Beleidsregels behorend bij het Bankreglement van de Kredietbank Utrecht

Geldend van 08-07-2010 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels behorend bij het Bankreglement van de Kredietbank Utrecht

Beleidsregels behorend bij het Bankreglement van de Kredietbank Utrecht (besluit van 29 juni 2010)

Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht;

gelet op de Wet op het financieel toezicht (Wft), onderdeel 4: Deel gedragstoezicht financiële ondernemingen, en het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo);

BESLUIT:

vast te stellen het volgende

BELEIDSREGELS behorend bij het Bankreglement van de Kredietbank Utrecht

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Definities

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    besluit Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo);

  • b.

    cliënt de cliënt en consument als bedoeld in artikel 1:1 Wft;

  • c.

    college het college van burgemeester en wethouders van Utrecht;

  • d.

    Fw Faillissementswet;

  • e.

    KBU de Kredietbank Utrecht, ressorterend onder de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Utrecht, afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid, statutair gevestigd Minrebroederstraat 1 te Utrecht, kantoorhoudende aan de St. Jacobsstraat 300 te Utrecht, en belast met de uitvoering van taken op het gebied van het aanbieden of adviseren ter zake van een financieel product;

  • f.

    toezichthouder het college van burgemeester en wethouders van Utrecht;

  • g.

    Wbp Wet bescherming persoonsgegevens;

  • h.

    Wck Wet op het consumentenkrediet;

  • i.

    Wft Wet op het financieel toezicht.

Hoofdstuk 2 Betrouwbaarheid

Artikel 2.1 Algemeen

  • 1. De KBU draagt er zorg voor dat de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van de KBU bepalen of medebepalen buiten twijfel staat, overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk 3 van het besluit.

  • 2. De KBU draagt er zorg voor dat de betrouwbaarheid van de medewerkers en andere personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening, buiten twijfel staat, overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk 3 van het besluit.

  • 3. Als de KBU voornemens is een persoon te benoemen in een functie waardoor deze persoon het beleid van de KBU bepaalt of mede bepaalt, gaat zij daartoe niet eerder over dan nadat het college zijn betrouwbaarheid heeft beoordeeld en heeft vastgesteld dat deze buiten twijfel staat.

Artikel 2.2 Betrouwbaarheid (mede)beleidsbepalers, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid

  • 1. Onder betrouwbaarheid wordt voor de toepassing van deze beleidsregel verstaan het zich onthouden van één of meer gedragingen die naar het oordeel van de toezichthouder in de weg staan aan het vervullen van de functie van (mede) beleidsbepaler.

  • 2. Tot de in het eerste lid bedoelde gedragingen behoren in ieder geval gedragingen die blijk geven van het niet hebben van de eigenschappen als waarheidlievendheid, verantwoordelijkheidszin, wetgetrouwheid, openheid, oprechtheid, prudentie, functionaliteit, onkreukbaarheid, discretie en rechtschapenheid.

Artikel 2.3 Voornemen benoeming (mede)beleidsbepalers, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid

  • 1. De KBU meldt aan het college schriftelijk het voornemen tot aanstelling of benoeming van:

    • a.

      een persoon die het beleid van de KBU bepaalt of mede bepaalt;

    • b.

      een persoon die (onderdeel is van een orgaan dat) belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de KBU.

  • 2. De KBU geeft geen uitvoering aan het voornemen, bedoeld in het eerste lid, voordat het college heeft vastgesteld dat de betrouwbaarheid van de betrokken persoon buiten twijfel staat.

Artikel 2.4 Vaststelling van de feiten

  • 1. De beoordeling van de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, geschiedt door op basis van voornemens, handelingen en antecedenten, hierna gezamenlijk te noemen antecedenten, te toetsen of betrokkene blijk geeft of heeft gegeven van zodanige gedragingen dat daardoor naar het oordeel van de toezichthouder zijn betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat.

  • 2. De bij de beoordeling van de betrouwbaarheid in acht te nemen antecedenten zijn:

    • a.

      strafrechtelijke antecedenten;

    • b.

      financiële antecedenten;

    • c.

      toezichtsantecedenten;

    • d.

      fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten;

    • e.

      overige antecedenten.

