelcompensatie

De verordening is in de eerste plaats bedoeld als een kader voor de aanvragen tot vergoeding van schade ten gevolge van een rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid, de zogenaamde nadeelcompensatie (waaronder begrepen de planschade op grond van het bepaalde in artikel 49 WRO). De toepasselijkheid van de verordening is daarbij beoogd voor de gevallen voor zover geen bijzondere wettelijke regeling ter zake geldt.De publiekrechtelijke verplichting tot compensatie van onevenredig nadeel ligt naar huidig algemeen inzicht, voor zover het gaat om besluiten, verankerd in artikel 3:4 lid 2, van de Awb.Door de schakelbepaling van artikel 3:1, lid 2, Awb geldt zij ook voor andere handelingen van de overheid dan besluiten.De verordening beoogt dan ook een kader te scheppen voor afhandeling van verzoeken om vergoeding van schade in de vorm van nadeelcompensatie.

Voor de toe te kennen schade is in genoemd artikel 3:4, lid 2, Awb ook een sleutel te vinden. Het moet gaan om onevenredige, buiten het normale maatschappelijk risico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende schade. De rechtsregels die tot op heden in de jurisprudentie zijn gegeven over de vraag of en in welke mate aanspraak op nadeelcompensatie bestaat, blijven van belang.

B. Onrechtmatige daad

Aanspraken op vergoeding van schade uit onrechtmatige daad worden onder de vigeur van deze verordening afgehandeld indien een schadeveroorzakende uitoefening van het publiekrechtelijke bevoegdheid aan de orde is. In het kader van deze verordening gaat het daarbij om schade veroorzakende besluiten waartegen op basis van het connexiteitsvereiste bezwaar en beroep openstaat.

De verordening schept ook hier geen aanspraken, maar geeft procedurevoorschriften voor de afhandeling van aansprakelijk-stellingen aan het adres van de gemeente Stein of haar bestuurs-organen. De vraag of een schadeclaim materieel voor honorering in aanmerking komt dient beantwoord te worden aan de hand van de bepalingen van het civiele recht (in het bijzonder artikel 6:162 e.v. van het BW).

De vraag of een besluit op een verzoek om vergoeding van schade uit onrechtmatige daad onderworpen is aan de bevoegdheid van de bestuursrechter is niet te beantwoorden door de gemeentelijke wetgever. Dat zal de rechter of (beter) de parlementaire wetgever moeten doen. De lijn in de jurisprudentie tot nu toe is, zoals gezegd, dat de bestuursrechter bevoegd is indien aan het connexiteitvereiste is voldaan.

C. Overeenkomsten

De uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden kan ook aan de orde zijn bij het sluiten van of handelen in het kader van overeenkomsten. Immers, overheden sluiten convenanten, maken afspraken over het gebruik van bevoegdheden en bedienen zich ook van civielrechtelijke contracten. Ook tekortkomingen van de naleving daarvan kunnen tot schadeclaims leiden.Besluitvorming over contractuele aansprakelijkheid is evenwel expliciet van de werking van deze verordening uitgesloten.Het is niet ondenkbaar, dat op termijn geschillen omtrent min of meer publiekrechtelijk getinte overeenkomsten onder de werking van de verordening worden gebracht.Vooralsnog is daar echter uitdrukkelijk niet voor gekozen.

D. Feitelijk handelen

De uitoefening van publiekrechtelijke bevoegdheden kan ook aan de orde zijn bij feitelijk handelen dat plaats vindt in het kader van een publiekrechtelijke bevoegdheid.Hierbij dient dan met name gedacht te worden aan verzoeken om vergoeding van schade die is ontstaan ten gevolge van het wegbeheer en tijdelijke verkeersmaatregelen.Op grond van de thans gevormde jurisprudentie is bezwaar en beroep mogelijk tegen schadebesluiten welke een connexiteit hebben met besluitvorming waartegen eveneens bezwaar en beroep mogelijk is.Aan feitelijk handelen ligt geen concrete besluitvorming ten grondslag. Vanwege het ontbreken van het connexiteitsvereiste is derhalve geen bezwaar en beroep mogelijk tegen een besluit op het verzoek om vergoeding van een dergelijke schade.Redenen waarom er thans niet voor wordt gekozen deze af te doen via deze verordening.

