Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2012

Geldend van 01-07-2012 t/m heden

Intitulé

Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2012

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    afvalstoffen:

  • scheepsafval, ladingresiduen, alsmede vloeibare of vaste afvalstoffen die ontstaan bij het schoonmaken van een schip;

  • b.

    behandelen van een gevaarlijke of schadelijke vloeistof:

  • laden, lossen, overslaan, intern verpompen of mengen ( blenden) van een gevaarlijke of schadelijke vloeistof;

  • c.

    binnenschip:

  • vaartuig dat is bestemd voor de vaart op de binnenwateren of op dienovereenkomstige buitenlandse wateren;

  • d.

    bootliedenorganisatie:

  • door het college erkende organisatie van bootlieden die activiteiten verricht ter waarborging van de vakbekwaamheid van bootlieden en zorgdraagt voor het vereiste materieel;

  • e.

    bootman:

  • degene die in de uitoefening van zijn beroep een zeeschip vast- of losmaakt;

  • f.

    Bpr:

  • Binnenvaartpolitiereglement;

  • g.

    brandstofolie:

  • elke olie die wordt gebruikt als brandstof voor de voortstuwings- of hulpwerktuigen van schepen;

  • h.

    bunkeren:

  • overslag van brandstofolie of smeerolie van een bunkerschip naar een zeeschip;

  • i.

    bunkerschip:

  • tankschip gebruikt voor het bevoorraden van schepen met brandstofolie of smeerolie;

  • j.

    bunkercontrolelijst:

  • bunkercontrolelijst als bedoeld in de ISGOTT of de ISGINTT;

  • k.

    college:

  • college van burgemeester en wethouders;

  • l.

    dienstverlenend schip:

  • elk schip betrokken bij diensten aan een ander schip betreffende het repareren, schoonmaken, brengen of halen van voorraden of scheepsonderdelen of ophalen van afvalstoffen;

  • m.

    exploitant:

  • eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die zeggenschap heeft over het gebruik van het schip;

  • n.

    gasdeskundige:

  • gasdeskundige als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Arbeidsomstandighedenregeling;

  • o.

    gevaarlijke stoffen:

  • stoffen, die als gevaarlijk zijn geclassificeerd, benoemd in de International Maritime Dangerous Goods Code, de (International) Code for the Construction and Equipment of Ships Carrying Dangerous Chemicals in Bulk, de (International) Code for the Construction and Equipment of ships carrying Liquefied Gasses in Bulk van de Internationale Maritieme Organisatie of het Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (Adn) vanwege het gevaar voor explosie, brand, corrosie, vergiftiging, bedwelming of straling en die afhankelijk van de vervoersmodaliteit verpakt, als losgestorte droge bulk of vloeibare bulk vervoerd worden;

  • p.

    haven:

  • wateren binnen het Noordzeekanaalgebied die voor de scheepvaart openstaan, alsmede alle tot de haven behorende kunstwerken en de scheepshellingen, dokken, scheepsreparatiewerven en los- en laadplaatsen, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 2 bij deze verordening;

  • q.

    havenbekken:

  • aan een doorgaande vaarweg kunstmatig gegraven bassin, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 2 bij deze verordening, dat toegankelijk is voor de beroepsscheepvaart;

  • r.

    havenmeester:

  • havenmeester van de gemeente Velsen;

  • s.

    ISGINTT:

  • International Safety Guide for Inland Navigation Tank barges and Terminals;

  • t.

    ISGOTT:

  • International Safety Guide for Oiltankers and Terminals;

  • u.

    kapitein:

  • degene die de feitelijke leiding over een zeeschip voert;

  • v.

    ladingresiduen:

  • restanten van lading in ruimen of tanks aan boord die na het lossen en schoonmaken achterblijven, met inbegrip van restanten na lading of lossing en morsingen;

  • w.

    lengte:

  • lengte als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Meetbrievenwet 1981;

  • x.

