Algemene Plaatselijke Verordening

Geldend van 01-01-2017 t/m 18-12-2020

Intitulé

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Inhoudsopgave

  • ·

    Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

  • ·

    Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

  • ·

    Artikel 1:2 Beslistermijn

  • ·

    Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • ·

    Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • ·

    Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • ·

    Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • ·

    Artikel 1:7 Termijnen

  • ·

    Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • ·

    Artikel 1:9 Reikwijdte Wet Bibob

  • ·

    Hoofdstuk 2. Openbare orde

  • ·

    Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

  • ·

    Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • ·

    Afdeling 2. Betoging

  • ·

    Artikel 2:2 Optochten

  • ·

    Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • ·

    Artikel 2:4 Afwijking termijn

  • ·

    Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

  • ·

    Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

  • ·

    Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • ·

    Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

  • ·

    Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

  • ·

    Artikel 2:8 Dienstverlening

  • ·

    Artikel 2:9 Straatartiest

  • ·

    Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

  • ·

    Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

  • ·

    Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • ·

    Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • ·

    Afdeling 6. Veiligheid op de weg

  • ·

    Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

  • ·

    Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • ·

    Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

  • ·

    Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

  • ·

    Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

  • ·

    Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • ·

    Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • ·

    Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

  • ·

    Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • ·

    Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • ·

    Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • ·

    Afdeling 7. Evenementen

  • ·

    Artikel 2:24 Begripsomschrijving

  • ·

    Artikel 2:25 Evenementenvergunning

  • ·

    Artikel 2:26 Ordeverstoring

  • ·

    Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

  • ·

    Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • ·

    Artikel 2:28 Vergunning terras bij een openbare inrichting

  • ·

    Artikel 2:29 Sluitingstijden

  • ·

    Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • ·

    Artikel 2:31 Verboden gedragingen

  • ·

    Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

  • ·

    Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

  • ·

    Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

  • ·

    Afdeling 8A. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

  • ·

    Artikel 2:34a Begripsbepaling

  • ·

    Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • ·

    Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven

  • ·

    Artikel 2:34d Koppeling toegang aan leeftijden

  • ·

    Artikel 2:34e Beperkingen voor andere detailhandel dan slijtersbedrijven

  • ·

    Artikel 2:34f Verbod ‘happy hours’

  • ·

    Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

  • ·

    Artikel 2:35 Begripsbepaling

  • ·

    Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

  • ·

    Artikel 2:37 Nachtregister

  • ·

    Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

  • ·

    Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

  • ·

    Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • ·

    Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • ·

    Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

  • ·

    Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • ·

    Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • ·

    Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • ·

    Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • ·

    Artikel 2:44a Vervoer geprepareerde voorwerpen

  • ·

    Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

  • ·

    Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

  • ·

    Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • ·

    Artikel 2:47a Verbod ophouding speelvoorzieningen en kinderboerderij

  • ·

    Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • ·

    Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • ·

    Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

  • ·

    Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

  • ·

    Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

  • ·

    Artikel 2:53 Bespieden van personen

  • ·

    Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

  • ·

    Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

  • ·

    Artikel 2:56 Alarminstallaties

  • ·

    Artikel 2:57 Loslopende honden

  • ·

    Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • ·

    Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • ·

    Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • ·

    Artikel 2:61 Wilde dieren

  • ·

    Artikel 2:62 Loslopend vee

  • ·

    Artikel 2:63 Duiven

  • ·

    Artikel 2:64 Bijen

  • ·

    Artikel 2:65 Bedelarij

  • ·

    Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

  • ·

    Artikel 2:66 Begripsbepaling

  • ·

    Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • ·

    Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

  • ·

    Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

  • ·

    Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

  • ·

    Afdeling 13. Vuurwerk

  • ·

    Artikel 2:71 Begripsomschrijvingen

  • ·

    Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • ·

    Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • ·

    Afdeling 14. Drugsoverlast

  • ·

    Artikel 2:74 Drugshandel op straat

  • ·

    Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen en gebiedsontzegging

  • ·

    Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

  • ·

    Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

  • ·

    Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • ·

    Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • ·

    Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

  • ·

    Afdeling 1. Begripsomschrijvingen

  • ·

    Artikel 3:1 Begripsomschrijvingen

  • ·

    Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

  • ·

    Artikel 3:3 Nadere regels

  • ·

    Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels e.d.