  • 3. Inzicht in de in het tweede lid genoemde antecedenten wordt verkregen door gebruik te maken van onder meer:

    • a.

      de door betrokkene zelf verstrekte gegevens en inlichtingen;

    • b.

      de mogelijkheid om bij de Landelijke Officier gegevens uit politieregisters op te vragen;

    • c.

      de gegevens en inlichtingen van de Belastingdienst;

    • d.

      gegevens of inlichtingen verkregen van Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn;

    • e.

      ambtsberichten van het Openbaar Ministerie;

    • f.

      inlichtingen afkomstig van door betrokkene opgegeven referenties;

    • g.

      gegevens uit openbare bronnen;

    • h.

      inlichtingen verkregen van curatoren of bewindvoerders met betrekking tot faillissementen, surseances, schuldsaneringen of bewindvoeringen waarbij de aan te stellen persoon betrokken is geweest;

    • i.

      gegevens en inlichtingen verkregen van organisaties van huidige of voormalige beroepsgenoten van betrokkene;

    • j.

      gegevens en inlichtingen verkregen uit andere bij ministeriële regeling aan te wijzen bronnen.

Artikel 2.5 Afweging van belangen

  • 1. Het college concludeert dat de betrouwbaarheid, als bedoeld in artikel 2.2, niet (meer) buiten twijfel staat als naar zijn oordeel uit de antecedenten van betrokkene blijkt dat deze één of meer van de in artikel 2.2 bedoelde gedragingen heeft vertoond.

  • 2. Het college betrekt bij zijn oordeelsvorming:

    • a.

      in voorkomend geval het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging(en) en de overige omstandigheden van het geval;

    • b.

      de belangen die de Wft en de daarop gebaseerde besluiten en regelingen beogen te beschermen; en

    • c.

      de overige belangen van de KBU en de betrokkene.

  • 3. Gelet op de aard en ernst van misdrijven in de zin van het Wetboek van Strafrecht worden de aan die misdrijven ten grondslag liggende gedragingen op voorhand geacht onverenigbaar te zijn met de belangen die de Wft beoogt te beschermen. Het college stelt vast dat de betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat als uit de antecedenten van betrokkene blijkt dat deze bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld ter zake van een misdrijf als vermeld in genoemd onderdeel, tenzij sinds de dag waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden acht jaren of meer zijn verstreken.

Artikel 2.6 Betrouwbaarheid medewerkers en andere personen, als bedoeld in artikel 2.1, derde lid

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van deze beleidsregel is betrouwbaar, als hij een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens kan overleggen.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van deze beleidsregel is betrouwbaar, als hij tien jaar voorafgaand niet failliet is verklaard of op hem de schuldsaneringsregeling niet van toepassing is verklaard.

  • 3. Een persoon als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van deze beleidsregel is betrouwbaar als hij weliswaar failliet is verklaard maar hij overeenkomstig artikel 212 Fw is gerehabiliteerd.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op personen die zich op 1 januari 2006 al onder verantwoordelijkheid van de KBU rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening.

Artikel 2.7 Toezichtsmaatregelen

  • 1. In het geval dat het college heeft geconcludeerd dat de betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat en uit de Wft zelf geen directe consequenties voortvloeien, stelt het college de KBU en betrokkene hiervan in kennis.

  • 2. Als de KBU in het kader van zijn normale bedrijfsvoering constateert dat zich een wijziging heeft voorgedaan in de voor de beoordeling van de betrouwbaarheid relevante gegevens met betrekking tot een persoon die het beleid van de KBU bepaalt of meebepaalt, stelt de KBU het college daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.

Artikel 2.8 Uitzonderingsbepaling

  • 1. De beoordeling van de betrouwbaarheid kan achterwege blijven bij betrokkenen als bedoeld in artikel 2.2 van deze beleidsregel, als ten aanzien van de (mede)beleidsbepaler(s) op grond van zijn (hun) aanstelling als lid (leden) van het college al een onderzoek naar de antecedenten heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, van deze beleidsregel.