Vergoeding van schade t.g.v. feitelijk handelen (of nalaten daarvan) is en blijft derhalve de competentie van de burgerlijke rechter.

7. De aanvraag

Indien een beslissing op een verzoek om schadevergoeding een besluit is in de zin van de Awb betekent dit, dat het betreffende verzoek zelf ( al dan niet als een aansprakelijkstelling) ten minste mede aan te merken is als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3 Awb.

A. Nadeelcompensatie

Gaat het om verzoeken om nadeelcompensatie, dan moet de benadeelde zijn aanvraag zo spoedig mogelijk indienen opdat de schadeaspecten waar mogelijk meegenomen kunnen worden in de primaire schadeveroorzakende besluitvorming, die dan kan uitmonden in een onzelfstandig schadebesluit. Indien deze indiening nog niet mogelijk is of bij de primaire besluitvorming nog niet duidelijk is hoe hoog de schade uiteindelijk zal zijn, dan zal het bestuursorgaan op de aanvraag in een zelfstandig besluit moeten beslissen.

Beoogd wordt derhalve de schadeaspecten zoveel mogelijk al direct mee te wegen en bij de formele besluitvorming te betrekken.

Hierbij is ook het leerstuk van de formele rechtskracht in beeld: wie tegen een (voor)genomen besluit bezwaar heeft moet daartegen ook tijdig opkomen wil het besluit niet onherroepelijk worden, met het gevolg dat het in alle opzichten als juist en rechtmatig te gelden heeft.

Hiermee is overigens niet gezegd, dat degene die op een later tijdstip een aanvraag indient daarmee in alle gevallen per definitie te laat is.Aangezien de schadeafhandeling niet plaats heeft kunnen vinden bij de primaire besluitvorming zal de aanvraag als een zuiverschade-besluit moeten worden behandeld, waarop de connexiteitsvereisten wederom van toepassing zijn.

B. Onrechtmatige daad

Aanspraken uit hoofde van onrechtmatige daad zouden ook zo snel mogelijk moeten worden ingediend, opdat de mogelijkheden tot schadevoorkoming of –beperking zoveel mogelijk benut kunnen worden en opdat het bestuursorgaan weet waar het aan toe is.Het spreekt voor zich, dat met de verordening niets wordt afgedaan aan civiel rechtelijke verjaringstermijnen.

9. Financiële voorwaarden

In voorkomende gevallen kan bij een primair begunstigend besluit als gevolg waarvan er belanghebbenden zijn die onevenredig worden benadeeld, een voorschrift worden opgenomen dat erin voorziet dat degene, te wiens behoeve dat begunstigende besluit is genomen (de begunstigde) aan de benadeelde belanghebbende de met toepassing van deze verordening vast te stellen schade binnen een bepaalde termijn moet vergoeden.

Een eerste aanzet daartoe is gegeven door de vaststelling van de beleidsregel “vrijwaring gemeente tegen planschadeclaims artikel 49 WRO”.

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Waar geen toelichting is gegeven spreekt het betreffende artikel voor zich.

Artikel 1

In deze bepaling worden enkele kernbegrippen omschreven.Het sub a aangegeven begrip bestuursorgaan omvat de burgemeester, het college van burgemeester en wethouders en de raad.

