Bodemkwaliteitskaart

Geldend van 19-10-2015 t/m heden

Intitulé

Bodemkwaliteitskaart Gemeente Terneuzen Actualisatie 2015 Eindrapport

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De drie gemeentes in Zeeuwsch-Vlaanderen (Hulst, Sluis en Terneuzen) beschikken sinds 2010 over een gebiedsdekkende bodemkwaliteitskaart en een gezamenlijke Nota bodembeheer, met als doel om grondverzet binnen Zeeuwsch-Vlaanderen te vergemakkelijken.

Met een bodemkwaliteitskaart hoeft men minder vaak partijen grond te keuren. In plaats daarvan kan de bodemkwaliteitskaart worden gebruikt als bewijsmiddel (milieuhygiënische verklaring) voor de kwaliteit van de grond.

In een bodemkwaliteitskaart wordt een bodembeheergebied ingedeeld in één of meer zones met een vergelijkbare milieuhygiënische bodemkwaliteit. Het gaat hierbij om de ‘gemiddelde’ kwaliteit van deze gebieden, afgezien van lokale verontreinigingen veroorzaakt door puntbronnen.

In de Nota bodembeheer (lit. 1) is beleidsmatig vastgelegd binnen en tussen welke zones vrij grondverzet mogelijk is en welke voorwaarden hierbij gelden. Met andere woorden, de bodemkwaliteitskaart vormt de technisch-inhoudelijke onderbouwing voor het grondstromenbeleid zoals dat wordt vastgelegd in de Nota bodembeheer.

De drie gemeentes in Zeeuwsch-Vlaanderen hebben de bodemkwaliteitskaart en de Nota bodembeheer in 2015 geactualiseerd. De aanleiding voor deze actualisatie is:

  • -

    de wijziging van het standaard stoffenpakket voor verkennend bodemonderzoek (zie verder paragraaf 3.3);

  • -

    de wens van de gemeentes om de bodemkwaliteitskaart vijf jaar na vaststelling te evalueren.

 

De bodemkwaliteitskaart is per gemeente afzonderlijk gerapporteerd1. Voor u ligt de in 2015 geactualiseerde bodemkwaliteitskaart van de gemeente Terneuzen.

1De bodemkwaliteitskaarten van de twee andere Zeeuws-Vlaamse gemeentes zijn opgenomen in lit. 2 en 3

1.2 Wettelijk kader

Sinds 2008 vormen het Besluit bodemkwaliteit (lit. 4) en de bijbehorende Regeling bodemkwaliteit (lit. 5) het wettelijke kader voor het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie. In de Nota bodembeheer (lit. 1) is het gemeentelijk beleid voor het toepassen van grond en bagger op de landbodem van Zeeuwsch-Vlaanderen nader uitgewerkt.

Bodemkwaliteitskaarten dienen te worden opgesteld conform de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 6) en bijlage M van de Regeling bodemkwaliteit

Voorliggende bodemkwaliteitskaart geldt na bestuurlijke vaststelling door de gemeente Terneuzen als milieu-hygiënische verklaring in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Bij deze vaststelling komt de geldigheid van de voorgaande bodemkwaliteitskaart te vervallen.

Voor een goed begrip van de bodemkwaliteitskaart wordt in hoofdstuk 2 de normering voor het toepassen van grond op de landbodem nader toegelicht. In deze normering wordt onderscheid gemaakt in drie bodemkwaliteitsklassen:

  • -

    Achtergrondwaarde

  • -

    klasse Wonen

  • -

    klasse Industrie

1.3 Bestuurlijke vaststelling en geldigheid

De voorgaande bodemkwaliteitskaart is samen met de Nota bodembeheer in 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Deze geactualiseerde bodemkwaliteitskaart bevat geen gewijzigd of nieuw beleid. Deze geactualiseerde bodemkwaliteitskaart wordt daarom vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Terneuzen.

De geldigheid van de bodemkwaliteitskaart en/of de Nota bodembeheer vervalt wanneer een nieuwe bodemkwaliteitskaart en/of Nota bodembeheer wordt vastgesteld.

In artikel 53 van het Besluit bodemkwaliteit is vastgelegd, dat een Nota bodembeheer een maximale geldigheid heeft van 10 jaar. Een bodemkwaliteitskaart is volgens het Besluit bodemkwaliteit een bijlage bij de Nota bodembeheer. In de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten is echter voor bodemkwaliteitskaarten een geldigheid van 5 jaar opgenomen. De gemeente Terneuzen zal de bodemkwaliteitskaart derhalve 5 jaar na vaststelling evalueren.

Begrenzing bodembeheergebied 

Deze bodemkwaliteitskaart heeft alleen betrekking op de landbodem waarvoor de gemeente het bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Bijlage 1 bevat de begrenzing van het bodembeheergebied waarvoor de gemeentes Hulst, Sluis en Terneuzen het bevoegd gezag zijn in het kader van het Besluit bodemkwaliteit.

 

Voor toepassingen op de waterbodem is de waterkwaliteitsbeheerder het bevoegd gezag (waterschap dan wel Rijkswaterstaat). In de Waterregeling (lit. 7) is vastgelegd voor welke gebieden Rijkswaterstaat het bevoegd gezag is. De begrenzing van het bodembeheergebied langs de Noordzeekust en de Westerschelde is gebaseerd op de kaarten uit de Waterregeling.

 

Voor de waterbodems in Zeeuwsch-Vlaanderen heeft Waterschap Scheldestromen een waterbodemkwaliteitskaart laten opstellen (lit. 8).

1.4 Relatie met andere bodemkwaliteitskaarten

Voorliggende bodemkwaliteitskaart vormt de actualisatie van de bodemkwaliteitskaart uit 2009. Ook de gemeentes Hulst en Sluis hebben de bodemkwaliteitskaart uit 2009 geactualiseerd in 2015 (lit. 2 en 3).

In 2009 is voor de gemeente Terneuzen informatie verwerkt uit de volgende oudere bodemkwaliteitskaarten:

  • -

    Bodemkwaliteitskaart Buitengebied Zeeuwsch-Vlaanderen, inclusief woonwijken van na 1960 (lit. 9);

  • -

    Bodemkwaliteitskaart Beheergebied Zeeland Seaports (lit 10).

 

Voornoemde bodemkwaliteitskaarten zijn destijds komen te vervallen.

  

Naast de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart blijven de volgende (water)bodemkwaliteitskaarten ongewijzigd van kracht:

  • -

    Waterbodemkwaliteitskaart Zeeuwsch-Vlaanderen (lit. 8)

  • -

    Nota bodembeheer inclusief bodemkwaliteitskaart voor wegbermen in de provincie Zeeland (lit. 11).

 

De waterbodemkwaliteitskaart betreft de watergangen die in beheer zijn bij het Waterschap Scheldestromen.

 

De bodemkwaliteitskaart van de wegbermen heeft in Zeeuwsch-Vlaanderen betrekking op de verharde, voor het openbaar wegverkeer opengestelde wegen in het buitengebied.

 

Binnen de provincie Zeeland is verder een bodemkwaliteitskaart Spoorgebonden gronden in ontwikkeling (in Zeeuwsch-Vlaanderen alleen relevant voor de gemeente Terneuzen).

Wijzigingen bij de actualisatie in 2015 

Bij de actualisatie in 2015 zijn de inmiddels beschikbare gegevens van het gewijzigde stoffenpakket (barium, kobalt, molybdeen, PCB) toegevoegd aan de bodemkwaliteitskaart. Deze ‘nieuwe’ stoffen leiden niet tot een andere classificatie of begrenzing van de zones.

 

Wel zijn de zones op de volgende punten gewijzigd ten opzichte van de versie uit 2009:

 

  • -

    De zone ‘C3 woonwijken’ is uitgebreid.

    Deze zone bevatte de oudste delen van de binnenstad van Terneuzen, Axel en Sas van Gent. In Sas van Gent is de hele voormalige vesting aan de zone toegevoegd. Verder is de oude vesting van Philippine toegevoegd. Op basis van oud kaartmateriaal en onderzoeksresultaten is de vesting iets ruimer ingetekend dan in 2009. In de binnenstad van Terneuzen is op basis van enkele nieuw beschikbare bodemrapporten een kleine grenscorrectie gedaan bij de Lange Nieuwstraat;

  • -

    Het resterende vooroorlogse deel van Axel gaat van zone ‘B2 woonwijken’ naar ‘B1 woonwijken’;

  • -

    De oude zones ‘F0: Bedrijfsterrein aan de Kinderdijk’ en ‘G3: Industrie Terneuzen < 1940’ zijn samengevoegd. Bij deze nieuwe zone is verder een deelgebied in Sas van Gent toegevoegd dat oorspronkelijk was opgenomen in de zone ‘E1: Bedrijfsterreinen’.

  • -

    Het bedrijfsterrein Axelsche Sassing was in 2009 niet gezoneerd. Inmiddels is hier meer onderzoek uitgevoerd, op basis waarvan dit deelgebied is toegevoegd aan de zone ‘D: bedrijfsterreinen.

 

Kaartbijlage 4A (ouderdom bebouwing) is geactualiseerd met de nieuwe woonwijk Othene.

 

In algemene zin is een aantal redactionele aanpassingen gedaan zoals het gebruik van een recente topografische ondergrond in de kaartbijlagen.

Hoofdstuk 2 Normering en klasse-indeling volgens besluit bodemkwaliteit

2.1 Introductie

Het Besluit bodemkwaliteit kent afzonderlijke normen voor toepassingen van grond en bagger op de landbodem en toepassingen in oppervlaktewater. Voor deze bodemkwaliteitskaart zijn alleen de normen voor het toepassen van grond op de landbodem van belang. Deze worden toegelicht in paragraaf 2.2.

Het Besluit bodemkwaliteit maakt voor het hergebruiksbeleid onderscheid tussen:

  • -

    Generiek beleid;

  • -

    Gebiedsspecifiek beleid

 

Dit onderscheid wordt toegelicht in paragraaf 2.3.

2.2 Normen voor het toepassen van grond op de landbodem

In de Regeling bodemkwaliteit zijn de landelijke Achtergrondwaarden vastgelegd. Deze gelden als toetsingskader om te bepalen of grond “schoon” is. Wettelijk gezien mogen geen strengere normen worden gesteld dan de Achtergrondwaarden. Daarnaast onderscheidt het Besluit bodemkwaliteit de bodemkwaliteitsklasse ‘wonen’ en de bodemkwaliteitsklasse ‘industrie’.

De Achtergrondwaarden zijn in de Nota van Toelichting van het Besluit bodemkwaliteit omschreven als:

“Landelijk geldende waarden voor een multifunctionele bodemkwaliteit die de grens vormen aan wat in het dagelijks gebruik <<schone grond en bagger>> wordt genoemd.”

De Achtergrondwaarden zijn gebaseerd op het AW2000-bestand: een landelijk bestand met 100 meetlocaties in natuur- en landbouwgebieden, waarin naar verwachting een niet meer dan normale diffuse achtergrondbelasting uit antropogene en natuurlijke bronnen aanwezig wordt geacht.

Daarmee zijn de Achtergrondwaarden beleidsmatig anders geformuleerd dan de vroegere streefwaarden. De streefwaarden gingen uit van de gehaltes zoals die in een onbelaste Nederlandse bodem van nature voorkomen. De Achtergrondwaarden houden er rekening mee, dat de gehaltes in de bodem in grote delen van Nederland diffuus beïnvloed zijn door menselijke activiteiten. Met name voor bestrijdings-middelen zoals DDD, DDE, DDT en drins heeft dit tot geleid tot hogere Achtergrondwaarden dan de vroegere streefwaarde.

Het Besluit bodemkwaliteit relateert het beleid voor het toepassen van grond en bagger aan zowel de functie als de kwaliteit van de ontvangende bodem. Daartoe zijn de bodemfunctieklassen ‘Wonen’ en ‘Industrie’ geïntroduceerd. Daarnaast zijn er bodemkwaliteitsklassen ‘Wonen’ en ‘Industrie’ met bijbehorende maximale waarden. Dit wordt geïllustreerd in figuur 1 op de volgende pagina.

Figuur 1: Indeling in bodemkwaliteitsklassen

afbeelding binnen de regeling Voor toepassingen op de landbodem gelden derhalve de volgende normen:

  • -

    Achtergrondwaarde (AW)

  • -

    Maximale waarden voor wonen (MaxWONEN)

  • -

    Maximale waarden voor industrie (MaxINDUSTRIE)

 

Deze normen zijn voor de verschillende stoffen vastgelegd in Bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit.

 

Voor de meeste stoffen is MaxINDUSTRIE gelijk aan de interventiewaarde. Met name voor veel organische verbindingen waaronder minerale olie, PCB’s en diverse bestrijdingsmiddelen is MaxINDUSTRIE lager dan de interventiewaarde.

 

Conform de Regeling bodemkwaliteit zijn de rekenkundig gemiddeldes van de verschillende zones in deze bodemkwaliteitskaart getoetst aan de Achtergrondwaarde, MaxWONEN en MaxINDUSTRIE. Op basis van deze toetsing zijn de zones ingedeeld in de kwaliteitsklasse ‘Achtergrondwaarde’, ‘wonen’ of ‘industrie’. Voor het samenvoegen van verschillende deelgebieden tot dezelfde zone is deze klasse-indeling ook bepalend.

Toetsingsregels

In de Regeling bodemkwaliteit zijn voor de Achtergrondwaarden en de ‘Maximale waarden voor wonen’ (MaxWONEN) toetsingsregels opgenomen, waarbij een beperkt aantal stoffen in geringe mate de norm mag overschrijden. Deze toetsingsregels zijn afhankelijk gesteld van het aantal geanalyseerde stoffen. De toetsingsregel voor MaxWONEN geldt alleen voor het vaststellen van de kwaliteit van de zone als ontvangende bodem. Voor de ‘Maximale waarde voor industrie’ (MaxINDUSTRIE) geldt geen toetsingsregel.