    Noordzeekanaalgebied:

  • gebied zoals aangegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze verordening;

  • y.

    oliehavengebied:

  • gebied ingericht voor de afhandeling van een tankschip met onverpakte gevaarlijke vloeibare lading;

  • z.

    ontvangstvoorziening:

  • voorziening geschikt voor de ontvangst van scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen;

  • aa.

    operationele ruimte:

  • in lengte, breedte, diepte en hoogte begrensd gebied, waarbinnen schepen ligplaats kunnen nemen om hun activiteiten uit te oefenen;

  • bb.

    passagiersschip:

  • elk schip dat is ingericht voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers en dat in het bezit is van toereikende en geldende certificaten;

  • cc.

    pleziervaartuig:

  • schip hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet bedrijfsmatig varende recreatie;

  • dd.

    schadelijke stoffen:

  • stoffen die als zodanig bij of krachtens de Wet voorkoming verontreiniging door schepen zijn aangewezen of worden genoemd;

  • ee.

    scheepsafval:

  • afval, met inbegrip van residuen, niet zijnde ladingresiduen, en sanitair afval, dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een schip en dat valt onder de reikwijdte van bijlagen I, IV, V en VI van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, alsmede ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van de lading als afval overblijft, waaronder in ieder geval begrepen wordt stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal, houten platen, papier, karton, draad of stalen banden;

  • ff.

    schip:

  • elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton, een drijvend werktuig, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting;

  • gg.

    schipper:

  • degene die de feitelijke leiding over een binnenschip voert;

  • hh.

    smeerolie:

  • elke vloeistof bestemd voor smering van machines aan boord van schepen;

  • ii.

    spudpaal:

  • voorziening waarmee een schip zichzelf in de onderwaterbodem kan verankeren door middel van verticale meerpalen waarmee het schip zelf is uitgerust;

  • jj.

    tankschip:

  • zee- of binnenschip, gebouwd voor of aangepast aan het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn laadruimten;

  • kk.

    toestemming:

  • vergunning, erkenning, ontheffing of vrijstelling;

  • ll.

    werkschip:

  • elk schip dat onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan de haveninfrastructuur, uitgezonderd een schip dat baggerwerkzaamheden uitvoert;

  • mm.

    zeeschip:

  • schip dat wordt gebruikt voor de vaart ter zee of dat blijkens zijn constructie voor de vaart ter zee is bestemd en elk schip dat is voorzien van een document - afgegeven door het bevoegde gezag van het land waar het schip is ingeschreven - waaruit blijkt dat het geschikt is voor de vaart ter zee;

  • nn.

    zeilvaartuig:

  • een zeilschip dat bedrijfsmatig of niet-bedrijfsmatig wordt gebruikt.

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing in de havens.

Artikel 1.3 Aanvulling op de Algemene wet bestuursrecht

Onverminderd het bepaalde in titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht gelden met betrekking tot toestemmingen en aanwijzingen bij of krachtens deze verordening de bepalingen van deze paragraaf.

Artikel 1.4 Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag om een toestemming binnen vier weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij bij of krachtens deze verordening een andere beslistermijn is vastgesteld.

  • 2.

    Het college kan binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen. Het doet hiervan mededeling aan de aanvrager.

Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Het college kan aan een toestemming voorschriften en beperkingen verbinden, die slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de toestemming is vereist.

  • 2.

    Degene voor wie de toestemming geldt is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.6 Geldigheidsduur

  • 1.

    Tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald, wordt een vergunning of vrijstelling verleend voor de duur van maximaal vijf jaar.

  • 2.

    Een aanwijzing of erkenning kan voor onbepaalde duur worden gegeven dan wel verleend.

  • 3.

    Een ontheffing wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling voor de duur van die gedraging of handeling, met dien verstande dat de ontheffing voor maximaal zes maanden wordt verleend.

  • 4.

    Een ontheffing voor een eenmalige gedraging of handeling kan in spoedeisende gevallen mondeling worden verleend. De ontheffing wordt zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.

Artikel 1.7 Weigeren, wijzigen of intrekken van toestemming of aanwijzing

Het college kan, onverminderd het elders bij of krachtens deze verordening bepaalde, een toestemming of aanwijzing weigeren, wijzigen of intrekken indien:

  • a. een of meer van de belangen die worden beschermd door deze verordening, te weten de ordening, de veiligheid, het milieu en de omgeving van de haven en de kwaliteit van de dienstverlening in de haven, dat noodzakelijk maken;

  • b. de verbonden voorschriften of beperkingen waaronder zij is verleend, niet zijn of worden nageleefd;

  • c. zich na de verlening een zodanig feit of omstandigheid voordoet dat, indien dit ten tijde van de verlening bekend was geweest, de toestemming niet of niet onder die voorschriften of beperkingen zou zijn verleend;

  • d. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de toestemming of het geven van de aanwijzing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de toestemming of aanwijzing is vereist;

  • e. ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • f. van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een naar het oordeel van het college redelijke termijn; of

  • g. degene voor wie de toestemming geldt of op wie de aanwijzing betrekking heeft, dit verzoekt.