  • 2. Als het onderzoek slechts betrekking heeft op een deel van het antecedentenonderzoek als bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, van deze beleidsregel, vindt op de ontbrekende onderdelen nader onderzoek plaats.

Hoofdstuk 3 Vakbekwaamheid

Artikel 3.1 Algemeen

  • 1. De KBU draagt er zorg voor dat de personen die het dagelijkse beleid van de KBU bepalen deskundig zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van de KBU.

  • 2. De KBU draagt zorg voor de vakbekwaamheid van zijn werknemers en andere natuurlijke personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten aan cliënten.

  • 3. Ter uitvoering van het tweede lid beschikt in ieder geval een zodanig aantal feitelijk leidinggevenden van de KBU over voldoende vakbekwaamheid dat de kwaliteit van de financiële diensten aan de cliënt kan worden gewaarborgd.

Artikel 3.2 Dagelijks beleid

  • 1. De personen als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, dienen minimaal te beschikken over een managementopleiding gevolgd aan een instelling voor hoger economisch en administratief onderwijs of een opleiding op een vergelijkbaar niveau.

  • 2. De personen die het dagelijkse beleid van de KBU bepalen en niet beschikken over een managementopleiding gevolgd aan een instelling voor hoger economisch en administratief onderwijs, maar naar het oordeel van het college beschikken over voldoende werkervaring bij een financiële onderneming als bedoeld in artikel 1:1 Wft, worden in het kader van deze beleidsregel gelijkgesteld met de personen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

  • 3. Het college kan gemotiveerd afwijken van het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Artikel 3.3 Feitelijk leidinggevenden, werknemers en andere personen

  • 1. De personen als bedoeld in artikel 3.1, tweede en derde lid, worden als deskundig beschouwd als zij voldoen aan de eindtermen van de basismodule vakbekwaamheid als bedoeld in hoofdstuk 2 van het BGfo.

  • 2. De personen als bedoeld in artikel 3.1, tweede en derde lid, die zich rechtstreeks bezighouden met het verlenen van een consumptief krediet aan cliënten dienen te voldoen aan de eindtermen van de module consumptief krediet als bedoeld in hoofdstuk 2 van het BGfo.

Artikel 3.4 Bewijs van deskundigheid

  • 1. De KBU voldoet aan het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid, als:

    • a.

      zijn werknemers en andere personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening, met uitzondering van feitelijk leidinggevenden, allen beschikken over een geldig diploma voor de in hun geval geldende eindtermen, bedoeld in artikel 3.3, en afgegeven door een door de Minister van Financiën erkend exameninstituut; of

    • b.

      de bedrijfsvoering zodanig is ingericht dat deze een vakbekwame financiële dienstverlening aan cliënten voldoende waarborgt.

  • 2. De KBU voldoet aan het bepaalde in artikel 3.1, tweede lid, als:

    • a.

      onverminderd artikel 3.1., derde lid, de feitelijk leidinggevenden beschikken over een geldig diploma voor de in hun geval relevante eindtermen, bedoeld in artikel 3.3, afgegeven door een door de Minister van Financiën erkend exameninstituut; en

    • b.

      de bedrijfsvoering zodanig is ingericht dat deze een vakbekwame financiële dienstverlening aan cliënten voldoende waarborgt.

Artikel 3.5 Geldigheid diploma

Een diploma is geldig als wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 7 van het besluit dan wel aan de overgangsregeling in artikel 171 van het besluit.

Hoofdstuk 4 Adequate en integere bedrijfsvoering

Artikel 4.1 Algemeen

  • 1. De KBU voert een adequaat beleid dat de integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt.

  • 2. Hieronder wordt verstaan dat wordt tegengegaan dat de KBU of zijn medewerkers strafbare feiten begaan die het vertrouwen in de KBU of in de financiële markten kunnen schaden.

  • 3. De KBU richt de bedrijfsvoering zodanig in dat deze een adequate en integere bedrijfsvoering waarborgt.

  • 4. De bedrijfsvoering van de KBU stelt het college in staat toezicht te houden op de naleving van de bij of krachtens de Wft gestelde regels.

Artikel 4.2 Integriteit personeel

  • 1. De KBU draagt er zorg voor dat de betrouwbaarheid van de werknemers en andere natuurlijke personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten, buiten twijfel staat.

  • 2. Een persoon als bedoeld in het eerste lid is betrouwbaar, als hij een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens kan overleggen, en hij niet failliet is verklaard, tenzij rehabilitatie als bedoeld in artikel 212 Fw heeft plaatsgevonden.

  • 3. Hoofdstuk 2 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.3 Incidenten

  • 1. De KBU neemt naar aanleiding van een incident passende maatregelen. Deze maatregelen zijn gericht op het beheersen van de opgetreden risico’s en het voorkomen van herhaling.

  • 2. De KBU informeert het college onverwijld omtrent incidenten.

Artikel 4.4 Maatregelen

De maatregelen als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, betreffen in ieder geval de behandeling en de administratieve vastlegging van incidenten die een ernstig gevaar vormen voor een adequate en integere bedrijfsvoering, voor zover het gedragingen betreft van personen die:

  • a.

    het dagelijks beleid bepalen dan wel medebepalen van de kredietbank;

  • b.

    een leidinggevende functie bekleden anders dan de personen bedoeld onder a.;

  • c.

    zich onder verantwoordelijkheid van de KBU rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening; of

  • d.

    een functie bekleden waaraan een wezenlijk risico is verbonden voor de integere bedrijfsvoering van de KBU.

Artikel 4.5 Vastlegging incidenten

  • 1. De administratieve vastlegging van incidenten als bedoeld in artikel 4.4 omvat tenminste de feiten en omstandigheden van het incident, informatie over de functie van degene of degenen die het incident heeft of hebben bewerkstelligd en de maatregelen die naar aanleiding van het incident zijn genomen.

  • 2. De KBU bewaart de aldus vastgelegde gegevens gedurende tenminste vijf jaar.

Artikel 4.6 Informatie college

  • 1. De KBU informeert het college omtrent een incident als bedoeld in artikel 4.3 als:

    • a.

      aangifte van het incident bij justitiële autoriteiten is of zal worden gedaan;

    • b.

      het voortbestaan van de KBU door het incident zou kunnen worden bedreigd of wordt bedreigd; of

    • c.

      de ernst, de omvang of de overige omstandigheden van het incident in aanmerking genomen, het college in verband met haar toezichthoudende taak redelijkerwijs behoort te worden geïnformeerd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde informatie betreft tenminste:

    • a.

      de feiten en omstandigheden van het incident;

    • b.

      informatie over de functie van degene of degenen die het incident heeft of hebben bewerkstelligd.

Artikel 4.7 Zeggenschapsstructuur

De KBU is niet met personen verbonden in een formele of feitelijke zeggenschap die in zodanige mate ondoorzichtig is dat deze een belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op de KBU.

Artikel 4.8 Bewaren gegevens

  • 1. Als de KBU een cliënt adviseert, bewaart zij, als de advisering leidt tot het aangaan van een overeenkomst inzake het aanbevolen product met de cliënt, de informatie die de KBU op grond van artikel 4:23, eerste lid, onderdeel a., Wft heeft ingewonnen alsmede de gegevens betreffende het verkochte financiële product, gedurende tenminste één jaar vanaf het moment van advisering.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing als de KBU bij advisering uitsluitend te werk gaat volgens een gestandaardiseerde en gesystematiseerde procedure die voor het college verifieerbaar is en als zij aan de hand van deze procedure aan het college kan aantonen welke informatie de kredietbank overeenkomstig artikel 4:23, eerste lid, onderdeel a., Wft over cliënten inwint en welke adviezen cliënten op basis van de aldus ingewonnen informatie worden gegeven.

  • 3. Als de KBU met een cliënt een overeenkomst aangaat inzake een ander financieel product dan waarover de KBU de cliënt heeft geadviseerd, dient zij gedurende tenminste één jaar na de totstandkoming van de overeenkomst aan het college te kunnen aantonen dat de cliënt in weerwil van het advies de keuze heeft gemaakt voor het aangaan van die overeenkomst.

Artikel 4.9 Bewaren informatie bij kredietverlening

De KBU bewaart de informatie die de KBU op grond van de artikelen 4:34, eerste lid, Wft en 113 en 114 BGfo heeft ingewonnen, alsmede de door hem aangeboden overeenkomst inzake krediet, als die overeenkomst tot stand is gekomen, tenminste tot vijf jaren na de dag waarop die overeenkomst is afgewikkeld.

Hoofdstuk 5 Informatievoorziening

Artikel 5.1 Algemeen

  • 1. De KBU verstrekt uit eigen beweging of op verzoek van de cliënt, mondeling of schriftelijk, verplichte en onverplichte precontractuele informatie inzake financiële producten, alsmede informatie gedurende de looptijd van een overeenkomst.

  • 2. De bepalingen van de afdeling 8.1 BGfo en de artikelen 4:72, eerste lid, en 4:73, eerste lid, Wft zijn op de in het eerste lid bedoelde informatieverstrekking van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De KBU kan de in het eerste lid bedoelde informatie via een andere duurzame drager verstrekken, als de KBU zich ervan heeft vergewist dat de cliënt over de benodigde middelen beschikt om kennis te nemen van de aldus te verstrekken informatie.

Artikel 5.2 Nederlandse taal

  • 1. De KBU verstrekt de informatie als bedoeld in artikel 5.1 in de Nederlandse taal.

  • 2. De informatie kan op verzoek van de cliënt in een andere taal worden verstrekt, als de KBU hiermee heeft ingestemd en dit de normale bedrijfsvoering niet in de weg staat.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de eerstvolgende dag na de dag van bekendmaking in Ons Utrecht.

Artikel 6.2 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels KBU.

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders op 29 juni 2010,

De secretaris, De burgemeester,

J.Bakker Mr. A. Wolfsen

Bekendmaking is geschied op 7 juli 2010.

Deze beleidsregels zijn in werking getreden op 8 juli 2010

BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2010, NR. 67

Toelichting op de beleidsregels behorende bij het bankreglement Kredietbank Utrecht

Algemeen

De beleidsregels behorend bij het bankreglement dienen ter ondersteuning van de uitvoering van het bankreglement. Ze passen geheel binnen het wettelijk kader van de Wft en het BGfo. Zij geven waar dat nodig is een nadere invulling of uitleg van wet- en regelgeving en de wijze waarop bepalingen in het bankreglement moeten worden toegepast. Aan deze beleidsregels hebben de modellen van de Nederlandse Vereniging van Volkskrediet (NVVK) ten grondslag gelegen.

Het merendeel van de beleidsregels spreekt voor zich. Hieronder wordt op enkele onderdelen een nadere toelichting gegeven.

Toelichting per artikel of hoofdstuk

Artikel 1.1 Definities

De gebruikte definities zijn gelijk aan de definities in het bankreglement en/of wet- ren regelgeving.

Hoofdstuk 2 Betrouwbaarheid

De regels in dit hoofdstuk sluiten direct aan bij hoofdstuk 3 van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo). Het BGfo is het wettelijk kader en geeft dwingende regels omtrent de vaststelling van de betrouwbaarheid van (mede)beleidsbepalers en van medewerkers en andere personen die in opdracht van de KBU rechtstreeks betrokken zijn bij financiële dienstverlening.

Een deel van deze regels hebben het karakter van uitvoeringsvoorschriften over de wijze waarop de betrouwbaarheid wordt onderzocht en vastgesteld. Om die reden zijn ze ook in deze beleidsregels opgenomen. Het hoofdstuk maakt een onderscheid tussen (mede)beleidsbepalers enerzijds en medewerkers en andere personen werkzaam in opdracht van de KBU anderzijds.

Artikel 2.6 geeft aan dat de betrouwbaarheid van de laatstgenoemde categorie (medewerkers en andere in opdracht van de KBU werkzame personen) voldoende vaststaat als zij voldoen aan de bepalingen van dit artikel: verklaring van goed gedrag, in de voorafgaande tien jaar niet failliet verklaard zijn geweest (tenzij rehabilitatie heeft plaatsgevonden) of een WSNP-traject hebben gevolgd, dan wel op 1-1-2006 al werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van de KBU.