 

Toetsingsregel voor de Achtergrondwaarde (bij 7 t/m 15 parameters)2:

Maximaal 2 parameters mogen hoger zijn dan de Achtergrondwaarde, mits niet hoger dan 2 x Achtergrondwaarde en niet hoger dan MaxWONEN

 

Grond voldoet aan de Achtergrondwaarde wanneer de grond voldoet aan voornoemde toetsingsregel. Deze toetsingsregel geldt ook bij de classificatie van zones uit een bodemkwaliteitskaart.

 

Toetsingsregel voor MaxWONEN (bij 7 t/m 15 parameters):

Maximaal 2 parameters mogen hoger zijn dan MaxWONEN, mits niet hoger dan MaxWONEN + Achtergrondwaarde en niet hoger dan MaxINDUSTRIE

2Voor nikkel geld een afwijkende regen. Voor nikkel geldt als bovengrens van de toetsingsregel 2x Achtergrondwaarde en niet de lagere MaxWONEN.

2.3 Generiek en gebiedsspecifiek beleid uit Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit maakt voor het hergebruiksbeleid onderscheid tussen:

  • -

    Generiek beleid

  • -

    Gebiedsspecifiek beleid

Generiek beleid

In het Besluit bodemkwaliteit is het beleid voor het toepassen van grond en bagger afhankelijk gesteld van zowel de bodemkwaliteitsklasse als de bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem. De strengste is daarbij (in het generieke beleid) maatgevend:

 

Bodemkwaliteitsklasse

Bodemfunctieklasse

Generieketoepassingseis

 

 

 

Achtergrondwaarde

Overig

Achtergrondwaarde

Achtergrondwaarde

Wonen

Achtergrondwaarde

Achtergrondwaarde

Industrie

Achtergrondwaarde

Wonen

Overig

Achtergrondwaarde

Wonen

Wonen

MaxWONEN

Wonen

Industrie

MaxWONEN

Industrie

Overig

Achtergrondwaarde

Industrie

Wonen

MaxWONEN

Industrie

Industrie

MaxINDUSTRIE

 

Voorbeeld 1:

Wanneer de bodemkwaliteit van een industrieterrein voldoet aan de Achtergrondwaarde, dan geldt als toepassingseis dat de toe te passen grond ook aan de Achtergrondwaarde dient te voldoen.

 

Voorbeeld 2:

Wanneer de bodemkwaliteit van een oud stadscentrum niet voldoet aan MaxWONEN, (maar bijv. wel aan MaxINDUSTRIE), dan geldt als toepassingseis MaxWONEN.

Gebiedsspecifiek beleid 

Hierboven is de situatie beschreven zoals die geldt in het ‘generieke beleid’. Binnen bepaalde grenzen en randvoorwaarden mogen gemeentes besluiten om hiervan af te wijken en voor een deel van hun grondgebied een strenger of juist minder streng beleid te voeren. De gemeenteraad stelt dan ‘Lokale Maximale Waarden’ (LMW) vast. In dat geval spreekt het Besluit bodemkwaliteit van ‘gebiedsspecifiek beleid’.

 

In de Nota bodembeheer (lit. 1) is voor enkele situaties gebiedsspecifiek beleid opgenomen.

 

De bodemfunctiekaart en de toepassingskaart zijn opgenomen in de Nota bodembeheer. 

Hoofdstuk 3 Werkwijze

3.1 Algemene werkwijze

De bodemkwaliteitskaart is opgesteld volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 6).

In een bodemkwaliteitskaart wordt een bodembeheergebied ingedeeld in één of meer zones met een milieuhygiënisch vergelijkbare algemene bodemkwaliteit. Gebieden met eenzelfde historie hebben in het algemeen een vergelijkbare diffuse bodemkwaliteit. Dit betekent dat de indeling in zones gebeurt op basis van algemene historische gegevens zoals bodemopbouw, (voormalig) landgebruik en ouderdom van woonwijken en bedrijfsterreinen.

Allereerst zijn de belangrijkste historische gegevens zoals ouderdom van woonwijken en de eventuele aanwezigheid van ophooglagen in kaart gebracht. In het Besluit bodemkwaliteit is de normering afhankelijk gesteld van de bodemfunctie (wonen, industrie of overig gebruik). Hiertoe dienen gemeentes deze functies weer te geven in een bodemfunctiekaart. De bodemfunctiekaart.is opgenomen in de Nota bodembeheer. Deze komt in het algemeen overeen met de kaartbijlagen met bebouwingsgeschiedenis in bijlage 4A t/m 4D.

Vervolgens zijn de analyseresultaten van de binnen de zones uitgevoerde bodemonderzoeken geanalyseerd. Deze gegevens zijn afkomstig uit het bodeminformatiesysteem van de gemeente Terneuzen (Squit-bodem).

Bij de actualisatie in 2015 is eerst naar de nieuw ingevoerde gegevens afzonderlijk gekeken. Volgens zijn deze nieuwe gegevens samengevoegd met de dataset van de bodemkwaliteitskaart uit 2015.

Per zone zijn verschillende statistische kentallen berekend (gemiddelde, lognormaal gemiddelde en diverse percentielwaarden) voor verschillende stoffen. Op basis van deze berekeningen en het ruimtelijke patroon van de waarnemingen is de zone-indeling getoetst en zonodig bijgesteld. Er is gekeken welke analyseresultaten niet representatief zijn voor de algemene zonekwaliteit, zodat deze gegevens als uitbijters buiten de dataset van de zoneringsberekeningen zijn gelaten. De uiteindelijke indeling in zones is dus een combinatie van historische informatie en statistische bewerkingen.

Verschillende deelgebieden met dezelfde kwaliteitsklasse en functie zijn samengevoegd tot zones. Strikt genomen dienen volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten per niet aaneengesloten deelgebied minimaal 3 meetgegevens beschikbaar te zijn. In afwijking hiervan heeft de gemeente Terneuzen ervoor gekozen om enkele kleine deelgebieden zonder waarnemingen toch bij zones te voegen. Dit betreft een aantal kleine buurtschappen en het buitengebied ten zuiden van Sas van Gent.

3.2 Wijzigingen ten opzichte van de interimrichtlijn bodemkwaliteitskaarten

De aanpak voor het opstellen van een bodemkwaliteitskaart is in de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten niet wezenlijk anders dan in het verleden het geval was volgens de Interimrichtlijn bodemkwaliteits-kaarten uit 1999 (lit. 12).

De belangrijkste wijziging vormt de nieuwe normering van stoffen. Met het in werking treden van het Besluit bodemkwaliteit zijn de streefwaarden vervangen door de Achtergrondwaarden. Daarnaast zijn de

bodemfunctieklasses ‘wonen’ en ‘industrie’ geïntroduceerd, met bijbehorende maximale waarden. In de Regeling bodemkwaliteit zijn voor de Achtergrondwaarden en de ‘Maximale waarden voor wonen’ toetsingsregels opgenomen, waarbij een beperkt aantal stoffen in geringe mate de norm mag overschrijden.

De zones in de bodemkwaliteitskaart zijn getoetst aan deze generieke klasse-indeling. Hierbij is conform de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten uitgegaan van toetsing van het rekenkundig gemiddelde aan deze klassegrenzen, waarbij de verschillende percentielwaarden wel bij de interpretatie betrokken zijn.

Voor het berekenen van percentielwaarden bestaan in de literatuur verschillende formules. In de Regeling bodemkwaliteit is voor de 95-percentielwaarde voorgeschreven op welke wijze deze dient te worden berekend. Deze berekeningswijze is gehanteerd voor alle percentielwaarden.

Verder zijn de volgende aspecten nieuw in de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten:

  • -

    Er dient een kaartlaag te worden opgenomen met bekende verontreinigde en verdachte locaties. Hierbij kan worden volstaan met een lijst gebaseerd op het Landsdekkend Beeld Bodemkwaliteit (LDB).

  • -

    Er dient aandacht te worden besteed aan de actualiteit van de analysegegevens (zie hoofdstuk 5).

  • -

    Het dient bekend te zijn of er sprake is van mengmonsters of individuele monsters en in hoeverre er monstervoorbehandeling heeft plaatsgevonden (zie hoofdstuk 5).

  • -

    Naast het gemiddelde dienen tevens de betrouwbaarheidsintervallen van het gemiddelde te worden vermeld.

 

De informatie over verdachte en verontreinigde locaties wordt bijgehouden in het gemeentelijk bodem-informatiesysteem. Om deze reden is geen aparte lijst of kaart met deze locaties opgenomen in de rapportage van de bodemkwaliteitskaart. In plaats daarvan wordt verwezen naar het gemeentelijk bodeminformatiesysteem voor de meest actuele gegevens.

 

Op de overige punten wordt in de navolgende hoofdstukken ingegaan.

3.3 Stoffenpakket

Standaardpakket NEN5740, aangevuld met arseen en chroom 

In de Regeling bodemkwaliteit is vastgelegd, dat in een bodemkwaliteitskaart tenminste de stoffen worden opgenomen uit het standaardpakket uit de NEN5740 (lit. 10). Het huidige stoffenpakket bestaat uit: barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, nikkel, zink, som-PAK, minerale olie, som-PCB’s, lutum en organische stof.

 

De stoffen arseen en chroom zijn sinds 1 juli 2008 niet meer opgenomen in het standaard stoffenpakket voor verkennend bodemonderzoek. Formeel hoeven deze stoffen niet meer te worden opgenomen in de bodemkwaliteitskaart. Voor deze stoffen zijn wel veel gegevens beschikbaar. Volledigheidshalve zijn ook arseen en chroom opgenomen in de bodemkwaliteitskaart.

 

Deze bodemkwaliteitskaart is derhalve gebaseerd op de stoffen zoals opgenomen in het huidige standaardpakket uit de NEN 5740 (lit. 13) oftewel inclusief barium, kobalt, molybdeen en de som-PCB’s, aangevuld met de stoffen arseen en chroom die tot 1 juli 2008 deel uitmaakten van het basispakket uit de NEN5740 (lit. 14).

 

Voor de stoffen die per 1 juli 2008 zijn toegevoegd aan het standaard stoffenpakket uit de NEN5740 geldt overgangsbeleid, op basis waarvan voor deze stoffen nog niet behoeft te worden voldaan aan het minimum van 20 waarnemingen per zone. Voor barium, kobalt en molybdeen geldt op dit moment als overgangstermijn 1 januari 2016. Voor PCB’s is de overgangstermijn afgelopen op 1 januari 2014. Specifiek voor PCB’s mag sindsdien een afwijkende regeling worden gebruikt.

Voor een deel van de zones zijn ook voor de ‘nieuwe’ stoffen minimaal 20 waarnemingen beschikbaar. In paragraaf 6.3 is beschreven bij welke zones dit niet het geval is. In deze gevallen is gemotiveerd, dat de ‘nieuwe’ stoffen niet klassebepalend zijn en extra waarnemingen niet tot een wijziging van de zoneclassificatie leiden.

Afwijkende regeling bij onvoldoende waarnemingen voor PCB’s 

Op 1 januari 2014 is de overgangsregeling afgelopen, op basis waarvan voor PCB’s nog niet behoefde te worden voldaan aan het minimum van 20 waarnemingen per zone.

 

Per 1 januari 2014 is in de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten een aanvulling opgenomen. Deze aanvulling houdt het volgende in:

  • -

    Voor PCB’s hoeft niet meer naar de afzonderlijke zones te worden gekeken, maar mag naar de gegevens van het hele bodembeheergebied tezamen worden gekeken (zonder onderscheid in boven- en ondergrond);

  • -

    Daarbij moet wel een onderscheid worden gehanteerd op basis van het percentage organische stof, met de volgende indeling:

  • -

    < 4 % organische stof 4 – 8 % organische stof

  • -

    > 8 % organische stof

  • -

    Als minimum aantal waarnemingen geldt daarbij 30 waarnemingen in plaats van 20 waarnemingen.

 

Deze aanvulling is met dezelfde ingangsdatum ook opgenomen in bijlage M van de Regeling bodemkwaliteit. De toelichting bij deze wijziging van de Regeling bodemkwaliteit vermeldt, dat men hierbij gemotiveerd mag afwijken.

Afwijkende regeling voor barium, kobalt en molybdeen 

Met ingang van 1 januari 2016 geldt ook voor barium, kobalt en molybdeen een wijzigingsblad bij de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 6), waarbij voor deze stoffen het minimum van 20 analyses per zone wordt losgelaten. In plaats daarvan mag worden onderbouwd, dat deze stoffen niet van invloed zijn op de classificatie van zones. Voor deze onderbouwing geldt voor kobalt en molybdeen een minimum van 30 waarnemingen per bodemlaag voor het hele bodembeheergebied tezamen.

 

Voor barium geldt volgens het wijzigingsblad geen minimum aantal waarnemingen, aangezien er op dit moment geen normen zijn waaraan kan worden getoetst (afgezien van de interventiewaarde indien verhoogde gehaltes barium duidelijk zijn terug te voeren op een antropogene bron).

Minerale olie

Conform de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten zijn ook voor de parameter minerale olie statistische berekeningen uitgevoerd. Omdat minerale olie in het algemeen bij de landbodem niet als diffuse verontreiniging voorkomt, zijn eventuele verhoogde statistische kengetallen voor minerale olie niet als achtergrondkwaliteit te beschouwen. Deze getallen zijn slechts ter indicatie opgenomen.

EOX

In het verleden maakte tevens de parameter EOX (extraheerbare, niet vluchtige organohalogeen-verbindingen) deel uit van het basispakket uit NEN5740. Deze indicator geldt tegenwoordig als weinig betrouwbaar en wordt niet meer bepaald bij bodemonderzoeken. In de eerste versie van voorliggende bodemkwaliteitskaart uit 2009 waren tevens de statistische kengetallen voor EOX opgenomen. Bij de actualisatie in 2015 is EOX niet meer meegenomen.

 

Een uitzondering vormt de zone ‘K: Kanaalhavens, Broomchemie en omgeving’ in de gemeente Terneuzen. Dit gebied is in 2009 apart gezoneerd vanwege afwijkende EOX-waarden. Voor deze zone zijn daarom de EOX-waarden bij de actualisatie in 2015 wel meegenomen.

