Besluit van provinciale staten van Utrecht van 18 februari 2008, nr. 2008RGW01, en van provinciale staten van Zuid-Holland van 30 januari en 26 maart 2008 tot hernieuwde reglementering van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Geldend van 01-01-2019 t/m heden

Intitulé

Besluit van provinciale staten van Utrecht van 18 februari 2008, nr. 2008RGW01, en van provinciale staten van Zuid-Holland van 30 januari en 26 maart 2008 tot hernieuwde reglementering van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Provinciale staten van Utrecht en van Zuid-Holland;

Op het voorstel van gedeputeerde staten van Utrecht en van Zuid-Holland;

Overwegende dat het wenselijk is dat als gevolg van een wijziging van de Waterschapswet een nieuw reglement voor het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden wordt vastgesteld;

Gelet op artikel 6 Waterschapswet;

Besluiten:

vast te stellen het volgende reglement:

Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2008

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Dit reglement verstaat onder: - categorie bedrijven: categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte; - categorie ingezetenen: categorie waartoe behoren degenen die hun werkelijke woonplaats in het waterschap hebben als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de wet; - categorie natuurterreinen: categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c, van de wet; - categorie ongebouwd: categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen; - gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van Utrecht, tenzij in het reglement anders is bepaald; - overgaand gebied: gebied dat bij de inwerkingtreding van dit reglement deel gaat uitmaken van het waterschap en dat als zodanig is aangegeven op de als bijlage 1 bij dit reglement behorende kaart; - watersysteem: samenhangend geheel van één of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken; - wet: Waterschapswet.

Hoofdstuk 2 Naam, gebied, zetel en taak van het waterschap

Artikel 2 Naam van het waterschap

Er is een waterschap met de naam Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verder aan te duiden als het waterschap.

Artikel 3 Gebied van het waterschap

  • 1 Het gebied van het waterschap is aangegeven op de als bijlage 2 bij dit reglement behorende kaart.

  • 2 De grenzen van het in het eerste lid bedoelde gebied kunnen nader worden aangegeven op door gedeputeerde staten vast te stellen detailkaarten.

  • 3 Van elk van de kaarten, bedoeld in het eerste en tweede lid, berust een exemplaar bij het waterschap en bij de provincies Utrecht en Zuid-Holland.

Artikel 4 Zetel van het waterschap

Het algemeen bestuur bepaalt in welke gemeente het waterschap zijn zetel heeft.

Artikel 5 Taak van het waterschap

  • 1 De taak van het waterschap is de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voorzover deze taak niet aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen.

  • 2 De taak, bedoeld in het eerste lid, omvat de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater, hieronder mede begrepen het stedelijk afvalwater dat afkomstig is vanuit het beheersgebied van een aangrenzende waterkwaliteitsbeheerder en dat krachtens artikel 15a, eerste lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren om doelmatigheidsredenen wordt gezuiverd op een zuiveringstechnisch werk dat in beheer is bij het waterschap. 

Hoofdstuk 3 Samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur

 

Artikel 6 Benaming bestuursorganen

  • 1 Het dagelijks bestuur wordt aangeduid als college van dijkgraaf en hoogheemraden.

  • 2 De voorzitter wordt aangeduid als dijkgraaf.

  • 3 De leden van het dagelijks bestuur met uitzondering van de voorzitter worden aangeduid als hoogheemraden.

Paragraaf 1. Het algemeen bestuur

Artikel 7 Omvang algemeen bestuur

Het algemeen bestuur bestaat uit dertig leden. Hiervan vertegenwoordigen:

  • a.

    drieëntwintig leden de categorie ingezetenen;

  • b.

    drie leden de categorie ongebouwd;

  • c.

    twee leden de categorie natuurterreinen;

  • d.

    twee leden de categorie bedrijven.

Artikel 8 Benoeming vertegenwoordigers geborgde zetels

  • 1. Voor de categorie bedrijven worden twee vertegenwoordigers benoemd door de Kamer van Koophandel op voordracht van de regionale raad van de Regio Noordwest. Deze regio is aangeduid in het Besluit vaststelling regio's van 2 januari 2014 van de Kamer van koophandel (Stcrt 2014, 1215) 

  • 2. Voor de categorie ongebouwd worden door de Land- en Tuinbouworganisatie Noord drie vertegenwoordigers benoemd.

  • 3. Voor de categorie natuurterreinen wordt door de Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren een vertegenwoordiger benoemd.

Artikel 9 Reglement van orde

  • 1 Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.

  • 2 In het reglement van orde worden in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, de openbaarheid van de vergaderingen, het vergader- en het besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

Paragraaf 2. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden

Artikel 10 Omvang college van dijkgraaf en hoogheemraden

Het college van dijkgraaf en hoogheemraden bestaat uit de dijkgraaf en een door het algemeen bestuur te bepalen aantal hoogheemraden dat ten hoogste vijf bedraagt.

Artikel 11 Benoeming hoogheemraden.

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 41, tweede lid, van de wet.

  • 2 De tot hoogheemraad benoemde wordt geacht de benoeming niet aan te nemen, indien op de tiende dag na kennisgeving van de benoeming door middel van een aangetekende brief nog geen mededeling van hem is ontvangen dat hij de benoeming aanvaardt.

  • 3 Wanneer de benoeming niet is aangenomen, geschiedt zo spoedig mogelijk een nieuwe benoeming.

  • 4 De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt, geschiedt zo spoedig mogelijk nadat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is vervuld, tenzij het algemeen bestuur besluit het aantal hoogheemraden te verminderen dan wel indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid.

Artikel 12 Ingang benoeming hoogheemraden

Vervalt.

Artikel 13 Ontslag op eigen initiatief

  • 1 Een hoogheemraad kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 2 Het ontslag gaat in met ingang van de dag, gelegen een maand na de dag waarop hij zijn ontslag heeft genomen of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aangenomen.

Artikel 14 Vervanging hoogheemraden

  • 1 Bij langdurige afwezigheid van een hoogheemraad, of indien een hoogheemraad met de waarneming van het ambt van dijkgraaf is belast, kan hij worden vervangen door een lid van het algemeen bestuur, aan te wijzen door het algemeen bestuur.