Artikel 1.8 Grond voor verlening van een ontheffing of vrijstelling

  • 1.

    Een ontheffing of vrijstelling bij of krachtens deze verordening wordt slechts verleend, indien het belang dat door het betrokken verbod wordt beschermd, zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een vrijstelling kan ambtshalve of op verzoek worden verleend.

Artikel 1.9 Verplichtingen van houders van toestemmingen

De houder van een toestemming houdt de toestemming, die op een schip betrekking heeft, of een kopie hiervan, aan boord van het schip, tenzij het een schip zonder bemanningsverblijf betreft.

Artikel 1.10 Normadressaat

  • 1.

    Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

  • 2.

    Bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

§ 2 Havenmeester

Artikel 2.1 Aanwijzing havenmeester

Het college wijst de havenmeester aan.

§ 3 Ordening en gebruik van de haven

Artikel 3.1 Verkeerstekens

  • 1.

    Het college kan in de haven in het belang van de ordening verkeerstekens plaatsen die zijn vermeld in het Bpr en kan die verkeerstekens voorzien van nadere aanduidingen.

  • 2.

    Het is verboden te handelen in strijd met het verkeersteken of de daarbij behorende nadere aanduidingen.

  • 3.

    Het college kan van het in het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.2 Verbod tot nemen van ligplaats

  • 1.

    Het is verboden met een schip ligplaats te nemen of zich met een schip op een ligplaats te bevinden, tenzij dit geschiedt:

    • a. in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1;

    • b. in overeenstemming met een door het bevoegd gezag genomen besluit met dezelfde strekking als een verkeersteken;

    • c. op ligplaatsen gelegen aan een afmeervoorziening van een huurder, erfpachter of eigenaar. Dit geldt niet indien het college het nemen of houden van een ligplaats niet toestaat uit het oogpunt van ordening, veiligheid of milieu;

    • d. overeenkomstig een door het bevoegd gezag verleende ligplaatsvergunning en/of ontheffing; of

    • e. voor tankschepen, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.10.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.3 Aanwijzing en verbod overschrijding operationele ruimte ligplaatsen

  • 1.

    Het college kan ten aanzien van een ligplaats als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder c, operationele ruimte aanwijzen.

  • 2.

    Het college kan aan deze aanwijzing voorschriften en beperkingen stellen.

  • 3.

    Het is verboden voor de huurder, erfpachter of eigenaar van de afmeervoorziening, waaraan de ligplaats is gelegen, schepen geheel of gedeeltelijk ligplaats te laten nemen buiten de in het eerste lid bedoelde operationele ruimte.

  • 4.

    Het is verboden voor bunkerschepen of dienstverlenende schepen om geheel of gedeeltelijk ligplaats in te nemen buiten de operationele ruimte voor het uitvoeren van activiteiten, tenzij dit geschiedt na toestemming van het college op basis van een melding, die door de schipper van een bunkerschip of dienstverlenend schip aan de havenmeester wordt gedaan.

  • 5.

    Het college kan van het in het derde lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.4 Verhalen van schepen

  • 1.

    Het college kan de kapitein of schipper opdragen het schip te verhalen of te doen verhalen naar een andere ligplaats, indien dit in het kader van de ordening of ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen noodzakelijk is.

  • 2.

    Degene aan wie de in het eerste lid bedoelde opdracht is gegeven, is verplicht daaraan gevolg te geven.

  • 3.

    Het college kan in spoedeisende gevallen of indien de exploitant onbekend is het schip direct verhalen of doen verhalen.

Artikel 3.5 Verbod opvijzelen boor- of werkeiland

  • 1.

    Het is verboden een boorinstallatie, een werkeiland of een soortgelijk object op te vijzelen, tenzij deze zich bevinden op een scheepswerf of bij een herstellingsinrichting, waarvoor een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    De aanvraag om een ontheffing bevat in ieder geval:

    • a. de naam en technische gegevens van het op te vijzelen object;

    • b. de naam van de scheepsagent;

    • c. het resultaat van een onderzoek naar de ondergrondse kabels- en netwerkeninfrastructuur; en

    • d. de aard en tijdsduur van de uit te voeren activiteiten.

  • 4.

    Het college kan gebieden aanwijzen waar het in het eerste lid bedoelde verbod niet van toepassing is.