Evaluatie bestrijdingsmiddelen (DDD, DDE, DDT en drins)

In de oude bodemkwaliteitskaart van het buitengebied uit 2004 (lit. 9) was volgens de toenmalige normering een diffuse verontreiniging vastgesteld met de som van drins en de som van DDD+DDE+DDT.

 

In 2008 is bij aanvang van het project voor de 3 Zeeuws-Vlaamse gemeentes tezamen een analyse uitgevoerd in hoeverre het buitengebied bij toetsing aan de Achtergrondwaarden nog steeds als licht verontreinigd geldt. Deze analyse is beschreven in de paragrafen 6.4 en 6.5. Uit deze analyse blijkt, dat de gemiddelde bodemkwaliteit in Zeeuwsch-Vlaanderen voor deze bestrijdingsmiddelen voldoet aan de achtergrondwaarde (uiteraard behoudens lokale verdachte locaties zoals boomgaarden). Op basis van deze analyse is bij de indeling en karakterisatie van zones geen verdere aandacht meer besteed aan DDD, DDE, DDT en drins.

 

Bij de actualisatie in 2015 is niet meer opnieuw naar de gegevens van bestrijdingsmiddelen gekeken.

Overige stoffen

Er zijn geen aanwijzingen dat in de bodem van Zeeuwsch-Vlaanderen diffuse verontreinigingen met andere stoffen voorkomen. Ten behoeve van de bodemkwaliteitskaart van het landinrichtingsgebied Ponte (lit. 15) is in 2002 veldwerk uitgevoerd, waarbij 10 bovengrondmonsters en 10 ondergrond-monsters op een breed pakket (waaronder de nieuwe stoffen uit het standaardpakket) zijn geanalyseerd.

 

Destijds overschreed de concentratie vanadium bij een deel van de monsters de toenmalige streefwaarde. Bij toetsing van deze monsters aan de huidige Achtergrondwaarde voldoen deze allen aan de Achtergrondwaarde voor vanadium. 

Hoofdstuk 4 Onderscheidende kenmerken

4.1 Relevante historische thema's

Het historisch onderzoek ten behoeve van deze bodemkwaliteitskaart heeft zich primair gericht op de volgende (mogelijk) onderscheidende kernmerken:

  • -

    Ouderdom van woonwijken en bedrijfsterreinen;

  • -

    Inpolderingen na 1860;

  • -

    Aanwezigheid van ophooglagen.

 

De paragrafen 4.2 t/m 4.5 zijn bij de actualisatie in 2015 niet gewijzigd ten opzichte van de versie uit 2009.

 

Paragraaf 4.2 over de geologie en bodemopbouw is overgenomen uit in 2004 opgestelde bodemkwaliteitskaart van het buitengebied (lit. 9). De natuurlijke bodemopbouw blijkt geen bepalende factor voor de zone-indeling. Een kaart met de natuurlijke bodemopbouw is in de bijlagen van onderhavige bodemkwaliteitskaart achterwege gelaten. Hiervoor wordt verwezen naar bijlage 2A van voornoemde bodemkwaliteitskaart (lit. 9), waarin een gegeneraliseerde bodemkaart op basis van de Stiboka-bodemkaart is opgenomen.

 

In de periode vanaf de tweede wereldoorlog werd in boomgaarden regelmatig DDT toegepast. Deze (voormalige) boomgaarden gelden als verdachte locaties. In 1973 is het gebruik van DDT in Nederland verboden. De provincie Zeeland heeft een inventarisatie van deze boomgaarden laten maken op basis van oude topografische kaarten (zie www.zeeuwsbodemvenster.nl).

 

Binnen de gemeente Terneuzen komen geen waterwingebieden voor.

4.2 Geologie en bodemopbouw

Geologische ontwikkeling in het Pleistoceen (< 10.000 jaar geleden) 

Bij het begin van het Pleistoceen bevond zich in het noordoosten van Zeeuwsch-Vlaanderen een zeer ondiepe zee, waarin mariene (zee) afzettingen gevormd werden. Deze afzettingen worden de Formatie van Merksem genoemd. Het dorp Nieuw-Namen in de gemeente Hulst ligt op een erosierest van deze oudste afzettingen van het Pleistoceen. Dit is de enige plek in Nederland waar marien Pleistoceen aan de oppervlakte komt.

 

Gedurende het Vroeg-Pleistoceen behoorde Zeeuwsch-Vlaanderen tot het randgebied van de zee. In de omgeving van Perkpolder en Stoppeldijk werd zware klei op de Formatie van Merksem afgezet.

 

Deze Afzettingen van het Icenien zijn door erosie grotendeels verdwenen. Na vorming van de Afzettingen van het Icenien trok de zee zich terug. Een stelsel van rivieren vormde in het noordoostelijk gebied van Oost Zeeuwsch-Vlaanderen een serie klei- en zandlagen, die zijn samengevat onder de naam Afzettingen van Halsteren.

 

Middenpleistocene afzettingen zijn in Zeeuwsch-Vlaanderen nergens aangetoond. Het is dus niet mogelijk een reconstructie van de gebeurtenissen gedurende dat tijdvak te geven.

 

Gedurende het laatste koude deel (Wechselien-ijstijd) van het Pleistoceen werd in geheel Zeeuwsch-Vlaanderen door wind, sneeuw en rivieren een dik fijnzandig pakket afgezet. Dezelfde soort afzettingen zijn ook in andere delen van Nederland bekend. Ze worden samengevat onder de naam Formatie van Twente. In het zuidelijk deel van Zeeuwsch-Vlaanderen komt de formatie van Twente langs de Belgische grens over grote uitgestrektheid aan de oppervlakte voor.

Holoceen (vanaf 10.000 jaar geleden) 

Aan het einde van de Wechselien-ijstijd begon het jongste geologische tijdperk, het Holoceen. De zeespiegel steeg ten gevolge van het afsmelten van het landijs. Door de hiermee samenhangende stijging van de grondwaterspiegel verbreidde zich langzaam een moerasvegetatie over het land. Hierdoor begonnen zich veenafzettingen te ontwikkelen. Deze veengroei ging op de meeste plaatsen door tot na de Romeinse tijd.

 

Alleen het noordelijke deel van Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen werd rond 5000 v.Chr door de zee overspoeld. Hier werden tot 2300 v.Chr. typische wadsedimenten afgezet; de Afzettingen van Calais. Na deze periode trok de zee zich terug uit dit gebied. Hierdoor kon de veengroei zich weer over het noordelijke deel van Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen uitbreiden. Deze veengroei duurde tot ongeveer 300 n.Chr en wordt het Hollandveen genoemd. De bovenkant van het Hollandveen is op veel plaatsen door inbraken van de zee in kreken weggespoeld. De kreken werden daarna opgevuld met mariene zandige sedimenten. In de gebieden rondom de kreken werd het veen bedekt met mariene kleiige sedimenten. Deze jonge mariene sedimenten behoren tot de Afzettingen van Duinkerke en liggen nu in een groot deel van Zeeuwsch-Vlaanderen aan de oppervlakte.

Pas na 1350 hebben zich de bij Cadzand en Nieuwvliet aanwezige duinen ontwikkeld.

Situatie in Zeeuwsch-Vlaanderen 

Het grondgebied van Zeeuwsch-Vlaanderen wordt begrensd door de Noordzee, de Westerschelde en België. In Zeeuwsch-Vlaanderen kunnen we onderscheid maken in de volgende landschappen:

  • -

    het duin- en strandgebied tussen Cadzand en Breskens;

  • -

    het polderlandschap, dat zich uitstrekt van de oever van de Westerschelde tot aan het zuidelijke zandgebied;

  • -

    het iets hoger gelegen zuidelijke zandgebied langs de Belgische grens.

 

Het maaiveld ligt in Zeeuwsch-Vlaanderen op een hoogte van –1 tot +2,5 m N.A.P in het polderlandschap. In het zandgebied ligt het maaiveld tot +5 m N.A.P. 

4.3 Ophooglagen

Bijlage 2 toont de aanwezigheid van ophooglagen in de gemeente Terneuzen. Veelal is het ophoogmateriaal van de ophooglagen vrijgekomen bij kanaalverbredingen en de aanleg van havens. Volledigheidshalve zijn in deze bijlage ook de stortplaatsen weergegeven zoals eerder opgenomen in de bodemkwaliteitskaart van het buitengebied (lit. 9), aangevuld met gegevens uit de bodemkwaliteitskaart van Zeeland Seaports uit 2005 (lit. 10).

De informatie over de ophooglagen is afkomstig uit de bodemkwaliteitskaart van Zeeland Seaports, aangevuld met enkele ophooglagen uit een GIS-bestand dat is samengesteld voor de eerdere bodemkwaliteitskaart van het buitengebied. De nummers tussen [vierkante haken] in deze paragraaf verwijzen naar de nummers in de kaart in bijlage 2.

Dijkverzwaringen zijn niet opgenomen in bijlage 2. Zo is bij de binnenstad van Terneuzen een strook land opgehoogd langs de Scheldekade.

De Axelsche Vlakte [1] is rond 1910 opgehoogd met grond die vrijkwam bij de verbreding van het Kanaal van Gent naar Terneuzen. Op de topografische kaart uit deze periode staat op deze plaats reeds een gronddepot aangegeven. Ook op de topografische kaarten uit 1936 en 1958 staat hier ‘gronddepot Axelsche Vlakte’ vermeld. Tot een aantal jaar geleden lag het maaiveld van de Axelsche Vlakte op NAP +6 meter. Inmiddels is de Axelsche Vlakte gedeeltelijk afgegraven tot NAP +4 meter. Na 2000 heeft een ophoging ten zuiden van de Axelsche Vlakte plaatsgevonden bij de aanleg van een nieuwe haven.

Op diverse plaatsen langs het kanaal is opgehoogd met onder andere baggerspecie (Landtong Terneuzen [2], Kanaaleiland Sluiskil [3] en het noorden van het eiland bij Sas van Gent [4]). Op Kanaaleiland Sluiskil en op de Landtong is in 1968 door Rijkswaterstaat kanaalslib opgebracht. Bij bodemonderzoeken op Kanaaleiland Sluiskil worden veel puinbijmengingen in de bodem gevonden. Op de Landtong is onder andere verontreinigde grond opgebracht afkomstig van een oliedepot van Esso dat ten behoeve van de kanaalverbreding werd weggegraven.

Het Kanaalhavengebied / industrieterrein Zevenaar in Terneuzen is bij aanleg vanaf 1965 opgehoogd met ca. 1,5 meter zand, vrijgekomen bij de aanleg van de havens ter plaatse [5].

Bij de inpoldering van de Mosselbanken (1976) is dit gebied opgespoten met grond die vrijkwam bij de aanleg van de oostelijk hiervan gelegen Braakmanhaven [6]. Verder is een terrein in de Braakmanpolder bij uitgifte opgehoogd met 1 meter zand [7].

In het noordoosten van Terneuzen is de wijk Serlippenspolder voor aanleg opgehoogd met zand. Ook het gebied ten noorden van de Churchilllaan is opgehoogd. [8]

Ten zuiden van Axel bevindt zich het voormalig baggerspeciedepot Smitsschorre [9]. Hier is grond en bagger opgebracht, die vrijkwam bij de verbreding van het Kanaal van Gent naar Terneuzen in de jaren ’60 van de vorige eeuw. Hierbij is ook grond, afkomstig van verontreinigde locaties toegepast.

Tot slot is ook het sluizencomplex bij de monding van het Kanaal van Gent naar Terneuzen opgehoogd [10], vooral met materiaal dat vrijkwam bij de aanleg van de sluizen in de jaren 60 en 70.

4.4 Recente inpolderingen

Bijlage 3 toont de gebieden die pas na 1860 zijn ingepolderd. Inpolderingen na 1860 kunnen licht verontreinigd zijn als gevolg van de afzetting van verontreinigd slib. Dit speelt in Zeeland met name voor inpolderingen langs de Westerschelde, waar verontreinigd Scheldeslib vanuit België is gesedimenteerd.

De Braakman was in de 19e eeuw nog een belangrijke zeearm van de Westerschelde. In de loop der jaren is deze ingepolderd. De Bontepolder bij Sluiskil is in 1887 ingepolderd. De Braakmanpolder is in 1952 ingepolderd. In 1976 is het gebied ten noorden van de Braakmanpolder ingepolderd (Savoyaardplaat en Mosselbanken).

De Hellegatpolder aan de oostkant van de gemeente is in 1926 ingepolderd. Afgezien van eventuele hogere concentraties in recente inpolderingen vormt de geomorfologie geen bepalende factor in de zonering.

4.5 Ouderdom van woonwijken en bedrijfsterreinen

Bijlage 4A t/m 4D toont de ouderdom van de verschillende wijken in de bebouwde kernen van de gemeente Terneuzen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen woonwijken en bedrijfsterreinen.

Naarmate wijken ouder zijn, is er een grotere kans op diffuse verontreiniging als gevolg van menselijk handelen. Oude dorpskernen en stadscentra zijn in het algemeen diffuus verontreinigd met koper, lood, zink en PAK. Bij sloop en herbouw is de eerste bebouwing maatgevend. In wijken die na 1980 zijn aangelegd, wordt de diffuse bodemkwaliteit in het algemeen bepaald door het landgebruik vóór aanleg van desbetreffende wijk. Indien het gebied bij aanleg van de wijk is opgehoogd, bepaalt de aard van de ophooglaag de diffuse bodemkwaliteit. In de eerdere bodemkwaliteitskaart uit 2004 (lit. 9) bleek, dat in Zeeuwsch-Vlaanderen wijken na 1960 eenzelfde bodemkwaliteit hebben als het buitengebied.

De kaarten in bijlage 4A t/m 4D zijn gebaseerd op:

  • -

    Een GIS-bestand, samengesteld ten behoeve van de eerdere bodemkwaliteitskaart van het buitengebied;

  • -

    Gegevens uit oude topografische kaarten uit verschillende jaargangen, die ook digitaal zijn ontsloten in het gemeentelijk bodeminformatiesysteem.

