Regeling vervallen per 01-01-2019

Verordening op de heffing en invordering van de baatbelasting herziening winkelgebied Burg. van Hoofflaan.

Geldend van 06-07-2006 t/m 31-12-2018 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2006

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van de baatbelasting herziening winkelgebied Burg. van Hoofflaan.

Artikel 1 – Begripsomschrijvingen.

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    een onroerende zaak:

    • 1.

      een gebouwd eigendom;

    • 2.

      een ongebouwd eigendom;

    • 3.

      een gedeelte van een onder 1 of 2 bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • 4.

      een samenstel van twee of meer van de onder 1 of 2 bedoelde eigendommen of onder 3 bedoelde gedeelten daarvan, die naar de omstandigheden bij elkaar horen;

  • b.

    eigendom: een perceel volgens de kadastrale aanduiding;

  • c.

    het bestemmingsplan: bestemmingsplan “D’ Ekker”, vastgesteld bij raadsbesluit van 8 februari 1983, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 25 januari 1984, nr. 106.604;

  • d.

    bestemming: de voor een onroerende zaak geldende bestemming volgens het geldende bestemmingsplan.

Artikel 2 – Belastbaar feit.

  • 1.

    Onder de naam “Baatbelasting herziening winkelgebied Burg. van Hoofflaan” wordt in de vorm van een heffing ineens een belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de rode omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart nr. 2005-070, die op 1 januari 2006 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten:

    • a.

      heraanleg en uitbreiding parkeerplaatsen met nieuwe in- en uitrijmogelijkheden;

    • b.

      aanleg nieuwe ontsluitingsweg in heraangelegd en uitgebreid parkeerplaatsengebied;

    • c.

      gelijkvloerse bestrating van het gehele gebied met hoogwaardige bestrating;

    • d.

      uitbreiding riolering met meer kolken;

    • e.

      accentuering doorsteken voor voetgangers van/naar parkeerplaatsen naar/van de winkels;

    • f.

      uitbreiding openbare verlichting;

    • g.

      plaatsen van nieuw straatmeubilair;

    • h.

      aanbrengen haagbeplanting en andere beplanting.

Artikel 3 – Belastingplicht.

  • 1. De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene, die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. Indien de lasten die zijn verbonden aan de voorzieningen genoemd in artikel 2, tweede lid, ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de belasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.

Artikel 4 – Maatstaf van heffing.

  • 1.

    Maatstaf van heffing is de uitkomst van de volgende formule:

    (A x C) + (B x D)

    waarin:

    A = de maatstaf van heffing zoals bedoeld in het tweede lid;

    B = de maatstaf van heffing zoals bedoeld in het derde lid;

    C = het tarief zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid;

    D = het tarief zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid.

  • 2.

    De toegangszijde wordt bepaald op het aantal volle strekkende meters van de zijde vanwaar een gebouw vanaf het openbaar gebied voor het publiek toegankelijk is, zoals aangegeven in het bestemmingsplan.

  • 3.

    De oppervlakte wordt bepaald op het volle aantal vierkante meters van de onroerende zaak dat bebouwbaar is met de bestemming winkels, kantoren en horecabedrijven, zoals aangegeven in het bestemmingsplan.

Artikel 5 - Belastingtarief.

De belasting bedraagt:

  • 1.

    voor elke volle strekkende meter van de heffingsmaatstaf, zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid: € 134,23;voor elke volle vierkante meter van de heffingsmaatstaf, zoals bedoeld in artikel 4, derde lid: € 6,55.

Artikel 6 – Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting.

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 10 jaren. Het verzoek genoemd in de eerste volzin dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

  • 2.

    Het belastingjaar loopt van 1 juli van enig jaar tot en met 30 juni van het daarop volgende jaar.

  • 3.

    De jaarlijkse belasting bedraagt de annuïteit van het totaal verschuldigde bedrag, berekend op basis van een periode van 10 jaar en een rentevoet van 4 %.

  • 4.