Artikel 2

Dit artikel bepaalt het toepassingsbereik van de schadeverordening. De toepasselijkheid strekt zich uit tot elke aan het publiekrecht ontleende bevoegdheidsuitoefening die tot schade leidt en waar sprake is van een connexiteit tot eerdere besluitvorming waartegen bezwaar en beroep op de bestuursrechter open staat. Door de ontwikkelingen in de jurisprudentie (AB 1997, 143 en AB 1997, 229) staat bezwaar en beroep open op de bestuursrechter voor zuiver schadebesluiten in die gevallen waar sprake is van een processuele connexiteit t.a.v. het primaire schade veroorzakende besluit.In alle andere gevallen is de bestuursrechter onbevoegd om kennis te nemen van het geschil en zal benadeelde zich moeten wenden tot de burgerlijke rechter.

In de uitspraak van de rechtbank Zutphen d.d. 16.02.1998 is een processuele connexiteit reeds verondersteld indien een besluit is genomen op basis van een nadeelcompensatieregeling (een beleids-regel). Indien alle schadeclaims, dus ook t.g.v. feitelijk handelen, zouden worden afgedaan op basis van deze verordening moet worden aangenomen dat ook hier sprake zal zijn van het opheffen van een gebrek aan processuele connexiteit en de betreffende besluiten derhalve vatbaar zouden zijn voor bezwaar en beroep. Dit zou kunnen leiden tot een aanzienlijke uitbreiding van de competentie van de bestuursrechter en de daarmee gepaard gaande bestuurslast voor de gemeente.Redenen waarom er uitdrukkelijk voor is gekozen de schadeclaims, waarbij geen sprake is van een connexiteit met besluiten waartegen bezwaar en beroep op de bestuursrechter open staat, van deze verordening uit te sluiten.

Het is niet ondenkbaar dat in de toekomst op grond van de jurisprudentie een verruiming zal plaats vinden in de richting van het schadeveroorzakend feitelijk handelen.In dat geval zal de verordening aangepast moeten worden.

De rechtmatige overheidsdaad

Bij de rechtmatige overheidsdaad is gegeven dat de overheid op zichzelf op een juiste wijze van haar bevoegdheden gebruik heeft gemaakt.Niettemin kan deze juiste en rechtmatige bevoegdheidsuitoefening voor derden tot schade leiden. Er kan dan aanleiding bestaan tot vergoeding van schade naar billijkheid, voor zover die schade onevenredig op de belanghebbende zou drukken en derhalve redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Dit wordt ook wel de nadeelcompensatie genoemd.

De onrechtmatige overheidsdaad

Bij de onrechtmatige overheidsdaad is gegeven dat de overheid op een onjuiste wijze van haar bevoegdheden gebruik heeft gemaakt. Er bestaat dan aanspraak op vergoeding van schade volgens de maat-staven van het Burgerlijk Wetboek. Van een onder de reikwijdte van deze verordening vallende onrechtmatige daad zal alleen sprake zijn in geval van vernietiging van besluiten waartegen bezwaar en beroep open staat die aan de gemeente of haar bestuursorganen toegerekend moeten worden én die gepleegd zijn in het kader van de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid.Een bevoegdheid tot het plegen van onrechtmatige daden bestaat uiteraard niet.

In de jurisprudentie is tot op heden niet expliciet uitgesproken dat het leerstuk van het zelfstandig schadebesluit ook aan de orde is bij aanspraken uit overeenkomsten.Daarbij dient bedacht te worden, dat de uitoefening van publiek-rechtelijke bevoegdheden ook aan de orde kan zijn bij het sluiten van of het handelen in het kader van overeenkomsten. Immers, over-heden sluiten convenanten, maken afspraken over het gebruik van bevoegdheden en bedienen zich ook van civielrechtelijke contracten.Ook tekortkomingen in de nakoming van overeenkomsten (convenanten zijn ook overeenkomsten en moeten derhalve daaronder worden begrepen) kunnen tot schadeclaims leiden.Lid 2 sluit de besluitvorming over contractuele aansprakelijkheid expliciet van de werking van de verordening uit. De reden hiervoor is, dat in overeenkomsten veelal een geschillenregeling is opgenomen die tot arbitrage leidt.Een afhandeling op basis van de onderhavige verordening ligt dan reeds om die reden niet voor de hand.