  • ·

    Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • ·

    Artikel 3:4a Locatie en maximumstelsel

  • ·

    Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • ·

    Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • ·

    Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke sluiting)

  • ·

    Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • ·

    Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • ·

    Artikel 3:10 Sekswinkels

  • ·

    Artikel 3:11 Tentoonstelling, aanbieden en aanbrengen van erotisch pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • ·

    Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels

  • ·

    Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • ·

    Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • ·

    Artikel 3:13a Nadere regels

  • ·

    Afdeling 4. Beëindiging exploitatie

  • ·

    Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • ·

    Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • ·

    Afdeling 5. Overgangsbepaling

  • ·

    Artikel 3:16 Overgangsbepaling

  • ·

    Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

  • ·

    Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

  • ·

    Artikel 4:1 Begripsbepalingen

  • ·

    Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • ·

    Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • ·

    Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

  • ·

    Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • ·

    Artikel 4:5a Traditioneel schieten

  • ·

    Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • ·

    Artikel 4:6a Mosquito

  • ·

    Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

  • ·

    Artikel 4:7 Straatvegen

  • ·

    Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

  • ·

    Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

  • ·

    Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

  • ·

    Artikel 4:10 Begripsomschrijvingen

  • ·

    Artikel 4:11 Groene kaart

  • ·

    Artikel 4:12 Kapverbod

  • ·

    Artikel 4:12a Waardevolle houtopstanden

  • ·

    Artikel 4:12b Criteria ontheffing

  • ·

    Artikel 4:12c Kapverbod overig

  • ·

    Artikel 4:12d Criteria vergunning

  • ·

    Artikel 4:12e Aanvraag

  • ·

    Artikel 4:12f Intrekking of wijziging

  • ·

    Artikel 4:12g Beperking geldigheidsduur

  • ·

    Artikel 4:12h Bijzondere voorschriften

  • ·

    Artikel 4:12i Herplant-/ instandhoudingsplicht

  • ·

    Artikel 4:12j Schadevergoeding

  • ·

    Artikel 4:12k Afstand tot de erfgrenslijn

  • ·

    Artikel 4:12l Bestrijding van boomziekten

  • ·

    Artikel 4:12m Bescherming gemeentelijke houtopstanden

  • ·

    Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

  • ·

    Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • ·

    Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

  • ·

    Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • ·

    Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

  • ·

    Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

  • ·

    Artikel 4:17 Begripsbepaling

  • ·

    Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • ·

    Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • ·

    Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

  • ·

    Afdeling 1. Parkeerexcessen

  • ·

    Artikel 5:1 Begripsomschrijvingen

  • ·

    Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • ·

    Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • ·

    Artikel 5:4 Defecte voertuigen

  • ·

    Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • ·

    Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • ·

    Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • ·

    Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • ·

    Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • ·

    Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • ·

    Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • ·

    Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • ·

    Afdeling 2. Collecteren

  • ·

    Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • ·

    Afdeling 3. Venten

  • ·

    Artikel 5:14 Begripsomschrijving

  • ·

    Artikel 5:15 Ventverbod

  • ·

    Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • ·

    Afdeling 4. Standplaatsen

  • ·

    Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • ·

    Artikel 5:18 Vergunning voor een standplaats en weigeringsgronden

  • ·

    Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

  • ·

    Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • ·

    Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

  • ·

    Afdeling 5. Snuffelmarkten

  • ·

    Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • ·

    Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • ·

    Afdeling 6. Openbaar water

  • ·

    Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • ·

    Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • ·

    Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

  • ·

    Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

  • ·

    Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • ·

    Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

  • ·

    Artikel 5:30 Zwemverbod

  • ·

    Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • ·

    Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

  • ·

    Artikel 5:31a Begripsbepalingen

  • ·

    Artikel 5:32 Crossterreinen

  • ·

    Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • ·

    Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

  • ·

    Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • ·

    Afdeling 9. Verstrooiing van as

  • ·

    Artikel 5:35 Begripsbepaling

  • ·

    Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • ·

    Artikel 5:37 Hinder of overlast

  • ·

    Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

  • ·

    Artikel 6:1 Strafbepaling

  • ·

    Artikel 6:1a Strafbepaling

  • ·

    Artikel 6:2 Toezichthouders

  • ·

    Artikel 6:2 Toezichthouders

  • ·

    Artikel 6:2a Prostitutie Controle Team

  • ·

    Artikel 6:3 Binnentreden woningen

  • ·

    Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

  • ·