Artikel 3.6 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven

  • 1.

    Het is verboden voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven te gebruiken, indien het schip:

    • a. aan de grond zit;

    • b. gemeerd, ten anker of op spudpalen ligt; of

    • c. ter hoogte van kade of oevers wordt gaande gehouden of tegen de kade of oever wordt gedrukt, anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren;

  • tenzij

    het een aan een ander schip gemeerd schip betreft, dat moet bij- of afdraaien ter

  • voorkoming

    van schade.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 3.7 Overlast aan vaartuigen

Het is niet-rechthebbenden verboden een schip vast te houden, zich daarop te begeven, zich daarop te bevinden of dat los te maken.

Artikel 3.8 Aanwijzing havenbekkens met een invaarverbod

  • 1.

    Het college kan havenbekkens aanwijzen waar een verbod geldt voor een schip om die havenbekkens in te varen of zich te bevinden in die havenbekkens.

  • 2.

    Het is verboden de in het eerste lid bedoelde havenbekkens in te varen of zich daarin te bevinden, tenzij het betreft:

    • a. een schip dat moet laden, lossen of wachten op een ligplaats als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid;

    • b. een zeegaand passagiersschip of een riviercruiseschip dat zich rechtstreeks en zonder onderbreking naar een hiertoe bestemde ligplaats begeeft;

    • c. een pleziervaartuig of zeilschip dat zich rechtstreeks en zonder onderbreking begeeft naar een in het havenbekken gelegen jachthaven, scheepswerf of een op het havenbekken aansluitende vaarweg die voor die vaartuigen openstaat dan wel een voor deze vaartuigen bestemde ligplaats;

    • d. een dienstverlenend schip;

    • e. een bunkerschip;

    • f. een schip dat in dienst is van een publiekrechtelijk lichaam dan wel werkzaamheden verricht in opdracht van een publiekrechtelijk lichaam;

    • g. een schip waarvan de aanwezigheid in de haven in verband met de aankomst, het verblijf of het vertrek van een schip als bedoeld in onderdeel a of b, uit een oogpunt van de uitoefening van het scheepvaartbedrijf noodzakelijk is;

    • h. een werkschip waarvan de aanwezigheid in de haven noodzakelijk is in verband met nieuwbouw - of onderhoudswerkzaamheden aan de haveninfrastructuur; of

    • i. een schip dat baggerwerkzaamheden uitvoert.

  • 3.

    Het is verboden met een schip dat uitsluitend door middel van zeilen wordt voortbewogen te varen in een havenbekken.

  • 4.

    Het college kan van de in het tweede en derde lid genoemde verboden ontheffing of vrijstelling verlenen.

Artikel 3.9 Maatregelen onttrekking economisch verkeer

  • 1.

    Het college kan maatregelen opleggen ter bescherming van veiligheids- of milieubelangen aan de kapitein, schipper of exploitant van een schip dat in de haven verblijft of zich op een ligplaats bevindt, indien dat schip wordt onttrokken aan het economisch verkeer.

  • 2.

    Degene aan wie de maatregelen zijn opgelegd, is verplicht daaraan gevolg te geven.

Artikel 3.10 Aanwijzing ligplaatsen tankschepen

  • 1.

    Het college kan openbare ligplaatsen aanwijzen, waar tankschepen geladen met of leeg van vloeibare, onverpakte, gevaarlijke of schadelijke stoffen ligplaats mogen nemen.

  • 2.

    Het college kan aan de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, voorschriften en beperkingen verbinden met het oog op de aard en hoeveelheid van de vervoerde ladingen, het milieu, de omgeving van de haven en de uit te voeren activiteiten door de schepen.

Artikel 3.11 Aanwijzing oliehavengebieden

Het college kan oliehavengebieden aanwijzen.

Artikel 3.12 Erkenning bootliedenorganisatie

Het college kan bootliedenorganisaties erkennen.

§ 4 Veiligheid en milieu in de haven

Artikel 4.1 Verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

  • 1.

    Het is verboden om aan boord van een schip, door middel van geperst gas of stoom, het uitlaatgassensysteem van verbrandingsmotoren naar de buitenlucht door te blazen, waardoor roet uit het schip ontsnapt.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.2 Gebruik afvalverbrandingsoven

Het is een ieder verboden in de haven aan boord van een schip een afvalverbrandingsoven in gebruik te hebben.