  • 2 Degene die gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken voor een hoogheemraad heeft waargenomen, geniet een vergoeding ten bedrage van de voor dat lid vastgestelde bezoldiging. De vergoeding wordt verminderd met hetgeen als lid van het algemeen bestuur als vergoeding wordt ontvangen.

Artikel 15 Reglement van orde

  • 1 Het college van dijkgraaf en hoogheemraden stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast, dat aan het algemeen bestuur wordt toegezonden.

  • 2 In het reglement van orde worden voor de vergaderingen in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, het vergaderquorum, het besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

Artikel 16 Bevoegdheid tot intrekking bezwaar en beroep

In afwijking van het bepaalde in artikel 86, vierde lid, van de wet wordt het ingestelde beroep of het gemaakte bezwaar slechts ingetrokken indien het algemeen bestuur daartoe expliciet beslist. Het dagelijks bestuur informeert het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk omtrent beslissingen als bedoeld in artikel 86, derde lid, van de wet.

Paragraaf 3. De dijkgraaf

Artikel 17 Benoeming dijkgraaf

  • 1 Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de dijkgraaf als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de wet, wordt opgemaakt, wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd.

  • 2 Indien de aanbeveling uit meer dan één persoon bestaat, wordt over iedere plaats op de aanbeveling afzonderlijk gestemd.

  • 3 Voor de toepassing van artikel 46, derde en vijfde lid, van de wet wordt onder gedeputeerde staten verstaan: gedeputeerde staten van Utrecht.

  • 4 Samen met de aanbeveling voor de benoeming van de dijkgraaf wordt een uittreksel uit de notulen van de gehouden stemming aan gedeputeerde staten gezonden.

  • 5 De aflegging van de eed (verklaring en belofte), bedoeld in artikel 50 van de wet, vindt plaats in handen van de commissaris van de Koning in de provincie Utrecht.

Artikel 18 Woonplaats dijkgraaf

De dijkgraaf heeft zijn werkelijke woonplaats in het gebied van het waterschap.

Paragraaf 4. De secretaris

Artikel 19 Benoeming secretaris

De benoeming van de secretaris geschiedt op voordracht van het college van dijkgraaf en hoogheemraden.

Artikel 20 Taken en bevoegdheden

  • 1 Het algemeen bestuur stelt in een instructie nadere regels over de taak en de bevoegdheden van de secretaris.

  • 2 Artikel 33, eerste en tweede lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 Toezicht

Artikel 21 Toezichtsbevoegdheid

Voor de toepassing van de bepalingen in de wet met betrekking tot het toezicht op het waterschapsbestuur, zijn gedeputeerde staten bevoegd.

Artikel 22

 Vervallen

Artikel 23 Toezending besluiten

  • 1 Het dagelijks bestuur zendt aan gedeputeerde staten:

    • a.

      het ontwerp van het besluit tot vaststelling of wijziging van een keur, bedoeld in artikel 80, eerste lid, van de wet;

    • b.

      besluiten tot oprichting of deelneming in een rechtspersoon.

  • 2 Het dagelijks bestuur zendt aan gedeputeerde staten van Utrecht en van Zuid-Holland het ontwerp van een calamiteitenplan, bedoeld in artikel 5.29, eerste lid, van de Waterwet, alsmede het vastgestelde plan.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 24 Wijzigingen van beperkte strekking Artikel 25 Intrekken reglementen

Het Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (1) en het Kiesreglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2002 (2) worden ingetrokken.

Artikel 26 Overgangsrecht

  • 1 Ten aanzien van de dijkgraaf die zijn functie bekleedt op de datum van inwerkingtreding van dit reglement blijft tot zijn ontslag artikel 48 van het Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden van kracht.

  • 2 De artikelen 5 tot en met 52 van het Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden blijven van kracht tot 8 januari 2009 voor de op het moment van inwerkingtreden van dit reglement zitting hebbende leden van het algemeen bestuur en het college van dijkgraaf en hoogheemraden.

  • 3 Voor de belastingtijdvakken die zijn aangevangen voor 1 januari 2009 blijven de artikel en 70 en 71 van het Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden van toepassing.

  • 4 Voor overgaand gebied blijft het recht ten aanzien van de heffing of invordering van de omslagen en verontreinigingsheffing, zoals het gold vóór de datum van inwerkingtreding van dit reglement, tot 1 januari 2009 van toepassing. De bestuursorganen die tot de datum van inwerkingtreding van dit reglement bevoegd waren ten aanzien van de bedoelde heffing of invordering, oefenen de bevoegdheden tot 1 januari 2009 uit. Deze bestuursorganen blijven als enige bevoegd ten aanzien van de in de eerste volzin bedoelde belastingen, die betrekking hebben op belastingtijdvakken die zijn aangevangen vóór 1 januari 2009, en op belastbare feiten die zich voor dat tijdstip hebben voor gedaan.

  • 5 De op de dag, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit reglement voor overgaand gebied geldende waterschapsbesluiten blijven van kracht zolang het bevoegde bestuursorgaan niet anders beslist. De bevoegde bestuursorganen oefenen met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit reglement de bevoegdheden die samenhangen met de in de eerste volzin bedoelde besluiten uit, zolang de besluiten hun rechtskracht behouden.

Artikel 27 Inwerkingtreding

Dit reglement treedt in werking op 31 maart 2008.

Artikel 28 Citeertitel

Dit reglement wordt aangehaald als: Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2008.

Ondertekening

Goedgekeurd bij besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 31 maart 2008, nr. HDJZ/WAT/2008-438
R.C. ROBBERTSEN, voorzitter.
L.C.A.W. GRAAFHUIS, griffier.
Uitgegeven 24 april 2008
provinciale staten van Utrecht,
namens hen
H.H. SIETSMA, secretaris

Bijlage 2

afbeelding binnen de regeling

 

(1) KB van 12 december 1994 (Stb. 1994, 867), laatstelijk gewijzigd bij besluiten van Provinciale Staten van Utrecht van16 oktober 2006 (Provinciaal blad 2006, 34) en van Zuid-Holland van 18 oktober 2006 (Provinciaal blad van Zuid-Holland 2006, 78)

(2) Provinciaal blad van Utrecht 2002, 36; Provinciaal blad van Zuid-Holland 2002, 76.