Het is niet ondenkbaar, dat op termijn geschillen omtrent meer publiekrechtelijke getinte overeenkomsten onder de werking van de verordening kunnen worden gebracht.Vooralsnog is daar echter nadrukkelijk niet voor gekozen.

Lid 3 geeft expliciet aan dat de verordening een aanvullend karakter heeft. Voor zover een bijzondere wet voorschriften bevat, die zich tegen toepassing van de verordening verzetten, treedt de verordening terug.

Artikel 3

Recht op schadevergoeding kan bestaan bij – bedoeld – rechtmatig handelen van het bestuursorgaan (nadeelcompensatie) maar ook bij– onbedoeld – onrechtmatig handelen van (een bestuursorgaan van) de gemeente Stein.

Het eerste lid geeft aan, dat besluiten omtrent nadeelcompensatie worden genomen door het bestuursorgaan, dat aan het publiekrecht de schadeveroorzakende bevoegdheid ontleent.Hiermee is beoogd het traject open te houden voor de raad en de burgemeester om – bij voorkeur en waar mogelijk – bij het schadeveroorzakende besluit de daarmee samenhangende schadeaspecten mee te nemen (door het nemen van een onzelfstandig schadebesluit).

Het tweede lid bepaalt (in overeenstemming met het delegatiebesluit), dat het college van burgemeester en wethouders besluit ter zake van aanvragen om schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad.

Artikel 4

In geval van rechtmatig overheidshandelen ligt schadevergoeding niet altijd, althans niet zonder meer, voor de hand.Immers iedereen heeft in beginsel profijt van overheidshandelen, men kan daar echter ook last van hebben. Daarbij geldt het uitgangspunt: iedereen moet gelijkelijk opkomen voor de publieke lasten.Dit gelijkheidsbeginsel brengt met zich mee, dat de voor een of meer belanghebbenden gevolgen van de op zichzelf rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid vergoed moet worden, voor zover die nadelige gevolgen het normaal te achten maatschappelijk risico te boven gaan.Van schadevergoeding is in dergelijke gevallen alleen sprake, als een of meer burgers door het betreffende (rechtmatige) overheidshandelen zwaarder worden geraakt dan andere burgers, die overigens in vergelijkbare omstandigheden verkeren.

Het tweede lid zoekt één op één aansluiting bij het civiele recht voor wat betreft de vergoeding van schade als gevolg van onrechtmatige daad.

Doorgaans zal een benadeelde het beste schadeloos gesteld kunnen worden met betaling van een geldbedrag. Het is evenwel denkbaar dat onder omstandigheden een andere vergoeding meer in de rede ligt.Dat zou dan in beginsel voorwerp moeten zijn van overleg hierover met de benadeelde.Voorzover het gaat om schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad of uit een toerekenbare tekortkoming is artikel 6:103 van het BW het richtsnoer.

Artikel 5

De benadeelde dient zijn aanvraag om schadevergoeding zo spoedig mogelijk in te dienen.Alle aanvragen worden uit oogpunt van eenduidigheid bij het college van burgemeester en wethouders ingediend. Zonodig stelt het college een aanvraag om nadeelcompensatie in handen van het bestuursorgaan, dat daar een beslissing op moet nemen.

Een onderwerp apart is de termijnstelling.

Met name bij claims uit hoofde van nadeelcompensatie is het uit bestuurlijk oogpunt onwenselijk dat aanvragen worden ingediend jaren nadat het schadeveroorzakende besluit is genomen.Zoals ook neergelegd in afdeling 3.2 van de Awb dienen schadeaspecten immers zo mogelijk bij de besluitvorming betrokken te worden. Het tweede lid bevat een instrument hiertoe.Op deze manier kan bijvoorbeeld een bestuursorgaan bij de behandeling van een vergunningaanvraag de schadeaspecten die verbonden zijn aan de vergunningverlening in zijn besluitvorming meenemen.

In dat verband wordt erop gewezen, dat een benadeelde, die daartoe redelijkerwijs in de gelegenheid is gesteld, in het voortraject zijn schade moet aankaarten (“zo spoedig als redelijkerwijs verwacht mag worden”) zodat schadeaspecten in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.In het kader van de afweging door het bestuursorgaan kan worden meegenomen of de benadeelde dit al dan niet tijdig heeft gedaan (“eigen schuld”).Hierbij wordt erop gewezen, dat een schadeveroorzakend besluit, dat onherroepelijk wordt, in beginsel zowel naar wijze van totstand-koming als naar inhoud als rechtmatig geldt. Ook de op grond van artikel 3:4 lid 2 Awb te maken belangenafweging moet dan geacht worden rechtmatig en juist te zijn geweest.

Overigens bevat artikel 5 geen fatale termijnen, maar termijnen van orde. Deze laten onverlet de wettelijke bepalingen inzake termijnen, inclusief de civielrechtelijke verjaringstermijn.Overschrijding van de termijnen zal dan ook nimmer tot niet-ontvankelijkheid leiden, maar bij de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag worden betrokken.

Het derde lid bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders de ontvangst van de aanvraag bevestigt. Voorts wordt de benadeelde in kennis gesteld van de verdere procedure en de daarmee gemoeide termijnen.

Indien de aanvrager onvoldoende gegevens of bescheiden heeft verstrekt om de gegrondheid van de aanvraag te kunnen beoordelen, kan het bestuursorgaan op grond van het bepaalde in artikel 4:5 Awb besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Wel dient de aanvrager in de gelegenheid te worden gesteld om de ontbrekende gegevens alsnog te verschaffen.

Uit het vijfde lid volgt dat waar nodig ook belanghebbenden en andere betrokkenen van de te volgen procedure in kennis worden gesteld. Op deze wijze zijn belanghebbenden en andere betrokkenen in de gelegenheid hun belangen of hun betrokkenheid in de procedure te doen waarborgen.

Artikel 6

Dit artikel beoogt de artikelen 4:2 en 4:3 Awb nader betekenis te geven voor aanvragen om schadevergoeding. Van de benadeelde wordt verwacht dat hij alle gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag om schadevergoeding, zulks met inbegrip van een aanduiding van de vermoedelijke oorzaak van de schade, dat wil zeggen een zo concreet mogelijke aanduiding van het besluit dat naar oordeel van de benadeelde de schade heeft veroor-zaakt of naar verwachting zal veroorzaken.

Voor zich spreekt, dat de door de benadeelde te verstrekken informatie niet verder kan gaan dan datgene wat de betrokkene op dat moment weet of kan weten. Indien de schade nog niet goed vast te stellen is, kan deze uiteraard ook nog niet gespecificeerd worden.

Het eerste lid bepaalt dat bij het verstrekken van de gegevens gebruik gemaakt kan worden van een inlichtingenformulier.Het college van burgemeester en wethouders kan een dergelijk formulier vaststellen, dat ook voor de andere organen gebruikt zou kunnen worden.

Artikel 7

Dit artikel opent voor een bestuursorgaan de mogelijkheid tot het vragen van advies aan een deskundige. Het vragen van een advies is facultatief . De vraag wanneer een bestuursorgaan een advies inwint moet van geval tot geval worden beoordeeld.

Indien een advies wordt gevraagd is het bepaalde in de leden 2 t/m 6 van toepassing.In deze leden is de procedure voor de advies aanvraag geregeld.

Lid 2 bepaalt dat de procedure start met het in handen stellen van de aanvraag aan de adviseur door of namens het bestuursorgaan.