  • -

    Informatie afkomstig van een medewerker van de afdeling Milieu van de gemeente Terneuzen;

  • -

    Luchtfoto’s uit 1980 (lit. 16);

  • -

    Google Earth.

 

In eerste instantie is uitgegaan van het GIS-bestand van de voorgaande bodemkwaliteitskaart. Hiervan zijn kaarten uitgeprint en besproken met de gemeente. Gaandeweg kwamen enkele onjuistheden in het GIS-bestand naar voren, zodat alsnog kern voor kern de ouderdom van de bebouwing is bekeken (en zonodig gecorrigeerd) op basis van de oude topografische kaarten, met de informatie uit luchtfoto’s als extra hulpmiddel.

 

Op grond van de ervaringen van de gemeente is voor de oude kernen van Terneuzen, Axel, Zaamslag en Sas van Gent een extra onderscheid gemaakt in een gedeelte dat al was bebouwd ten tijde van de tachtigjarige oorlog (rond 1600) en de overige bebouwing bebouwing van voor de tweede wereldoorlog.

 

Het centrum van Terneuzen bestaat uit een vesting uit 1580 van prins Maurits en een fortificatie uit 1830. Eén bolwerk van eerstgenoemde vesting is opgevuld als stortplaats. De begrenzing van het oudste deel van Terneuzen in bijlage 4A is gebaseerd op een bebouwingskaart uit 1824 en ook zodanig weergegeven op de website van het KICH (KennisInfrastructuur Cultuurhistorie, www.kich.nl).

 

Voor Zaamslag geldt, dat de bebouwing van voor 1600 verloren is gegaan bij overstromingen. Voor de begrenzing in bijlage 4A is uitgegaan mondelinge informatie van de afdeling Milieu van de gemeente Terneuzen.

 

Axel is in de middeleeuwen gefortificeerd. In de tachtigjarige oorlog is een vesting aangelegd die ruimer is dan de middeleeuwse stad en een deel van het gebied binnen de vesting is pas veel later bebouwd.

 

Biervliet was in de middeleeuwen een belangrijke stad. Door overstromingen kreeg de stad een geïsoleerde ligging, waardoor de stad in verval raakte. De huidige plaats Biervliet ligt hierdoor overwegend binnen de oude vesting.

Hoofdstuk 5 Verantwoording dataset bodemanalyses

De gemeente Terneuzen administreert alle bij haar aanwezige bodemonderzoeken in het gemeentelijk bodeminformatiesysteem Squit-Bodem.

Voorliggende bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op:

  • 1.

    De dataset van de voorgaande versie van de bodemkwaliteitskaart uit 2009

  • Dit betreft de dataset zoals deze op 14 mei 2008 digitaal bij de gemeente Terneuzen aanwezig was (invoer tot en met rapportcode AA071503334), aangevuld met 2 recenter ingevoerde rapporten meegerekend, teneinde een aanvankelijk niet gezoneerd deelgebied alsnog te kunnen zoneren (rapportcodes AA071503357 en AA071503370).

    • 1.

      Nieuw ingevoerde gegevens vanaf rapportcode AA071503334 t/m AA071505240. (invoer tot 15 januari 2015, aangevuld met een aantal ontbrekende waarden voor PCB)

 

Zowel voor de eerste versie uit 2009 als in 2015 is op de dataset is een aantal controles uitgevoerd. Naar aanleiding hiervan zijn tientallen bodemrapporten uit het archief gehaald om analysegegevens te controleren en eventueel te corrigeren c.q. aan te vullen.

 

Bijlage 5 bevat een overzicht van niet representatieve rapporten / analyses, die als zodanig niet zijn meegerekend in de bodemkwaliteitskaart. In beginsel zijn afwijkende, hogere concentraties alleen buiten de dataset gelaten voorzover deze kunnen worden verklaard door een lokaal afwijkende situatie.

 

Wanneer bij controle van de gegevens bleek dat de ingevoerde analyseresultaten betrekking hebben op slibmonsters, dan zijn deze niet meegerekend voor het opstellen van de bodemkwaliteitskaart.

 

In de dataset is specifiek gezocht naar monsteromschrijvingen zoals “puin”, “asfalt” of “slib”. Dergelijke omschrijvingen duiden op niet representatieve monsters die als zodanig buiten de dataset voor de zoneringsberekeningen zijn gelaten.

 

Daarnaast zijn analyseresultaten van de volgende onderzoekstypes3 4 standaard buiten beschouwing gelaten (voorzover analysegegevens bij deze rapporten zijn ingevoerd):

  • -

    Saneringsonderzoeken (SO)

  • -

    saneringsplannen (SP)

  • -

    saneringsevaluaties (SE)

 

De totale dataset bevat 2115 monsters die alleen op minerale olie en niet op andere stoffen geanalyseerd zijn. Regelmatig betreft dit analyses van lokale olieverontreinigingen. In ieder geval betreft dit nagenoeg altijd analyses van monsters die zijn genomen op plaatsen die verdacht zijn voor verontreiniging met minerale olie. Om deze reden is ervoor gekozen om geen van deze 2115 monsters mee te nemen, ongeacht of het een mengmonster of separaat monster betreft en ongeacht de gemeten concentratie.

 

In de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten is o.a. opgenomen, dat “duidelijk moet zijn of er sprake is van individueel geanalyseerde monsters of dat er sprake is van mengmonsters. In het laatste geval moet bekend zijn hoeveel grepen in dat mengmonster zijn samengevoegd en welk bodemvolume door het mengmonster wordt gerepresenteerd”.

3Onderzoekstypes zoals ingevoerd in Squit-Bodem

In het gemeentelijk BIS zijn zowel individuele monsters als mengmonsters ingevoerd. In het laatste geval is veelal ook aangegeven uit hoeveel deelmonsters dit mengmonster bestaat. Voor het opstellen van de bodemkwaliteitskaart is geen onderscheid gemaakt in meetwaarden afkomstig van individuele monsters danwel mengmonsters, aangezien dit hooguit een verwaarloosbaar verschil op zou leveren. Wel is voor verschillende locaties besloten om individuele monsters als niet representatief te beschouwen, wanneer het een uitsplitsing van een eerder geanalyseerd mengmonster of de uitkartering van een lokale verontreiniging betreft. Wanneer deze wel worden meegerekend zouden de gegevens van een lokale verontreiniging de berekeningen onevenredig beïnvloeden.

Voor detailinformatie over de onderliggende onderzoeksgegevens, zoals samenstelling van mengmonsters en eventuele monstervoorbehandeling wordt verwezen naar de rapporten van de betreffende bodemonderzoeken (zoals aanwezig in het archief van de gemeente) en de in deze onderzoeken gehanteerde protocollen. Voor de statistische berekeningen is deze informatie verder niet relevant.

In het gemeentelijk BIS zijn bij veel onderzoeken geschatte waarden voor lutum en organische stof ingevoerd. In principe wordt in het BIS aangevinkt dat het een geschatte waarde betreft. Geschatte waarden voor lutum en organische stof zijn niet meegerekend voor het bepalen van de bodemtype-correctie.

Bij verschillende onderzoeken komen in het BIS dezelfde waarden voor lutum en organische stof bij meerdere monsters voor, zonder dat is aangevinkt dat het geschatte waarden betreft. In deze gevallen is aangenomen, dat een deel van de waarden voor lutum en organische stof geschatte waarden betreft. Dit betekent, dat wanneer in één bodemonderzoek meerdere keren dezelfde waarden voor lutum en organische stof bij bovengrondmonsters zijn ingevoerd, deze waarden slechts 1 x zijn meegerekend. Hetzelfde geldt voor de ondergrond. Op deze wijze zijn voor 492 grondmonsters uit 121 bodemrapporten de ingevoerde lutum- en organische stof percentages buiten beschouwing gelaten (dataset 2009).

Uiteindelijk is de kwaliteit van de gezoneerde gebieden vastgesteld op basis van 3851 analyseresultaten van de bovengrond (0-0,5 m-mv) en 3413 analyseresultaten van de ondergrond (0,5-2,0 m-mv), afkomstig uit 1581 bodemrapporten.

Deze bodemrapporten hebben een verschillende ouderdom:

  • -

    12% van de onderzoeken is na 1-1-2008 gerapporteerd

  • -

    circa 30% van de onderzoeken is na 1-1-2003 gerapporteerd

  • -

    circa 2/3 van de onderzoeken is na 1-1-1998 gerapporteerd

  • -

    91% van deze onderzoeken is na 1-1-1994 gerapporteerd.

 

In enkele specifieke gevallen zijn rapporten uit de lijst in bijlage 5 vanwege hun ouderdom als niet bruikbaar voor de bodemkwaliteitskaart beschouwd. Het gaat dan om rapporten met hoge detectiegrenzen (detectiegrenzen boven de achtergrondwaarde) of rapporten waar de monsters op basis van een toenmalig protocol over een dieptetraject van 0,0 – 1,5 m-mv zijn genomen.

 

Voor het overige is geen onderscheid gemaakt op basis van de ouderdom van gegevens. In de praktijk blijkt er bij bodemkwaliteitskaarten geen onderscheid te maken op basis van ouderdom van gegevens, behoudens situaties van recent opgehoogde gebieden waar de kwaliteit van het vroegere maaiveld afwijkt van het ophoogmateriaal en dus van belang is of het onderzoek is uitgevoerd vóór of na ophoging. Op enkele plaatsen heeft in de gemeente Terneuzen recent ophoging plaatsgevonden (Axelsche Vlakte). Het ophoogmateriaal wijkt hier echter niet af van het oorspronkelijke maaiveld.

 

In Squit-Bodem zijn alleen rapport- en locatiecontouren gedigitaliseerd. Er is geen exacte ligging van de meetpunten binnen het onderzoek ingetekend. Voor de coördinaten van de meetpunten is uitgegaan van het middelpunt van het betreffende bodemonderzoek. In het algemeen is dit voldoende nauwkeurig, omdat in het algemeen het hele bodemonderzoek binnen dezelfde zone ligt. Voor een aantal onderzoeken die in meerdere zones bleken te liggen is op basis van het betreffende dossier nagegaan welke analyses op welke zone betrekking hebben.

Hoofdstuk 6 Zone-indeling en statistiek

6.1 Zones in de bodemkwaliteitskaart

Het grondgebied van de gemeente Terneuzen is (op basis van statistische bewerkingen en interpretatie van het ruimtelijke patroon van waarnemingen) ingedeeld in de volgende zones:

Zone

 

Kwaliteitsklasse

 

Kwaliteitsklasse

 

 

Bovengrond (0-0,5 m-mv)

 

Ondergrond (0,5-2,0 m-mv)

 

 

 

 

 

 

 

A: Buitengebied en naoorlogse

 

Achtergrondwaarde

 

 

Achtergrondwaarde

 

woonwijken

 

 

 

 

 

 

B1: Woonwijken

 

Wonen

 

 

Achtergrondwaarde

 

B2: Woonwijken

 

Wonen

 

 

Wonen

 

C2: Woonwijken (Sasse Poort)

 

Industrie

 

 

Wonen

 

C3: Woonwijken (oude centra)

 

Industrie

 

 

Industrie

 

D: Bedrijfsterreinen

 

Achtergrondwaarde

 

 

Achtergrondwaarde

 

E1: Bedrijfsterreinen

 

Wonen

 

 

Achtergrondwaarde

 

G3: Bedrijfsterreinen

 

Voldoet niet aan klasse industrie

 

 

Industrie

 

 

 

 

 

 

 

G4: Landtong en Kanaaleiland

 

Voldoet niet aan klasse industrie

 

 

Voldoet niet aan klasse industrie

 

Sluiskil

 

 

 

 

 

 

K: Kanaalhavens, Broomchemie

 

Verdacht vanwege hoge EOX

 

 

Verdacht vanwege hoge EOX

 

en omgeving

 

Overige parameters uit NEN5740:

 

 

Overige parameters uit NEN5740:

 

 

Achtergrondwaarde

 

 

Achtergrondwaarde

 

 

 

 

 

 

 

Voor ruim 3% van het gemeentelijk oppervlak is geen gemiddelde kwaliteitsklasse vastgesteld. Dit betreft met name enkele grote provinciale inrichtingen (Dow Benelux, Heros, Yara), kleine bedrijfsterreinen met (vrijwel) geen gegevens en stortplaatsen.

 

De bodemkwaliteitskaart met de begrenzing van deze zones is opgenomen in bijlage 15A t/m 15E.

 

Op basis van de beschikbare analyseresultaten is voor deze zones een aantal statistische kengetallen berekend (diverse percentielwaarden, gemiddelde, lognormaal gemiddelde). De resultaten hiervan zijn opgenomen in bijlage 7 t/m 13. De kengetallen zijn apart berekend voor de bovengrond (0-0,5 m-mv) en voor de ondergrond (0,5-2,0 m-mv). Voor het berekenen van het gemiddelde en het lognormaal gemiddelde zijn meetwaarden lager dan de detectiegrens vervangen door 0,7 x detectiegrens.

 

De achtergrondwaarden en de maximale waarden voor wonen en industrie zijn voor veel stoffen afhankelijk van het bodemtype (percentages lutum en organische stof). Om de getallen gemakkelijk met elkaar te kunnen vergelijken, zijn alle statistische kentallen omgerekend naar standaardbodem (lutum=25%, humus=10%). Vermenigvuldiging van het kental met de waarde uit de kolom bodemtypecorrectie geeft het oorspronkelijke kengetal.

 

De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten schrijft voor, dat tevens de betrouwbaarheidsintervallen van het gemiddelde worden vermeld. Ter voldoening hieraan zijn deze betrouwbaarheidsintervallen voor de definitieve zones opgenomen in bijlage 14.