    De belasting over de nog niet aangevangen belastingjaren kan elk jaar door de belastingplichtige worden afgekocht. Hiertoe dient een schriftelijk verzoek te worden ingediend, voorafgaand aan het eerste belastingjaar van de periode, waarop de afkoop betrekking heeft. De afkoopsom wordt bepaald op de contante waarde van de op 1 juli van het eerste belastingjaar van de periode waarop de afkoop betrekking heeft, nog te verschijnen belastingbedragen, berekend naar een rentevoet van 4 %.

  • 5.
    • a.

      Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak als bedoeld in het eerste lid eindigt of wijzigt als gevolg van het overdragen van eigendom, bezit of beperkt recht, wordt de nieuwe genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met ingang van het eerstvolgende belastingjaar een aanslag ineens opgelegd voor de resterende belastingjaren van het belastingtijdvak, berekend overeenkomstig het vierde lid van dit artikel.

    • b.

      In afwijking van het bepaalde in onderdeel a, wordt op verzoek van de in dat onderdeel bedoelde belastingplichtige de jaarlijkse heffing overeenkomstig het eerste lid gecontinueerd. Het verzoek daartoe dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag ingevolge onderdeel a, schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

  • 6.

    Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en in de loop van het belastingtijdvak de eigendom, het bezit of het beperkt recht van een gedeelte van de onroerende zaak wordt overgedragen, wordt voor de verdeling van de resterende belastingschuld de maatstaf van heffing voor de betreffende onroerende zaken opnieuw vastgesteld voor de nog niet aangevangen belastingjaren volgens de formule A/B x C.

    Voor deze formule geldt:

    • A.

      de oppervlakte van de na de overdracht bestaande onroerende zaak;

    • B.

      de oppervlakte van de voor de overdracht bestaande onroerende zaak;

    • C.

      de resterende belastingschuld voor de op het moment van de overdracht nog niet aangevangen belastingjaren, zoals deze gold voor de voor de overdracht bestaande onroerende zaak.

Artikel 7 – Wijze van heffing.

De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

Artikel 8 – Termijn van betaling.

De aanslagen moeten worden betaald in één termijn, welke vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

Artikel 9 – Kwijtschelding van belasting.

Bij de invordering van de baatbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10 – Machtiging tot overdracht van bevoegdheden.

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het verlenen van schriftelijke toestemming met betrekking tot het verdagen van de uitspraak op het bezwaarschrift voor ten hoogste één jaar.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan een of meer gemeenteambtenaren aanwijzen die in zijn plaats treden met betrekking tot de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing en de invordering van de baatbelasting.

Artikel 11 – Verzending van aanslagen.

Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat voor de toezending of uitreiking van de aanslagbiljetten ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (Stbl. 1990, 221) voor de betrokken in artikel 231 tweede lid letter b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een andere gemeenteambtenaar in de plaats treedt.

Artikel 12 – Nakoming van verplichtingen.

De verplichtingen bedoeld in de artikelen 47, 49 en 50 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stbl. 1959, 301) en in de artikelen 58 en 60 van de Invorderingswet 1990, dan wel bedoeld of van toepassing verklaard in de algemene maatregelen van bestuur krachtens artikel 246a van de Gemeentewet, gelden mede jegens de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren van de gemeentelijke belastingen.

Artikel 13 – Invorderingsrente.

  • 1.

    Het bepaalde in Hoofdstuk V van de Invorderingswet 1990 inzake invorderingsrente vindt toepassing op de invordering van de baatbelasting.

  • 2.

    De ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 vindt daarbij overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwijking van de in het tweede lid genoemde regeling wordt geen invorderingsrente in rekening gebracht indien deze in totaal een bedrag van € 22,68 niet te boven gaat.

Artikel 14 – Inwerkingtreding en citeertitel.

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 juli 2006.

  • 3.

    De verordening kan worden aangehaald als “Verordening baatbelasting herziening winkelgebied Burg. van Hoofflaan”.