Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening van 25 februari 2002 houdende regels omtrent een heffing ter bestrijding van de kosten in verband met ontgrondingen (Heffingsverordening ontgrondingen provincie Utrecht 2002).

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening van 25 februari 2002 houdende regels omtrent een heffing ter bestrijding van de kosten in verband met ontgrondingen (Heffingsverordening ontgrondingen provincie Utrecht 2002).

Verordening van 25 februari 2002 houdende regels omtrent een heffing ter bestrijding van de kosten in verband met ontgrondingen (Heffingsverordening ontgrondingen provincie Utrecht 2002).

Provinciale staten van Utrecht;

Op het voorstel van gedeputeerde staten van 11 december 2001, dienst/sector REG/ROL, nummer 2001REG002869i

Gelet op artikel 220 van de Provinciewet en artikel 21f van de Ontgrondingenwet

Besluiten:

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Ontgrondingenwet;

  • b.

    vergunning: vergunning als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de wet;

  • c.

    machtiging: machtiging als bedoeld in artikel 12 van de wet;

  • d.

    hoeveelheid stoffen: de ingevolge de vergunning of machtiging te winnen hoeveelheid vaste stoffen in kubieke meter, gemeten in profiel van ontgraving.

Artikel 2. Aard van de heffing.

Onder de naam “ontgrondingenheffi ng” wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van:

  • a.

    kosten met betrekking tot schadevergoedingen ingevolge artikel 26 van de Ontgrondingenwet;

  • b.

    kosten met betrekking tot het onderzoek naar het verband tussen een ontgronding en schade aan onroerende zaken en de bepaling van de omvang van de schade.

Artikel 3. Belastingplicht

De ontgrondingenheffing wordt geheven van houders van vergunningen of machtigingen.

Artikel 4. Grondslag van de heffing

De ontgrondingenheffing wordt geheven over de hoeveelheid stoffen waarvoor vergunning of machtiging, dan wel een wijziging van een vergunning of machtiging is verleend.

Artikel 5. Vrijstelling

Vrijgesteld van de heffing zijn:

  • a.

    hoeveelheden van minder dan 10.000 kubieke meter ingevolge de vergunning of machtiging te winnen stoffen;

  • b.

    hoeveelheden ten aanzien waarvan eerder is geheven.

Artikel 6. Tarief

De ontgrondingenheffing bedraagt € 0,04 per m3 stoffen.

Artikel 7. Wijze van heffing

De ontgrondingenheffing wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8. Ontstaan van de belastingschuld

De belastingschuld ontstaat op het tijdstip waarop de vergunning of machtiging is verleend.

Artikel 9. Tijdstip van betaling

De verschuldigde ontgrondingenheffing wordt betaald binnen vier weken na de dagtekening van het aanslagbiljet dan wel na de bekendmaking van het besluit tot verlening van de vergunning of machtiging, indien die later plaatsvindt.

Artikel 10. Betaling in termijnen en uitstel van betaling

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen betaling in termijnen toestaan. Het aantal termijnen is maximaal vijf en de periode tussen de vervaldagen van de afzonderlijke termijnen is maximaal acht weken.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen uitstel van betaling toestaan. Zij kunnen het uitstel, ook al is dit voor een bepaalde termijn verleend, te allen tijde door opzegging onmiddellijk doen eindigen.

Artikel 11. Teruggaaf

  • 1 Indien een vergunning of machtiging wordt vernietigd of ingetrokken dan wel wordt gewijzigd in die zin dat de toegestane te winnen hoeveelheid stoffen wordt verminderd, vindt op verzoek van de heffingplichtige teruggaaf van de heffing plaats voor zover de vergunning of machtiging is vernietigd of ingetrokken dan wel de hoeveelheid stoffen voor de winning waarvan vergunning of machtiging is verleend, is verminderd.

  • 2 Geen teruggaaf geschiedt over de hoeveelheid stoffen die reeds gewonnen is.

  • 3 Teruggaaf blijft achterwege indien het bedrag dat moet worden teruggeven minder bedraagt dan € 250,-.

Artikel 12. Kwijtschelding

Bij de invordering van de heffing wordt geen kwijtschelding verleend. 

Artikel 13. Overgangsrecht

De Heffingsverordening ontgrondingen provincie Utrecht 1997 (1) wordt ingetrokken met ingang van de dag waarop de Heffingsverordening ontgrondingen provincie Utrecht 2002 in werking treedt, met dien verstande, dat de eerst genoemde verordening van toepassing blijft op aanvragen die voor die datum zijn ingediend.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin zij wordt geplaatst (2).