Oppervlakte en aantal representatieve waarnemingen per zone:

Zone

Oppervlakte

Bovengrond (0-0,5 m-mv)

Ondergrond (0,5-2,0 m-mv)

Aantal

Per km2

Aantal

Per km2

A

Buitengebied en naoorlogse

woonwijken, kwaliteitsklasse AW

232,79 km2

1637

7,0 / km2

742

3,2 / km2

B1

Woonwijken, kwaliteitsklasse Wonen

Ondergrond: Achtergrondwaarde

3,80 km2

385

101,2 / km2

223

58,6 / km2

B2

Woonwijken, kwaliteitsklasse Wonen

Ondergrond: kwaliteitsklasse Wonen

1,52 km2

222

146,5 / km2

208

137,3 / km2

C2

Woonwijken (Sasse Poort),

kwaliteitsklasse Industrie

Ondergrond: kwaliteitsklasse Wonen

0,10 km2

21

213,1 / km2

32

324,7 / km2

C3

Woonwijken (oude centra)

kwaliteitsklasse Industrie

0,87 km2

200

229,8 / km2

205

235,6 / km2

D

Bedrijfsterreinen, kwaliteitsklasse AW

6,68 km2

498

74,6 / km2

280

41,9 / km2

E1

Bedrijfsterreinen, kwaliteitsklasse

Wonen

Ondergrond: Achtergrondwaarde

0,12 km2

41

350,9 / km2

27

231,1 / km2

G3

Bedrijfsterreinen, voldoet niet aan kwaliteitsklasse Industrie

Ondergrond: kwaliteitsklasse industrie

0,33 km2

149

452,7 / km2

135

410,2 / km2

G4

Bedrijfsterreinen, voldoet niet aan

kwaliteitsklasse Industrie

0,34 km2

144

427,4 / km2

145

430,4 / km2

K

Kanaalhavens, Broomchemie en

omgeving, kwaliteitsklasse AW

afgezien van hoge EOX

0,31 km2

34

110,0 / km2

39

126,1 / km2

Overige gebieden, geen kwaliteit

vastgesteld

7,71 km2

 

 

 

 

 

Het aantal waarnemingen verschilt per parameter. In bovenstaande tabel is uitgegaan van het aantal waarnemingen voor PAK. In het algemeen zijn voor de metalen met name in de ondergrond meer gegevens beschikbaar dan voor PAK.

Ondergrond dieper dan 2 m-mv 

In alle zones in Zeeuwsch-Vlaanderen is de kwaliteit van de ondergrond tussen 0,5 en 2,0 m-mv vergelijkbaar of beter dan in de bovengrond (0-0,5 m-mv). Voorzover voldoende gegevens beschikbaar zijn is de ondergrond steeds ingedeeld in dezelfde danwel een schonere kwaliteitsklasse dan de bovengrond.

 

Voor de ondergrond dieper dan 2 m-mv zijn weinig meetgegevens beschikbaar. Voor de berekeningen van de diepere ondergrond zijn de zones A met buitengebied en recente woonwijken uit de drie Zeeuws-Vlaamse gemeentes samengevoegd. In bijlage 7 zijn voor de zone A (buitengebied en naoorlogse woonwijken) tevens de statistische kengetallen opgenomen voor het dieptetraject 2,0-4,0 m-mv. Hierin wordt bevestigd, dat ook de diepere ondergrond van deze zone voldoet aan de achtergrondwaarde.

 

Voor de overige zones zijn dieper dan 2,0 m-mv onvoldoende gegevens beschikbaar om de statistische berekeningen uit te voeren. Ook voor de overige zones wordt verwacht, dat de diepere ondergrond een vergelijkbare of betere kwaliteit heeft dan de bovenste 2 meter. Wanneer de grond op een onverdachte locatie in het dieptetraject 0,5-2,0 m-mv voldoet aan de achtergrondwaarde, dan mag worden aangenomen dat ook de grond dieper dan 2,0 m-mv voldoet aan de achtergrondwaarde.

6.2 Toelichting op de verschillende zones

Zone A: Buitengebied en naoorlogse woonwijken 

De zone ´A: Buitengebied en naoorlogse woonwijken A´ komt voor het overgrote deel overeen met de zone ´Zeeuwsch-Vlaanderen’ uit de voorgaande bodemkwaliteitskaart uit 2003. In deze zone zijn het buitengebied, de woonwijken na 1960 en (sport)parken, begraafplaatsen en recreatiegebieden samengevoegd. De statistische kengetallen van deze zone zijn opgenomen in bijlage 7. Deze zone voldoet aan de achtergrondwaarde. Dit geldt zowel voor de bovengrond als de ondergrond.

 

De woonwijken na 1960 en de (sport)parken / begraafplaatsen zoals weergegeven in bijlage 4A t/m 4D zijn apart doorgerekend om te verifiëren of deze gebieden terecht met het buitengebied kunnen worden samengevoegd. Hierbij is tevens gecontroleerd of één of meer van deze deelgebieden een afwijkende bodemkwaliteit hebben, door het ruimtelijke patroon van de meetgegevens te bekijken en door grotere deelgebieden apart door te rekenen. Hierin kwam alleen een deelgebied in Sluiskil naar voren met een afwijkende bodemkwaliteit.

 

In de voorgaande BKK is de ophooglaag in de wijk Serlippenspolder bij deze zone gevoegd. Ter controle is deze ophooglaag apart doorgerekend. Hieruit blijkt, dat deze inderdaad bij deze zone gevoegd kan worden. Verder blijkt de bodemkwaliteit in inpolderingen van na 1850 (Braakmanpolder) niet af te wijken van de rest van het buitengebied.

 

In principe zijn in deze zone dus met het buitengebied samengevoegd de gebieden die in de kaarten met de bebouwingsgeschiedenis (bijlage 4A t/m 4D) de legenda-eenheid ‘woonwijk > 1960’ of ‘(sport)park / begraafplaats hebben.

 

Uitzonderingen zijn:

  • -

    Het met baggerspecie opgehoogde gebied Smitsschorre ten zuidwesten van Axel (geen kwaliteit vastgelegd);

  • -

    Enkele begraafplaatsen en recente woonwijken binnen oude vestingen van Axel, Biervliet en Sas van Gent;

  • -

    Een gedeelte van Sluiskil waar op meerdere plaatsen hogere waarden dan de achtergrondwaarde zijn gemeten (opgenomen in zone ‘B1: Woonwijken’).

In de kaartlaag met de bebouwingsgeschiedenis is een aantal correcties doorgevoerd ten opzichte van de eerdere bodemkwaliteitskaart uit 2004. In deze gevallen wijzigt ook de grens van de zone ten opzichte van deze eerdere bodemkwaliteitskaart. Meestal betekent dit, dat kleinere gebieden zijn toegevoegd aan de zone. Met name bij Koewacht bleek de begrenzing van de oude bebouwing (bebouwing voor 1940) bij de voorgaande bodemkwaliteitskaart te ruim te zijn ingetekend. Het omgekeerde komt minder vaak voor. Een aantal bedrijfsterreinen in Axel en omgeving was bij de voorgaande bodemkwaliteitskaart gedeeltelijk opgenomen in de zone “Zeeuwsch-Vlaanderen”.

Voor de wijken uit de periode 1940-1960 zijn afzonderlijk de statistische kengetallen berekend. De wijken uit deze periode in Terneuzen voldoen nipt aan de achtergrondwaarde, zodat deze zijn toegevoegd aan deze zone. Voor de overige kernen zijn de wijken uit deze periode opgenomen in de zone ‘B1: Woonwijken’.

Voor het buitengebied ten zuiden van Sas van Gent (0,2 km2) zijn geen meetgegevens beschikbaar. Strikt genomen mogen volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten niet-aaneengesloten deelgebieden worden samengevoegd tot één zone voor zover per deelgebied minimaal 3 meetpunten beschikbaar zijn. In afwijking hiervan kiest de gemeente ervoor om het buitengebied ten zuiden van Sas van Gent wel deel te laten uitmaken van de zone ‘A: Buitengebied en naoorlogse woonwijken’.

Zone B1: Woonwijken en zone B2: Woonwijken 

In de zones ‘B1 Woonwijken’ en ‘B2 Woonwijken’ zijn alle wijken en kernen ouder dan 1940 samengevoegd, met uitzondering van de oudste gedeeltes van Terneuzen, Axel, Zaamslag en Sas van Gent. Verder zijn in deze zone opgenomen de resterende wijken die geen deel uitmaken van de hierboven beschreven zone ‘Buitengebied en naoorlogse woonwijken A’. Het voormalige Sluiskil Oost is inmiddels gesloopt, maar is wel opgenomen in de zone ‘B1 Woonwijken’.

 

De bovengrond van deze zones voldoet aan de maximale waarden voor de functie wonen (MaxWONEN). Voor de ondergrond is nog een onderscheid te maken tussen deelgebieden waar de ondergrond voldoet aan de Achtergrondwaarden en deelgebieden waar de ondergrond voldoet aan MaxWONEN:

  • -

    Zone B1 Woonwijken: ondergrond voldoet aan achtergrondwaarde

  • -

    Zone B2 Woonwijken: ondergrond voldoet aan MaxWONEN

 

De statistische kengetallen hiervan zijn opgenomen in bijlage 8A en bijlage 8B.

 

Alle oude kernen zijn eerst afzonderlijk doorgerekend. Voorzover voldoende gegevens beschikbaar zijn bleek de bovengrond in elke afzonderlijke kern gemiddeld niet te voldoen aan de achtergrondwaarden, maar wel aan de MaxWONEN (afgezien van enkele oude delen die al rond 1600 bebouwd waren). Voor de gemeentes Hulst en Sluis geldt hetzelfde (lit. 2 en lit. 3).

In sommige kernen met weinig gegevens is het gemiddelde voor zink hoger dan MaxWONEN, maar liggen vrijwel alle meetwaarden voor zink binnen de toetsingsregel (zie ook lit. 17). Gezien het geringe aantal waarnemingen is het voor deze kernen niet goed mogelijk om betrouwbare statistische kengetallen te berekenen en hebben deze enkel een indicatief karakter. In deze hogere zinkgehaltes wordt geen reden gezien om deze kernen niet samen te voegen met de overige oude kernen.

Een voorbeeld is Driewegen (bij Biervliet). In het deel van Driewegen ouder dan 1940 zijn voor de bovengrond 13 waarnemingen beschikbaar, waarvan 10 waarnemingen > MaxWONEN voor zink. Van deze 6 analyses blijven er 5 binnen de toetsingsregel. Zowel het gemiddelde als P25 t/m P90 zijn > MaxWONEN voor zink maar binnen de toetsingsregel.

Voor de volgende oude kernen zijn (vrijwel) geen analysegegevens beschikbaar:

  • -

    Reuzenhoek (3 analyse bovengrond)

  • -

    Schapenbout (1 analyse bovengrond)

  • -

    Stoppeldijkveer (geen analyses)

  • -

    Wulpenbek (geen analyses)

 

Op grond van de beschikbare informatie van andere oude kernen is ervoor gekozen om ook deze kernen bij de zone ‘B1 Woonwijken’ te voegen. Het is niet waarschijnlijk dat deze kernen in een andere klasse zouden vallen wanneer meer gegevens in deze kernen beschikbaar zouden zijn.

 

Voor de woonwijken uit de periode 1940-1960 zijn alleen in Terneuzen, Axel, Sas van Gent en Sluiskil voldoende gegevens beschikbaar om een uitspraak over de gemiddelde kwaliteit van de bovengrond te doen. Alleen de wijken uit deze periode in Terneuzen voldoen nipt aan de achtergrondwaarde, zodat deze zijn toegevoegd aan de zone ‘A Buitengebied en woonwijken’. Voor de overige kernen zijn de wijken uit deze periode opgenomen in de zone ‘B1 Woonwijken’.

 

In de overige kernen hebben de wijken uit de periode 1940-1960 een geringe oppervlakte en zijn in deze wijken nauwelijks analysegegevens beschikbaar. Deze wijken zijn eveneens bij de zone ‘B1 Woonwijken’ gevoegd, gezien de beschikbare informatie van de grotere kernen.

Onderscheid op basis van de kwaliteit van de ondergrond

Voor de volgende deelgebieden met voldoende gegevens voldoet de ondergrond (0,5-2,0 m-mv) aan de achtergrondwaarden (opgenomen in zone B1 Woonwijken):

  • -

    Axel, gedeelte ouder dan 1940 (exclusief gedeelte dat is opgenomen in zone Woonwijken C)

  • -

    Axel, wijken 1940-1960

  • -

    Koewacht

  • -

    Sluiskil

  • -

    Westdorpe

 

Zuiddorpe is op basis van 14 waarnemingen van de ondergrond opgenomen in de zone B1 Woonwijken.

Voor de volgende deelgebieden voldoet de ondergrond niet aan de achtergrondwaarde, maar wel aan de MaxWONEN (opgenomen in de zone B2 Woonwijken):

  • -

    Biervliet

  • -

    Hoek

  • -

    Binnenstad Terneuzen

  • -

    Terneuzen, wijken 1900 – 1940

 

Voor een aantal kleinere kernen zijn weinig gegevens beschikbaar (5 tot 10 analyses van de ondergrond). Bij deze kernen is als criterium aangehouden, dat tenminste 80% van de waarnemingen aan de achtergrondwaarde voldoet. Op basis van dit criterium zijn de volgende deelgebieden bij zone ‘B1 Woonwijken’ gevoegd:

  • -

    Driewegen (bij Biervliet)

  • -

    Griete

  • -

    Magrette

  • -

    vm. Sluiskil Oost (4 waarnemingen, allen < achtergrondwaarde)

  • -

    Spui

  • -

    Zaamslag

  • -

    Zandstraat

 

Op grond van voornoemde resultaten zijn ook de resterende kernen met (vrijwel) geen meetgegevens bij de zone ‘B1 Woonwijken’ gevoegd.

Zone C2: Woonwijken (Sasse Poort) 

Het plangebied Sasse Poort aan de zuidkant van Sas van Gent is opgenomen in een aparte zone. Al voor de tweede wereldoorlog had dit gebied een industriële bestemming. Inmiddels ligt het gebied braak en zijn er plannen voor woningbouw. Binnen dit gebied is voldoende bodemonderzoek uitgevoerd om een gemiddelde bodemkwaliteit vast te stellen. Deze blijkt in dit gebied niet te voldoen aan MaxWONEN. De statistische kengetallen voor Sasse Poort zijn opgenomen in bijlage 9A.