Provinciale staten van Utrecht zijn bevoegd tot wijziging van dit reglement, tenzij het desbetreffende besluit een regeling bevat van de in artikel 5, tweede lid van de wet genoemde onderwerpen.  

Toelichting op het Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2008

Sinds de totstandkoming van de Waterschapswet in 1991 hebben zich belangrijke ontwikkelingen in het waterbeheer voorgedaan. Zo heeft het beleidsconcept integraal waterbeheer zijn intrede gedaan. Dit betekent dat het waterbeheer gericht is op alle aspecten van watersystemen in hun onderlinge samenhang. Daarnaast kenmerkt integraal waterbeheer zich door de externe samenhang met het beheer van de relevante omgeving van het watersysteem. Dit komt tot uitdrukking in de relaties met andere beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Het waterbeheer richt zich steeds meer van object naar functie. De afgelopen jaren heeft het waterbeheer tevens een sterke impuls gekregen door een aantal externe ontwikkelingen. In 2000 is de Europese kaderrichtlijn water in werking getreden. Deze kaderrichtlijn gaat ook uit van een watersysteembenadering, nu per (internationaal) stroomgebied.

De hierboven geschetste ontwikkelingen hebben ook hun weerklank gevonden in de waterschapsorganisatie. Dit komt tot uiting in de vorming van all-in waterschappen (waarbij het kwantiteitsbeheer, de zorg voor de waterkering en het waterkwaliteitsbeheer in dezelfde hand gelegd zijn), maar vooral ook in de schaalvergroting van de waterschappen. Ten tijde van het ontstaan van de Waterschapswet waren er nog ruim 200 waterschappen. Deze waren divers van omvang en ook de taken varieerden. Er waren veel waterschappen waaraan slechts één van de waterschapstaken was toebedeeld. Sommige provincies hadden zuiveringsschappen ingesteld voor de uitvoering van de waterkwaliteitstaak, of hielden deze taak in eigen hand. Inmiddels heeft een forse stroomlijning en opschaling plaatsgevonden. Sinds 1 januari 2005 telt Nederland nog 26 all-in waterschappen. De nieuwe Waterschapswet is afgestemd op deze ontwikkelingen. Zo worden bijvoorbeeld de taken waterkering en waterhuishouding niet meer afzonderlijk in de wet genoemd en wordt voor deze taken niet meer in separate heffingen voorzien. Het onderscheid aan taken en heffingen is in de huidige waterschapsstructuur niet meer relevant, sterker nog, het past niet meer bij de hedendaagse praktijk van het (integrale) watersysteembeheer.

De wettelijke bevoegdheid waterschappen in te stellen en te reglementeren ligt bij provinciale staten. Artikel 2 van de Waterschapswet bepaalt dat de bevoegdheid tot het opheffen en het instellen van waterschappen, tot regeling van hun taken en inrichting en van de samenstelling van hun besturen en tot de verdere reglementering van waterschappen aan provinciale staten behoort en dat de uitoefening van deze bevoegdheid geschiedt bij provinciale verordening. Omdat hier sprake is van een interprovinciaal waterschap, worden de bevoegdheden, op grond van artikel 6 van de Waterschapswet, gemeenschappelijk door provinciale staten van Utrecht en van Zuid-Holland uitgeoefend.

Als gevolg van de herziene Waterschapswet moeten alle provinciale waterschapsreglementen worden aangepast. De belangrijkste keuzes die voortvloeien uit de herziene Waterschapswet richten zich op het volgende.

1. In het reglement moet de omvang van het algemeen bestuur worden bepaald. De wet maximeert de omvang van het algemeen bestuur op 30 leden. Het minimum aantal leden is 18. 2. In het reglement moet het aantal zetels voor de specifieke belangencategorieën worden bepaald. De wet onderscheidt voor de bestuurssamenstelling drie specifieke belangencategorieën te weten bedrijven, natuurterreinen en ongebouwd. De wet geeft aan dat aan deze categorieën minimaal 7 en maximaal 9 zetels moeten worden toegedeeld. Dit zijn de zogenoemde “geborgde zetels”. De overige zetels zijn voor de categorie ingezetenen. 3. In het reglement moeten de organisaties aangewezen worden die de kandidaten voor de geborgde zetels voor de specifieke belangencategorie ongebouwd benoemen. 4. Er moet een keuze worden gemaakt ten aanzien van het instellen van kiesdistricten. De onderwerpen 1 tot en met 3 worden nader toegelicht bij de artikelsgewijze toelichting. Op onderwerp 4 wordt ingegaan aan het slot van de algemene toelichting.

Naast de wijzigingen die voortvloeien uit de wet zijn de waterschapsreglementen interprovinciaal geüniformeerd. Het onderhavige reglement is grotendeels gebaseerd op een model-reglement dat door het IPO, in overleg met de Unie van Waterschappen, is opgesteld. De aanpassingen van het reglement hebben door alle wijzigingen een dusdanige impact dat er ten behoeve van de transparantie en de leesbaarheid voor is gekozen een geheel nieuw reglement op te stellen.

Het onderhavige reglement schept in aansluiting op de Waterschapswet het kader voor het nieuwe waterschap. Het beperkt zich tot de essentiële aspecten betreffende de inrichting en het functioneren van het waterschap. De belangrijkste onderwerpen die worden geregeld, zijn het gebied, de taak, het bestuur, de verdeling van de geborgde zetels over de specifieke belangencategorieën, het aanwijzen van de organisaties die de vertegenwoordigers voor de categorieën bedrijven en ongebouwd mogen benoemen en het toezicht. De kostentoedeling en het kiesrecht worden thans uitputtend geregeld in de Waterschapswet en de daarbij behorende Algemene maatregel van bestuur. De onderwerpen behoeven geen regeling meer bij reglement.

Om een zo groot mogelijke invloed van de kiezer op het verkiezingsproces te waarborgen, is afgezien van de mogelijkheid tot het instellen van kiesdistricten. Door het instellen van kiesdistricten wordt de invloed van de kiezer op de volgende manieren beperkt: 1.) de verdeling van de zetels over het gebied wordt niet aan de kiezer overgelaten maar vooraf reglementair bepaald; 2.) belangengroepen die in het gehele waterschap mee willen doen, hebben te maken met extra eisen. Immers, zij moeten in meer kiesdistricten een lijst indienen. 3.) Het verkiezingsproces wordt ingewikkelder en daardoor minder transparant voor de kiezer. Bovendien maakt het instellen van kiesdistricten de organisatie van de verkiezingen ingewikkelder, omdat er per kiesdistrict aparte verkiezingen moeten worden gehouden.

Artikelgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Op grond van artikel 1, tweede lid van de Waterschapswet kunnen als “hoofdtaken” aan de waterschappen de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van het afvalwater op de voet van artikel 15a Wet verontreiniging oppervlaktewateren worden opgedragen. In dit reglement is het begrip watersysteem nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de terminologie van de Waterwet. De Waterwet is op 28 september 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden. Het zuiveren van het afvalwater is niet nader gedefinieerd omdat deze definitie afdoende is geregeld in de Waterschapswet en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Hoofdstuk 2 Naam, gebied, zetel en taak van het waterschap

Artikel 3 Gebied van het waterschap

Bij het bepalen van het gebied van het waterschap is acht geslagen op het uitgangspunt voor de bestuurlijke organisatie van de waterstaatszorg, dat bij de vorming van waterschappen zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de waterstaatkundige eenheden. Een waterstaatkundige eenheid bestaat uit een samenhangend stelsel van oppervlaktewateren en gronden (inclusief mensen en gebouwen), die belang hebben bij de instandhouding van dat stelsel.

Het gebied van het waterschap is op grond van een tussen het waterschap en het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht bereikte overeenstemming gewijzigd. De dorpskern van Kockengen behoort nu in het geheel tot het gebied van het waterschap. De nieuwe grens ligt ter hoogte van een nieuwe hoogwaterstuw op 11 meter ten noorden van de zijkant van de Joostendammerbrug. Begin 2007 is met de bouw van deze hoogwaterstuw begonnen. Door deze stuw kan de waterstand binnen de dorpskern Kockengen onafhankelijk van de Bijleveld en de Grote Heicop gereguleerd worden zodat de nieuwe grens tevens de waterstaatkundig logische grens vormt. Het gebied dat overgaat naar het waterschap is aangegeven op de als bijlage 1 bij het reglement behorende kaart.

Het gebied van het waterschap wordt aangegeven op de kaart die als bijlage 2 deel uitmaakt van het reglement. Op de kaart zijn de grenzen van het waterschapsgebied zo eenduidig mogelijk vastgelegd. Er kunnen gebiedsspecifieke situaties zijn waarbij het noodzakelijk is de grens van het waterschapsgebied nauwkeuriger vast te stellen (bijvoorbeeld daar waar de grens door bebouwd gebied loopt). In het reglement is de mogelijkheid opgenomen voor de precieze aanduiding van de grenzen van het waterschapsgebied detailkaarten vast te stellen. Het vaststellen van de detailkaarten is opgedragen aan gedeputeerde staten.

Artikel 5 Taak van het waterschap

In artikel 1, eerste lid van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. Deze taak wordt vervolgens in het tweede lid nader gespecificeerd in de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op de voet van artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). In de Waterschapswet worden de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding dus niet meer als aparte taken onderscheiden.

In artikel 5 van het reglement is aangesloten bij de wet en de huidige situatie door aan het waterschap de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op te dragen. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit. Onder de zorg voor de waterhuishouding moet ook het regelen van de grondwaterstanden via het peilbeheer van het oppervlaktewater worden gerekend. Het gebruik van de term “zorg voor het watersysteem” benadrukt dat de tot op heden afzonderlijk benoemde taken een nauwe onderlinge samenhang kennen en als één integrale taak moeten worden uitgevoerd. De toekenning van “de zorg voor het watersysteem” aan het waterschap impliceert overigens niet dat alle zorg voor het watersysteem of de watersystemen in het waterschapsgebied aan het waterschap wordt toegekend. Ook andere overheden oefenen taken ter zake uit. In het eerste lid van artikel 5 is daarom aangegeven dat het waterschap verantwoordelijk is voor de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voorzover deze taak niet bij andere publiekrechtelijke lichamen berust.

Artikel 5, eerste lid, kent een duidelijke relatie met artikel 3:4, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In artikel 3:4, eerste lid Awb is namelijk geregeld dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. Wanneer een bestuursorgaan van het waterschap derhalve een besluit of handeling overweegt, dient het over te gaan tot een afweging van alle bij de concrete beslissing of handeling betrokken belangen. Met artikel 5, eerste lid wordt aangegeven dat het waterschap zich bij de belangenafweging primair moet laten leiden door de waterhuishoudkundige belangen. Het zijn deze belangen die de doorslag moeten geven bij de besluitvorming.

In artikel 5, tweede lid, is ook de zuivering van afvalwater aan het waterschap opgedragen. Sinds 2002 ligt de zorgplicht voor de zuivering van stedelijk afvalwater via artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren al wettelijk bij het waterschap.

In artikel 5, derde lid, wordt het vaarwegbeheer zoals reeds bepaald in artikel 3, onder e van het huidige Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden aan het waterschap opgedragen.

Hoofdstuk 3 Samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur

Dit hoofdstuk geeft een aanvulling op de bepalingen in de Waterschapswet en het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen. De wet regelt onder meer de vereisten voor het lidmaatschap van het bestuur, de verkiezingen, nevenfuncties, onverenigbare betrekkingen en het afleggen van de eed (dan wel verklaring en belofte). Voorts bevat de wet bepalingen over de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het college van dijkgraaf en hoogheemraden. Het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen bevat regels over rechtspositionele aangelegenheden aangaande de dijkgraaf, zoals benoeming, schorsing, tijdelijk niet uitoefenen van zijn functie, ontslag, uitkering bij ontslag en aanspraken in geval van ziekte.

Paragraaf 1 Het algemeen bestuur

Artikel 7 Omvang algemeen bestuur

In de Waterschapswet is, uit oogpunt van uniformering, maar ook vanwege doelmatigheid en slagvaardigheid, de minimale en maximale omvang van het algemeen bestuur vastgelegd. Het waterschapsbestuur kan bestaan uit minimaal achttien en maximaal dertig leden.

Om te garanderen dat daadwerkelijk alle belangencategorieën vertegenwoordigd zijn, dient niet alleen de omvang van het bestuur te worden vast gesteld, maar ook het aantal zetels dat daarbinnen toegekend wordt aan ieder van de specifieke categorieën. Op een totale bestuursomvang van minimaal achttien en maximaal dertig zetels zijn zeven tot negen zetels gereserveerd voor de specifieke categorieën gezamenlijk, waarbij iedere categorie minimaal één zetel toegewezen krijgt om vertegenwoordiging zeker te stellen. De overige zetels zijn voor de categorie ingezetenen. Met dit stelsel wordt verzekerd (“geborgd”) dat bij de taakuitoefening door het waterschap met alle onderscheiden taakbelangen, de algemene én de specifieke, rekening wordt gehouden. Deze benadering doet recht aan het functionele karakter van het waterschap, dat zich daarmee onderscheidt van de organen van algemene democratie.

In de memorie van toelichting (MvT) bij het wetsvoorstel zijn de belangen van de in het wetsvoorstel onderscheiden categorieën van belanghebbenden als volgt omschreven.

De hebben een algemeen belang bij het kunnen wonen, werken en recreëren in het waterschapsgebied. Het kunnen wonen in het gebied vergt een bescherming van de woning tegen wateroverlast en daarmee ook de bescherming van het economische belang van de huiseigenaar. Door deze samenloop kunnen de ingezetenen de belangen van de huiseigenaren mede vertegenwoordigen. Voorts vertegenwoordigt deze categorie het belang van de lozers van huishoudelijk afvalwater.

De eigenaren van bedrijfsruimten () hebben een economisch belang bij de bescherming van hun eigendom tegen wateroverlast. Tevens vertegenwoordigen zij het belang van de lozers van bedrijfsafvalwater.

De eigenaren van agrarische en overige ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen () hebben vanuit hun dagelijkse bedrijfsvoeringsbelangen een meer dan gemiddeld belang bij peilbeheer en waterkwaliteit (beregening, irrigatie).

De eigenaren van hebben belang bij de bescherming van de natuur- en landschappelijke waarden van hun terreinen. Dit raakt het kwantitatief en kwalitatief beheer van het watersysteem.

Er zijn de volgende redenen om het aantal zetels voor de ingezetenen te bepalen op 23, het maximum: - de grote mate van veralgemenisering van de taakuitoefening door de waterschappen (brede taakinvulling en grote verwevenheid met taken algemeen bestuur) rechtvaardigt een maximale zeggenschap van de ingezetenen in het bestuur; - het democratische gehalte van verkiezingen is het grootst wanneer de bezetting van een zo groot mogelijk aantal zetels wordt bepaald door directe verkiezingen; - naar mate er meer zetels te verdelen zijn, is het aantrekkelijker voor belangengroeperingen om een lijst in te dienen. Het geïntroduceerde lijstenstelsel komt dan het meest tot zijn recht; - het betalingsaandeel van ingezetenen en woongebouwd bedraagt 79 %; dit rechtvaardigt een zetelaandeel van 23 op een totaal aantal zetels van 30 (77%).

Deze keuze houdt in dat 7 zetels, het minimumaantal, overblijven voor de specifieke belangencategorieën. Dit wordt niet bezwaarlijk geacht, omdat die groeperingen de mogelijkheid hebben een lijst in te dienen. Zij hebben aldus via het democratische proces de mogelijkheid hun positie in het waterschapsbestuur te versterken.

De verdeling van de zetels tussen de drie specifieke belangencategorie is in twee stappen gebeurd: in eerste instantie is gekeken naar de onderlinge waardeverhouding van de onroerende zaken behorende bij de verschillende categoriën. De daaruit voortvloeiende getallen zijn in tweede instantie gecorrigeerd op grond van bestuurlijke overwegingen.

De verdeling van de 7 geborgde zetels is gebaseerd op de waarde in het economische verkeer. De waarde in het economische verkeer vormt een goede weergave van het door het waterschap te beschermen belang. Het gaat hierbij om een eenvoudige en transparante methode om tot de bepaling van het belang te komen. Deze sluit bovendien aan bij de huidige praktijk.

De eerste correctie vloeit voort uit de wettelijke bepaling dat elke belangencategorie minimaal één zetel krijgt. Een en ander leidt tot een zetelverdeling van 3,6 zetels voor bedrijven, 2,4 zetels voor agrarisch en overig ongebouwd en 1 zetel voor natuurterreinen.

De tweede correctie: er zijn evenwel bestuurlijke overwegingen om deze verdeling te corrigeren in: bedrijven 3 zetels, agrarisch en overig ongebouwd 3 zetels en natuurterreinen 1 zetel3. Deze correctie (bij agrarisch en overig ongebouwd afronding naar boven, bij bedrijven afronding naar beneden) achten wij gerechtvaardigd vanwege het andersoortige belang van agrarisch en overig ongebouwd, namelijk de grote mate van afhankelijkheid van de bedrijfsvoering van de agrariërs bij de taakuitoefening door het waterschap. Een gelijke verdeling van agrariërs en bedrijven past overigens goed bij het karakter van het gebied van het waterschap. 50% van de oppervlakte van het waterschap bestaat uit stedelijk gebied en 50% uit landelijk gebied.

Artikel 8 Benoeming vertegenwoordigers geborgde zetels

Voor de categorie natuurterreinen is het Bosschap belast met de benoeming van kandidaten. 3 Bij amendement aangepast in: bedrijven 2 zetels, agrarisch en overig ongebouwd 2 zetels en natuurterreinen 2 zetels. Nadere regeling van de benoeming van deze kandidaten in het reglement is niet noodzakelijk.

Voor de categorie ongebouwd is het aan de provincie overgelaten de organisatie(s) aan te wijzen die de benoeming doet (doen). Bij de aanwijzing van de organisaties is rekening gehouden met de verschillende te vertegenwoordigen belangen en de organisatiegraad. Uit een oogpunt van transparantie en eenvoud is gekozen voor een beperkt aantal organisaties. Om ook het systeem zo transparant en eenvoudig mogelijk te houden is er tevens voor gekozen elke organisatie een vastgesteld aantal kandidaten te laten benoemen. De provincie gaat er daarbij vanuit dat het voor zich spreekt dat de organisatie die de vertegenwoordiger(s) voor de geborgde zetels mag benoemen andere kleine organisaties met gelijkluidende belangen daarbij zoveel mogelijk betrekt.

Gelet daarop ligt het in de rede de Land- en Tuinbouworganisatie Noord (LTO-Noord) aan te wijzen als benoemende organisatie voor de categorie agrarisch en overig ongebouwd. De LTO-Noord heeft een landelijke dekkingsgraad van circa 60 %. Niet is gebleken dat er andere representatieve organisaties zijn die binnen het gebied van het waterschap een substantiële dekkingsgraad hebben.

Uit cijfers van het waterschap blijkt dat overig ongebouwd, te weten wegen en bouwgrond, een hoge economische waarde heeft en om die reden in hoge mate bijdraagt aan de totale economische waarde van de categorie agrarisch en overig ongebouwd. Het betalingsaandeel van die subcategorie is echter maar zo’n 25% van het betalingsaandeel van de subcategorie agrariërs. Om die reden is afgezien van aanwijzing van een benoemende organisatie voor overig ongebouwd.

De selectie van de vertegenwoordigers is een verantwoordelijkheid van de benoemende organisaties. De Waterschapswet geeft aan dat de organisaties die de vertegenwoordigers mogen benoemen, de procedure die zij hanteren voor de selectie en benoeming tijdig moeten vastleggen. Het waterschap zorgt vervolgens voor publicatie zodat het voor de leden van de belangengroeperingen (maar ook voor andere betrokkenen) duidelijk is op welke wijze de benoeming tot stand komt. Ook kunnen eventuele kandidaten hun interesse op dat moment kenbaar maken. De benoeming is bindend, dat wil zeggen de status van de benoemde kandidaten is gelijk aan die van gekozen kandidaten. Slechts de toetsing door het algemeen bestuur op grond van artikel 24 van de Waterschapswet kan toelating tot het algemeen bestuur verhinderen.

Artikel 9 Reglement van orde

De Waterschapswet geeft in de artikelen 35 tot en met 39 een aantal bepalingen over openbare en besloten vergaderingen en over geheimhouding. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor haar vergaderingen vast. Voor de invulling van dat reglement verdient het aanbeveling zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regelingen, die de Gemeentewet en de Provinciewet kennen omtrent onderwerpen van vergaderorde. Met name wordt hierbij gedacht aan het vergaderquorum, het besluitquorum, de wijze van uitschrijven van een nieuwe vergadering en het opstellen van de agenda, stemrecht van de leden, stemprocedures en het bepalen van de stemuitslag.

Paragraaf 2. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden

Artikel 10 Omvang college van dijkgraaf en hoogheemraden

Ten aanzien van de omvang van het college van dijkgraaf en hoogheemraden kan het reglement alleen bepalen hoeveel leden het college van dijkgraaf en hoogheemraden ten minste en ten hoogste telt. In verhouding tot de omvang van het algemeen bestuur en ter voorkoming van versnippering van bestuurstaken is gekozen voor maximaal 4 hoogheemraden plus de dijkgraaf. Meer dan 5 bestuursleden wordt niet doelmatig geacht. Van de mogelijkheid die de wet biedt om een minimumaantal bestuursleden voor te schrijven, is geen gebruik gemaakt.

In de vergadering van het algemeen bestuur vindt de benoeming plaats van de hoogheemraden. De tot hoogheemraad benoemde wordt geacht zijn benoeming niet aan te nemen, indien hij op de tiende dag nadat hij in kennis is gesteld van zijn benoeming zijn benoeming niet heeft aanvaard. Aanvaarding van de benoeming dient te geschieden door middel van een aangetekende brief. Hiermee wordt aangesloten bij het stelsel van fictieve weigering zoals ook opgenomen in de Provinciewet en de Gemeentewet.

In artikel 41, tweede lid, van de Waterschapswet is bepaald dat de benoeming van de hoogheemraden plaatsvindt uit het algemeen bestuur. Gedeputeerde staten kunnen hiervan ontheffing verlenen indien het reglement die mogelijkheid biedt. In het tweede lid is deze mogelijkheid aan gedeputeerde staten gegeven. Dit maakt het mogelijk om geschikte kandidaten voor het college van dijkgraaf en hoogheemraden te vinden buiten de kring van het algemeen bestuur. Hoogheemraden die op deze wijze zijn benoemd maken daarmee overigens nog geen deel uit van het algemeen bestuur. Dat zou immers leiden tot een wijziging van het aantal zetels van het algemeen bestuur. Voor de hoogheemraden die niet tot het algemeen bestuur behoren gelden op grond van artikel 45 wel de eisen die aan de verkiesbaarheid van leden van het algemeen bestuur worden gesteld alsmede de imcompabiliteiten voor het lidmaatschap van het algemeen bestuur. Ook de verplichting tot het afleggen van de eed of de belofte is op deze leden van het dagelijks bestuur van toepassing. Wel moet worden geregeld dat deze hoogheemraden gelijktijdig met de andere leden af treden. Artikel 41, derde lid, voorziet hierin door artikel 23 van overeenkomstige toepassing te verklaren. Daarbij dient expliciet te worden opgemerkt dat de hoogheemraden die via de ontheffing van artikel 41, tweede lid van de wet zijn toegetreden tot het college van dijkgraaf en hoogheemraden alleen lid zijn van het college van dijkgraaf en hoogheemraden. Zij mogen dus alleen de bevoegdheden uitoefenen die horen bij dit college. Ze zijn geen lid van het algemeen bestuur en kunnen dan ook geen bevoegdheden uitoefenen van het algemeen bestuur.

De invulling van een open gevallen plek in het college van dijkgraaf en hoogheemraden geschiedt zo spoedig mogelijk. Dit kan anders zijn indien het algemeen bestuur besluit het aantal leden van het dagelijks bestuur te verminderen.

Artikel 12 Ingang benoeming hoogheemraden

In dit artikel wordt het aanvangstijdstip van de benoeming van de hoogheemraden geregeld alsmede de opvolging van het gehele college van dijkgraaf en hoogheemraden na de verkiezingen.