Artikel 4.3 Generatorverbod

  • 1.

    Het college kan gebieden aanwijzen waar het verboden is om aan boord van een afgemeerd binnenschip een generator te gebruiken.

  • 2.

    Het is verboden om aan boord van een afgemeerd binnenschip een generator te gebruiken in gebieden die het college heeft aangewezen.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.4 Verbod gebruik hoofd- of hulpmotor

  • 1.

    Het college kan gebieden aanwijzen waar het verboden is om aan boord van een afgemeerd schip de hoofd- en of hulpmotor in werking te hebben.

  • 2.

    Het is verboden om op een afgemeerd schip de hoofd- of hulpmotor in werking te hebben, tenzij direct voorafgaand aan het vertrek van het schip:

    • a. in een gebied als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid.

    • b. in andere door het college aan te wijzen gebieden;

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.5 Overslag tussen schepen en tanks als bedoeld in de vervoerswetgeving op de wal

  • 1.

    Het is een ieder verboden gevaarlijke of schadelijke vloeistoffen over te slaan tussen een schip en een tank op de wal, tenzij de laad- of losinstallatie deel uitmaakt van een inrichting waarop de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing zijn.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.6 Vergunning ontvangstvoorzieningen

Het is verboden zonder vergunning van het college scheepsafval, overige schadelijke stoffen of

restanten van schadelijke stoffen in ontvangst te nemen die rechtstreeks afkomstig zijn van

zeeschepen.

Artikel 4.7 Ernstig gevaar, schade of hinder opleverende schepen

  • 1.

    Het college kan, indien naar zijn oordeel een schip ernstig gevaar, schade, hinder of ernstige verstoring van de ordening in de haven veroorzaakt of kan veroorzaken:

    • a. een verbod opleggen om met dat schip de haven binnen te komen, in de haven te verblijven of zich met dat schip op een ligplaats te bevinden; of

    • b. maatregelen opleggen aan de kapitein, de schipper of de exploitant van het schip dat in de haven verblijft of zich op een ligplaats bevindt.

  • 2.

    Degene aan wie het verbod is of de maatregelen zijn opgelegd, is verplicht daaraan gevolg te geven.

Artikel 4.8 Bunkercontrolelijst/ bunkeren

  • 1.

    Het is verboden om een zeeschip te bunkeren, tenzij aan boord van de bij het bunkeren betrokken schepen wordt zorggedragen dat voordat met het bunkeren wordt begonnen de bunkercontrolelijst:

    • a. volledig, positief en naar waarheid is ingevuld; en

    • b. is ondertekend door de voor het bunkeren verantwoordelijke personen.

  • 2.

    Aan boord van de bij het bunkeren betrokken schepen wordt:

    • a. tijdens het bunkeren het gestelde in de bunkercontrolelijst nageleefd; en

    • b. het bunkeren onmiddellijk gestopt als het gestelde in de bunkercontrolelijst niet wordt nageleefd.

  • 3.

    De bunkercontrolelijst wordt tijdens en tot vierentwintig uur na het einde van de bunkering aan boord van de bij het bunkeren betrokken schepen gehouden.

  • 4.

    Indien meer dan één bunkerschip betrokken is bij de aanlevering van een partij brandstofolie of smeerolie vult de verantwoordelijke persoon van ieder bunkerschip een afzonderlijke bunkercontrolelijst in, die wordt ondertekend door de voor het bunkeren verantwoordelijke personen.

  • 5.

    Van het bunkeren wordt door de schipper van het bunkerschip aan de havenmeester een melding gedaan.

  • 6.

    Het college kan van in het eerste lid gestelde verbod en van het in het vijfde lid bepaalde vrijstelling verlenen.

Artikel 4.9 Verbod terugpompen brandstofolie of smeerolie

  • 1.

    Het is verboden brandstofolie of smeerolie van een zeeschip in een bunkerschip terug te pompen.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.10 Deugdelijk afmeren

  • 1.

    Het is een ieder verboden een schip te laden of te lossen, tenzij het schip op deugdelijke wijze is afgemeerd.

  • 2.

    Een zeeschip dat is afgemeerd heeft een sleeptros aan dek gereed of tot de waterspiegel uitgevierd, die gebruiksklaar is, indien het schip:

    • a. is afgemeerd in een oliehavengebied; of

    • b. een lengte heeft van meer dan 120 meter.

Artikel 4.11 Gebruik van ankers

  • 1.

    Het is verboden een anker te gebruiken, tenzij:

    • a. dit geschiedt in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1;

    • b. dit geschiedt in overeenstemming met een door het bevoegd gezag genomen besluit met dezelfde strekking als een verkeersteken;

    • c. ligplaats wordt genomen aan afmeerboeien; of

    • d. dit geschiedt door een drijvende kraan en zeker is gesteld dat gebruik van een anker geen schade toebrengt aan de in de onderwaterbodem aangebrachte leidingen, kabels, duikers of oever- of kadeverdedigingswerken, mits het voornemen het anker te gebruiken wordt gemeld aan de havenmeester.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.12 Gebruik van spudpalen

  • 1.

    Het is verboden een spudpaal te gebruiken, tenzij:

    • a. dit geschiedt in overeenstemming met ter plaatse aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen als bedoeld in artikel 3.1; of

    • b. dit geschiedt met een door het bevoegd gezag genomen besluit met dezelfde strekking als een verkeersteken.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.13 Verbod vast- en losmaken schepen

  • 1.

    Het is een ieder verboden de diensten van bootman te verrichten, voor zover het betreft een zeeschip:

    • a. met een lengte van meer dan 75 meter; of

    • b. met een lengte van 75 meter of minder dat is gebouwd of wordt gebezigd voor het vervoer van vloeibare gevaarlijke stoffen in bulk, tenzij het schip leeg is en de tanks van die stoffen zijn gereinigd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing, indien:

    • a. terstond als bootman wordt gehandeld door de bemanningsleden die, bij aankomst of vertrek van het schip op de betreffende ligplaats, aan boord zijn en de kapitein dit meldt aan de havenmeester;

    • b. wordt gehandeld door een bootman die aangesloten is bij een door het college erkende bootliedenorganisatie;

    • c. het zeeschip wordt verhaald langs een kade, zonder daarvan volledig los te komen;

    • d. de werkzaamheden worden verricht in het kader van de opleiding Bootman, onder verantwoordelijkheid van een bootman als bedoeld in onderdeel b; of

    • e. het marine- of visserijschepen betreft en de kapitein aan de havenmeester meldt dat van de dienst van een bootman geen gebruik wordt gemaakt.

Artikel 4.14 Verrichten van werkzaamheden

  • 1.

    Het is voor een ieder verboden om aan, buitenboord of onder een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip werkzaamheden te verrichten of te doen verrichten, die verband houden met de bedrijfsgereedheid, de aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip of het voorwerp, tenzij:

  • a.

    het schip ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting aan welke een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend; of

  • b.

    het schip geen ligplaats heeft op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting waarvoor een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend; en

  • 1°.

    per scheepsbezoek aan de haven de te verrichten werkzaamheden ten hoogste drie dagen in beslag nemen;

  • 2°.

    er door de werkzaamheden geen gevaar, schade of hinder kan ontstaan. Dit betekent onder meer dat:

    • - voor zover de werkzaamheden plaatsvinden op of aan een schip gelegen in een oliehavengebied, het geen werkzaamheden betreft ten gevolge waarvan vonkvorming naar de buitenlucht optreedt of kan optreden dan wel het geen werkzaamheden betreft die betrekking hebben op de bedrijfsgereedheid;

    • - de werkzaamheden ten minste 25 meter verwijderd zijn van gevaarlijke stoffen of brandbaar materiaal;

  • 3°.

    voor zover de werkzaamheden plaatsvinden op een tankschip of aan of in een brandstoftank van een schip, er voor de reparatiewerkzaamheden door een gasdeskundige een Veiligheids- en Gezondheidsverklaring als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenregeling is afgegeven voor de uit te voeren werkzaamheden;

  • 4°.

    doelmatige brandblusmiddelen en personen die met het gebruik van die middelen bekend zijn beschikbaar zijn.

  • 2.

    Het is voor een ieder verboden om aan, buitenboord of onder een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip sloopwerkzaamheden te verrichten of doen verrichten met als doel om het schip uit de vaart te nemen, tenzij het schip ligplaats heeft op of bij een inrichting die beschikt over een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Van de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden wordt door de kapitein, schipper of exploitant een melding gedaan aan de havenmeester.

  • 4.

    Het college kan van het in:

  • 1°.

    het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen;

  • 2°.

    het eerste lid gestelde verbod ontheffing of vrijstelling verlenen; en

  • 3°.

    het derde lid bepaalde vrijstelling verlenen.