Zone C3: Woonwijken (oude centra) 

In de zone ‘C3 Woonwijken (oude centra)’ zijn de oudste gedeeltes van Terneuzen, Axel, Zaamslag, Sas van Gent en Philippine samengevoegd. De statistische kengetallen van deze samengevoegde deelgebieden zijn opgenomen in bijlage 9B. Statistische kengetallen voor de afzonderlijke deelgebieden zijn opgenomen in lit. 17.

 

De boven- en ondergrond van deze zone voldoen niet aan MaxWONEN en worden derhalve ingedeeld in de kwaliteitsklasse industrie.

 

Voor Terneuzen en Zaamslag is uitgegaan van de bebouwing rond 1600 zoals aangegeven in bijlage 4A en 4B. In Axel gaf het ruimtelijke patroon van de onderzoeksgegevens aanleiding om een ruimer gebied te nemen, overeenkomend met de bebouwing zoals aangegeven op een topografische kaart uit 1910. Voor Philippine en Sas van Gent bevat de zone de oude vestingen. Op basis van de beschikbare onderzoeksresultaten is de grens aan de noordkant van Philippine en bij de Canadalaan in Sas van Gent iets verlegd.

Zone D: Bedrijfsterreinen 

In de zone ‘D: Bedrijfsterreinen’ zijn alle bedrijfsterreinen samengevoegd waarvan de gemiddelde bodemkwaliteit in de boven- en ondergrond voldoet aan de achtergrondwaarde. De statistische kengetallen van deze zone zijn opgenomen in bijlage 10.

 

Deels betreft dit gebieden die in de bodemkwaliteitskaart van Zeeland Seaports waren opgenomen als aparte zones, waarbij deze voor de reguliere NEN5740-parameters als ‘schoon’ waren geclassificeerd:

  • -

    Mosselbanken en Axelsche Vlakte;

  • -

    Kanaalhavens 1960-2005;

  • -

    Zuidelijke deel van het terrein van Dow Benelux (aangeduid als ‘cluster 5’, destijds onderdeel van de zone ‘Zeeuwsch-Vlaanderen, aanvulling Zeeland Seaports’. Voor de overige terreindelen van Dow Benelux is een saneringsplan opgesteld en is in onderhavige bodemkwaliteitskaart verder geen kwaliteit vastgelegd).

 

In aanvulling hierop blijken ook de overige Terneuzense bedrijfsterreinen uit de periode 1960-heden te voldoen aan de achtergrondwaarde (Handelspoort, Hughersluys, Haarmanweg). Daarnaast blijken de bedrijfsterreinen aan de Industrieweg uit de periode 1940-1960 gemiddeld te voldoen aan de achtergrondwaarde.

 

Diverse andere bedrijfsterreinen in de gemeente hebben eveneens voldoende gegevens om vast te stellen dat de gemiddelde bodemkwaliteit aan de achtergrondwaarde voldoet, zodat ook verschillende andere bedrijfsterreinen bij deze zone zijn gevoegd. Voor kleinere bedrijfsterreinen met (vrijwel) geen onderzoeksgegevens is echter geen kwaliteit vastgelegd. Ditzelfde geldt voor bedrijfsterreinen waar in de weinige beschikbare onderzoeksgegevens een verontreiniging is aangetoond.

Zone E1: Bedrijfsterreinen 

In de zone ‘E1 Bedrijfsterreinen’ is een aantal bedrijfsterreinen in Axel samengevoegd waarvan de gemiddelde bodemkwaliteit niet voldoet aan de achtergrondwaarde, maar wel aan MaxWONEN. De statistische kengetallen van deze zone zijn opgenomen in bijlage 11.

 De bepalende parameter is PAK. In de ondergrond is het gemiddelde voor PAK hoger dan de achtergrondwaarde, maar dit gemiddelde valt binnen de grenzen van de toetsingsregel  

Zone G3: Bedrijfsterreinen 

In de zone ‘G3 Bedrijfsterreinen’ zijn de volgende deelgebieden samengevoegd:

  • -

    Industrie Terneuzen < 1940;

  • -

    bedrijfsterrein aan de Kinderdijk ten zuiden van Axel

  • -

    het meest zuidelijke deel van het ‘Industrieterrein Noord’ in Sas van Gent (Westkade 111).

 

In bijlage 4A is een strook langs de Beneluxweg en de omgeving van de Schuttershofweg aangeduid als ‘bedrijfsterrein < 1940’. In het noorden van dit deelgebied is of wordt een aantal locaties gesaneerd (o.a. bij de Schuttershofweg). Het gedeelte tussen de Beneluxweg en ‘Langs het Spoor’ was voor de tweede wereldoorlog al in gebruik als rangeerterrein. Ook hier zijn verschillende verontreinigingen aangetroffen.

 

Ook de beide andere deelgebieden worden gekenmerkt door verschillende verontreinigingen.

 

In bijlage 12A zijn de statistische kengetallen voor deze zone opgenomen. Er is voor deze zone geen verdere aandacht besteed aan het verwijderen van niet representatieve gegevens. Door de gegevens van enkele ernstig verontreinigde locaties in het noorden van het deelgebied ‘Industrie Terneuzen < 1940’ is het rekenkundig gemiddelde voor verschillende stoffen in de bovengrond hoger dan de interventiewaarde. Wanneer deze locaties niet worden meegerekend en alleen het gedeelte van het rangeerterrein wordt doorgerekend vallen de statistische kengetallen voor dit deelgebied lager uit. In dat geval valt het gebied binnen de klasse MaxINDUSTRIE.

Zone G4: Landtong en Kanaaleiland Sluiskil 

Op de Landtong en Kanaaleiland Sluiskil voldoen zowel de boven- als ondergrond niet aan de maximale waarde voor industrie (MaxINDUSTRIE). In de bodemkwaliteitskaart van Zeeland Seaports waren deze gebieden nog als 2 aparte zones opgenomen. Aangezien beide gebieden dezelfde kwaliteitsklasse hebben (lit. 17) zijn deze samengevoegd. De statistische kengetallen van de Landtong en Kanaaleiland Sluiskil zijn opgenomen in bijlage 12B. Overigens lijkt op basis van het ruimtelijke patroon van de onderzoeksgegevens de oostelijke kant van Kanaaleiland Sluiskil minder verontreinigd dan de westelijke kant.

 

In het algemeen geldt minerale olie niet als een diffuse verontreiniging. In dit specifieke geval is minerale olie echter wel bepalend voor de classificatie van de zone. In de hele zone komen verhoogde gehalten voor minerale olie voor, zonder dat deze terug te voeren zijn op een duidelijke lokale bron.

Zone K: Kanaalhavens Broomchemie en omgeving 

In de bodemkwaliteitskaart van Zeeland Seaports is een aparte zone opgenomen voor het gebied aan weerszijden van de meest zuidelijke Kanaalhaven (terreinen van Broomchemie, bulkterminal Verbrugge Terminals en Elocoat). In dit gebied komen duidelijk hogere waardes voor EOX voor, waardoor het gebied duidelijk afwijkt van de rest van de bedrijfsterreinen.

 

De statistische kengetallen van de zone ‘Kanaalhavens, broomchemie en omgeving’ zijn opgenomen in bijlage 13.

 

In bijlage 13 zijn tevens de getallen voor EOX opgenomen. Voor EOX is in de Regeling bodemkwaliteit geen normering meer opgenomen. De hoge waardes voor EOX geven echter aanleiding om de zone als verdacht te blijven beschouwen.

 

De overige parameters voldoen aan de achtergrondwaarde (boven- en ondergrond).

Gebieden waarvoor geen kwaliteit is vastgesteld 

Naast de hierboven beschreven gebieden is voor circa 3% van het gemeentelijk grondgebied geen ‘gemiddelde’ kwaliteit vastgesteld. Dit betreft met name:

  • -

    enkele grote provinciale inrichtingen (Dow Benelux, Heros, Yara),

  • -

    kleine bedrijfsterreinen met (vrijwel) geen gegevens

  • -

    stortplaatsen (en andere verdachte c.q. verontreinigde gebieden, zoals Blikweide en het terrein aan het uiteinde van de Frankrijkweg waar verhoogde concentraties PAK tot boven de interventiewaarde voorkomen, gerelateerd aan kolengruishoudende bodemlagen).

 

Voor bedrijfsterreinen met (vrijwel) geen gegevens is geen kwaliteit vastgelegd, aangezien er geen informatie beschikbaar is over de te verwachten kwaliteit van grond die hier bij graafwerkzaamheden vrijkomt. Als kwaliteitseis voor toe te passen grond kan worden aangesloten bij de kwaliteitseis van de wel gezoneerde omgeving.

 

Ook voor bedrijfsterreinen met weinig gegevens, waar verhoogde concentraties zijn gemeten, valt moeilijk te bepalen of het hier een lokale of een diffuse verontreiniging betreft. Om deze reden is ook deze bedrijfsterreinen geen kwaliteit vastgelegd.

Gegevens nieuwe stoffenpakket 

In 2008 zijn de stoffen barium, kobalt, molybdeen en PCB toegevoegd aan het standaard stoffenpakket van NEN5740 (lit. 13).

 

In een wijzigingsblad bij de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten (lit. 6) is voor deze stoffen het minimum van 20 analyses per zone losgelaten. In plaats daarvan mag worden onderbouwd, dat deze stoffen niet van invloed op de classificatie van zones. Voor deze onderbouwing geldt een minimum van 30 waarnemingen per bodemlaag voor het hele bodembeheergebied tezamen4

In een aantal zones zijn voor deze ‘nieuwe’ stoffen inmiddels voldoende gegevens beschikbaar (minimaal 20 waarnemingen per zone). Deze nieuwe stoffen zijn in deze zones niet van invloed op de classificatie van de zone.

 

Voor de overige zones wordt in deze paragraaf onderbouwd, dat deze nieuwe stoffen eveneens niet van invloed zijn op de classificatie van de overige zones.

 

Voor de volgende zones zijn in zowel de bovengrond tenminste 20 waarnemingen beschikbaar van barium, kobalt, molybdeen en PCB:

  • A:

    Buitengebied en naoorlogse woonwijken

  • B1:

    Woonwijken

  • B2:

    Woonwijken (bovengrond 19 waarnemingen)

  • C3:

    Woonwijken (oude centra)

  • D:

    Bedrijfsterreinen

  • G3:

    Bedrijfsterreinen

4Voor barium geldt volgens het wijzigingsblad geen minimum aantal waarnemingen, aangezien er op dit moment geen normen zijn waaraan kan worden getoetst (afgezien van de interventiewaarde indien verhoogde gehaltes barium duidelijk zijn terug te voeren op een antropogene bron).

Molybdeen

In alle zones is bij tenminste de helft van de monsters geen gehalte molybdeen boven de detectiegrens aangetoond. In de zones ‘C3: Woonwijken (oude centra)’ en ‘G3: Bedrijfsterreinen’ komen iets hogere gehalten molybdeen voor dan in de overige zones. De hoogste meetwaarde molybdeen in de totale dataset van de gemeente Terneuzen bedraagt 11,2 mg/kgds en is daarmee ruimschoots lager dan

MaxWONEN.

Kobalt

Ook voor kobalt wordt meestal geen gehalte boven de Achtergrondwaarde gemeten. In alle zones is het gemiddelde van kobalt lager dan de Achtergrondwaarde. De zone ‘C3: Woonwijken (oude centra)’ bevat een aantal meetwaarden voor kobalt boven MaxWONEN, maar de 95-percentielwaarde voldoet nog wel aan MaxWONEN.

Barium

Voor barium zijn alle normen uit de Regeling bodemkwaliteit voor onbepaalde tijd ingetrokken. Barium is derhalve niet relevant voor de toetsing van de zones.

 

Oorspronkelijk was in de Regeling bodemkwaliteit voor barium een Achtergrondwaarde opgenomen van 190 mg/kgds (bij standaardbodem). In de zones met vooroorlogse bebouwing komen hogere gehalten barium voor dan in de overige zones, waardoor het gemiddelde in de zones ‘B1: Woonwijken’ en ‘C3: Woonwijken (oude centra)’ hoger is dan de oorspronkelijke Achtergrondwaarde.

PCB

Voor PCB is in deze zones in de meeste gevallen geen gehalte boven de detectiegrens gemeten. Voor het berekenen van het gemiddelde worden volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten waarden beneden de detectiegrens meegerekend als 0,7x detectiegrens. Bij een deel van de monsters is de detectiegrens hoger dan de Achtergrondwaarde, met name bij lage percentages organische stof. Het berekende gemiddelde komt hierdoor in een aantal zones boven de Achtergrondwaarde, zonder dat dit consequenties heeft voor de classificatie van de zone.

 

In de ondergrond van de zones ‘B1: Woonwijken’ en ‘D1: Bedrijfsterreinen’ is het berekende gemiddelde hoger dan MaxWONEN als gevolg van het meerekenen van detectiegrenzen die hoger zijn dan MaxWONEN (0,04 mg/kgds). In beide zones heeft een deel van de monsters een detectiegrens voor PCB van 0,07 mg/kgds of 0,014 mg/kgds (omgerekend naar standaardbodem: 0,35 mg/kgds en 0,07 mg/kgds). In de zone ‘B1: Woonwijken’ is bij 34 van de 37 monsters van de ondergrond geen gehalte boven de detectiegrens gemeten. In de zone ‘D1: Bedrijfsterreinen’ is bij 21 van de 24 monsters van de ondergrond geen gehalte boven de detectiegrens gemeten. De ondergrond van beide zones is derhalve geclassificeerd als Achtergrondwaarde.

 

NB. Enkele locaties met een lokale PCB-verontreiniging zijn niet meegerekend in de bodemkwaliteits-kaart. Dit betreft steeds verontreinigingen in tenminste matig puinhoudende lagen.

  

Zones met minder dan 20 waarnemingen

In de zone ‘E1: Bedrijfsterreinen’ zijn voor de ‘nieuwe’ stoffen 11 waarnemingen van de bovengrond en 9 waarnemingen van de ondergrond beschikbaar. Voor molybdeen is bij één monster een lichte overschrijding van de Achtergrondwaarde gemeten. Voor PCB zijn met uitzondering van één monster alle waarnemingen beneden de detectiegrens. Op basis van de beschikbare gegevens en de resultaten van de hiervoor beschreven zones zijn de ‘nieuwe’ stoffen ook voor deze zone niet van invloed op de classificatie van de zone.