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Heffingsverordening ontgrondingen provincie Utrecht 2002.

Ondertekening

voorzitter, B. Staal
griffier, H.H. Sietsma
1) Provinciaal blad 1997, 50. 2) Datum van uitgifte: 8 maart 2002.

Toelichting

Algemeen

Inhoud Heffingsverordening. Sinds 1 januari 1998 kent de provincie een Heffingsverordening Ontgrondingen. Per m3 vaste stoffen waarvoor een ontgrondingsvergunning wordt verleend, wordt sindsdien een bedrag van 5 cent geheven. Hoeveelheden van minder dan 10.000 m3 vaste stoffen zijn vrijgesteld. De Ontgrondingenheffing is een doelheffing. De opbrengst van de heffing is bedoeld voor financiering van de kosten voor werkzaamheden i.v.m. onderzoek en planning m.b.t. ontgrondingen en werkzaamheden voor interprovinciale en landelijke coördinatie van het beleid (kortheidshalve aangeduid als plankosten).

Aanleiding voor wijziging Heffingsverordening Aanleiding voor wijziging van de heffingsverordening provincie Utrecht 1997 is in de eerste plaats de vaststelling van het Bouwgrondstoffenplan op 17 september 2001. Door de acties die daarin zijn vastgelegd zullen de plankosten voor ontgrondingen stijgen. Voor een deel komen deze kosten in aanmerking voor financiering uit de ontgrondingenheffing. Het huidige heffingstarief van 5 cent per m3 vaste stoffen wordt daarom verhoogd naar 4 eurocent (9 cent) per m3 vaste stoffen. In de toelichting bij artikel 6 is opgenomen hoe dit tarief berekend is. Een tweede reden voor aanpassing van de heffingsverordening is de wijziging van artikel 21f van de Ontgrondingenwet per 1 januari 2000. Dit artikel is de wettelijke basis voor de Ontgrondingenheffing. De belangrijkste wijziging in artikel 21f Ontgrondingenwet is dat de provincies ruimere bevoegdheden hebben gekregen met betrekking tot de ontgrondingenheffing. Daarover hieronder meer. Een andere wijziging is dat wettelijk is vastgelegd dat de provincies bij de ontgrondingenheffing geen onderscheid mogen maken tussen houders van een ontgrondingsvergunning en houders van een machtiging tot ontgronden. Voor de praktijk is deze wijziging van weinig belang. Een machtiging dient om in spoedeisende gevallen de mogelijkheid te geven met de uitvoering van de ontgronding te starten voordat het vergunningbesluit in werking is getreden. Zo’n machtiging wordt zelden verleend. Verder leidt de wetswijziging tot tekstuele aanpassingen in de Heffingsverordening.

Uitbreiding van de provinciale bevoegdheden voor instelling heffing Bij de wetswijziging hebben de provincies de bevoegdheid gekregen om de ontgrondingenheffing uit te breiden met een heffing ter bestrijding van de kosten die verband houden met verzoeken om schadevergoeding en een heffing voor financiering van compensatiemaatregelen bij ingrijpende ontgrondingen. In de provincie Utrecht is in het verleden nog nooit een verzoek om schadevergoeding gedaan. We zien daarom onvoldoende aanleiding om ter bestrijding van deze kosten een heffing in het leven te roepen. Ook wordt geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot instelling van een heffing voor compensatiedoeleinden. De heffing voor compensatiedoeleinden heeft tot doel de provincie een financieel instrument te geven waardoor het maatschappelijk draagvlak voor ingrijpende ontgrondingen enigszins kan worden vergroot. Aan deze deelheffing is in de wet een maximum gesteld van fl.0,225 (€ 0,10) per m3 vaste stoffen. Uit de heffing kunnen maatregelen gefinancierd worden voor compenserende maatregelen in de regio die de lasten draagt van een ontgronding die nodig is voor de (landelijke) bouwgrondstoffenvoorziening. Bij de vraag of het raadzaam is om een heffing voor compensatiedoeleinden in te stellen, dient in de eerste plaats het nuttig effect van het instellen van de heffing afgewogen te worden tegen de lastenverzwaring die instelling van de heffing met zich mee zou brengen. Uit deze afweging hebben wij de conclusie getrokken dat geen gebruik moet worden gemaakt van de mogelijkheid een heffing voor compensatiedoeleinden in te stellen. In de huidige praktijk heeft de provincie enkele mogelijkheden om de kosten van compensatiemaatregelen op de vergunninghouder te verhalen. In de Ontgrondingsvergunning kan worden voorgeschreven dat de vergunninghouder bepaalde compensatie-maatregelen zal treffen in het te ontgronden gebied. Daarnaast kunnen in onderling overleg met de vergunninghouder afspraken worden gemaakt over een vorm van compensatie in de omgeving van het te ontgronden gebied. In de Utrechtse situatie zou besteding van de opbrengsten van een compensatieheffing alleen aan de orde komen een beton- en metselzandwinning. Er zijn in Utrecht hooguit enkele winningen nodig om aan de taakstelling voor de winning voor beton- en metselzand te voldoen. Gezien de prijsstelling van beton- en metselzand zullen de opbrengsten van een winning zodanig zijn, dat de huidige instrumenten voldoen om een regio waar een ingrijpende ontgronding plaatsvindt enigszins te compenseren. Mochten extra stimuleringsmaatregelen in een enkel geval toch nodig blijken, dan kunnen deze eventueel uit de algemene middelen gefinancierd worden.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen De definitie van hoeveelheid stoffen is gebaseerd op de wettekst. Onder de omschrijving vallen alle stoffen die op basis van een vergunning of machtiging ontgrond kunnen worden, zowel de verhandelbare als de onverhandelbare. Toegevoegd is een omschrijving van het begrip ‘machtiging’, aangezien het gewijzigde artikel 21f de machtigingsfiguur expliciet noemt.

