Regeling vervallen per 01-01-2015

Besluit Individuele voorzieningen Gemeente Tiel 2010

Geldend van 16-10-2010 t/m 31-12-2014

Intitulé

Besluit Individuele voorzieningen Gemeente Tiel 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 3

Artikel 1 Begripsbepalingen 3

Hoofdstuk 2 Het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming 4

Artikel 2 Algemene regels over het persoonsgebonden budget 4

Artikel 3 Algemene regels over de financiële tegemoetkoming 4

Hoofdstuk 3 Eigen bijdrage 5

Artikel 4 Omvang van eigen bijdrage 5

Artikel 5 Duur oplegging eigen bijdrage 5

Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden 6

Artikel 6 Hulp bij het huishouden in natura 6

Artikel 7 Persoongebonden budget voor hulp bij het huishouden 6

Artikel 8 Uitbetaling persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden 6

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen 7

Artikel 9 Voorziening in natura en in eigendom 7

Artikel 10 Persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening 7

Artikel 11 Persoonsgebonden budget voor een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening 7

Artikel 12 Uitbetaling en verantwoording persoonsgebonden budget woonvoorzieningen 7

Artikel 13 Bijzondere bepalingen voor woningaanpassingen 7

Artikel 14 Verhuis- en herinrichtingskosten 8

Artikel 15 Financiële tegemoetkoming tijdelijke huisvesting 8

Artikel 16 Financiële tegemoetkoming kosten huurderving 8

Artikel 17 Financiële tegemoetkoming kosten onderhoud, keuring en reparatie trapliften 8

Artikel 18 Financiële tegemoetkoming kosten verwijderen van voorzieningen uit een huurwoning 8

Artikel 19 Financiële tegemoetkoming bezoekbaar maken woning 9

Artikel 20 Financiële tegemoetkoming woningsanering 9

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel 10

Artikel 21 Norminkomen en vervoersvoorzieningen 10

Artikel 22 Collectief vervoerssysteem (Regiotaxi Rivierenland) 10

Artikel 23 Persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen 10

Artikel 24 Uitbetaling en verantwoording persoonsgebonden budget vervoersvoorzieningen 11

Artikel 25 Financiële tegemoetkoming voor gebruik eigen auto 11

Artikel 26 Financiële tegemoetkoming (rolstoel-)taxi 11

Hoofdstuk 7 Rolstoelen 12

Artikel 27 De vorm van de verstrekking 12

Artikel 28 Persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening 12

Artikel 29 Uitbetaling en verantwoording persoonsgebonden budget rolstoelvoorzieningen 12

Hoofdstuk 8 Overige voorzieningen 13

Artikel 30 Financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel 13

Artikel 31 Financiële tegemoetkoming voor sporthulpmiddelen 13

Hoofdstuk 9 Advisering en samenhangende afstemming 14

Artikel 32 Verplicht advies 14

Artikel 33 Samenhangende afstemming 14

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen 15

Artikel 34 Indexering 15

Artikel 35 Inwerkingtreding Besluit individuele voorzieningen gemeente Tiel 2010 15

Artikel 36 Citeertitel 15

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

    • a.

      Verordening: de Verordening individuele voorzieningen Wmo gemeente Tiel

    • b.

      Zorg in natura: in natura wil zeggen dat de gemeente de zorg of het hulpmiddel voor de aanvrager regelt.

    • c.

      Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, welke afgestemd wordt op het inkomen van de aanvrager.

    • d.

      Norminkomen: de toepasselijke gebruteerde bijstandsnorm als genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand verhoogd met de in artikel 25 tweede lid van die wet bedoelde maximale toeslag. Bij personen van 65 jaar en ouder wordt uitgegaan van de normen voor deze categorie die gebaseerd zijn op de Algemene Ouderdomswet.

    • e.

      Verzamelinkomen: het inkomen dat de belastingdienst vaststelt op basis van het inkomen uit werk en woning en de eventuele opbrengsten uit sparen dan wel beleggingen. De hoogte van de te betalen eigen bijdrage en het eigen aandeel Wmo wordt gebaseerd op het verzamelinkomen over het peiljaar.

    • f.

      Peiljaar: het peiljaar is het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijke ondersteuning wordt verleend.

  • 2. Alle begrippen die in Besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de voormalige Wet voorzieningen gehandicapten of de Verordening Individuele voorzieningen gemeente Tiel.

     

Hoofdstuk 2 Het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming

Artikel 2 Algemene regels over het persoonsgebonden budget

  • 1. De aanvrager wordt door gemeente overeenkomstig het gestelde in artikel 6 van de wet geïnformeerd over de keuze tussen het ontvangen een voorziening in natura en of een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget.

  • 2. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 3. Bij verstrekking van een persoonsgebonden budget wordt géén eigen bijdrage ingehouden op het persoonsgebonden budget. Dat betekent dat de aanvrager, evenals bij zorg in natura, geld moet reserveren om de door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) opgelegde eigen bijdrage te betalen.

  • 4. Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstige vermoeden bestaat, dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget

  • 5. Voor de verantwoording van het persoonsgebonden budget hulpmiddelen en het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden gelden afzonderlijke verantwoordingsregels.

  • 6. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt steekproefsgewijs plaats.

  • 7. Nadere verantwoordingsregels persoonsgebonden budget hulpmiddelen op het gebied van woon, vervoer – en rolstoelvoorzieningen zijn opgenomen in de betreffende hoofdstukken.

Artikel 3 Algemene regels over de financiële tegemoetkoming

De financiële tegemoetkoming is een gedeeltelijke compensatie van de werkelijke kosten. Zolang de werkelijke kosten meer bedragen dan de financiële tegemoetkoming wordt geen eigen aandeel berekend.

Hoofdstuk 3 Eigen bijdrage

Artikel 4 Omvang van eigen bijdrage

  • 1. Bij de volgende voorzieningen (in natura of persoonsgebonden budget) is een eigen bijdrage verschuldigd:

    • a.

      hulp bij het huishouden

    • b.

      woningaanpassingen

    • c.

      roerende en losse woonvoorzieningen

    • d.

      scootmobielen

    • e.

      ander vervoermiddel

    • f.

      aanpassing eigen auto

  • 2. De hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel wordt berekend aan de hand van het bepaalde in artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene Maatregel van Bestuur).

Artikel 5 Duur oplegging eigen bijdrage

  • 1. De duur van de oplegging van de eigen bijdrage is als volgt:

    • a.

      Hulp bij het huishouden; de eigen bijdrage wordt per 4 weken voor de totale duur van de verstrekking in rekening gebracht.

    • b.

      Roerende en losse woonvoorzieningen; maximaal 39 perioden van 4 weken.

    • c.

      Woningaanpassingen (bouwkundige of woontechnisch); maximaal 39 perioden van 4 weken.

    • d.

      Scootmobielen; maximaal 13 perioden van de 4 weken.

    • e.

      Overige vervoersvoorzieningen maximaal 13 perioden van 4 weken.

    • f.

      Aanpassing eigen auto; maximaal 13 perioden van 4 weken.

  • 2. De eigen bijdrage bedraagt nooit meer dan de kostprijs van de voorziening.

Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden

Artikel 6 Hulp bij het huishouden in natura

Bij hulp in het huishouden in natura wordt een onderscheid gemaakt in:

HH 1:    huishoudelijke werkzaamheden

HH 2:    huishoudelijke werkzaamheden met de nadruk op hulp bij de organisatie van het huishouden

HH 3:    hulp bij ontregelde huishouding.

 

Bij hulp in het huishouden in natura kiest de aanvrager een van de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieders en gaat daarmee een zorgovereenkomst aan. De gemeente betaalt de geleverde zorguren per 4 weken, tot maximaal wat is geïndiceerd, aan de zorgaanbieder tegen het contractueel vastgelegde uurtarief.

Artikel 7 Persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

  • 1. Bij de keuze voor een persoonsgebonden budget kiest de aanvrager voor een geldbedrag waarbij hij de hulp bij het huishouden zelf inkoopt

  • 2. Bij de indicatiestelling door de gemeente wordt aangegeven hoeveel uren hulp bij het huishouden per week nodig zijn.

  • 3. Het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden bedraagt in 2010 voor:

    HH1: € 14,00 per uur

    HH2: € 17,30 per uur

    HH3: € 20,40 per uur

Artikel 8 Uitbetaling persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

Uitbetaling van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden vindt plaats in de eerste week van iedere periode van 4 weken waarin recht bestaat op een persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 9 Voorziening in natura en in eigendom

  • 1. De volgende voorzieningen worden uitsluitend in natura en in bruikleen aangeboden:

    • a.

      Mobiele tilliften

    • b.

      Hulpmiddelen met een cataloguswaarde boven € 500.- en die geschikt zijn voor hergebruik .

    • c.

      Trapliften.

  • 2. Hulpmiddelen met een cataloguswaarde beneden € 500.- kunnen in eigendom worden verstrekt.

Artikel 10 Persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt vastgesteld op basis van de indicatie van de Wmo indicatiesteller of het medisch advies.

  • 2. Het persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening is gelijk aan de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het College geaccepteerde offerte.

  • 3. Een persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning.

Artikel 11 Persoonsgebonden budget voor een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening, anders dan bedoeld in artikel 9 van dit Besluit,  wordt vastgesteld op basis van de indicatie van de Wmo indicatiesteller of het medisch advies.

  • 2. Noodzaak voor en de hoogte van de meerkosten van aanpassingen en/of opties wordt vastgesteld door en op basis van de indicatie van de Wmo indicatiesteller of het medische advies.

  • 3. Het persoonsgebonden budget voor een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening, is gelijk aan de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het College geaccepteerde offerte.

Artikel 12 Uitbetaling en verantwoording persoonsgebonden budget woonvoorzieningen

De uitbetaling van het persoonsgebonden budget vindt plaats na het overleggen van de nota(-s) en een daarop volgende gemeentelijke inspectie van de woonvoorziening waaruit blijkt dat een (of meerdere) voorziening(en) is (zijn) gekocht c.q. aangebracht conform de gestelde indicatie in de beschikking.

Rechten en plichten budgethouder zijn in de beschikking opgenomen.

Artikel 13 Bijzonder bepalingen voor woningaanpassingen

  • 1. De meerwaarde als bedoeld in artikel 21 van de verordening wordt bepaald door een beëdigde taxateur en vastgesteld door het college. Het college geeft opdracht tot het verrichten van een waardebepaling van de woning direct voorafgaand aan de verstrekking van de voorziening en direct na gereedmelding van de aanpassing.

  • 2. De hoogte van de terugbetaling van de meerwaarde (antispeculatiebeding) bedraagt:

    • a.

      voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde

    • b.

      voor het tweede jaar 90% van de meerwaarde,

    • c.

      voor het derde jaar 80% van de meerwaarde,

    • d.

      voor het vierde jaar 70% van de meerwaarde,

    • e.

      voor het vijfdejaar 60%van de meerwaarde,

    • f.

      voor het zesde jaar 50% van de meerwaarde,

    • g.

      voor het zevende jaar 40% van de meerwaarde,

    • h.

      voor het achtste jaar 30% van de meerwaarde,

    • i.

      voor het negende jaar 20% van de meerwaarde, en

    • j.

      voor het tiende jaar 10% van de meerwaarde.

  • 3. Een woningaanpassing dient binnen 12 maanden gerealiseerd te zijn.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde gereedmelding van de aanpassing dient door de woningeigenaar plaats te vinden binnen 12 maanden na het toekennen van de voorziening. Met deze gereedmelding verklaart de woningeigenaar ook dat bij het treffen van de voorziening(en) is voldaan aan de door het college gestelde eisen / voorwaarden waaronder de voorziening is verleend.

Artikel 14 Verhuis- en herinrichtingskosten

  • 1. De financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 15 eerste lid onder a van de verordening bedraagt € 2.500,-.

  • 2. Aan degene die op verzoek van het college een aangepaste (rolstoelgeschikte) woning verlaat kan een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt van € 4.000,-.

Artikel 15 Financiële tegemoetkoming tijdelijke huisvesting

  • 1. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in artikel 15 onder e. van de verordening, kan verleend worden als de noodzaak voor tijdelijke huisvesting niet voorzienbaar was en de kosten gemaakt moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn / haar huidige woonruimtes

    • b.

      de nog te betrekken woonruimtes.

  • 2. De financiële tegemoetkoming wordt uitsluitend toegekend indien de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en als gevolg daarvan voor de aanvrager dubbele woonlasten ontstaan en deze redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen dat deze dubbele woonlasten ontstaan.

  • 3. De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt de werkelijke kosten van de kale huur, tot een maximum van de bovengrens huurtoeslag per maand.

Artikel 16 Financiële tegemoetkoming kosten huurderving

In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte of mogelijk aan te passen woonruimte kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 3 maanden. De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt maximaal het bedrag van de laatstgenoten kale huur.

Artikel 17 Financiële tegemoetkoming kosten onderhoud, keuring en reparatie trapliften

  • 1. De kosten van onderhoud, keuring en reparatie van een in bruikleen verstrekte voorziening worden in natura verstrekt volgens de door het college gemaakte afspraken met leveranciers, installateurs en onderhoudsbedrijven

  • 2. Indien de in het eerste lid bedoelde afspraken ontbreken, wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming vastgesteld op basis van algemeen gebruikelijke prijzen.

Artikel 18 Financiële tegemoetkoming kosten verwijderen van voorzieningen uit een huurwoning

  • 1. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 15 eerste lid onder h. van de verordening wordt verstrekt in de kosten van het verwijderen van woonvoorzieningen uit huurwoningen indien:

    • a.

      de woning langer dan 3 maanden leeg staat en het is aannemelijk dat de woning niet binnen 6 maanden opnieuw verhuurd kan worden aan een persoon met een beperking of probleem die is aangewezen op een woning met de betreffende voorzieningen én

    b. de woning door aanwezigheid van de betreffende voorziening(en) niet verhuurd kan worden aan een persoon zonder beperking of probleem.

  • 2. De hoogte van de vast te stellen financiële tegemoetkoming in de kosten van verwijdering van een voorziening bedraagt maximaal € 1000,-.

Artikel 19 Financiële tegemoetkoming woningsanering

De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning als bedoeld in artikel 15 eerste lid onder i.  van de verordening bedraagt 100% van de kosten met een maximum van € 3.000,00.

Artikel 20 Financiële tegemoetkoming woningsanering

  • 1. Een financiële tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in artikel 15 eerste lid onder j. van een door het college geïndiceerde sanering van de slaapkamer van de verordening van de aanvrager wordt eenmalig verstrekt en is gelijk aan de noodzakelijk te maken kosten, met een maximum van € 2.000,-.

  • 2. Dehoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de afschrijvingstermijn van de te saneren artikelen:

    100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

    75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

    50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

    25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is;

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 21 Norminkomen en vervoersvoorzieningen

  • 1. De inkomensgrens is gelijk aan 1.5 maal het norminkomen.

    De in artikel 26 van de verordening bedoelde inkomensgrenzen per categorie bedragen per 2010

    a. voor personen tot 65 jaar:

    -          Gehuwden beiden tot 65 jaar            € 27.080,-

    -          Alleenstaande tot 65 jaar                               € 20.822,-

    -          Alleenstaande ouder tot 65 jaar                    € 26.187,-

    b. voor personen vanaf 65 jaar:

    -          Gehuwden beiden 65 jaar of ouder              € 27.847,-

    -          Alleenstaande 65 jaar of ouder                     € 19.966,-

    -          Gehuwden, één partner 65 jaar of ouder      € 26.833,-

    - Alleenstaande ouder 65 jaar of ouder            € 25.150,-2.

  • 2. De inkomensgrens is gelijk aan 1.5 maal het norminkomen.

Artikel 22 Collectief vervoerssysteem (Regiotaxi Rivierenland)

  • 1. De voor het collectief vervoer geïndiceerde aanvrager kan tegen het gereduceerde Wmo tarief gebruikmaken van de Regiotaxi Rivierenland. Voor een rit betaalt de aanvrager het opstaptarief en voor iedere zone waar hij doorheen reist. Een rit moet minimaal 2 zones en kan maximaal 5 zones zijn.

  • 2. Het tarief bedraagt € 0,50 per zone en is gerelateerd aan het blauwe strippen tarief zoals dat jaarlijks wordt vastgesteld voor het reguliere openbaar vervoer.

  • 3. De aanvrager mag één reiziger ter begeleiding meenemen. De aanvrager betaalt dan het dubbele tarief.

  • 4. Als speciale dienstverlening voor geïndiceerde reizigers noodzakelijk is om het gebruik van het collectief vervoer mogelijk te maken kunnen door het college speciale indicaties toegekend worden waarvan de extra kosten niet doorberekend worden aan de reiziger.

  • 5. Bij meerdere belanghebbenden woonachtig in één leefeenheid zijn kosten van vervoer als algemeen gebruikelijk aan te merken als hun gezamenlijk inkomen in het peiljaar meer bedraagt dan 2 maal het norminkomen.

  • 6. Het inkomen bedoeld in artikel 26 van de verordening is het inkomen in het peiljaar.

Artikel 23 Persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld na indicatiestelling en op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening.

  • 2. Indien nodig wordt het persoonsgebonden budget verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en eventueel verplichte verzekeringen.

  • 3. De noodzaak voor de aanpassingen en/of opties wordt vastgesteld op basis van de indicatie van de Wmo indicatiesteller of het medisch advies.

  • 4. Het persoonsgebonden budget voor de vervoersvoorziening, aanpassing / opties wordt bepaald op basis van de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het College geaccepteerde offerte.

Artikel 24 Uitbetaling en verantwoording persoonsgebonden budget verkeersvervoeringen

  • 1. Het persoonsgebonden budget wordt verstrekt voor een periode van 7 jaar. Binnen deze 7 jaar wordt, zolang de beperking(en) van de aanvrager dit niet noodzakelijk maakt, voor dezelfde voorziening niet tweemaal een persoonsgebonden budget verstrekt.

  • 2. Uitbetaling van het persoonsgebonden budget vindt plaats na het overleggen van de nota(-s) waaruit blijkt dat een voorziening is gekocht c.q. aangebracht conform de gestelde indicatie in de beschikking. Rechten en plichten budgethouder zijn in de beschikking opgenomen.

  • 3. Het college behoudt zich het recht voor om een voorziening die aangeschaft is met het persoonsgebonden budget en niet langer door de aanvrager wordt gebruikt in te nemen en voor herverstrekkingsdoeleinden in te zetten. Een besluit over inname wordt altijd genomen als het persoonsgebonden budget meer heeft bedragen dan € 3.000,- en de voorziening binnen twee jaar niet meer gebruikt wordt. Inname betreft ook de door de aanvrager op eigen kosten aangebrachte opties.

Artikel 25 Financiële tegemoetkoming voor gebruik eigen auto

  • 1. Een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto wordt verstrekt indien het primaat van collectief vervoer per regiotaxi Rivierenland voor de aanvrager om medische redenen niet toepasbaar is

  • 2. De financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto bedraagt maximaal    € 420,00 per jaar. Bij meerdere gebruikers binnen een leefeenheid is de maximale vergoeding 75% van dit bedrag per persoon.

Artikel 26 Financiële tegemoetkoming (rolstoel-)taxi

De regiotaxi Rivierenland bevat ook vervoer van rolstoelgebruikers. Incidenteel voorkomende meerkosten van de rolstoeltaxi zijn niet algemeen gebruikelijk en komen voor vergoeding in aanmerking indien vastgesteld kan worden dat reizen met de regiotaxi Rivierenland geheel niet mogelijk is. De maximale tegemoetkoming bedraagt dan € 500,- per jaar.

Hoofdstuk 7 Rolstoelen

Artikel 27 De vorm van de verstrekking

Een rolstoelvoorziening wordt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget aangeboden.

Artikel 28 Persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening wordt vastgesteld na indicatiestelling en op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening.

  • 2. Indien nodig wordt het persoonsgebonden budget verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en eventueel verplichte verzekeringen.

  • 3. De noodzaak voor de aanpassingen en/of opties wordt vastgesteld op basis van de indicatie van de Wmo indicatiestel(st)er of het medische advies.

  • 4. Het persoonsgebonden budget voor aanpassingen / opties wordt bepaald op basis van de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het College geaccepteerde offerte.

Artikel 29 Uitbetaling en verantwoording persoonsgebonden budget rolstoelvoorzieningen

  • 1. Het persoonsgebonden budget wordt verstrekt voor een periode van 7 jaar. Binnen deze 7 jaar wordt, zolang de beperking(en) van de aanvrager dit niet noodzakelijk maakt, voor dezelfde voorziening niet tweemaal een persoonsgebonden budget verstrekt.

  • 2. Uitbetaling van het persoonsgebonden budget vindt plaats na het overleggen van de nota(-s) waaruit blijkt dat een voorziening is gekocht c.q. aangebracht conform de gestelde indicatie in de beschikking. Rechten en plichten budgethouder zijn in de beschikking opgenomen.

  • 3. Het college behoudt zich het recht voor om een voorziening die aangeschaft is met het persoonsgebonden budget en niet langer door de aanvrager wordt gebruikt in te nemen en voor herverstrekkingsdoeleinden in te zetten. Een besluit over inname wordt altijd genomen als het persoonsgebonden budget meer heeft bedragen dan € 3.000,- en de voorziening binnen twee jaar niet meer gebruikt wordt. Inname betreft ook de door de aanvrager op eigen kosten aangebrachte opties.

Hoofdstuk 8 Overige voorzieningen

Artikel 30 Financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel

De financiële tegemoetkoming voor de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel bedraagt maximaal € 2.500,- voor een periode van drie jaar.

Artikel 31 Financiële tegemoetkoming voor sporthulpmiddelen

De financiële tegemoetkoming voor de aanschaf en het onderhoud van een sporthulpmiddel bedraagt de werkelijke kosten van het sporthulpmiddel tot een maximumbedrag van € 1.000,- per 3 jaar indien en voor zover er sprake is van meerkosten wegens het gebruik door mensen met beperkingen.

Hoofdstuk 9  Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 32 Verplicht advies

Het bedrag bedoeld in artikel 35 lid 1 onder a van de verordening bedraagt € 10.000,00.

Artikel 33 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 37 van de verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren, ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 34 Indexering

  • 1. Het college kan jaarlijks per januari de in het kader van dit besluit geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek en de wijzigingen van het minimumloon en de daaraan gerelateerde uitkeringsnormen.

  • 2. Indexering is niet van toepassing op door het college geaccepteerde offertes.

Artikel 35 Inwerkingtreding Besluit individuele voorzieningen gemeente Tiel 2010

  • 1. Dit Besluit treedt, onder intrekking van de het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tiel 2010, in werking op de eerste dag na bekendmaking daarvan

  • 1. Het bepaalde in artikel 25 tweede lid treedt voor degene die een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een eigen auto heeft, in werking op 1 januari 2011.

Artikel 36 Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als het Besluit individuele voorzieningen gemeente Tiel 2010.

Nota-toelichting Besluit individuele voorzieningen Gemeente Tiel 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1           Begripsbepalingen

Lid 1

Sub a.

Deze begripsbepaling spreekt voor zich.

 

Sub b.

Deze begripsbepaling spreekt voor zich.

 

Sub c.

Deze begripsbepaling spreekt voor zich.

 

Sub d.

Het norminkomen is van belang bij de berekening van inkomensgrenzen zoals die bij vervoersvoorzieningen gehanteerd worden. Het verzamelinkomen in 2010 wordt vergeleken met de toepasselijke bijstandsnorm met als peildatum 1 januari 2010. Bij kinderen jonger dan 18 jaar wordt uitgegaan van het verzamelinkomen van de ouder(s).

 

Sub e

De gegevens over het verzamelinkomen worden overgenomen van de definitieve aanslag inkomstenbelasting van de belastingdienst.

 

Sub f.

Hier is bepaalt welk inkomen relevant is in het kader van de eigen bijdrage/aandeel en voor de beoordeling van het recht op een vervoersvoorziening. Het gaat hier niet om het actuele inkomen, maar om het inkomen over het peiljaar. Dat betekent concreet dat bij de vaststelling van de eigen bijdrage/het eigen aandeel en van het recht op een vervoervoorziening in 2010 wordt uitgegaan van de inkomensgegevens uit 2008, in 2011 van 2009 enz..

  •  

Lid 2

Dit lid spreekt voor zich.

Hoofdstuk 2 Het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming 

Artikel 2           Algemene regels over het persoonsgebonden budget

Lid 1

Dit spreekt voor zich.

 

Lid 2

Dit spreekt voor zich.

 

Lid 3

Dit spreekt voor zich.

 

Lid 4

Er kunnen situaties zijn dat tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget. Dit kan als contra-indicatie worden opgevat.

 

Lid 5

De budgethouder is degene die het persoonsgebonden budget heeft ontvangen of de zaakwaarnemer van de aanvrager is. De budgethouder moet kunnen aantonen dat de verstrekte Pgb gebruikt is voor het doel waarvoor deze is toegekend.

 

 

 

 

Lid 6

Het college zal steekproefsgewijs, met een minimale omvang van 10% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten per kalenderjaar onderzoeken of de verstrekte persoongebonden budgetten gebruikt zijn waarvoor zijn aangevraagd én verstrekt.

 

Analoog aan de doelstelling van het persoongebonden budget in de Wmo richt de controle zich alleen op de besteding van het persoonsgebonden budget. Er vindt geen controle plaats of dat het aantal geïndiceerde uren overeenstemt met het door de budgethouder ingekochte zorguren. Evenals onder de Algemene wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) gewoon is, hoeft de budgethouder alleen verantwoording af te leggen over het jaarbudget persoongebonden budget met aftrek van de betaalde eigen bijdrage. Verder geldt een “vrij besteedbaar bedrag” van 15% over het jaarbudget persoongebonden budget met een minimum van € 250,- en een maximum van € 1.250,-. De budgethouder verschaft bij de verantwoording inzicht of met het persoonsgebonden budget alfahulp dan wel hulp van een zorgaanbieder is ingekocht en of een overeenkomst met de zorgverlener is afgesloten. Verder toont hij aan welk budget is gebruikt voor de inkoop van zorgverlening, ondersteuning (bemiddeling/administratie) en overige zaken (verzekering, lidmaatschap belangenvereniging Per Saldo) die verband houden met de dienstverlening hulp bij het huishouden. Rechten en plichten budgethouder zijn in de beschikking opgenomen.

 

Lid 7

Dit spreekt voor zich.

Artikel 3           Algemene regels over de financiële tegemoetkoming

Dit artikel spreekt voor zich.

Hoofdstuk 3 Eigen bijdrage

Artikel 4           Omvang van eigen bijdrage

Op grond van artikel 4.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (AMvB) kan de gemeente als de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager, gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een met toepassing van de daarvoor geldende regels berekende bedrag in mindering worden gebracht. In artikel 7 van de verordening is bepaald dat deze eigen bijdrage gevraagd wordt. In dit artikel geeft invulling aan artikel 7 van de verordening.

De eigen bijdrage bestaat uit een vast deel én een inkomensafhankelijk deel.

De eigen bijdrage is verschuldigd bij een verstrekking van een nieuwe voorziening door de leverancier alsook bij een verstrekking uit het depot.

 

Lid 1 onder a.

Dit lid spreekt voor zich.

 

Lid 1 onder b.

In dit lid is geregeld dat een eigen bijdrage wordt opgelegd bij een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager. Artikel 4 lid 1 onder 5 Algemene Maatregel van Bestuur bepaald dat alleen van eigenaren van een woning een eigen bijdrage opgelegd kan worden.

 

Lid 1 onder c.

In dit lid is geregeld dat de eigen bijdrage opgelegd wordt bij het in eigendom verschaffen van een roerende zaak dan wel een losse woonvoorziening.

Lid 1 onder d, e en f.

Voor de niet in artikel 4.1 lid 5 Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemde voorzieningen, zoals een scootmobiel die in bruikleen wordt verstrekt, mag een eigen bijdrage opgelegd worden. Met dit lid bepaald het college dat deze eigen bijdrage ook opgelegd wordt.

Door van aanvragers een eigen bijdrage te vragen worden zij zich bewust van de kosten van dergelijke voorzieningen en zullen zij ook bewuster kiezen voor het al dan niet daadwerkelijk gebruiken van de voorziening. Ervaring wijst uit dat meerdere aanvragers instemmen met de indicatie scootmobiel maar dat zij na uitlevering er geen gebruik van gaan maken. Als zij zelf een bijdrage in de kosten moeten gaan voldoen zullen zij bewuster omgaan met de beslissing tot instemming met de indicatie.

Beperking van de uitgaven is aanleiding voor het opleggen van de eigen bijdrage.

 

Lid 2

De Wmo eigen-bijdrageregeling sluit aan bij de kaders die gesteld zijn in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Dat betekent het volgende:

Een eigen bijdrage bestaat uit een vast bedrag en een inkomensafhankelijk deel.

De inkomensafhankelijke bijdrage bedraagt maximaal 15% van het verzamelinkomen dat boven het relevant sociaal minimum uitgaat .

 

De uitgewerkte regeling én een rekenvoorbeeld zijn verwerkt in bijlage 1 en 2 van deze toelichting.

Artikel 5           Duur oplegging eigen bijdrage

In dit artikel is de periode waarover de eigen bijdrage verschuldigd is vastgelegd. Tevens is hierin vastgelegd wat de maximale eigen bijdrage mag zijn.

Lid 1 onder a.

Dit lid spreekt voor zich

 

Lid 1 onder b. en c. zorgt dat voldaan wordt aan artikel 4.1 lid 5 van de AMvB, welke bepaalt dat indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager de eigen bijdrage over maximaal 39 perioden van vier weken gevraagd mag worden.

 

Lid 1 onder d, e. en f.

Voor de niet in artikel 4.1 lid 5 Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemde voorzieningen, zoals een scootmobiel die in bruikleen wordt verstrekt, geldt geen maximumperiode waarover een eigen bijdrage opgelegd mag worden. Het college heeft daarom zelf een maximale periode vastgesteld.

 

Lid 2

Dit lid regelt dat de eigen bijdrage niet meer mag bedragen dan de kostprijs. De gemeente koopt de voorziening en gaat tevens, voor zover van toepassing, een onderhoudscontract (all-in onderhoud) daarvoor aan met de vaste leverancier. Het onderhoudscontract geldt voor een vaste, meestal meerjarige, periode. De gemeente is de aanschafprijs en de kosten van het onderhoudscontract verschuldigd. De kostprijs is het bedrag wat de gemeente (zou) moet(en) betalen voor de voorziening inclusief de voor rekening van de gemeente komende kosten van het onderhoudscontract.

Indien een persoonsgebonden budget wordt toegekend wordt de kostprijs van de voorziening op de volgende manier vastgesteld. Het bedrag wat in de door gemeente goedgekeurde offerte staat vermeld, of het bedrag waarvoor de gemeente dezelfde voorziening kan kopen, wordt vermeld in een vaststellingsbeschikking. Ook hierbij gaat het om aanschafkosten en de eventuele voor rekening van de aanvrager blijvende kosten van het onderhoud(-scontract) en de verzekering. Voor dit bedrag kan de cliënt de voorziening laten plaatsen of aanschaffen. Dit bedrag is de kostprijs van de voorziening .

De beschikking wordt vervolgens naar de cliënt en naar het CAK gezonden. Het CAK zal vervolgens vaststellen wat de hoogte van de verschuldigde eigen bijdrage is.

Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden

Artikel 6           Hulp bij het huishouden in natura

Hulp bij het huishouden worden geboden op 3 niveaus.

 

Artikel 7           Persoongebonden budget voor hulp bij het huishouden

In dit artikel wordt aangegeven hoe het uurbedrag van het persoonsgebonden budget hulp voor hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.

 

Betekenis van het niveau.

 

Niveau 1

Hulp bij het huishouden.

Het verrichten van activiteiten zoals licht en zwaar huishoudelijk werk, boodschappen doen, maaltijd verzorging, verzorging kleding en linnengoed en signalering.

Niveau 2

Hulp bij organisatie van het huishouden.

Naast de activiteiten genoemd onder 1 worden er worden activiteiten verricht zoals helpen bij zelfverzorging, bij maaltijdbereiding, opvoedingactiviteiten, administratieve werkzaamheden en dagelijkse organisatie van het huishouden.

Niveau 3

Hulp bij ontregelde huishouding.

Naast de activiteiten genoemd onder 2 worden activiteiten verricht zoals begeleiding van cliënt en advies, instructie en voorlichting, omgaan met geld/budget en (psychosociale) begeleiding.

In de offerteaanvraag Wmo Europese aanbesteding is opgenomen dat het de zorgaanbieders is toegestaan om gedurende de looptijd één maal per jaar een prijsstijging toe te passen. De toegestane prijsstijging is gelijk aan de CPB prijsindex materiële overheidsconsumptie met als peil 1 juli van elk jaar.