 

Voor de zone G4: Bedrijfsterreinen: (Landtong en Kanaaleiland Sluiskil) zijn respectievelijk 5 bovengrondanalyses en 4 ondergrondanalyses beschikbaar. Dit is verder niet van belang, aangezien deze zone op basis van het oude stoffenpakket al niet voldoet aan klasse Industrie.

 

Tot slot zijn voor de volgende zones geen waarnemingen beschikbaar van het nieuwe stoffenpakket:

  • -

    C2: Woonwijken (Sasse Poort)

  • -

    K: Kanaalhavens, broomchemie en omgeving

 

Ook voor deze zones wordt op grond van de resultaten van de overige zones niet verwacht dat de ‘nieuwe’ stoffen van invloed zijn op de classificatie van de zone. 

  

6.4 Evaluatie DDD, DDE en DDT

In 2004 is in de bodemkwaliteitskaart van het buitengebied (lit. 9) vastgesteld, dat de bovengrond van de zone Zeeuwsch-Vlaanderen licht verontreinigd is met de som van DDD+DDE+DDT.

In de Regeling bodemkwaliteit wordt voor DDD, DDE en DDT niet meer getoetst aan een somparameter, maar aan achtergrondwaarden en maximale waarden voor elk van deze parameters afzonderlijk. In voornoemde bodemkwaliteitskaart (en de onderliggende databestanden) zijn alleen gegevens voor de som van DDD, DDE en DDT beschikbaar.

De achtergrondwaarden van DDD, DDE en DDT zijn hoger dan de streefwaarde voor de som van deze drie parameters (in mg/kgds, standaardbodem):

 

Streefwaarde

Achtergrondwaarde

Maximale waarde

wonen

Maximale waarde

industrie

DDT

 

0,2

0,2

1

DDE

 

0,1

0,13

1,3

DDD

 

0,02

0,84

34

Som DDD+DDE+DDT

0,01

 

 

 

 

Voor elk van deze afzonderlijke parameters geldt, dat de achtergrondwaarde hoger is dan de vroegere streefwaarde voor de som van deze parameters.

 

In de bodemkwaliteitskaart uit 2004 is vastgesteld, dat voor de som van DDD+DDE+DDT het rekenkundig gemiddelde 0,13 mg/kgds bedraagt (omgerekend naar standaardbodem). De vraag is, of het buitengebied voldoet aan de afzonderlijke achtergrondwaarden voor DDD, DDE en DDT.

 

In de bodemkwaliteitskaart uit 2004 zijn voor de bovengrond 183 grondanalyses op DDD+DDE+DDT gebruikt. Gedeeltelijk betreft dit rapporten die in gemeentelijke BIS-sen zijn ingevoerd, gedeeltelijk is niet duidelijk uit welke onderzoeken deze gegevens afkomstig waren. Bij onderstaande evaluatie is alleen uitgegaan van onderzoeken waarvoor in de gemeentelijke BIS-sen analyseresultaten zijn ingevoerd voor de som van DDD+DDE+DDT.

 

Beschikbare gegevens som DDD+DDE+DDT in gemeentelijke BIS-sen:

 

Aantal rapporten

met DDD+DDE+DDT

Aantal analyses

totaal

Aantal analyses

> 0,004 mg/kgds

Aantal analyses

> detectiegrens

Strabis Hulst

(dec. 2007)

19

42

20

25

Strabis Terneuzen

57

311

105

132

(nov. 2007)

Bis4All Sluis

9

44

18

19

(maart 2008)

 

Voor de gemeentes Hulst en Terneuzen is een selectie gemaakt van rapporten met meetwaardes voor de som van DDD+DDE+DDT hoger dan 0,004 mg/kgds (= achtergrondwaarde DDD bij een humuspercentage van 2% of minder). Deze rapporten zijn in april 2008 bij deze gemeentes ingezien om de afzonderlijke meetwaarden voor DDD, DDE en DDT op te zoeken. Enkele rapporten zijn niet direct gevonden in het archief. Deze rapporten zijn verder niet meegerekend (7 analyses).

Verder zijn de volgende rapporten buiten beschouwing gelaten:

  • -

    2 rapporten in de gemeente Terneuzen, omdat de meetgegevens betrekking hebben op waterbodemonderzoek (rapportcode AA071502505 en rapportcode AA071502217).

  • -

    Het bodemonderzoek aan de Gerard v.d. Nissestraat 31 in Zaamslag (rapportcode AA071501120), omdat de gerapporteerde som van DDD+DDE+DDT niet in overeenstemming is met de gerapporteerde waarden voor DDD, DDE en DDT afzonderlijk.

  • -

    Gedempte kreek aan de Vrijstraat bij Sas van Gent (rapportcode AA071502825 voor alle parameters niet meegerekend).

  • -

    Een bodemonderzoek aan de Molenstraat te Zaamslag (rapportcode AA071501482): lokale verontreiniging van een boomgaard met duidelijk hogere waardes voor DDD+DDE+DDT.

  • -

    Lokale verontreiniging (opslag bestrijdingsmiddelen) met duidelijk hogere waardes voor DDD+DDE+DDT aan de Zoutestraat 200 in Hulst (rapportcodes AA06770757 t/m AA06770759).

 

Voor het overige zijn de gegevens niet gecontroleerd op eventuele lokale verontreinigingen van bijvoorbeeld voormalige boomgaarden.

 

Voor de gemeente Sluis zijn alleen de gegevens uit de bodemkwaliteitskaart van het landinrichtings-gebied Ponte gebruikt (10 bovengrond- en 10 ondergrondmonsters).

 

Als worst case benadering zijn de gemiddelde concentraties DDD, DDE en DDT bepaald voor een deelverzameling met alleen de monsters waarvoor de som van DDD+DDE+DDT gelijk of hoger is dan 0,004 mg/kgds (1). Daarnaast zijn de berekeningen uitgevoerd, waarbij voor de individuele waarden voor DDD, DDE en DDT als vervangende waarde de somparameter is genomen indien deze lager is dan 0,004 mg/kgds (2). Bij een deel van de monsters is sprake van detectiegrenzen, die hoger zijn dan de achtergrondwaarde voor DDD. Dit beïnvloedt de resultaten van de berekeningen, zodat in het tweede geval de monsters met een detectiegrens van 0,01 mg/kgds of hoger buiten beschouwing zijn gelaten.

 

(1) Worst case benadering, rekenkundig gemiddelden bovengrond, alleen monsters met som DDD+DDE+DDT > 0,004 mg/kgds:

 

Aantal:

N=106

Som

DDD+DDE+DDT

DDT

DDD

DDE

Gemeten waarden

0,0603 mg/kgds

0,0334 mg/kgds

0,0076 mg/kgds

0,0184 mg/kgds

Omgerekend naar

standaardbodem

0,163 mg/kgds

0,090 mg/kgds

0,020 mg/kgds

0,050 mg/kgds

Het rekenkundig gemiddelde voor het percentage organische stof bedraagt voor deze dataset 3,7%

 

(2) Rekenkundig gemiddelden bovengrond, som DDD+DDE+DDT als vervangende waarde voor individuele DDT, DDD en DDE indien som DDD+DDE+DDT < 0,004 mg/kgds (monsters met detectiegrenzen van 0,01 mg/kgds of hoger zijn buiten beschouwing gelaten).

Aantal:

Som

DDT

DDD

DDE

N=160

DDD+DDE+DDT

 

 

 

 

 

 

 

 

Gemeten waarden

0,0415 mg/kgds

0,0241 mg/kgds

0,0060 mg/kgds

0,0139 mg/kgds

 

 

 

 

 

Omgerekend naar

0,115 mg/kgds

0,065 mg/kgds

0,016 mg/kgds

0,038 mg/kgds

standaardbodem

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het rekenkundig gemiddelde voor het percentage organische stof bedraagt voor deze dataset 3,6%

 

    

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd, dat de bovengrond in Zeeuwsch-Vlaanderen voldoet aan de achtergrondwaarden voor DDD, DDE en DDT.

 

Voor de ondergrond (0,5-2,0 m-mv) zijn voor de drie Zeeuws-Vlaamse gemeentes tezamen 72 waarnemingen beschikbaar voor de som van DDD+DDE+DDT. Bij 65 van deze waarnemingen zijn geen concentraties DDD+DDE+DDT boven de detectiegrens gemeten. Ook de ondergrond van Zeeuwsch-Vlaanderen voldoet derhalve aan de achtergrondwaarden voor DDD+DDE+DDT.

  

6.5 Evaluatie nieuwe normering voor drins

In 2003 is in de bodemkwaliteitskaart van het buitengebied verder vastgesteld, dat de bovengrond van de zone Zeeuwsch-Vlaanderen licht verontreinigd is met de som van drins. Omgerekend naar standaardbodem bedraagt het rekenkundig gemiddelde voor drins in voornoemde bodemkwaliteitskaart 0,02 mg/kgds. In de Regeling bodemkwaliteit bedraagt de achtergrondwaarde voor drins 0,015 mg/kgds.

In de dataset voor DDD, DDE en DDT (zoals beschreven in paragraaf 5.1) zijn voor de bovengrond de gegevens beschikbaar van 128 analyses op drins. Bij 75% van deze analyses is geen gehalte drins boven de detectiegrens aangetoond. Voor waardes beneden de detectiegrens dient men volgens de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten een vervangende waarde van 0,7 x detectiegrens te hanteren.

Bij een deel van deze gegevens voor drins is sprake van hogere detectiegrenzen dan de achtergrondwaarde. Het meerekenen van deze gegevens leidt ertoe, dat het rekenkundig gemiddelde hoger wordt dan de achtergrondwaarde. Om deze reden zijn de analyseresultaten met detectiegrenzen van 0,015 mg/kgds of hoger voor de berekeningen buiten beschouwing gelaten. Voor de resterende 115 analyseresultaten van drins is het rekenkundig gemiddelde bepaald. Dit gemiddelde bedraagt zonder bodemtypecorrectie 0,00508 mg/kgds. Het hangt van het gehanteerde percentage organische stof bij de bodemtypecorrectie af, of dit gemiddelde bij omrekening naar standaardbodem hoger is dan de achtergrondwaarde. Bij een percentage organische stof van 3,4 % of hoger blijft dit gemiddelde lager dan de achtergrondwaarde. Bij een lager percentage organische stof zou het gemiddelde voor de som van drins hoger zijn dan de achtergrondwaarde, maar binnen de toetsingsregel vallen.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de bovengrond in Zeeuwsch-Vlaanderen voldoet aan de achtergrondwaarde voor drins.

Hoofdstuk 7 Generieke toepassingseisen in Zeeuwsch-Vlaanderen

7.1 Generieke toepassingseisen afhankelijk van bodemkwaliteit en bodemfunctie

In het voorgaande hoofdstuk is het grondgebied van de gemeente ingedeeld in een aantal zones op basis van enerzijds de functie van de bodem (buitengebied, wonen of bedrijfsterrein) en anderzijds de toetsing van de gemiddelde concentraties aan de achtergrondwaarde, MaxWONEN en MaxINDUSTRIE. Op dezelfde wijze is ook het grondgebied van de twee andere Zeeuws-Vlaamse gemeentes ingedeeld in een aantal zones.

Voor een goede vergelijkbaarheid is aan de zones een corresponderende lettercodering gegeven: een zone met dezelfde lettercode in de ene gemeente komt overeen met een zone met dezelfde lettercode in een andere gemeente. De tabel op de volgende pagina bevat een overzicht van alle zones in Zeeuwsch-Vlaanderen met de bodemfunctie, de kwaliteitsklasse en de generieke toepassingseis van deze zones.

Voor elk van de drie gemeentes geldt, dat meer dan 90% van het gemeentelijke grondgebied is ingedeeld in de zone A. In de zone A zijn het buitengebied en de woonwijken samengevoegd waarvan de gemiddelde bodemkwaliteit in de boven- en ondergrond voldoet aan de achtergrondwaarde.

De zones met de letters B bestaan uit woonwijken waarvan de bovengrond voldoet aan MaxWONEN en in de zones met letter C zijn woonwijken samengevoegd waarvan de bovengrond voldoet aan MaxINDUSTRIE. Binnen de zones B en C is nader onderscheid gemaakt op basis van de gemiddelde kwaliteit van de ondergrond: in de zone B1 voldoet de ondergrond aan de achtergrondwaarde, in de zones B2 en C2 voldoet de ondergrond aan MaxWONEN en in de zone C3 voldoet de ondergrond aan MaxINDUSTRIE.

Op dezelfde wijze zijn de letters D, E en F gebruikt voor bedrijfsterreinen waarvan de bovengrond gemiddeld voldoet aan de achtergrondwaarde, respectievelijk MaxWONEN en MaxINDUSTRIE. De letter G is gebruikt voor een aantal industriegebieden in de gemeente Terneuzen waarvan de bovengrond niet voldoet aan MaxINDUSTRIE. Tot slot zijn de letters H, J en K gebruikt voor enkele afwijkende zones.

De toepassingseis volgens het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit is afhankelijk van:

  • -

    De bodemkwaliteitsklasse van de zone

  • -

    De bodemfunctieklasse van de zone

 

De strengste van de twee is daarbij maatgevend. Dit betekent dat in sommige gevallen geen vrij grondverzet binnen dezelfde zone mogelijk is, namelijk wanneer de gemiddelde bodemkwaliteit niet overeenstemt met de bodemfunctieklasse. Dit geldt in de drie Zeeuwsch-Vlaamse gemeentes in de zones C2 en C3. De bodemfunctieklasse in deze zones is ‘wonen’, maar de bodemkwaliteitsklasse is ‘industrie’. In de gemeente Hulst is verder geen vrij grondverzet mogelijk in de Hertogin Hedwigepolder (bodemkwaliteitsklasse industrie).