Artikel 2. Aard van de heffing De tekst van artikel 2 komt overeen met de formulering in de wet. Onder werkzaamheden in verband met onderzoek en planning met betrekking tot ontgrondingen kan gedacht worden aan onderzoeken voor aanpassing van het streekplan en het opstellen van beleidsplannen en plannen voor realisering van delfstoffenwinning. Hieronder vallen de bijdrage van de provincie aan de kosten voor landelijke onderzoeken en het onderzoek naar de mogelijkheden voor beton- en metselzandwinning in combinatie met Ruimte voor Rijntakken. Onder werkzaamheden die voortvloeien uit de toepassing van artikel 7b wordt verstaan kosten die samenhangen met de informatie die het Rijk jaarlijks verlangt over de behoefte aan winning, de gewonnen hoeveelheden, de vergunde hoeveelheden, het gevoerde beleid m.b.t ontgrondingen en secundaire grondstoffen. Wat dit laatste betreft gaat het dus bijvoorbeeld om kosten van inventariseren van het gebruik van secundaire grondstoffen in eigen werken (maar niet de extra kosten voor toepassing of onderzoeken om inzet van secundaire materialen toe te passen etc.) Een concreet voorbeeld: de kosten voor opzetten van een systeem voor kwantitatieve inventarisatie uit het Bouwgrondstoffenplan.

Artikel 3. Belastingplicht De Ontgrondingenwet laat sinds de wijziging van 1 januari 2000 geen onderscheid meer toe tussen vergunninghouders en machtiginghouders (art 21f, lid 3). De belastingplicht is daarom uitgebreid naar houders van machtigingen.

Artikel 4. Grondslag voor de heffing De heffing heeft betrekking op de hoeveelheden stoffen gemeten in profiel van ontgraving. Dit zijn bruto hoeveelheden. Alle specie die op basis van een vergunning of machtiging vergraven kan worden, moet worden meegeteld. Naast de verhandelbare specie tellen dus ook de niet-verhandelbare teelaarde en dekgronden en dergelijke mee.

Artikel 5. Vrijstelling Hoewel onderdeel a reeds in de wet is opgenomen, is het voor de duidelijkheid nuttig deze vrijstelling hier te herhalen. Onderdeel b is erop gericht om dubbele heffing te voorkomen. Dit kan zich onder andere voordoen indien in verband met het verkrijgen van een machtiging reeds een heffing is geheven en nadien wederom een heffing zou worden geheven nadat ten aanzien van diezelfde stoffen een vergunning is verleend. Het is uiteraard niet de bedoeling dat alsdan wederom heffing moet worden betaald.

Artikel 6. Tarief Het heffingstarief is als volgt berekend. Het huidige tarief van fl. 0,05 cent (€ 0,0227) is vastgesteld ter dekking van 50% van fl 140.000 = fl.70.000,- (ongeveer € 31.750,-) aan plankosten per jaar. Uit het Bouwgrondstoffenplan zal naar schatting een bedrag fl.100.000,- per jaar aan extra plankosten voortvloeien die op grond van de wet voor 50% gefinancierd mogen worden uit de Ontgrondingenheffing. Dit betekent een stijging van de door de heffing te financieren kosten met 50% van fl. 100.000,- is fl.50.000,- (ongeveer € 22.700,-) per jaar. Per jaar wordt gemiddeld 1,35 miljoen m3 vaste stoffen in de heffing betrokken. Het heffingstarief dient daarom te worden verhoogd met fl. 0,04 per m3 naar fl.0,09 is afgerond € 0,04.