 

De gemeentelijke inkoopprijs per 01-01-2010 bedraagt voor

zorg in natura op niveau 1 € 18,73 per uur

zorg in natura op niveau 2 € 23,11 per uur

zorg in natura op niveau 3 € 27,19 per uur.

 

Voor de verstrekking van hulp bij het huishouden is aansluiting gezocht bij de uitgangspunten van de AWBZ. Het budget moet ook toereikend zijn voor het betalen voor alle kosten die daar bovenop het loon komen, zoals aanvullende arbeidsvoorwaarden, verzekeringen, reiskostenvergoedingen, vakantiegeld en vakantiedagen, en administratieve verplichtingen. Het budget zal bovendien toereikend moeten zijn voor het inhuren van een bedrijf of instelling, als alternatief voor hulp door particulieren. In de AWBZ wordt voor huishoudelijke verzorging uitgegaan van een persoonsgebonden budget 75% van het CTG tarief. De korting van 25% is mogelijk vanwege de besparing van overheadkosten.

Dat betekent het gemeentelijke persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden ook gebaseerd kan worden op 75% van de tarieven voor hulp in natura. Het persoonsgebonden budget moet dan wel ‘vergelijkbaar’ zijn aan de verstrekking in natura.

 

Bij de aanbesteding hulp bij het huishouden is geanticipeerd op de loonontwikkelingen in de komende jaren binnen de CAO waaronder ook de thuiszorg valt. Bij een uurbedrag persoonsgebonden budget dat afgestemd is op de gemeentelijke inkoopprijs is aansluiting bij de CAO gegarandeerd.

 

Bij vaststelling van het uurbedrag voor het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt daarom uitgegaan van 75% van het bedrag waarvoor de gemeente zorg in natura inkoopt bij de gecontracteerde zorgaanbieders.

Deze bedragen zijn toereikend om tot een met zorg in natura vergelijkbaar resultaat te komen. Dat wil zeggen, met deze Pgb-uurtarieven is het voor de aanvrager mogelijk om een huishoudelijke hulp in de vorm van alfahulp, bij een niet door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder of een leverancier van vergelijkbare diensten in te kopen.

 

Voor de uitvoerbaarheid vindt afronding van het uurbedrag op tienden van centen plaats.

 

Het (afgeronde) uurbedrag voor het persoonsgebonden budget bedraagtper 01-01-2010 voor

HH niveau 1   € 14,00    (€ 18,73 x 75%)

HH niveau 2   € 17,30    (€ 23,11 x 75%)

HH niveau 3   € 20,40    (€ 27,19 x 75%)

 

Artikel 8           Uitbetaling persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

Dit artikel bepaald de betalingsfrequentie van het persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 9           Voorziening in natura en in eigendom

Lid 1

De gemeente kan een woonvoorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget aanbieden. Met dit artikel bepaald de gemeente, binnen de beperkte keuzevrijheid die ze daarin heeft, de vorm waarin een woonvoorziening verstrekt wordt.

Bij afwijking van de door de aanvrager gewenste vorm wordt deze afwijking gemotiveerd in de beschikking opgenomen

 

Genoemde voorzieningen worden uitsluitend in natura en bruikleen aangeboden om te voorkomen dat er sprake zal zijn van kapitaalvernietiging. Het niet bieden van een keuze voor een persoongebonden budget hangt samen met het vormen van een depot en de daarmee samenhangende herverstrekking.

 

De gemeente Tiel koopt in via een kernassortiment zoals vastgelegd in een contract met de leverancier(s). Bij verstrekking van een voorziening, wordt de voorziening aan de cliënt in bruikleen verstrekt. De gemeente blijft eigenaar van de voorziening. Indien de cliënt geen gebruik meer maakt van de voorziening, dan kan de voorziening in het depot van de gemeente worden geplaatst. Indien een andere cliënt een voorziening nodig heeft wordt gekeken of deze uit depot kan worden verstrekt. De gemeente hoeft geen nieuwe voorziening aan te kopen.

 

Door depotwerking te stimuleren vindt er zo min mogelijk kapitaalvernietiging plaats.

Voor deze bepaalde roerende woonvoorzieningen in natura is in het verleden gekozen om depotwerking te laten gelden.

Onderhoud van deze hulpmiddelen vindt plaats via een servicecontract tussen gemeente en leveranciers of in opdracht van de gemeente. Eventuele kosten daarvan komen voor rekening van de gemeente. Kosten ontstaan door onjuist gebruik of opzettelijke vernieling kunnen doorberekend worden aan de belanghebbende.

 

Lid 2

Hulpmiddelen met een aankoopwaarde van minder dan € 500,- kunnen in eigendom worden verstrekt. De cataloguswaarde van de leveranciers van hulpmiddelen en (trap-)liften is uitgangspunt voor bepaling van de aankoopwaarde. Belanghebbende die een hulpmiddel in eigendom verstrekt krijgt is zelf verantwoordelijk voor de (eventuele) onderhoudskosten.

Artikel 10         Persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

Lid 1

Het college onderzoekt de omstandigheden van de aanvrager en stelt de noodzaak en aard van de benodigde woonvoorziening vast op basis van de indicatie door de Wmo consulent en of het medisch advies. De aanvrager die te kennen heeft gegeven de woonvoorziening middels een persoonsgebonden budget vorm te geven krijgt een beschikking met een programma van eisen waaraan de woonvoorziening dient te voldoen.

 

Lid 2

De aanvrager dient zelf minimaal 2 offertes te overleggen. Het college onderzoekt of de offertes voldoet aan het programma van eisen en of er sprake is (van inzet /aanwending) van de goedkoopst adequate middelen om de voorziening te realiseren. Bij het onderzoek wordt gebruik gemaakt van de expertise van een bouwtechnisch adviesbureau dat in opdracht van de gemeente werkzaam is. Als aan de voorwaarden voldaan wordt of als beargumenteerd kan worden waarom daarvan (om Wmo gerelateerde redenen) afgeweken kan worden kan het college overgaan tot acceptatie van de offerte.

Aannemelijk kosten zijn ook de eventuele kosten van de architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.

Indien acceptatie niet kan plaatsvinden zal, alvorens tot afwijzing daarvan over te gaan,overleg gepleegd worden met de aanvrager.

 

Lid 3

Het persoonsgebonden budget wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning.

Een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening van een aanvrager die de woning huurt van een woningcorporatie wordt niet in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt (zie artikel 15 Verordening).

Artikel 11         Persoonsgebonden budget voor een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening

Lid 1

Het college onderzoekt de omstandigheden van de aanvrager en stelt de noodzaak en aard van de benodigde woonvoorziening vast op basis van de indicatie door de Wmo consulent en of het medisch advies. De aanvrager die te kennen heeft gegeven de woonvoorziening middels een persoonsgebonden budget vorm te geven krijgt een beschikking met een programma van eisen waaraan de woonvoorziening dient te voldoen. Bij dit programma van eisen wordt uitgegaan van de hulpmiddelen die deel uitmaken van het kernassortiment van de gemeentelijke leverancier.

 

Lid 2

Dit is van toepassing indien aanpassingen en opties aan standaardvoorzieningen nodig zijn.

 

Lid 3

De aanvrager dient zelf minimaal 2 offertes te overleggen. Het college onderzoekt of de offertes voldoet aan het programma van eisen en of er sprake is (van inzet /aanwending) van de goedkoopst adequate middelen om de voorziening te realiseren. Richtlijn is dat hierbij een vergelijking wordt gemaakt met de cataloguswaarde van de voorziening die deel uitmaakt van het kernassortiment van de door de gemeente gecontracteerde (hulpmiddelen-)leverancier. Ontbreekt die mogelijkheid, dan wordt gebruikgemaakt van vergelijkende kostprijs onderzoek bij minimaal 2 andere leveranciers van de benodigde hulpmiddelen. Als aan de voorwaarden voldaan wordt of als beargumenteerd kan worden waarom daarvan (om Wmo gerelateerde redenen) afgeweken kan worden kan het college overgaan tot acceptatie van de offerte.

Indien acceptatie niet kan plaatsvinden zal, alvorens tot afwijzing daarvan over te gaan,overleg gepleegd worden met de aanvrager.

Artikel 12         Uitbetaling en verantwoording persoonsgebonden budget woonvoorzieningen

Dit artikel ziet toe op de juistheid van verstrekking van het persoonsgebonden budget doordat betaling plaatsvindt nadat de aanvrager aangetoond heeft het persoonsgebonden budget voor de geïndiceerde voorzieningen aangewend te hebben en de gemeentelijke inspectie ook daadwerkelijk uitgewezen heeft dat de woonvoorziening volgens indicatie en programma is aangepast / aangebracht.

 

In bijzondere omstandigheden kan aan particuliere wooneigenaren een voorschotbetaling plaatsvinden op basis van een gedegen offerte / conceptnota. Achteraf dient de definitieve nota altijd overgelegd te worden en zal de inspectie altijd plaatsvinden.

 

 

Artikel 13         Bijzondere bepalingen voor woningaanpassingen

In lid 1 is geregeld hoe de meerwaarde bij van een uitbouw, waaronder een tot verblijfsruimte verbouwde garage, en een woonhuislift, als bedoeld in artikel 21 van de verordening

wordt vastgesteld.

Het college geeft opdracht tot het verrichten van een waardebepaling van de woning direct voorafgaand aan de verstrekking van de voorziening en direct na gereedmelding van de aanpassing. Het positieve verschil in waarde tussen beide waardebepalingen is de waardestijging als gevolg van de aanpassing van de woning. De meerwaarde bedraagt de waardestijging minus de betaalde eigen bijdrage.

 

De betaalde eigen bijdrage dient (achteraf) gezien te worden als gedeeltelijk of volledige terugbetaling.

 

Lid 2

In dit lid wordt het afschrijvingsschema aangegeven. Dit schema geeft aan hoe de waardestijging van de woning, bij verkoop binnen 10 jaar, aan de gemeente terugbetaalt moet worden.

 

Lid 3

Doelmatigheidsredenen zijn aanleiding om deze termijn van 12 maanden te hanteren.

Wanneer aanvragers vanwege bijzondere omstandigheden uitstel van de realisering van de voorziening aanvragen vóór het verstrijken van de 12 maanden termijn, kan het college een uitzondering maken. Te denken valt hierbij aan een langdurige ziekenhuisopname aanvrager of diens vertegenwoordiger, faillissement van aannemer etc.

 

Lid 4Het ondertekenen van de verklaring van gereedmelding heeft tot doel om de verantwoordelijkheid van de woningeigenaar voor de juistheid van uitvoering nadrukkelijk tot uiting te brengen.

Artikel 14         Verhuis- en herinrichtingskosten

Lid 1

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting is een vast bedrag, ongeacht de grootte van de te verlaten of te betrekken woning. Om verhuizing naar een aangepaste of beter aanpasbare woning te stimuleren heeft het college besloten tot de tegemoetkoming in deze kosten.

Uit kostenoverweging is deze vergoeding lager vastgesteld dan in voorgaande jaren.

 

Lid 2

Het college kan personen die in een aangepaste woning verblijven zonder dat zij aangewezen zijn op de daarin aanwezige voorzieningen vragen deze woning te verlaten ten gunste van personen die wel aangewezen zijn op deze aanpaste woning.

Om verhuizing naar een niet aangepaste woning te stimuleren heeft het college besloten om dit hogere bedrag te hanteren.

Artikel 15         Financiële tegemoetkoming tijdelijke huisvesting

Het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting moet gezien worden als een stimulans om de bereidheid van de cliënt te vergroten om mee te werken aan het aanpassen van een woonruimte, c.q. te voorkomen dat een woonruimte aangepast moet worden, c.q. dat een aanpassing verwijderd moet worden. De vergoeding bedraagt 100% van de werkelijke huur, tot een maximum van de bovengrens huurtoeslag per maand.

 

Artikel 16         Financiële tegemoetkoming kosten huurderving

De eigenaar / verhuurder wordt met deze tegemoetkoming gestimuleerd om de aangepaste woning gedurende een periode beschikbaar te houden voor verhuur aan aanvragers die aangewezen zijn op een huurwoning met de aangebrachte voorzieningen. Het college heeft gedurende 3 maanden de gelegenheid om een geschikte cliënt te vinden voor de aangepaste woning.

Hiermee voorkomt het college dat een woning moet worden aangepast én dat de aanpassing uit een woning verwijderd moet worden. Het college heeft drie maanden de tijd om een geschikte kandidaat voor de woning te vinden. Als de geschikte kandidaat niet binnen deze drie maanden de woning daadwerkelijk kan betrekken en hij niet in staat is om de dubbele kosten van huur (oude en nieuwe woning) te voldoen kan de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal drie maal een maand voortgezet worden.

Artikel 17         Financiële tegemoetkoming kosten onderhoud, keuring en reparatie trapliften

Lid 1

Trapliften worden alleen in bruikleen verstrekt. De gemeente blijft eigenaar van de voorziening en heeft afspraken met de leveranciers over de betaling van genoemde kosten. Er is sprake van een voorziening in natura

 

Lid 2

In het uitzonderlijke geval dat afspraken ontbreken wordt aan de aanvrager een tegemoetkoming in de kosten voldaan.

 

Artikel 18         Financiële tegemoetkoming kosten verwijderen van voorzieningen uit een huurwoning

In dit artikel staan de voorwaarden genoemd wanneer er een mogelijkheid bestaat om voor de vergoeding in aanmerking te komen. Als men aan die voorwaarden voldoet dan bestaat de vergoeding uit maximaal € 1000,-- én betreft de vergoeding alleen die kosten die direct gerelateerd kunnen worden aan het verwijderen van die voorziening. Het betreft uitsluitend voorzieningen die zijn aangebracht in huurwoningen.

Artikel 19         Financiële tegemoetkoming bezoekbaar maken woning

Dit artikel spreekt voor zich.

De kostenraming wordt opgesteld door een bouwtechnisch adviesbureau dat in opdracht van de gemeente werkzaam is.

 

Artikel 20         Financiële tegemoetkoming woningsanering.

Lid 1

Dit lid spreekt voor zich. Woningsanering beperkt zich tot de slaapkamer omdat deze ruimte het meest en langdurig gebruikt. 

 

Lid 2

Bij de hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt volgens onderstaand afschrijvingsschema rekening gehouden met de al verlopen afschrijvingstermijn. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode.

Er wordt alleen overgegaan tot sanering indien de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Is een artikel afgeschreven (in de regel na 8 jaar), dan wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt.

Voor bepaling van de kosten van de artikelen wordt de inventaris/-stofferingsmodel van de actuele prijzengids van het Nibud gehanteerd.

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 21         Norminkomen en vervoersvoorzieningen

Dit artikel benoemt de in artikel 26 van de verordening genoemde inkomensgrenzen en categorieën.

 

Dit artikel legt per categorie aanvragers vast vanaf welk norminkomen kosten van vervoer voor deelname maatschappelijk verkeer algemeen gebruikelijk worden geacht en /of men zelfredzaam geacht wordt voor de voorziening daarin. Het gaat daarbij zowel om kosten die gemaakt worden door gebruik van de eigen auto, het collectief vervoer, enz. 

 

In paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand (WWB) zijn de bijstandsnormen opgenomen. De WWB systematiek brengt met zich mee dat de bijstandsnormen afgeleid worden van het netto minimumloon. Bruto bedragen worden in de WWB niet benoemd.

 

Voor brutering van de WWB normen kan aansluiting gezocht worden de uitkeringsgrondslagen van de Wet Inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) (voor personen jonger dan 65 jaar) en de Algemene Ouderdomswet (AOW).

De netto Ioaw grondslagen zijn gelijk aan de bijstandsnormen als genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand verhoogd met de in artikel 25 tweede lid van die wet bedoelde maximale toeslag.

De netto AOW-uitkeringen zijn gelijk aan de bijstandsnormen voor 65 plussers (waarvan een of beiden partners ouder dan 65 jaar) als genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand. Artikel 25 Wet werk en bijstand is alleen van toepassing op alleenstaanden en alleenstaande ouders tussen 21 en 65 jaar

 

Ioaw grondslagen en AOW bedragen zijn ook toegespitst op de leefvormen alleenstaande ouder en 65 plus met partner jonger dan 65. Dat naast de leefvormen ongehuwd en gehuwd/samenwonend. Dat maakt het mogelijk om voor ook voor die doelgroepen norminkomen en inkomensgrenzen vast te stellen. Door dit te doen wordt nadrukkelijker aangesloten bij individuele omstandigheden van de belanghebbenden.

 

Voor bepaling van het norminkomen kan uitgegaan worden van de toepasselijke gebruteerde bijstandsnorm als genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand verhoogd met de in artikel 25 tweede lid van die wet bedoelde maximale toeslag.

 

Zolang de netto Ioaw grondslagen en netto AOW uitkering gelijk zijn aan de bijstandsnormen worden de bruto grondslagen Ioaw en de bedragen van het bruto-ouderdomspensioen AOW als leidraad aangehouden bij de bepaling van het bruto norminkomen.

 

Lid 2

Onder de WVG heeft de CRvB bepaald dat een inkomensgrens van 1,5 maal het norminkomen (hetgeen bijstandsnorm is) niet in strijd is met het bij of krachtens de WVG bepaalde. Daartoe heeft de CRvB overwogen dat het aan de inkomensgrens ten grondslag liggende uitgangspunt dat een belanghebbende met een inkomen van 1,5 maal het norminkomen in beginsel in staat geacht wordt de kosten van vervoer in de directe leefomgeving zelf te dragen, ligt binnen de grenzen van de bij de artikelen 2 en 3 WVG aangegeven zorgplicht van het college (zie o.a. CRvB 08-10-1999, nr. 98/6480 WVG, CRvB 17-10-2000, nr. 99/5790 WVG, CRvB 12-12-2000, nr. 00/4096 WVG en CRvB 12-05-2004, nrs. 02/5774 en 02/5775 WVG).

Deze WVG uitspraken worden ook van toepassing geacht op de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 22         Collectief vervoerssysteem (Regiotaxi Rivierenland)

Lid 1

De gemeente heeft een zorgplicht van een minimum van twee zones tot een maximum van vijf zones (het vervoersgebied).

Als mensen buiten het gebied van deze vijf zones wil reizen (het regio-bereik van de regiotaxi) geldt dat mensen vanaf deze vijf zones het normale Regiotaxi (€ 1,85 per zone) tarief gaan betalen. Daarnaast kunnen cliënten buiten het vervoersgebied gebruik maken van het landelijke vervoerssysteem “Valys”.

 

Lid 2

Het college koopt Wmo zones in bij de provincie Gelderland. Het college bepaald de hoogte van de zoneprijs voor de Wmo- geïndiceerde reiziger. Elke Wmo reiziger draagt zo bij aan de kosten van het Wmo vervoer.

 

Lid 3

Individuele omstandigheden van de Wmo geïndiceerde kunnen het noodzakelijk maken dat zij op reisbestemming begeleiding nodig hebben. Bedoeld wordt praktische begeleiding; bijvoorbeeld een rolstoeler die hulp nodig heeft bij het passen van kleding in winkels. In dergelijke gevallen kan een indicatie voor medereiziger plaatsvinden.

Medische gronden kunnen nooit aanleiding geven voor indicatie voor een medereiziger. Zonodig voorzien de in lid 4 van dit artikel bedoelde opties daarin.

 

Lid 4

Regiotaxi Rivierenland biedt een aantal extra opties ter verbreding van de vervoersmogelijkheden aan. Deze opties dragen bij aan ruimere toegankelijkheid en meer gebruiksmogelijkheden van de Regiotaxi voor aanvragers die speciale, medisch gerelateerde, dienstverlening nodig hebben, De kosten van de speciale indicaties komen, na indicatiestelling, voor rekening van de gemeente.

 

Lid 5

Als er meerdere personen binnen een leefeenheid een indicatie voor Wmo vervoer hebben geldt een afwijkende inkomensgrens.

 

Lid 6

Dit lid spreekt voor zich.

 

Lid 4

Regiotaxi Rivierenland biedt een aantal extra opties ter verbreding van de vervoersmogelijkheden aan. Deze opties dragen bij aan ruimere toegankelijkheid en meer gebruiksmogelijkheden van de Regiotaxi voor aanvragers die speciale, medisch gerelateerde, dienstverlening nodig hebben, De kosten van de speciale indicaties komen, na indicatiestelling, voor rekening van de gemeente.

 

Lid 5

Als er meerdere personen binnen een leefeenheid een indicatie voor Wmo vervoer hebben geldt een afwijkende inkomensgrens.

 

Lid 6

Dit lid spreekt voor zich.

Artikel 23         Persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen

In lid 1 wordt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld, vermeld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening.

 

Lid 2

Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud, reparatie en eventueel verplichte verzekering.

 

Lid 3 en 4.

De noodzaak tot aanpassing en of opties wordt vastgesteld door de Wmo consulent aan de hand van een medisch advies of een eigen indicatie.

Alleen kosten van de door het college goedgekeurde offerte worden opgenomen in het persoonsgebonden budget.

 

Artikel 24         Uitbetaling en verantwoording persoonsgebonden budget vervoersvoorzieningen

Lid 1

Uitgangspunt is dat een met een persoonsgebonden budget aangeschafte voorziening een levens- en gebruiksduur heeft van 7 jaar.

 

Lid 2

Dit lid ziet mede toe op de juistheid van verstrekking van het persoonsgebonden budget doordat betaling plaatsvindt nadat de aanvrager aangetoond heeft het persoonsgebonden budget voor de geïndiceerde voorzieningen aan te wenden.

In bijzondere omstandigheden kan in eerste instantie ook de conceptnota volstaan. Achteraf dient de definitieve nota altijd overgelegd te worden.

 

Lid 3

Het persoonsgebonden budget bestaat uit gemeentelijke gelden. Met het persoonsgebonden budget heeft een aanvrager zelf de volledige regie over de aanschaf van de door het college geïndiceerde voorziening. Als de aanvrager geen gebruik meer kan maken van de voorziening is er sprake van kapitaalvernietiging. Om dit tegen te gaan is in dit lid bepaald dat de voorziening ingenomen kan worden voor herverstrekkingsdoeleinden.

Doelmatigheidsredenen zijn aanleiding om de genoemde voorwaarden aan de inname te verbinden.

Als een aanvrager op eigen kosten opties heeft aangebracht is dat geen aanleiding om van de inname af te zien of om de aanvrager in die kosten te compenseren. Voor alle noodzakelijke opties kan een aanvrager een beroep doen op een persoonsgebonden budget.

Artikel 25         Financiële tegemoetkoming voor gebruik eigen auto

Lid 1

Het collectief vervoer is zodanig dat vrijwel iedereen er, al dan niet met speciale indicatie, gebruik van kan maken. Alleen indien grondig onderzoek heeft uitgewezen dat de aanvrager om medische redenen geen gebruik kan maken van de het collectief vervoer kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van gebruik van een eigen auto toegekend worden.

Onder kosten van gebruik worden verstaan de kosten van brandstof.

 

Lid 2

Er is sprake van een tegemoetkoming en geen volledige dekking van de kosten van gebruik.

In artikel 27 lid 4 van de verordening is bepaald dat het college een zorgplicht heeft voor een maximum omvang van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer. Onderzoek naar de werkelijke vervoersbehoefte bepaald de hoogte van de financiële tegemoetkoming. Deze bedraagt maximaal het vastgestelde bedrag.

 

Het vaste bedrag van € 420,- per kalenderjaar is gebaseerd op een vergoeding van € 0,28 per kilometer (in 2009) zoals door het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) is vastgesteld als zijnde de kilometervergoeding bij gebruik van eigen auto bij ziekenvervoer, op grond van de (basisverzekering) Zorgverzekeringswet.   € 0,28 x 1500,- = € 420,-.

Artikel 26         Financiële tegemoetkoming (rolstoel-)taxi.

Er is een medische indicatie voor vervoer per rolstoeltaxi als de belanghebbende zijn rolstoel niet kan verlaten en daarom in zijn rolstoel gezeten vervoerd moet worden.

De Regiotaxi Gelderland verzorgt ook het 'deur tot deur' vervoer in de vorm regulier openbaar vervoer. Iedere inwoner van Tiel kan daarvan gebruik maken. Dit reguliere openbaar vervoer is volledig toegankelijk voor rolstoelgebruikers.

Het verstrekken van een aparte tegemoetkoming in de kosten van gebruik van een rolstoeltaxi is alleen nodig als vastgesteld wordt dat belanghebbende, ondanks de mogelijkheden die het collectief vervoer per Regiotaxi biedt, daarvan geen gebruik kan maken. Dat zal slechts in uitzonderlijke situaties aan de orde zijn.

De meerkosten van de rolstoeltaxi zijn dan niet algemeen gebruikelijk

 

De meerkosten van een rolstoeltaxi zijn niet algemeen gebruikelijk en komen voor vergoeding in aanmerking omdat ze nooit door niet-gehandicapten zullen worden gemaakt. Deze kosten hebben specifiek met een handicap te maken en zijn dus nooit algemeen gebruikelijk.

Voor een aanvrager met een inkomen boven de in verordening en dit besluit genoemde grenzen zijn bij gebruik van een rolstoeltaxi alleen de kosten van het reguliere taxigedeelte algemeen gebruikelijk. Dat wil zeggen dat als vergoeding uitsluitend het verschil tussen beide vergoedingen kan worden toegekend. De maximale tegemoetkoming is vastgesteld op € 500,--.

Hoofdstuk 7 Rolstoelen

Artikel 27         De vorm van de verstrekking.

Dit artikel spreekt voor zich

Artikel 28         Persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening

In lid 1 wordt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening wordt vastgesteld, vermeld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening.

Lid 2

Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud, reparatie en eventueel verplichte verzekering.

 

Lid 3 en 4.

De noodzaak tot aanpassing en of opties wordt vastgesteld door de Wmo consulent aan de hand van een medisch advies of een eigen indicatie.

Alleen kosten van de door het college goedgekeurde offerte worden opgenomen in het persoonsgebonden budget.

Artikel 29         Uitbetaling en verantwoording persoonsgebonden budget rolstoelvoorzieningen

Lid 1

Uitgangspunt is dat een met een persoonsgebonden budget aangeschafte voorziening een levens- en gebruiksduur heeft van 7 jaar.

 

Lid 2

Dit lid ziet mede toe op de juistheid van verstrekking van het persoonsgebonden budget doordat betaling plaatsvindt nadat de aanvrager aangetoond heeft het persoonsgebonden budget voor de geïndiceerde voorzieningen aan te wenden.

In bijzondere omstandigheden kan in eerste instantie ook de conceptnota volstaan. Achteraf dient de definitieve nota altijd overgelegd te worden.

 

Lid 3

Het persoonsgebonden budget bestaat uit gemeentelijke gelden. Met het persoonsgebonden budget heeft een aanvrager zelf de volledige regie over de aanschaf van de door het college geïndiceerde voorziening. Als de aanvrager geen gebruik meer kan maken van de voorziening is er sprake van kapitaalvernietiging. Om dit tegen te gaan is in dit lid bepaald dat de voorziening ingenomen kan worden voor herverstrekkingsdoeleinden.

Doelmatigheidsredenen zijn aanleiding om de genoemde voorwaarden aan de inname te verbinden.

Als een aanvrager op eigen kosten opties heeft aangebracht is dat geen aanleiding om van de inname af te zien of om de aanvrager in die kosten te compenseren. Voor alle noodzakelijke opties kan een aanvrager een beroep doen op een persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 8 Overige voorzieningen

Artikel 30         Financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel

Deze tegemoetkoming is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een financiële tegemoetkoming worden toegekend.

De vergoeding wordt overgemaakt op declaratiebasis. Controle vindt plaats door de gemeente.

 

Artikel 31         Financiële tegemoetkoming voor sporthulpmiddelen

Deze tegemoetkoming is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een of meerdere sporthulpmiddelen. Het moet wel gaan om kosten of meerkosten die het gevolg zijn van het feit de hulpmiddelen speciaal zijn aangepast voor de aanvrager of voor mensen met beperkingen. Algemeen gebruikelijke sporthulpmiddelen behoren hier niet toe. Na drie jaar kan opnieuw een financiële tegemoetkoming worden toegekend.

Het normbedrag is vastgesteld op € 1.000,-.

De vergoeding wordt overgemaakt op declaratiebasis. Controle vindt plaats door de gemeente.

Hoofdstuk 9 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 32         Verplicht advies

De verordening Individuele voorzieningen gemeente Tiel bepaalt in artikel 35 eerste lid  dat in bepaalde situaties boven een bepaald bedrag verplicht advies gevraagd moet worden. In dit artikel staat dat bedrag vermeld.

 

Artikel 33         Samenhangende afstemming.De verordening individuele voorzieningen bepaalt in artikel 37 dat in dit besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen

 

Hoofdstuk 10                        Slotbepalingen

Artikel 34         Indexering

Lid 1

Dit lid spreekt voor zich

 

Lid 2

Levering en realisatie van voorzieningen kan enige tijd kosten. Vooral realisatie van woonvoorzieningen / woningaanpassing kan enige tijd vergen. Toekenning van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget vindt plaats op basis van een door het college geaccepteerde offerte. Direct nadat aanvrager de beslissing van het college ontvangt kan hij de opdracht tot levering / uitvoering geven. De leverancier / aannemer, enz moeten dan conform offerte tot levering / realisatie overgaan. Indexering is dan niet van toepassing mits die geen onderdeel heeft uitgemaakt van de offerte.

Als in de offerte is aangegeven dat indexering nog wordt toegepast is dit onderdeel van de door het college geaccepteerde offerte vindt de indexering wel plaats.

Artikel 35         Intrekking Besluit maatschappelijke ondersteuning 2007

Lid 1

Dit lid spreekt voor zich.

Lid 2

Het vaststellen van het vorige lid heeft nadelige gevolgen voor de aanvragers die nu al een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto ontvangen. Het treffen van een overgangsregeling is noodzakelijk voor aanvragers die nu de hogere tegemoetkoming ontvangen. Bij beëindiging en herindicatie in 2010 wordt het hogere bedrag berekend voor de resterende maanden. De tegemoetkoming bedraagt dan € 930,-: 12 = €  77,50 per resterende maand in 2010.

Alle aanvragers die nu de financiële tegemoetkoming ontvangen worden geïnformeerd.

Per 01-01-2011 vervalt dit lid.

 

Artikel 36         Citeertitel / inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

BIJLAGE 1

 

EIGEN BIJDRAGE REGELING WMO

 

Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 17,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 22.222 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 1/13 van 15 % bedraagt.

 

Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 17,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 15.256 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 1/13 van 15 % bedraagt.

 

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25.20 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 27.222 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 1/13 van 15 % bedraagt.

 

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,20 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 21.058 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden1/13 van 15 % bedraagt.

 

Schematisch ziet de eigen bijdrage regeling er als volgt uit:

Het vaste deel van de eigen bijdrage

Het startpunt vanaf waar de eigen bijdrage toeneemt. Dit is gelijk aan 120% van het ‘relevant sociaal minimum’. Vanaf daar geldt het startpunt van inkomensafhankelijke bijdragen.

De omvang van het inkomensafhankelijk deel van de eigen bijdrage. Er mag maximaal 15% van het verzamelinkomen dat boven het relevante sociaal minimum uitgaat aan eigen bijdrage worden gevraagd.

De maximale eigen bijdrage wordt gelimiteerd door de kostprijs van de geleverde dienst of voorziening: deze mag niet worden overschreden. Bovendien geldt dat er geen stapeling plaats mag vinden met voorzieningen uit de AWBZ (anticumulatiebeding)

Bijlage 2

Rekenvoorbeeld

Ongehuwde vrouw van 60 jaar

Belastbaar inkomen van € 25.000

Haar vaste eigen bijdrage is € 17,60 per 4 weken

Haar inkomensafhankelijke eigen bijdrage is 1/13 X 15% (25.000 – 22.222) = € 32.05 

De maximale eigen bijdrage per vier weken is (€17.60 + € 32.05) : € 49.65

 

De maximale eigen bijdrage is € 49.65. Dit bedrag betaalt zij – ongeacht het aantal voorzieningen - maximaal voor zowel Wmo als AWBZ voorzieningen.

 

De mevrouw betaalt voor een woonvoorziening van € 25.000 in totaal een eigen bijdrage van

€ 1.936.35 (39 periodes X € 49.65). Als ze daarbij ook huishoudelijke verzorging uit de Wmo en persoonlijke verzorging uit de AWBZ ontvangt blijft zij steken op de maximale eigen bijdrage van € 49.65 per 4 weken.

 

Als de mevrouw uit het voorbeeld uitsluitend aanspraak maakt op een woningvoorziening van € 10.000, betaalt zij - gedurende drie jaar - ook een 4-wekelijkse eigen bijdrage van € 49.65.