 

De tabel op de volgende pagina bevat de generieke toepassingseisen van de verschillende zones in Zeeuwsch-Vlaanderen. Hierbij is uitgegaan van de bodemkwaliteitsklasse van de bovengrond. In bijlage 6A t/m 6C van de Nota Bodembeheer (lit. 1) zijn de toepassingseisen voor Zeeuwsch-Vlaanderen in kaart weergegeven.

 

Functie

(terreingebruik)

Bodemkwaliteitsklasse

bovengrond (0-0,5 m-mv)

Bodemkwaliteitsklasse

ondergrond (0,5-2,0 m-mv)

TOEPASSINGSEIS

Zonenaam

gemeente Hulst

Zonenaam

gemeente Terneuzen

Zonenaam

gemeente Sluis

A

Buitengebied en

wonen

Achtergrondwaarde

Achtergrondwaarde

Achtergrondwaarde

A: Buitengebied en

woonwijken > 1960

A: Buitengebied en

naoorlogse woonwijken

A: Buitengebied en

naoorlogse woonwijken

B1

Wonen

Wonen

Achtergrondwaarde

Maximale waarde wonen

B1: Woonwijken < 1960

B1: Woonwijken

 

B2

Wonen

Wonen

Wonen

Maximale waarde wonen

 

B2: Woonwijken

B2: Woonwijken

vooroorlogse kernen

C2

Wonen

Industrie

Wonen

Maximale waarde wonen

C: Binnenstad Hulst

C2: Woonwijken (Sasse Poort)

C: Woonwijken 17e eeuwse kernen

C3

Wonen

Industrie

Industrie

Maximale waarde wonen

 

C3: Woonwijken (oudste delen)

 

D

Bedrijfsterrein

Achtergrondwaarde

Achtergrondwaarde

Achtergrondwaarde

D: Bedrijfsterreinen

D: Bedrijfsterreinen

D: Bedrijfsterreinen

E1

Bedrijfsterrein

Wonen

Achtergrondwaarde

Maximale waarde wonen

E1: Bedrijfsterreinen

E1: Bedrijfsterreinen

 

F2

Bedrijfsterrein

Industrie

Wonen

Maximale waarde wonen

F2: Bedrijfsterreinen

 

 

G3

Bedrijfsterrein

Voldoet niet aan Industrie

Industrie

Maximale waarde industrie

 

G3: Bedrijfsterreinen

 

G4

Bedrijfsterrein

Voldoet niet aan Industrie

Voldoet niet aan Industrie

Maximale waarde industrie

 

G4 Landtong en Kanaaleiland Sluiskil

 

H

Buitengebied

Industrie

Achtergrondwaarde

Achtergrondwaarde

H: Hertogin Polderwijn

 

 

J

Bedrijfsterrein

Vermoedelijk wonen

Vermoedelijk Achtergr.w.

Achtergrondwaarde

 

 

J: Breskens Havens

K

Bedrijfsterrein

Verdacht vanwege EOX

Verdacht vanwege EOX

Achtergrondwaard

 

K: Kanaalhavens Broomchemie e.o.

 

7.2 Zones met 95-percentielwaarde groter dan de interventiewaarde

De indeling van de zones uit de bodemkwaliteitskaart in verschillende bodemkwaliteitsklasses is gebaseerd op het rekenkundig gemiddelde van de verschillende stoffen. De concentraties van de verschillende stoffen hebben een zekere spreiding en een klein deel van de waarnemingen in een zone voldoet niet aan de bodemkwaliteitsklasse waarin de zone is ingedeeld.

De meeste partijen grond die binnen een zone vrijkomen voldoen derhalve aan betreffende bodem-kwaliteitsklasse, maar af en toe kan het vrij grondverzet ertoe leiden dat een partij grond wordt toegepast die niet aan de toepassingseis van een zone voldoet.

Gemiddeld leidt dit niet tot een verslechtering van de bodemkwaliteit van de zone. Het grondverzet levert geen ‘nieuwe’ verontreiniging op, maar betreft een verplaatsing van al in het milieu aanwezige verontreiniging. Het grondverzet mag er echter niet toe leiden dat op de toepassingslocatie dusdanige milieuhygiënische risico’s ontstaan, dat volgens de Wet bodembescherming een spoedige sanering noodzakelijk zou zijn.

Om de kans op dit laatste te minimaliseren is in artikel 4.3.5, lid 3c van de Regeling bodemkwaliteit een toetsing opgenomen van de 95-percentielwaarde van de bodemkwaliteitszone van de plaats van herkomst van de grond. Op basis van de 95-percentielwaarde wordt getoetst of vrij grondverzet op de toepassingslocatie volgens de Wet bodembescherming kan leiden tot een noodzaak tot spoedige sanering.

Spoedeisende locaties zijn locaties waar volgens het Saneringscriterium uit de Circulaire bodemsanering 2013 (lit. 18) sprake is van actuele milieuhygiënische risico’s:

  • -

    Humane risico’s

  • -

    Ecologische risico’s

  • -

    Verspreidingsrisico’s

 

Voor deze risico’s is een standaardbeoordeling uitgewerkt in het computerprogramma Sanscrit.

 

Een locatie kan alleen spoedeisend zijn wanneer de interventiewaarde wordt overschreden (afgezien van lood op plaatsen waar kinderen spelen). Voor de verdere beoordeling zijn alleen de zones van belang waar de 95-percentielwaarde hoger is dan de interventiewaarde.

 

In de volgende zones in Zeeuwsch-Vlaanderen is de 95-percentielwaarde voor één of meer stoffen hoger dan de interventiewaarde:

  • -

    C2 (bovengrond)

  • -

    C3 (boven- en ondergrond)

  • -

    F2 (boven- en ondergrond)

  • -

    G3 (boven- en ondergrond)

  • -

    G4 (boven- en ondergrond)

De 95-percentielwaarde voor PAK is in de bovengrond van zone F2 hoger dan de interventiewaarde. Grond uit deze zones is volgens de generieke toepassingseisen alleen vrij toepasbaar in bepaalde bedrijfsterreinzones. De 95-percentielwaarde voor PAK is ruimschoots lager dan de volgens de standaardbeoordeling uit Sanscrit minimaal benodigde concentraties om spoedeisend te zijn op een bedrijfsterrein (indeling terreingebruik in groep 3 voor ecologische risico’s).

Verder is in de ondergrond van deze zone de 95-percentielwaarde voor lood hoger dan de interventiewaarde. Deze verhoogde loodgehalten bevinden zich specifiek ter plaatse van een oude demping.

In de zones G3 en G4 is volgens het generieke kader uit het Besluit bodemkwaliteit sowieso geen vrij grondverzet mogelijk, aangezien de gemiddelde kwaliteit in deze zones niet voldoet aan MaxINDUSTRIE.

In de zones C2 en C3 is de 95-percentielwaarde voor zink (Sasse Poort) dan wel lood en deels tevens koper, PAK of barium5 6 (oudste delen van de kernen in de drie gemeentes) hoger dan de interventiewaarde. Toetsing van de 95-percentielwaarden van lood in Sanscrit leidt bij een standaardbeoordeling tot humane risico’s op kinderspeelplaatsen en bij het terreingebruik ‘wonen met moestuin’. Bij ‘wonen met tuin’ en andere minder gevoelige terrein-gebruiken levert de standaardbeoordeling uit Sanscrit geen actuele risico’s op. De 95-percentielwaarde voor zink in Sasse Poort levert bij geen enkel terreingebruik risico’s op volgens de standaardbeoordeling uit Sanscrit.

Ook voor de zones C2 en C3 geldt, dat grond afkomstig uit deze zones volgens de generieke toepassingseisen alleen vrij toepasbaar is in bepaalde bedrijfsterreinzones. Aangezien de gemiddelde kwaliteit van deze zones niet voldoet aan MaxWONEN is grond afkomstig uit deze zones volgens de generieke toepassingseisen niet vrij toepasbaar in zones met de bodemfunctie ‘wonen’. Grond die in deze zones wordt ontgraven is derhalve ook niet zonder chemische analyses toepasbaar in dezelfde zone.

Uit het voorgaande blijkt, dat de generieke toepassingseisen voor Zeeuwsch-Vlaanderen er normaliter niet toe leiden dat op de toepassingslocatie dusdanige milieuhygiënische risico’s ontstaan, dat volgens de Wet bodembescherming een spoedige sanering noodzakelijk zou zijn.

5In het algemeen zijn de normen voor barium ingetrokken. De interventiewaarde blijft echter van toepassing indien de verhoogde barium gehalen worden verklaard door een antropogene oorzaak.

Hoofdstuk 8 Conclusies

Zone-indeling 

In deze bodemkwaliteitskaart is het grondgebied van de gemeente Terneuzen ingedeeld in acht zones met een vergelijkbare algemene milieuhygiënische bodemkwaliteit (toetsing op basis van rekenkundig gemiddelde):

 

Zone

Kwaliteitsklasse

Bovengrond (0-0,5 m-mv)

Kwaliteitsklasse

Ondergrond (0,5-2,0 m-mv)

A: Buitengebied en naoorlogse woonwijken

Achtergrondwaarde

Achtergrondwaarde

B1: Woonwijken

Wonen

Achtergrondwaarde

B2: Woonwijken

Wonen

Wonen

C2: Woonwijken (Sasse Poort)

Industrie

Wonen

C3: Woonwijken (oude centra)

Industrie

Industrie

D: Bedrijfsterreinen

Achtergrondwaarde

Achtergrondwaarde

E1: Bedrijfsterreinen

Wonen

Achtergrondwaarde

G3: Bedrijfsterreinen

Voldoet niet aan klasse industrie

Industrie

G4: Landtong en Kanaaleiland Sluiskil

Voldoet niet aan klasse industrie

Voldoet niet aan klasse industrie

K: Kanaalhavens, Broomchemie en omgeving

Verdacht vanwege hoge EOX

Overige parameters uit NEN5740:

Achtergrondwaarde

Verdacht vanwege hoge EOX

Overige parameters uit NEN5740:

Achtergrondwaarde

 

Voor ruim 3% van het gemeentelijk oppervlak is geen gemiddelde kwaliteitsklasse vastgesteld. Dit betreft met name enkele grote provinciale inrichtingen (Dow Benelux, Heros, Yara), kleine bedrijfsterreinen met (vrijwel) geen gegevens en stortplaatsen.

 

In de eerdere bodemkwaliteitskaart van het buitengebied uit 2004 was een diffuse verontreiniging met de bestrijdingsmiddelen DDD, DDE, DDT en drins vastgesteld. In onderhavige bodemkwaliteitskaart is vastgesteld dat de gemiddelde kwaliteit van onverdachte bodems in het buitengebied voldoet aan de Achtergrondwaarden voor DDD, DDE, DDT en drins.

Lokaal afwijkende situaties 

Met nadruk wordt erop gewezen, dat in de bodemkwaliteitskaart een gemiddelde achtergrondkwaliteit van grotere gebieden wordt vastgelegd. Plaatselijk kan de bodemkwaliteit hiervan afwijken, bijvoorbeeld in geval van verdachte locaties, wegbermen, boerenerven en bijmengingen van puin en koolas.

 

Toepassen van grond op basis van deze bodemkwaliteitskaart is dus pas mogelijk, nadat eerst een historische toets is uitgevoerd. De verdere regels en randvoorwaarden voor het toepassen van grond zijn vastgelegd in de gezamenlijke Nota Bodembeheer van de gemeentes Hulst, Sluis en Terneuzen.

 

Hoofdstuk 9 Literatuur

  • 1.

    Nota bodembeheer voor de landbodem van Zeeuwsch-Vlaanderen; Marmos Bodemmanagement, 2e herziening, 19 oktober 2015.

  • 2.

    Bodemkwaliteitskaart gemeente Hulst, actualisatie 2015; Marmos Bodemmanagement, 19 oktober 2015.

 

  • 3.

    Bodemkwaliteitskaart gemeente Sluis, actualisatie 2015; Marmos Bodemmanagement, 19 oktober 2015.

 

  • 4.

    Besluit bodemkwaliteit; Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 2007, nr. 469.

 

  • 5.

    Regeling bodemkwaliteit; Staatscourant, 20 december 2007.

 

  • 6.

    Richtlijn bodemkwaliteitskaarten; Ministerie van VROM en Ministerie van Verkeer en Waterstaat; gepubliceerd via website NEN, 7 september 2007, inclusief wijzigingsblad d.d. 1 januari 2016.

 

  • 7.

    Regeling houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterregeling); Staatscourant, 7 december 2009.

 

  • 8.

    Waterbodemkwaliteitskaart Zeeuwsch-Vlaanderen; Marmos Bodemmanagement, 9 november 2012.

 

  • 9.

    Bodemkwaliteitskaart Zeeuwsch-Vlaanderen – beleidsdocument; De Straat Milieu-adviseurs BV, 22 oktober 2004.

 

  • 10.

    Bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan in het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet Zeeland Seaports; Marmos Bodemmanagement, 28 november 2005.

 

  • 11.

    Nota bodembeheer inclusief bodemkwaliteitskaart voor wegbermen in de provincie Zeeland; Marmos Bodemmanagement, 5 augustus 2013.

 

  • 12.

    Interim-richtlijn Opstellen en toepassen bodemkwaliteitskaarten in het kader van de Vrijstellingsregeling grondverzet; bijlage 1 van de nota "Grond grondig bekeken", ministerie van VROM, juni 1999.

 

  • 13.

    NEN5740, Bodem – Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond; NEN, januari 2009.

 

  • 14.

    NEN5740, Bodem – Onderzoeksstrategie bij verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond; NEN, april 2000, met wijzigingsblad NEN5740:1999/A1: 2008.

 

  • 15.

    Bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan landinrichtingsgebied Ponte; Marmos Bodem-management, 4 juli 2002.

 

  • 16.

    Zeeland in vogelvlucht. Friese Pers Boekerij bv, Leeuwarden / Provinciale Zeeuwse Courant, 1980.

 

  • 17.

    Notitie t.b.v. bespreking conceptzonering BKK Terneuzen; Marmos Bodemmanagement; 12 juni 2008.

 

  • 18.

    Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013; Staatscourant, 27 juni 2013.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling