Beleidsregels Boete Sociaal Domein gemeente Twenterand 2019

Geldend van 18-07-2019 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Boete Sociaal Domein gemeente Twenterand 2019

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de Algemene wet bestuursrecht.

  •  

2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Twenterand;

PW: de Participatiewet;

IOAW: de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

Bbz 2004: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

Wet Suwi: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

uitkering: de door het college verleende (bijzondere) bijstand in het kader van de PW of uitkering voor levensonderhoud in het kader van de Bbz 2004 inkomensvoorziening: inkomensvoorziening ingevolge de IOAW of de IOAZ;

inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de PW, artikel 13, eerste lid van de IOAW/IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet Suwi;

boete: de bestuurlijke boete genoemd in artikel 18a van de PW en in artikel 20a van de IOAW/IOAZ;

benadelingsbedrag: het netto c.q. brutobedrag dat als gevolg van het niet, niet behoorlijk of niet tijdig voldoen aan de inlichtingenplicht ten onrechte is ontvangen.

Fictieve draagkracht: voor de bepaling van de fictieve draagkracht bij personen met een inkomen op bijstandsniveau wordt steeds 10% van de toepasselijke bijstandsnorm aangehouden als de voor beslag vatbare ruimte.

       

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

 

Het college kan gebruik maken van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing welke hem toekomt ingevolge artikel 18a, vierde lid van de PW en artikel 20a, vierde lid van de IOAW/IOAZ.

  • b.

    het verlenen van kwijtschelding van een opgelegde boete in verband met toegang tot een minnelijke schuldenregeling, welke hem toekomt ingevolge artikel 18a, dertiende lid van de PW.

Artikel 3. Onverwijld uit eigen beweging

  • 1.

    Belanghebbenden die verplicht zijn gebruik te maken van het wijzigingsformulier, verstrekken binnen ten hoogste 5 werkdagen nadat het te melden feit of de omstandigheid zich voordoet, het bedoelde formulier. Belanghebbende kan hiervoor gebruik maken van het “inkomsten- en/of wijzigingsformulier”.

  • 2.

    Belanghebbenden die verplicht zijn gebruik te maken van het inkomstenformulier, leveren dit formulier, ingevuld en voorzien van bewijsstukken in op uiterlijk de 10de dag van de maand die volgt op de maand waarop het formulier betrekking heeft. Het niet of niet tijdig inleveren van het inkomstenformulier wordt beschouwd als schending van de inlichtingenplicht.

 

Artikel 4. Vaststellen benadelingsbedrag

Het benadelingsbedrag dat heeft te gelden als het uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de bestuurlijke boete dient wordt gebaseerd op het netto c.q. brutobedrag dat het college wegens dezelfde schending heeft teruggevorderd of zou kunnen terugvorderen. Eventuele verrekening achteraf speelt geen rol bij het vaststellen van het benadelingsbedrag.

   

HOOFDSTUK 2 WAARSCHUWING

 

Artikel 5 Waarschuwing

1. De gemeente Twenterand kan afzien van een bestuurlijk boete en volstaan met het geven van een schríftelijke waarschuwing, als bedoeld in artikel 2aa van het Boetebesluit, indien:

  • a.

    de overtreding van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150 of

  • b.

    de betrokkene wel inlichtingen heeft verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld heeft gemeld, maar uit eigen beweging alsnog binnen een redelijke termijn de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.

2. Een redelijke termijn als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is niet langer dan 60 dagen nadat de inlichtingen hadden behoren te worden verstrekt.

3. Schending van de inlichtingenplicht binnen het aanvraagproces om uitkering wordt niet bestraft met een schriftelijke waarschuwing of bestuurlijke boete indien de aanvraag wordt ingetrokken, buiten behandeling wordt gesteld of wordt afgewezen.

 

Artikel 6 Geen waarschuwing

  • 1.

    Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een herhaalde gedraging in verband met een waarschuwing als bedoeld in artikel 18a, vierde lid Participatiewet en artikel 2aa Wijziging Boetebesluit Sociale Zekerheidswetten, houdt het college rekening met de beoordeling of er sprake is van een eerdere schending inlichtingenverplichting binnen een periode van twee jaar.

 

  • 2.

    Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een herhaalde gedraging in verband met recidive als bedoeld in artikel 18a, lid 5 en lid 6 alsmede artikel 2, lid 6 Boetebesluit sociale zekerheidswetten betrekt het college niet alleen of er sprake is van een eerdere schending inlichtingenverplichting maar ook of de gedraging van de schending inlichtingenverplichting binnen een periode van twee jaar na de eerdere gedraging, hetzelfde is geweest.

  • 3.

    Indien in de voorafgaande twee jaar reeds eerder een waarschuwing is opgelegd wordt bij de eervolgende schending van de inlichtingenverplichtingen zonder benadelingsbedrag een boete opgelegd van maximaal € 150.

 

HOOFDSTUK 3 HOOGTE BOETE

 

Artikel 7 Verwijtbaarheid

Het college stemt de boete af op de verwijtbaarheid op de volgende wijze:

i. 100% van het benadelingsbedrag bij opzet of voorwaardelijke opzet;

ii. 75% van het benadelingsbedrag bij grove schuld of grove onachtzaamheid;

iii. 50% van het benadelingsbedrag bij normale verwijtbaarheid;

iv. 25% van het benadelingsbedrag bij verminderde verwijtbaarheid;

 

Voor de hoogte van de maximaal op te leggen boete volgt het college artikel 23 vierde lid van het Wetboek van Strafrecht.

 

Artikel 8. Verminderde verwijtbaarheid

Bij het vaststellen van de mate van verwijtbaarheid worden de criteria zoals genoemd in artikel 2a van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten gehanteerd.

 

Artikel 9. Geen verminderde verwijtbaarheid

Er is in ieder geval geen sprake van verminderde verwijtbaarheid indien:

  • 1.

    een belanghebbende de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet begrijpt;

  • 2.

    een belanghebbende langere tijd niet in staat is zijn belangen te behartigen. Van de belanghebbende mag worden gevergd dat hij ervoor zorgt dat een ander zijn zaken regelt. Laat hij dit na, dan is er geen sprake van verminderde verwijtbaarheid.

  • 3.

    Een belanghebbende die in een slechte financiële situatie verkeerde ten tijde van de gedraging.

  • 4.

    Optreden van een vertegenwoordiger komt voor rekening en risico van belanghebbende. Het feit dat het een vertegenwoordiger betreft kan niet leiden tot verminderde verwijtbaarheid.

 

Artikel 10 Het onderzoek

Bij de berekening van de bestuurlijke boete worden de criteria, zoals genoemd in het Boetebesluit socialezekerheidswetten, gehanteerd. Het college toetst onverminderd artikel 2 lid 10 Boetebesluit aan het evenredigheidsbeginsel bij het opleggen van boetes in het kader van het sociaal zekerheidsrecht ( artikel 5:46 tweede lid Algemene wet bestuursrecht).

Bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete houdt het college rekening met:

1. De mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten naar de omstandigheden waarin hij of zij verkeerde op het moment dat hij of zij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen en dit verwijtbaar heeft nagelaten, zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 Boetebesluit Sociale Zekerheidswetten;

 

Artikel 11 Draagkracht

1. Bij de berekening van de fictieve draagkracht bij personen met een inkomen op bijstandsniveau wordt steeds 10% van de toepasselijke bijstandsnorm aangehouden als de voor beslag vatbare ruimte. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het volledige bedrag van het inkomen boven de beslagvrije voet – ongeacht of die ruimte de facto op een andere wijze is beperkt of ingenomen – volledig beschikbaar is of wordt aangewend voor het betalen van de boete. Daarnaast wordt rekening gehouden met het vermogen van belanghebbende en zijn of haar partner, inclusief het vermogen beneden de vrijlatingsgrens.

2. Bij het berekenen van de voor beslag vatbare ruimte als bedoeld in het eerste lid wordt uitgegaan van het inkomen van de belanghebbende op de dag waarop het besluit over de boete wordt genomen.

3. Indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete geen uitkering (meer) ontvangt, is het aan de belanghebbende om inzage te geven in zijn inkomenspositie. Indien de belanghebbende geen inzage geeft in zijn inkomenspositie, dan wordt de hoogte van de boete niet aangepast en wordt de volledige boete opgelegd.

4. Bij het bepalen van de hoogte van de boete houdt het college voorts rekening met het feit dat de boete binnen een redelijke termijn door de belanghebbende kan worden afgelost. De boete wordt afgestemd op de draagkracht van belanghebbende door de draagkracht te vermenigvuldigen met 24 maanden in het geval van opzet, 18 maanden in het geval van grove schuld, 12 maanden in het geval van normale verwijtbaarheid en 6 maanden in het geval van verminderde verwijtbaarheid.

5. De boete bij recidive wordt afgestemd op de draagkracht van belanghebbende door de draagkracht te vermenigvuldigen met 36 maanden in geval van opzet, 27 maanden in geval van grove schuld, 18 maanden in geval van normale verwijtbaarheid en 9 maanden in geval van verminderde verwijtbaarheid. 

 

Artikel 12 Maximale boete

  • 1.

    Indien er sprake is van opzet is de boete niet hoger dan het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    Indien de overtreding van de inlichtingenverplichting niet opzettelijk is gedaan, is de boete niet hoger dan het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3.

    Indien het benadelingsbedrag hoger is dan 100/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dan wordt de boete:

  • a.

    indien geen sprake is van opzet of grove schuld, vastgesteld op 50/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • b.

    indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid, vastgesteld op 25/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • 4.

    De maximale boete genoemd in de leden 1 en 2 geldt ook indien er sprake is van recidive.

  

Artikel 13. Dringende reden

Het college ziet af van het opleggen van een boete bij dringende redenen. Van een dringende reden kan sprake zijn, als het opleggen van een boete, in het individuele geval, vanwege zeer uitzonderlijke, bijzondere omstandigheden onaanvaardbare consequenties zou hebben.

 

Artikel 14. Geen dringende redenen

Er is in ieder geval geen sprake van dringende redenen als:

  • a.

    het opleggen van een bestuurlijke boete leidt tot onaanvaardbare financiële consequenties voor belanghebbende en/of zijn gezin;

  • b.

    lichamelijke en psychische klachten al enige tijd bestaan en niet in het bijzonder het gevolg zijn van het boetebesluit;

  • c.

    belanghebbende (weer) in een schuldsaneringstraject is of wordt opgenomen.

 

HOOFDSTUK 4 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 15 Zienswijze

  • 1.

    Als sprake is van een benadelingsbedrag van minder dan € 340, == wordt belanghebbende niet in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze te geven.

  • 2.

    Als sprake is van een benadelingsbedrag van € 340, == of meer, wordt belanghebbende in de gelegenheid gesteld om schriftelijk dan wel mondeling zijn zienswijze te geven.

  • 3.

    Zowel bij een boete minder dan € 340,== als bij een boete van € 340,== of meer geldt dat:

  • a.

    het college een boeterapport opstelt;

  • b.

    de boeteoplegging steeds plaatsvindt door een andere ambtenaar dan die die de schending van de inlichtingenverplichting heeft geconstateerd en het boeterapport heeft opgesteld.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 16 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels Boete Sociaal Domein gemeente Twenterand 2019.

Artikel 17Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking.

De Beleidsregels boete “WWB/Bbz/IOAW & IOAZ” gemeente Twenterand 2013 worden met ingang van de dag van bekendmaking ingetrokken.

  

Burgemeester en wethouders van de gemeente Twenterand,

De secretaris, de burgemeester,

   

H.J. ten Brinke drs. A.E.H. van der Kolk

  

ALGEMENE TOELICHTING

 

Per 1 januari 2013 is het boetestelsel heringevoerd met als beoogd resultaat dat strafverhoging c.q. oplegging van een boete naast het terugvorderen van de ten onrechte verstrekte bijstand of inkomensvoorziening afschrikkend werkt voor de overtreder van de inlichtingenplicht.

 

Inmiddels heeft de Centrale Raad van Beroep zich in een aantal uitspraken over de boete gebogen en is het Boetebesluit sociale zekerheidswetten aangepast. Dit heeft gevolgen voor onze (nieuwe) beleidsregels.

 

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begrippen en geeft de afkortingen weer van de wetten waarop de bevoegdheid van het college is gebaseerd. Benadelingsbedrag: voor bijstand wordt uitgegaan van het nettobedrag. Voor de IOAW en IOAZ wordt uitgegaan van het brutobedrag.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Artikel 18a PW, artikel 20a IOAW en artikel 20a IOAZ geven de regels met betrekking tot de bestuurlijke boete. Er bestaat slechts een beperkte gemeentelijke beleidsvrijheid. In artikel 2 wordt aangegeven op welke punten het college een eigen bevoegdheid heeft en of van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt.

 

In sub a is bepaald dat het college gebruik kan maken van de bevoegdheid om een schriftelijke waarschuwing te geven in plaats van een boete op te leggen.

 

In sub b is bepaald dat het college gebruik kan maken van de bevoegdheid om een boete kwijt te schelden.

 

Artikel 3. Onverwijld uit eigen beweging

Onverwijld wil zeggen ‘onmiddellijk’. Dit houdt in dat belanghebbende op het moment dat het te melden feit of omstandigheid zich voordoet of bekend is geworden, dit op eigen initiatief direct moet melden aan de gemeente.

 

Ons college maakt gebruik van wijzigingsformulieren en inkomstenformulieren. Personen met periodieke inkomsten moeten deze inkomsten melden op het maandformulier. De overige personen maken gebruik van het wijzigingsformulier.

 

In het eerste lid is geregeld wat onder tijdig wordt verstaan bij gebruik van het wijzigingsformulier.

 

Het college stelt zich op het standpunt dat wijzigingen in beginsel onverwijld dienen te worden gemeld. Indien de wijziging niet onverwijld maar wel alsnog binnen 5 werkdagen volledig wordt gemeld, dan wordt de melding toch als tijdig aangemerkt. Wordt de melding na de termijn van 5 werkdagen gemeld, dan wordt dit als overtreding van de inlichtingenplicht aangemerkt. De termijn van 1 week gaat in op het moment van het (redelijkerwijs) bekend worden of kunnen zijn van het te melden feit of de omstandigheid.

 

In het tweede lid is voor het “inkomstenformulier” een uitzondering gemaakt. Het maandformulier moet worden ingeleverd op de eerste werkdag van de maand volgend op de maand waarop het formulier betrekking heeft. Vanuit praktisch oogpunt, is ervoor gekozen om niet te spreken van schending van de inlichtingenplicht indien het maandformulier slechts een paar dagen te laat wordt ingeleverd. Wordt het maandformulier na de 10de dag ontvangen, dan wordt dit als overtreding van de inlichtingenplicht aangemerkt en wordt een boete beoordeeld

 

Artikel 4. Vaststellen benadelingsbedrag

Bij de vaststelling van het benadelingsbedrag wordt gekeken naar het bedrag dat te veel is uitbetaald. Of het bedrag kan worden ingevorderd middels verrekening is niet van belang.

 

Het gaat om het bedrag dat door de schending van de inlichtingenplicht te veel is uitbetaald.

HOOFDSTUK 2 WAARSCHUWING

Artikel 5 Waarschuwing

 

Op grond van artikel 18a lid 3 Participatiewet legt het college een bestuurlijke boete op indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag. Het college kan echter op grond van artikel 18a lid 4 Participatiewet afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht plaatsvindt binnen een periode van 2 jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

 

Beleidskeuze van de gemeente Twenterand

In artikel 5 lid 1 van deze beleidsregels is er voor gekozen om alleen een waarschuwing te geven als er een benadelingsbedrag is van hooguit € 150.

In alle overige situaties wordt maatwerk geleverd.

 

Artikel 6 Geen waarschuwing

Lid 3

Wanneer er een waarschuwing is gegeven zoals bedoeld in artikel 5 en belanghebbende schendt opnieuw de inlichtingenplicht binnen 2 jaar na afgifte van de waarschuwing zonder benadelingsbedrag, dan wordt er een boete opgelegd van maximaal 150 euro.

 

HOOFDSTUK 3 HOOGTE BOETE

Artikel 7. Verwijtbaarheid

Dit artikel behoeft geen toelichting.

     

Artikel 8. Verminderde verwijtbaarheid

De verminderde verwijtbaarheid is geregeld in artikel 2a, tweede lid, van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. Voor de duidelijkheid is wordt in de beleidsregels verwezen naar deze criteria.

Artikel 9. Geen verminderde verwijtbaarheid

In de toelichting bij artikel 2a, tweede lid, van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten zijn vier voorbeelden opgenomen van situaties waarin geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Deze situaties zijn in dit artikel overgenomen.

 

In lid 1 wordt ingegaan op de situatie dat de belanghebbende de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet begrijpt, bijvoorbeeld omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Er is bepaald dat de belanghebbende zich in een dergelijk geval niet kan beroepen op verminderde verwijtbaarheid, omdat van de belanghebbende wordt verwacht dat hij zich laat informeren over de betekenis van stukken van de gemeente.

 

Leden 2 en 4 gaan over de situatie waarin een belanghebbende langere tijd niet in staat is zijn belangen te behartigen. Van de belanghebbende wordt verwacht dat hij in dat geval ervoor zorgt dat een ander zijn zaken regelt. Dit is dus evenmin een situatie waarin de belanghebbende zich kan beroepen op verminderde verwijtbaarheid.

 

Artikel 10. Het onderzoek

Belangrijk bij de boeteoplegging is dat maatwerk geleverd worden. Dit betekent ook dat er tot een kwalitatief oordeel wordt gekomen, over de aanwezigheid van opzet en de mate van verwijtbaarheid.

  

Artikel 11 Fictieve draagkracht

Op grond van CRvB 16-05-2017, nr. 15/6755 WWB kan geconcludeerd worden dat ook voor belanghebbenden met een inkomen onder de beslagvrije voet de hoogte van het inkomen voor het bepalen van de voor beslag vatbare ruimte steeds 10 % van de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. Voor personen waarop de kostendelersnorm van toepassing is dient men dan 10% van de van toepassing zijnde kostendelersnorm als uitgangspunt voor het

bepalen van de voor beslag vatbare ruimte te nemen (artikel 5 onderdeel c Participatiewet in combinatie met artikel 22a Participatiewet).

 

Bij de beoordeling van de boete wordt rekening gehouden met de financiële draagkracht.

 

Artikel 12. Maximale boete

 

In dit artikel wordt gesproken over het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Ten tijde van het vaststellen van deze regeling is dat bedrag € 82.000, ==. Het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht is ten tijde van het vaststellen van deze beleidsregels € 8.200, ==. Dit geldt ook voor de in onderstaande tabel opgenomen bedragen.

  

Schematisch weergegeven zijn de maximaal op te leggen boetes als volgt.

 

 

Is het benadelingsbedrag

> € 10.933?

 

 

Ja

Nee

 

Verwijtbaarheid

Maximaal op te leggen boete

Maximaal op te leggen boete

Opzet

100% van het benadelingsbedrag met een maximum van € 82.000

100% van het benadelingsbedrag

Grove schuld

€ 8.200

75% van het benadelingsbedrag

Normaal

€ 5.466

50% van het benadelingsbedrag

verminderd

€ 2.733

25% van het benadelingsbedrag

 

Artikel 13 Dringende redenen

 

Dit artikel spreekt voor zichzelf.

 

Artikel 14. Geen dringende redenen

 

Dit artikel spreekt voor zichzelf.

 

HOOFDSTUK 4 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 15. Zienswijze

De procedure tot het opleggen van een bestuurlijke boete is vastgelegd in de Awb. Er wordt in de Awb onderscheid gemaakt tussen de lichte procedure bij boetes tot € 340,00 en de zware procedure bij boetes vanaf € 340,00. Met het bedrag van de boete wordt het oorspronkelijke/maximale boetebedrag bedoeld en niet het boetebedrag dat resteert nadat er sprake blijkt te zijn van verminderde verwijtbaarheid.

 

In het eerste lid is geregeld dat bij de lichte procedure niet om een zienswijze wordt gevraagd. De boeterapportage wordt meegestuurd met de boetebeschikking.

 

In het tweede lid is geregeld, dat belanghebbende in de zware procedure de keuze krijgt hoe hij zijn zienswijze wil geven: schriftelijk dan wel mondeling.

 

Uit praktische overwegingen wordt in beginsel gekozen voor een schriftelijke procedure. De belanghebbende krijgt schriftelijk een voornemen tot het opleggen van een boete en de uitnodiging om vóór een door het college te bepalen datum te reageren. Daarbij wordt aangegeven, dat de belanghebbende zijn zienswijze ook mondeling mag geven als hij dat wenst. Bij de brief tot het voornemen wordt de onderliggende boeterapportage gevoegd alsmede een (standaard) vragenlijst. De belanghebbende is niet verplicht zijn zienswijze te geven.

 

Het kan ook voorkomen dat de gemeente de belanghebbende wil horen.

 

Bij zowel mondeling als schriftelijk horen geldt het zwijgrecht. De belanghebbende moet hierop worden gewezen (de cautie).

 

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 16 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.

Artikel 17  Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.