    Artikel 6:5 Overgangsbepaling

  • ·

    Artikel 6:6 Inwerkingtreding

  • ·

    Artikel 6:7 Citeertitel

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

  • -

    bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening […] daaronder wordt verstaan;

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • -

    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • -

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • -

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • -

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • -

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • -

    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing zoals bedoeld in artikel 2.10, vierde lid of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a, of artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

(vervallen)

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in het verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is ver­leend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • e.

      indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Artikel 1:9 Reikwijdte Wet Bibob

Een vergunning, subsidie of aanbesteding kan door het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd of ingetrokken indien uit het aangevraagde advies bij het Landelijk Bureau Bibob (op grond van artikel 3 Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur) blijkt dat er sprake is van ernstig gevaar dat de gevraagde beschikking mede zal worden gebruikt voor:

  • a.

    het benutten van voordelen uit strafbare feiten, of

  • b.

    het plegen van strafbare feiten.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

AFDELING 1 BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN.

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

  • is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 2 BETOGING.

Artikel 2:2 Optochten

(gereserveerd)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

AFDELING 3 VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN.

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen.

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden, dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 4 VERTONINGEN E.D. OP DE WEG

Artikel 2:7 Feest muziek en wedstrijd e.d.

(gereserveerd)

Artikel 2:8 Dienstverlening

(gereserveerd)

Artikel 2:9 Straatartiest

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 5 BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG.

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1. Het is verboden de openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:

    • a.

      het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg en/of openbare plaats, de bruikbaarheid van de weg en/of openbare plaats belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg en/of openbare plaats; of

    • b.

      het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van uitstallingen en reclame-uitingen.

  • 3. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18; en

    • c.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:28;

    • d.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 5. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

  • 6. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit of;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4. Het verbod geldt voorts niet voor zover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken of de Verordening Wegen Noord-Brabant 2010, Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde Verordening Ondergrondse Infrastructuur 2014 (VOI 2014)van toepassing zijn.

  • 5. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Maken en veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

    • a.

      ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    • b.

      indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Verordening Wegen Noord-Brabant 2010.

  • 4.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 6 VEILIGHEID OP DE WEG.

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

(gereserveerd)

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

(gereserveerd)

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

(gereserveerd)

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden te roken in bossen en op heidegronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      gedurende 1 maart tot en met 1 november;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2. Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. Het in het eerste lid geldende verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaats­vindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

(gereserveerd)

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

(gereserveerd)

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

(gereserveerd)

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of het Provinciaal Waterreglement Noord-Brabant van toepassing is.

AFDELING 7 EVENEMENTEN

Artikel 2:24 Begripsomschrijving

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg.

    • e.

      Een straatfeest of buurtbarbecue op één dag.

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. De burgemeester kan een aanvraag om vergunning, zoals bedoeld in het eerste lid, in afwijking van artikel 1:8, tweede lid weigeren indien deze niet minimaal 6 weken voor de aanvang van het evenement is ingediend.

  • 3. Geen vergunning, zoals bedoeld in het eerste lid, maar wel een melding is vereist voor een evenement, indien:

    • a.

      het aantal aanwezigen welke gelijktijdig aanwezig zijn niet meer bedraagt dan 300 personen;

    • b.

      de organisator ten minste 3 weken voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester;

  • 4. De burgemeester kan binnen 10 werkdagen na ontvangst van de melding, zoals bedoeld in het derde lid onder b, besluiten een evenement te verbieden, indien er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 5. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarvoor voorzien wordt in artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 6. Er kunnen nadere regels ten aanzien van een evenement zoals bedoeld in eerste en derde lid van dit artikel worden opgesteld door het college van burgemeester en wethouders met het oog op de belangen van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of indien het milieu in gevaar komt.