Lid 3 is een “vertaling van het bepaalde in de artikelen 4:7 en 4:8 Awb.

Ingevolge het bepaalde in lid 4 dient de deskundige zo spoedig mogelijk doch in elk geval binnen 4 maanden te adviseren (invulling van artikel 3:6 Awb). Van deze termijnen kan het advies vragende bestuursorgaan in voorkomende gevallen afwijken.Naar beneden, indien kortere termijnen nodig zijn in verband met het kunnen betrekken van het advies bij een onzelfstandig schadebesluit of indien sprake is van een relatief eenvoudig advies.Naar boven, waar nodig, indien sprake is van een zeer complexe zaak.

Het zevende lid bepaalt dat wanneer geen advies wordt ingewonnen van een deskundige , belanghebbenden en andere betrokkenen in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijzen kenbaar te maken (uitbreiding ten aanzien van het bepaalde in artikel 4:8 Awb).De aanvrager wordt zonodig op basis van artikel 4:7 Awb gehoord.Vervolgens beslist het bestuursorgaan.

Artikel 8

Het eerste lid bepaalt dat door of vanwege het bestuursorgaan aan de deskundige alle gegevens worden verschaft die deze voor de advisering nodig heeft. Hieronder vallen niet alleen de bij de aanvraag behorende, of later toegevoegde, gegevens maar ook alle gegevens die het bestuursorgaan over de zaak zelf onder zich heeft.

Het tweede lid legt een soortgelijke verplichting op aan de aan-vrager. Deze zal waarschijnlijk al alle gegevens bij de aanvraag hebben overlegd, maar het is niet uitgesloten dat de deskundige nog meer gegevens nodig acht (artikel 4:2 Awb).

Het derde en vierde lid stelt de deskundige in de gelegenheid zonodig inlichtingen in te winnen bij derden en een plaatsopneming te houden.

Artikel 9

De deskundige kan bij een aanvraag om advies de navolgende taak hebben.

Bij een aanvraag om nadeelcompensatie een onderzoek naar:- de vraag of de schade een gevolg is van de uitoefening van een publiekrechtelijk bevoegdheid door het gemeentebestuur;- de omvang van de schade;- de vraag of de schade redelijkerwijs niet, of niet geheel ten laste van de aanvrager dient te blijven;- de vraag of de vergoeding van de schade niet of niet voldoende anderszins is geregeld.

Bij een aanvraag ten gevolge van een onrechtmatige daad een onderzoek naar:- de onrechtmatigheid;- het causaal verband;- toerekenbaarheid;- relativiteit;- de omvang van de schade.

Het bestuursorgaan dat een advies wenst zal in de aanvraag aan moeten geven welke aspecten in het advies meegenomen moeten worden.

Artikel 10

Het eerste lid geeft de beslistermijn aan voor het bestuursorgaan.De uiterste beslistermijn is gesteld op 6 maanden na datum van ontvangst van de aanvraag indien advies wordt ingewonnen van een deskundige en 4 maanden indien van deze mogelijkheid wordt afgezien.

Met het afdoen van verzoeken om schadevergoeding is meestal meer tijd gemoeid, dan de redelijke termijn van 8 weken zoals gesteld in artikel 4:14 Awb.De termijnen in deze verordening zijn zodanig gekozen dat de aan-vrager weet wanneer een beslissing uiterlijk tegemoet kan worden gezien en het bestuursorgaan voldoende ruimte heeft om te beslissen, zonder telkens te moeten verdagen.

Indien sprake is van een zodanig complexe zaak dat niet binnen de gestelde termijnen kan worden besloten, bestaat de mogelijkheid tot verdaging.

Artikel 13

Deze bepaling voorziet erin dat indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, door het gemeentebestuur gemotiveerd van de verordening kan afwijken.Welke omstandigheden daartoe behoren zal in voorkomende gevallen apart moeten worden beoordeeld.