Wij stellen voor het heffingstarief vast te stellen op € 0,04 per m3

Artikel 7. Wijze van heffing Na de verlening van een vergunning of machtiging dient een afzonderlijke aanslag ontgrondingenheffing te worden opgelegd. Het aanslagbiljet moet voldoen aan de daaraan in artikel 5 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gestelde vereisten.

Artikel 8. Ontstaan van de belastingschuld In deze bepaling wordt het tijdstip vastgesteld waarop de materiële belastingschuld ontstaat. Vanaf dat tijdstip is het mogelijk een aanslag op te leggen.

Artikel 9. Tijdstip van betaling Betaling binnen dertig dagen is een gebruikelijke termijn.

Artikel 10. Betaling in termijnen en uitstel van betaling Dit is dezelfde regeling als in de Algemene belastingverordening provincie Utrecht.

Artikel 11. Teruggaaf Hoe te handelen in geval van vernietiging, intrekking of wijziging van de vergunning of machtiging is geregeld in de Ontgrondingenwet. Ingeval een vergunning of machtiging geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd, ingetrokken of gewijzigd, ligt het in de rede dat er teruggaaf plaats vindt van de betaalde heffing. Voor teruggaaf komt in aanmerking het verschil tussen het reeds ingevolge de heffing betaalde bedrag op basis van de nog toegestane te winnen hoeveelheid stoffen. Indien de vergunning of machtiging geheel wordt vernietigd of ingetrokken en geen nieuwe wordt afgegeven, vindt volledige teruggaaf van de betaalde heffing plaats. In het derde lid is een ondergrens van € 227,- gesteld ten aanzien van de gevallen waarin het recht op teruggaaf bestaat.

Artikel 12. Kwijtschelding Op grond van artikel 232e van de Provinciewet kunnen provincies het kwijtscheldingsbeleid van de rijksoverheid volgen. Dit is vastgelegd in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Artikel 232e, derde lid, van de Provinciewet biedt echter de mogelijkheid om van de ministeriële regeling af te wijken en geen kwijtschelding of in beperkte mate kwijtschelding te verlenen. Met het oog op het zakelijke karakter van de ontgrondingenheffing is afgezien van de mogelijkheid tot verlening van kwijtschelding.

Artikel 13 Overgangsrecht Het moment waarop de belastingplicht voor de ontgrondingenheffing ontstaat is de verlening van de ontgrondingsvergunning. Het moment van indienen van de aanvraag voor de vergunning kan echter soms aanzienlijk eerder liggen. Voor de kenbaarheid is ervoor gekozen het nieuwe heffingstarief te laten ingaan voor aanvragen die na de datum van inwerkingtreding worden ingediend.

Artikelen 14 en 15. Inwerkingtreding , ingang van de heffing. Ingevolge het bepaalde in artikel 136 van de Provinciewet moeten de besluiten tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van belastingverordeningen bekend worden gemaakt. Het niet voldoen aan deze bekendmakingsplicht leidt tot onverbindendheid van de verordening. Bekendmaking geschiedt door plaatsing van de integrale tekst van het besluit in het Provinciaal Blad, of in een andere door de provincie algemeen verkrijgbaar gestelde uitgave. Op grond van artikel 139 van de Provinciewet treedt het bekendgemaakte besluit in werking met ingang van de achtste dag na de dag van de bekendmaking, tenzij in de verordening een ander tijdstip is aangegeven. De dag van bekendmaking is de dag waarop de uitgave feitelijk beschikbaar is. De datum van inwerkingtreding van een belastingverordening mag niet liggen vóór de vaststelling en bekendmaking daarvan. De datum van inwerkingtreding moet worden onderscheiden van de datum van ingang van de heffing. Het feit dat de belastingverordening pas in werking treedt na de bekendmaking betekent dat de provincie voor dat tijdstip geen aanslagen kan opleggen. De aanslagen kunnen echter wel betrekking hebben op de periode vanaf de datum van ingang van de heffing. De datum van ingang van de heffing kan evenwel niet liggen voor de datum van vaststelling van de verordening. Dit houdt verband met het beginsel dat belastingmaatregelen voor de toekomst dienen te gelden.

Gedeputeerde staten van Utrecht,

voorzitter, Mr B. Staal griffier, Drs. H.H. Sietsma