  • 7. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

AFDELING 8 TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN.

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      openbare inrichting:

      • i.

        een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

      • ii.

        elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid;

    • b.

      terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 2. Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:28 vergunning terras bij een openbare inrichting

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een terras bij een openbare inrichting op of aan de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerst lid wordt geweigerd indien:

    • a.

      voor een horecabedrijf geen vergunning is verleend ingevolgde de Drank- en Horecawet.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd indien:

    • a.

      er sprake is van strijd met het geldend bestemmingsplan;

    • b.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • c.

      indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • d.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.

    • e.

      indien moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van een terras bij een openbare inrichting. Hierbij wordt rekening gehouden met het karakter van de straat en de wijk waarin het terras is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het terras van een openbare inrichting en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse al blootstaat of zal komen te staan door de exploitatie van het terras.

  • 4. Met het oog op de belangen als bedoeld in artikel 1:8 van deze verordening en de weigeringsgronden van lid 3 van dit artikel, kunnen nadere regels worden opgesteld.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:29 Sluitingstijden

  • 1. Openbare inrichtingen zijn gesloten tussen 02.00 uur tot 06.00 uur (sluitingstijd).

  • 2. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

  • 4. Voor een openbare inrichting die zich bevindt in een winkel, als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 5. Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

  • c.

    op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras;

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

(gereserveerd)

AFDELING 8A BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DE DRANK- EN HORECAWET

Artikel 2:34a Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    alcoholhoudende drank,

  • -

    horecabedrijf,

  • -

    horecalocaliteit,

  • -

    inrichting,

  • -

    paracommerciële rechtspersoon,

  • -

    sterke drank,

  • -

    slijtersbedrijf en

  • -

    zwak-alcoholhoudende drank,

dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Een paracommercieel rechtspersoon kan onverminderd artikel 2:29 van de APV (sluitingstijden), alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken met inachtneming van het volgende:

    • a.

      de drank wordt verstrekt vanaf 1 uur voor de aanvang en tot uiterlijk 2 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon; of

    • b.

      Een paracommercieel rechtspersoon kan per jaar tijdens maximaal 12 bijeenkomsten van persoonlijke aard die gericht zijn op personen welke bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn alcoholhoudende drank verstrekken.

  • 2. Een paracommercieel rechtspersoon doet uiterlijk vier weken voor een bijeenkomst als bedoeld in het eerste lid onder b melding hiervan aan de burgemeester.

    • a.

      De melding moet 4 weken voor aanvang van de bijeenkomst, schriftelijk of digitaal bij de burgemeester zijn doorgegeven.

    • b.

      In de melding moeten de volgende gegevens staan

      • 1.

        adresgegevens van de inrichting;

      • 2.

        datum bijeenkomst;

      • 3.

        tijdstip bijeenkomst;

      • 4.

        inhoud bijeenkomst.

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven

(gereserveerd)

Artikel 2:34d Koppeling toegang aan leeftijden

(Gereserveerd)

Artikel 2:34e Beperkingen voor andere detailhandel dan slijtersbedrijven

(gereserveerd)

Artikel 2:34f Verbod ‘happy hours’

Het is verboden in een horecalokaliteit of op een terras bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk wordt gevraagd.

AFDELING 9 TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF.

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

(gereserveerd)

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

AFDELING 10 TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1. In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speel­automatenhallen waarvoor op grond van artikel 30 c, eerste lid, onder b, van de Wet op de kansspelen vergunning is verleend.

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de Kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen; en

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aan­genomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploi­tatie van de speelgelegenheid;of

    • b.

      indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht  (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1. Begripsomschrijvingen

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;

    • c.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;

    • d.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet.

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn 2 kansspelautomaten toegestaan.

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

    AFDELING 11 MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken, te doen aanplakken, of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of vetstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aan­brengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, welke geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

(gereserveerd)

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomend.

Artikel 2:44a Vervoer geprepareerde voorwerpen

  • 1. Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

(gereserveerd)

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, over­kapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426 bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47a Verbod ophouding speelvoorzieningen en kinderboerderij

Het is verboden zich na zonsondergang en voor zonsopgang op te houden bij of in speeltuinen, speelweiden en andere speelvoorzieningen en kinderboerderijen die zijn aangewezen door het college.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken fles­sen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zich zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartements­gebouw en soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeen­schappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; of

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op uren en plaatsen die door het college of de burgemeester zijn aangewezen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

(gereserveerd)

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

(gereserveerd)

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

(gereserveerd)

Artikel 2:56 Alarminstallaties

(gereserveerd)

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond of degene aan wiens zorg een hond kennelijk is toevertrouwd verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd.

    • c.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd; of

    • d.

      op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd:

    • a.

      binnen de bebouwde kom;

    • b.

      buiten de bebouwde kom op het gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd is voor het verkeer van voetgangers en fietsers;

    • c.

      op een voor publiek toegankelijk en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide, of op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

    • d.

      te voeren

  • 2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:61 Wilde dieren

(gereserveerd)

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

(gereserveerd)

Artikel 2:64 Bijen.

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover de Verordening Wegen Noord-Brabant 2010 van toepassing is.

  • 5. Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:65 Bedelarij

(gereserveerd)

AFDELING 12 BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

Artikel 2:66 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen

  • 3. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • 3.

      als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

(gereserveerd)

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(gereserveerd)

AFDELING 13 VUURWERK

Artikel 2:71 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Vuurwerkbesluit, houdende regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

    AFDELING 14 DRUGSOVERLAST

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

AFDELING 15 BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN EN CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN EN GEBIEDSONTZEGGING

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1 (samenscholingsverbod), 2:10 voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg), 2:11 (aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg), 2:16 (openen straatkolken en dergelijke), 2:25 (evenementen), 2:47 (hinderlijk gedrag op of aan de weg), 2:48 (hinderlijk drankgebruik), 2:49 (hinderlijk gedrag bij of in gebouwen, 2:50 (gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten), 2:73 (bezigen van vuurwerk) of 5:34 (verbod om vuur te stoken) van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van door de gemeenteraad aan te wijzen plaatsen die voor publiek toegankelijk zijn.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3. Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4. De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

AFDELING 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 3:1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostitué(e): degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

  • d.

    Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • e.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    sekswinkel; de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch- pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • h.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • i.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostitu(é)e;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

AFDELING 2 SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS E.D.

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning wordt in ieder geval vermeld; danwel als bijlage bij de aanvraag gevoegd:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • d.

      het aantal werkzame prostitué(e)s;

    • e.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de seksinrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

    • f.

      de plattegrond van de seksinrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:1000 met daarop aangegeven waartoe de onderscheidenlijke ruimten dienen of welke functie deze hebben;

    • g.

      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel; en

    • h.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • i.

      bedrijfsplan.

  • 3. In de vergunning wordt in ieder geval vermeld de in lid 2, onder a t/m f vermelde gegevens.

Artikel 3:4a Locatie en Maximumstelsel

  • 1. Het college biedt op basis van een vergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan wordt afgeweken de mogelijkheid om in bepaalde gebieden een seksinrichting te exploiteren.

  • 2. Binnen de gemeente Waalre kan door het college voor de exploitatie van een seksinrichting ten hoogste één vergunning worden verleend, met dien verstande dat géén vergunning wordt verleend voor de exploitatie van een raamprostitutiebedrijf.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechtelijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • ·

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • ·

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a (oud), 237f, 252, 300 tot en met 303, 416, 417,417bis,426,429quater en 453 van het Wetboek van strafrecht;

      • ·

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 j artikel 8 of j artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • ·

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • ·

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • ·

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4 eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 24.00 en 09.00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 02.00 en 09.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten ge­noemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (dief­stal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door de politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3:10 Sekswinkels

In het belang van de openbare orde en ter bescherming van de woon- en leefomgeving staat het bevoegd bestuursorgaan het exploiteren van een sekswinkel alleen toe op locaties die voldoen aan de ruimtelijke uitgangspunten zoals die zijn geformuleerd in de beleidsnota “Prostitutiebeleid van de gemeente Waalre”.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet

    AFDELING 3 BESLISSINGSTERMIJN; WEIGERINGSGRONDEN; NADERE REGELS

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

  • 3. Op dit artikel is afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 5. Het bevoegd bestuursorgaan stelt eenieder in de mogelijkheid zijn/haar zienswijze naar voren te brengen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

    • d.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf leidt of zal leiden tot overschrijding van de in artikel 3:4a lid 2 genoemde toegestane maximum.

  • 2. De vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vast­stelling als bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- of leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostitué(e).

Artikel 3:13a Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

AFDELING 4 BEEINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, onder b., het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a. van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

    AFDELING 5 OVERGANGSBEPALING

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

Gereserveerd

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE.

AFDELING 1 GELUIDHINDER EN LICHTHINDER

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen, dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer van de volgende delen: kerkdorp Aalst, kerkdorp Waalre.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennis­geving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

(gereserveerd)

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

(gereserveerd)

Artikel 4:5a Traditioneel schieten

(gereserveerd)

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:6a Mosquito

(gereserveerd)

AFDELING 2 BODEM-,WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouw­de kom op of aan de weg zijn natuur­lijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

AFDELING 3 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4:10 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom: bebouwde kom vastgesteld in het kader van artikel 4.1 onder a van de Wet Natuurbescherming.

  • b.

    bevoegd gezag: -bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).Indien sprake is van een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit vellen, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag.

  • c.

    boom: een houtig opgaand levend gewas met een stamdwarsdoorsnede van minimaal 60 cm gemeten op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de omtrek van de dikste stam.

  • d.

    boomwaarde: de monetaire waarde van een houtopstand zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen.

  • e.

    bomeneffectanalyse: een beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor een houtopstand.

  • f.

    boomvlakken: op Groene Kaart aanwezen begrensde gebieden met houtopstanden die tezamen een functioneel geheel vormen.

  • g.

    Bijdrageregeling: door college vast te stellen regeling voor ondersteuning instandhouding Waardevolle houtopstanden.

  • h.

    college: college van burgemeester en wethouders.

  • i.

    compensatieplan: overzicht waarin opgenomen:

    • -

      boomwaarde van alle houtopstand in het plangebied;

    • -

      aantal en soort te plaatsen nieuwe houtopstand in het plangebied als vervanging van aantal en soort te kappen houtopstand in hetzelfde plangebied.

  • j.

    dunning: een velling uitsluitend bedoeld als verzorgingsmaatregel ter bevordering van groei van na dunning overblijvende houtopstand.

  • k.

    Groene Kaart: door college vast te stellen topografische kaart met daarop aangegeven boomvlakken en Waardevolle houtopstanden.

  • l.

    herplant: het opnieuw (elders) planten van een te verplanten houtopstand en/of het vervangen van een gekapte houtopstand door een nieuwe.

  • m.

    houtopstand: één of meer bomen of boomvormers of andere houtachtige gewassen.

  • n.

    kandelaberen: het tot op de hoofdtakken snoeien van de houtopstand.

  • o.

    knotten: het afzagen van de kroon van de boom.

  • p.

    vellen:

    -betreft vellen, doen vellen of laten vellen. Dit is rooien, kappen, of verplanten of het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van voor de eerste keer kandelaberen of knotten;

    • -

      betreft het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood, ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

  • q.

    Waardevollehoutopstanden: solitair of in groepsverband staande houtopstand, die voldoet aan de gemeentelijke criteria voor Waardevolle houtopstand en die staat op de Groene Kaart.

Artikel 4:11 Groene Kaart

  • 1. Het college heeft een Groene Kaart met houtopstanden vastgesteld. De Groene Kaart wordt elke tien jaar vastgesteld en indien nodig elke vijf jaar aangevuld. De Groene Kaart met bijbehorend register bevat een samenhangend geheel van de volgende houtopstanden:

    • a.

      boomvlakken

    • b.

      Waardevolle houtopstanden

  • 2. De Groene Kaart omvat in ieder geval een voor een ieder goed herkenbare omschrijving, de locatie, de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde en de reden van registratie van de Waardevolle houtopstanden.

  • 3. Het college stelt een Bijdrageregeling vast voor het bijdragen in het onderhoud dat noodzakelijk zijn voor het duurzaam in stand houden van Waardevolle houtopstanden.

Artikel 4:12 Kapverbod

  • 1. Het is verboden Waardevolle houtopstanden te vellen, te doen vellen of te laten vellen.

  • 2. Het is verboden, onverminderd het gestelde het eerste lid, zonder vergunning van het college, houtopstanden in boomvlakken, of bomen staande buiten de bebouwde kom te vellen of doen vellen.

Artikel 4:12a Waardevolle houtopstanden

  • 1.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in artikel 4:12 eerste lid gestelde verbod.

  • 2.

    Het in artikel 4:12 eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het bevoegd gezag;

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      het periodiek scheren, knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij vormbomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • d.

      het verrichten van snoeiwerkzaamheden aan houtopstand met achterstallig onderhoud;

    • e.

      dunning van houtopstand.

  • 3.

    Het in artikel 4:12 eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstand als bedoeld in artikel 4.1 Wet natuurbescherming zijnde:

    • a.

      wegbeplanting en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die zich bevinden buiten de bebouwde kom, tenzij de houtopstanden in erven of tuinen staan of het houtopstanden betreffen die een zelfstandige eenheid vormen die:

      • ·

        ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

      • ·

        ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen.

  • 4.

    Het college kan indien houtopstand direct gevaar oplevert die noodkap noodzakelijk maakt, besluiten dat de omgevingsvergunning voor het vellen direct in werking treedt. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk bekend gemaakt.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:12b Criteria ontheffing

  • 1. Het college kan ontheffing om Waardevolle houtopstanden te vellen verlenen, dan wel onder voorschriften of beperkingen verlenen.

  • 2. In afwijking van artikel 1:8 kan de ontheffing voor het vellen van Waardevolle houtopstand, mits alternatieven voor behoud uitputtend zijn onderzocht, slechts bij uitzondering worden verleend indien:

    • a.

      een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang, van niet-tijdelijke aard opweegt tegen duurzaam behoud van de houtopstand of;

    • b.

      naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.

Artikel 4:12c Kapverbod overig

  • 1. Het in artikel 4:12 tweede lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      houtopstanden die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het college;

    • b.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      het periodiek scheren, knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij vormbomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • d.

      het verrichten van snoeiwerkzaamheden aan houtopstand met achterstallig onderhoud;

    • e.

      dunning van houtopstand;

    • f.

      bomen in eigendom van de gemeente die zijn aangewezen in een door het college goedgekeurd beheerplan voor het beheer van bossen en natuurterreinen.

  • 2. Het in artikel 4:12 tweede lid bedoelde verbod behoudens vergunning geldt eveneens voor houtopstand die is aangeplant op basis van een herplant- en instandhoudingsplicht op grond van de artikelen 4:12h en 4:12i van deze verordening;

  • 3. Het in 4:12 tweede lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstand als bedoeld in artikel 4.1. van de Wet natuurbescherming:

    • a.

      wegbeplanting en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die zich bevinden buiten de bebouwde kom, tenzij de houtopstanden in erven of tuinen staan of het houtopstanden betreffen die een zelfstandige eenheid vormen die:

      • ·

        ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

      • ·

        ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 houtopstanden, gerekend over het totale aantal rijen.

  • 4. Het bevoegd gezag kan indien een houtopstand direct gevaar oplevert die noodkap noodzakelijk maakt, besluiten dat de omgevingsvergunning voor het vellen direct in werking treedt. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk bekend gemaakt.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:12d Criteria vergunning

  • 1. Het college kan vergunning om te vellen als bedoeld in artikel 4:12c weigeren dan wel onder voorschriften of beperkingen verlenen.