Artikel 13 Ontslag op eigen initiatief

Dit artikel vormt een aanvulling op artikel 41 van de wet, waarin het ontslag van de hoogheemraden summier wordt geregeld. De hoogheemraden, die hun ontslag nemen, geven hiervan, om bewijsrechtelijke redenen, schriftelijk kennis aan het algemeen bestuur. Deze bepaling komt overeen met de artikelen 42 en 43 van respectievelijk de Provinciewet en de Gemeentewet. De Waterschapswet bevat terzake geen bepalingen. Uit de aard van de rechtshandeling vloeit voort dat opzegging niet met terugwerkende kracht mogelijk is (vergelijk artikel 43 Gemeentewet en 42 Provinciewet).

Artikel 14 Vervanging hoogheemraden

Hoogheemraden kunnen worden vervangen door leden van het algemeen bestuur. De vervanging kan door het algemeen bestuur worden geregeld op verzoek van het college van dijkgraaf en hoogheemraden, de betreffende hoogheemraad, of uit eigen beweging. Bepalend is of de vervanging nodig is voor een goed functioneren van het betreffende bestuursorgaan. Algemene regels kunnen hiervoor niet worden gegeven. Het tweede lid regelt de vergoeding bij vervanging van de hoogheemraad.

Artikel 15 Reglement van orde

Het college van dijkgraaf en hoogheemraden stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast. Een verschil tussen de vergaderingen van het algemeen bestuur en het college van dijkgraaf en hoogheemraden is, dat de vergaderingen van het college van dijkgraaf en hoogheemraden met gesloten deuren worden gehouden, tenzij dit bestuur anders heeft bepaald. Het reglement van orde voor de vergaderingen kan regels geven over de openbaarheid van de vergaderingen van het college van dijkgraaf en hoogheemraden (artikel 42 Waterschapswet).

Met de toevoeging van de woorden “en andere werkzaamheden” wordt aangesloten bij wat daaromtrent in de praktijk is gegroeid en hetgeen is bepaald in de Provinciewet en de Gemeentewet. In de reglementen van orde worden meer activiteiten geregeld dan alleen de vergaderingen. Andere werkzaamheden kunnen betrekking hebben op de bekendmaking van besluiten, de schriftelijke afdoening van zaken en de procedurele voorbereiding van de in het college van dijkgraaf en hoogheemraden te bespreken nota’s.

Artikel 16 Bevoegdheid tot intrekking bezwaar en beroep

De beslissing van het college van dijkgraaf en hoogheemraden tot het instellen van beroep of het maken van bezwaar behoeft niet de uitdrukkelijke bekrachtiging van het algemeen bestuur.

Paragraaf 3. De dijkgraaf

Artikel 17 Benoeming dijkgraaf

Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de dijkgraaf als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de wet, wordt opgemaakt, wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd. Met een open sollicitatie wordt bedoeld een bekendmaking in de daarvoor geëigende kranten en/of vakbladen.

Paragraaf 4. De secretaris

Artikelen 19 en 20 Benoeming, taken en bevoegdheden secretaris

De vervanging van de secretaris wordt geregeld door het algemeen bestuur. De secretaris zelf is geen bestuursorgaan. Hij is eerste adviseur van het algemeen bestuur en het college van dijkgraaf en hoogheemraden. In verband met die functie is het verbod tot het verrichten van bepaalde handelingen, dat geldt voor leden van het algemeen bestuur, ook van toepassing verklaard op de secretaris. Het algemeen bestuur stelt nadere regels vast omtrent de taak en de bevoegdheid van de secretaris. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Gemeentewet (artikel 103, lid 2) en de Provinciewet (artikel 100, lid 2).

Hoofdstuk 4 Toezicht

Artikel 21 Toezichtsbevoegdheid

In verband met het interprovinciale karakter van het waterschap moet, ingevolge artikel 164 van de Waterschapswet, in het reglement een regeling over het toezicht worden opgenomen. Aangezien het waterschapsgebied voor het grootste deel op het grondgebied van de provincie Utrecht is gelegen, is het toezicht aan het college van gedeputeerde staten van die provincie opgedragen. Het opdragen van het toezicht aan één bestuursorgaan sluit voorts aan bij het advies “Interbestuurlijk toezicht herijkt” van de Bestuurlijke Werkgroep Alders.

Het toezicht moet hier in ruime zin worden opgevat. Het omvat bijvoorbeeld ook het (in het artikel duidelijkheidshalve vermelde) beroep op gedeputeerde staten tegen besluiten van het waterschapsbestuur en voorts de rol van gedeputeerde staten in het kader van taakverwaarlozing, de begroting, de rekening, de waterschapsbelastingen en de benoeming van de dijkgraaf.

Artikel 22 Goedkeuring peilbesluiten

De Waterschapswet geeft limitatief aan in welke gevallen vooraf toezicht kan worden uitgeoefend. Wel blijft het voor gedeputeerde staten mogelijk om alle waterschapsbesluiten die met het recht of met het algemeen belang in strijd zijn, achteraf te vernietigen (artikel 156 van de Waterschapswet). Toezicht kan worden onderscheiden in preventief toezicht (bijvoorbeeld goedkeuring) en repressief toezicht (administratief beroep en vernietiging). De Waterschapswet beperkt het aantal besluiten dat aan goedkeuring is onderworpen tot: a. kostentoedelingsverordeningen (artikel 120 van de Waterschapswet); b. overige besluiten door de wet aangewezen (artikel 148 van de Waterschapswet). Hiertoe behoren onder meer beheersplannen op grond van de Wet op de waterhuishouding.

Daarnaast laat de wet de mogelijkheid open om bij reglement goedkeuring te eisen voor: c. besluiten die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing (onder andere peilbesluiten); d. besluiten tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken.

Er is voor gekozen het goedkeuringsvereiste voor peilbesluiten te continueren. Bij het nemen van een peilbesluit is de in het waterhuishoudingsplan aangegeven functie van de betrokken oppervlaktewateren van groot belang. In het licht van die functie moet een afweging plaatsvinden van alle bij de waterhuishouding betrokken belangen. Bij die afweging kunnen belangen in het geding zijn die niet primair door de waterbeheerder worden behartigd. In verband daarmee wordt het van belang geacht dat de door het waterschapsbestuur gemaakte belangenafweging wordt getoetst door gedeputeerde staten. Voor het onder d genoemde besluit wordt de noodzaak van preventieve toetsing niet gezien.

Artikel 23 Meldingen

Voor besluiten die niet aan preventief toezicht zijn onderworpen geeft de Waterschapswet in artikel 156 de mogelijkheid van schorsing, eventueel gevolgd door vernietiging. Gedeputeerde staten kunnen hiertoe spontaan overgaan, danwel een ingediend verzoekschrift honoreren. Het spontane vernietigingsrecht strekt zich uit over alle waterschapsbesluiten. De wet noemt in artikel 153 – limitatief – de besluiten waartegen belanghebbenden beroep kunnen instellen bij gedeputeerde staten.

Dit zijn: a. besluiten omtrent de regeling van de waterbeheersing of tot de aanleg of verbetering van waterstaatswerken die niet aan goedkeuring zijn onderworpen; b. besluiten betreffende de legger; c. besluiten betreffende de wijziging en vaststelling van de keur.

De regels die gelden voor de uitoefening van het schorsings- en vernietigingsrecht zijn in de Waterschapswet beschreven. De criteria voor vernietiging zijn in strijd met het recht of het algemeen belang. Om spontaan repressief toezicht mogelijk te maken ten aanzien van in ieder geval de wezenlijke besluiten is een meldingsplicht vastgesteld.

Volgens de Waterschapswet moeten in ieder geval aan gedeputeerde staten worden toegezonden: a. besluiten tot vaststelling of wijziging van de keur (artikel 80 van de Waterschapswet); b. de begroting en begrotingswijzigingen (artikel 101 van de Waterschapswet); c. de rekening (artikel 107 van de Waterschapswet); d. de verordeningen met betrekking tot de organisatie van de administratie, het beheer en de controle van de vermogenswaarden alsmede de verordening met regels over periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur (artikel 109b van de Waterschapswet).

Ook op grond van andere wetten bestaan voor de waterschappen verplichtingen tot toezending van besluiten aan gedeputeerde staten. Het reglement vult de wettelijke opsomming aan met een categorie die van wezenlijk belang is voor de taakuitoefening door het waterschap en waarvan derhalve op provinciaal niveau kennis dient te bestaan, namelijk de besluiten tot oprichting van of deelneming in een rechtspersoon.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 24 Wijzigingen van beperkte strekking

Artikel 6 van de Waterschapswet maakt het mogelijk bij een interprovinciaal waterschap bij reglement te bepalen dat reglementswijzigingen van beperkte strekking kunnen worden opgedragen aan één van de provinciale staten. Artikel 24 voorziet hierin. Alleen reglementswijzigingen die aan goedkeuring van de Minister van Verkeer en Waterstaat onderhevig zijn moeten bij gemeenschappelijke besluitvorming plaatsvinden. Daarvan is sprake als de taken of het gebied van het waterschap wordt gewijzigd.

Artikel 25 Intrekken reglementen

Het Kiesreglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2002 kan worden ingetrokken, omdat het kiesrecht uitputtend in een algemene maatregel van bestuur (het Waterschapsbesluit) zal worden geregeld.

Artikel 26 Overgangsrecht

In het eerste lid is bepaald dat de eis van artikel 18 dat de dijkgraaf zijn woonplaats in het gebied van het waterschap heeft, niet van toepassing op de zittende dijkgraaf. Voor hem blijft artikel 48 van het huidige Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden van kracht. In dat artikel is de mogelijkheid opgenomen dat het algemeen bestuur ontheffing kan verlenen van die verplichting.

In het tweede lid is overgangsrecht opgenomen voor de zittende leden van het algemeen en dagelijks bestuur. Dit overgangsrecht is opgenomen om geen discrepantie te laten ontstaan tussen de bestuurssamenstelling en de bepalingen in het reglement gedurende de periode van 1 juni 2008 (datum inwerkingtreding reglement) tot aan 8 januari 2009 (de datum waarop een nieuw algemeen bestuur aantreedt).

Gelet op de latere inwerkingtreding van de bepalingen over de kostentoedeling in de Wet modernisering waterschapsbestel is in het derde lid overgangsrecht opgenomen voor de kostentoedeling in de belastingtijdvakken die zijn aangevangen voor 1 januari 2009 (de datum waarop de bepalingen over de kostentoedeling in de Wet modernisering waterschapsbestel van kracht worden). Het vierde lid bevat een overgangsregeling voor de heffing en invordering van de omslagen en verontreinigingsheffing in overgaand gebied (zie de begripsbepaling in artikel 1 en de daarbij behorende kaart). Een probleem van de inwerkingtredingsdatum van 31 maart 2008 is dat zonder overgangsregeling, voor de verontreinigingsheffing (een tijdvakheffing) het belastingjaar 2008 zou worden gebroken en de aanslag voor de laatste negen maanden door een ander waterschap zou moeten worden opgelegd en ingevorderd dan door het waterschap dat in de eerste drie maanden daarvoor verantwoordelijk is. Door deze overgangsbepaling wordt dit probleem opgelost. Bovendien wordt nu aangesloten bij de wijzigingen in de belastingheffing als gevolg van de Wet modernisering waterschapsbestel. De eerste volzin regelt dat in overgaand gebied de vóór de datum van inwerkingtreding geldende wettelijke bepalingen van toepassing blijven. De tweede volzin regelt dat de bestuursorganen bevoegd blijven. Op grond van de derde volzin blijven dezelfde bestuursorganen ook ná 2008 (als enige) bevoegd, ten aanzien van de verontreinigingsheffingen en omslagen die betrekking hebben op de periode vóór 1 januari 2009.

Het vijfde lid laat voor de overgaande gebieden de bij de inwerkingtreding van het reglement geldende besluiten van kracht totdat het bestuursorgaan van het nieuwe waterschap terzake een nieuw besluit heeft genomen. De bestuursorganen van het nieuwe waterschap worden bevoegd ten aanzien van deze besluiten. Vanzelfsprekend geldt dit ook voor de ambtenaren van het waterschap, die uit naam en onder verantwoordelijkheid van de bedoelde bestuursorganen werkzaam zijn.

Artikel 27 Inwerkingtreding

In artikel VI van de Wet modernisering waterschapsbestel3 is bepaald dat de reglementen voor de waterschappen vóór 1 april 2008 in overeenstemming moeten zijn gebracht met die wet. In verband hiermee is de datum van inwerkingtreding van dit reglement op 31 maart 2008 gesteld.