Hoofdstuk 3 Vakbekwaamheid

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn eveneens overeenkomstig de in het BGfo gestelde eisen. Ook ten aanzien van de vakbekwaamheid is er een onderscheid tussen personen die het dagelijks beleid van de KBU bepalen en de overige medewerkers.

Artikel 3.2 regelt de vakbekwaamheidseisen van personen die het dagelijks beleid bepalen. Onder deze personen worden verstaan de hiërarchisch leidinggevenden, met andere woorden: de teamleiders en mt-leden.

Zij hoeven op grond van dit artikel in beginsel geen materiële vakbekwaamheid te bezitten op het gebied van financiële dienstverlening, maar moeten uitsluitend voldoen aan de eisen van vakbekwaamheid die gelden voor leidinggevenden in het algemeen.

Artikel 3.3 regelt de vakbekwaamheidseisen van de feitelijk leidinggevenden, medewerkers en andere personen die in opdracht van de KBU werkzaamheden verrichten op het gebied van financiële dienstverlening. Van belang is om op te merken dat met 'feitelijk leidinggevenden' de personen worden bedoeld die uit hoofde van hun opleiding en functie over specialistische kennis beschikken, deze door middel van inhoudelijke instructies kunnen overdragen op andere medewerkers en zo sturend optreden in het dienstverleningsproces. Een dergelijke specialist kan natuurlijk een hiërarchisch leidinggevende zijn, maar dat hoeft niet. Doorslaggevend is dat het een voldoende opgeleide medewerker is die op grond van zijn opleiding het proces inhoudelijk stuurt, bijvoorbeeld een kwaliteitsmedewerker. Deze dient te voldoen aan de eindtermen die zijn vastgelegd in het BGfo en ten bewijze daarvan over een erkend diploma te beschikken. De eindtermen zijn opgenomen in een bijlage bij het BGfo (te raadplegen via www.wetten.nl).

Hoofdstuk 4 Adequate en integere bedrijfsvoering

Deze bepalingen zijn voornamelijk formele vereisten die de wet stelt aan eenieder die actief is op het gebied van financiële dienstverlening. In de praktijk zullen deze voorschriften in overeenstemming zijn met gelijksoortige voorschriften ten aanzien van integriteit die ook voor SoZaWe als geheel reeds van toepassing zijn. Deze regels moeten daarom gezien worden als een algemeen toetsingskader, met hier en daar een aanvulling met betrekking tot de bedrijfsvoering op het specifieke terrein van financiële dienstverlening.

Hoofdstuk 5 Informatievoorziening

De KBU is vrij in de wijze waarop cliënten worden geïnformeerd over de producten, mits deze informatie voldoet aan de wettelijke vereisten zoals geformuleerd in de Wft en met name in afdeling 8.1 BGfo. Daarin is onder andere geregeld waaruit van geval tot geval de inhoud van de informatie moet bestaan en in welke gevallen de KBU verplicht is om informatie te verstrekken.

De KBU kan op verzoek de verplichte en onverplichte informatie ook in een andere taal verstrekken, zolang dat de bedrijfsvoering niet in ernstige mate hindert. De KBU is in elk geval nooit verplicht om informatie in een andere taal te verstrekken. Als de KBU de informatie niet in een andere taal kan of wil verstrekken, zal de cliënt zelf voor een vertaling moeten zorgen. In voorkomende gevallen kan het echter in het belang zijn van de KBU als zij zelf voor een vertaling zorgt als daarmee misverstanden kunnen worden vermeden.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Deze beleidsregels treden pas in werking na publicatie. Hierbij moet echter wel worden aangetekend dat een deel van de bepalingen voortvloeien uit wettelijke bepalingen die een onmiddellijke werking hebben. Het college, respectievelijk de KBU is aan deze wettelijke voorschriften altijd gehouden, ook als de beleidsregels waarin ze zijn uitgewerkt of aangehaald niet zijn gepubliceerd.