Artikel 4.15 Ontsmetten van schepen

  • 1.

    Het is verboden met een schip ligplaats te nemen om het schip of de lading te ontsmetten door het met gassen of stoffen die gassen afstaan te behandelen.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 4.16 Bunkeren, overnemen van voorraden of afgeven van afvalstoffen door zeetankschepen

De kapitein van een zeetankschip draagt er zorg voor dat het bij het bunkeren, overnemen van voorraden of scheepsonderdelen of afgeven van afvalstoffen betrokken scheepspersoneel niet tegelijkertijd betrokken is bij het behandelen van een gevaarlijke of schadelijke vloeistof.

Artikel 4.17 Veilige toegang

  • 1.

    Een afgemeerd schip beschikt over een toegang, die geen gevaar of schade kan veroorzaken.

  • 2.

    Een binnenschip hoeft niet over een toegang te beschikken, indien:

    • a. de feitelijke situatie dit onmogelijk maakt ten gevolge van laad - of loshandelingen; of

    • b. het afmeren van korte duur is.

§ 5 Nadere regels

Artikel 5.1 Het stellen van nadere regels door het college

  • 1.

    Het college stelt nadere regels met betrekking tot de volgende onderwerpen:

    • a. de voorwaarden waaronder schepen zich in een oliehavengebied mogen bevinden, welke voorwaarden betrekking kunnen hebben op activiteiten die in een oliehavengebied plaats vinden of op eisen waaraan schepen of bemanning moeten voldoen, wanneer zij in het oliehavengebied verblijven;

    • b. de aanwezigheid van een tankschip met gevaarlijke stoffen buiten een oliehavengebied;

    • c. het behandelen van gevaarlijke of schadelijke stoffen in bulk;

    • d. het schoonmaken van scheepsruimtes die een gevaarlijke of schadelijke stof bevatten;

    • e. de voorwaarden waaronder het langszij afmeren bij tankschepen met gevaarlijke stoffen plaatsvindt;

    • f. de aanvraag van een vergunning om scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen van schepen in ontvangst te mogen nemen;

    • g. de erkenning aan bootliedenorganisaties;

    • h. de verplichtingen waaraan bootmannen moeten voldoen;

    • i. het ligplaats nemen van schepen waarvan de lading met ontsmettingsmiddelen is behandeld, en het uitvoeren van operationele handelingen aan boord van deze schepen;

    • j. de gegevens die schepen moeten melden, het bestuursorgaan waaraan gemeld wordt, het tijdstip en de wijze van de melding;

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de volgende onderwerpen:

    • a. het ligplaats nemen binnen een nader te bepalen afstand tot een kwetsbaar object

    • door een schip dat geladen is met gevaarlijke stoffen in verpakking;

    • b. het ligplaats nemen op een specifieke ligplaats.

§ 6 Handhaving

Artikel 6.1 Aanwijzingen

  • 1.

    Het college kan aanwijzingen geven in het belang van de ordening en de veiligheid in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer en het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.

  • 2.

    Degene tot wie een aanwijzing is gericht, is gehouden de aanwijzing onmiddellijk op te volgen.

Artikel 6.2 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 6.3 Toezichthoudende ambtenaren

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aangewezen personen of categorieën van personen.

Artikel 6.4 Betreden van woonruimten

Personen die zijn belast met het toezicht op de naleving of de opsporing van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn bevoegd een woning binnen te treden in het kader van het toezicht en de handhaving van de veiligheid, zonder toestemming van de bewoner, voor zover het toezicht op de naleving of de opsporing van het bepaalde bij of krachtens deze verordening dit vereist.

§ 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7.1 Intrekking oude verordening

De Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2010 wordt ingetrokken met ingang van de datum van het in werking treden van deze verordening.

Artikel 7.2 Overgangsrecht

  • 1.

    Toestemmingen en aanwijzingen die zijn verleend bij of krachtens de Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2010 en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, worden aangemerkt als toestemmingen of aanwijzingen bij of krachtens deze verordening.

  • 2.

    Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om toestemming op grond van de Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2010 is ingediend waarop nog niet is beslist, wordt daarop het bepaalde bij of krachtens deze verordening toegepast.

  • 3.

    Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag om toestemming krachtens de Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2010 wordt beslist met toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Artikel 7.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2012.

Artikel 7.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2012.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 26 april 2012.

Bijlage 1

Bijlage 2

Bijlage 3