  • 2. In afwijking met artikel 1:8 wordt de vergunning voor het vellen van een houtopstand als bedoeld in artikel 4:12c geweigerd, indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van één of meer van de volgende waarden:

    • a.

      de ecologische waarde;

    • b.

      de landschappelijke waarde;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde;

    • f.

      de recreatieve functie.

Artikel 4:12e Aanvraag

  • 1. De ontheffing of vergunning moet schriftelijk en gemotiveerd worden aangevraagd, door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2. Het college kan bepalen dat een compensatieplan en een overzicht van de overige vergunningen, ontheffingen of toestemmingen die nodig zijn voor de realisatie van een project wordt overlegd.

  • 3. In geval van een bouwwerk of technische ingrepen in het terrein binnen de invloedssfeer van de houtopstand kan het bevoegd gezag bepalen dat een bomeneffectanalyse en een taxatierapport met boomwaarde van alle houtopstand staande binnen de invloedssfeer van de te vellen houtopstand wordt overlegd.

Artikel 4:12f Intrekking of wijziging

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is verleend is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet worden nagekomen;

  • d.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 4:12g Beperking geldigheidsduur

  • 1. In afwijking van artikel 1:7 vervalt de omgevingsvergunning tot vellen als bedoeld in deze verordening, indien daarvan niet binnen maximaal drie jaar na het onherroepelijk zijn van de omgevingsvergunning gebruik is gemaakt.

  • 2. In het geval het een omgevingsvergunning voor het vellen van meer dan één houtopstand betreft, is de omgevingsvergunning voor alle te vellen houtopstand slechts drie jaar geldig, ook als in fasen geveld wordt of één of meerdere houtopstand al geveld zijn.

  • 3. In afwijking van artikel 1:5 is de verleende omgevingsvergunning zaaksgebonden.

Artikel 4:12h Bijzondere voorschriften

  • 1. Tot de aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften, kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2. In het voorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt telkens bepaald binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 3. Tot de aan de omgevingsvergunning tot vellen te verbinden voorschriften, kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van de beschermde houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan indien andere ontheffingen, vergunningen, toestemmingen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.

  • 4. Degene aan wie de verplichting als bedoeld in het eerste tot het derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4:12i Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder ontheffing of vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 3. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

    • a.

      overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen;

    • b.

      een bomeneffectanalyse op te stellen en aan te bieden aan het bevoegd gezag.

  • 4. Degene aan wie de verplichting als bedoeld in het eerste tot het derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4:12j Schadevergoeding

Het college beslist op een verzoek om schadevergoeding bij weigering van een ontheffing of vergunning tot vellen op grond van de Wet Natuurbescherming.

Artikel 4:12k Afstand tot de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek is vastgesteld op nihil voor bomen, heesters en heggen in gemeentelijk eigendom.

Artikel 4:12l Bestrijding van boomziekten

  • 1. Indien zich op een terrein één of meer houtopstand bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn.

    • a.

      de houtopstand te vellen;

    • b.

      conform richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig de behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het college gevelde houtopstand of delen daarvan voor handen of in voorraad te hebben of te vervoe­ren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 3. Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 4:12m Bescherming gemeentelijke houtopstanden

Het is verboden om houtopstanden, die eigendom van de gemeente Waalre zijn, te beschadigen, te bekladden, te vellen of te beplakken, daaraan snoeiwerk te verrichten behoudens door of namens ambtenaren ter uitoefening van de hun opgedragen boomverzorgende taak. Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan houtopstanden in eigendom van de gemeente Waalre aan te brengen of anderszins te bevestigen via voorwerpen welke de bast beschadigen, hieronder te verstaan spijkers, punaises enz.

AFDELING 4 MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      Onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de Provinciale Verordening.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

(gereserveerd)

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

(gereserveerd)

AFDELING 5. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen, genoemd in artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1 PARKEEREXCESSEN

Artikel 5:1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van vijfentwintig meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

(gereserveerd)

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op zeven achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening Noord-Brabant of de Provinciale landschapsverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan zes meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op caravans, voor zover deze voertuigen niet langer dan zeven achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Dit verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

(gereserveerd)

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

AFDELING 2 COLLECTEREN

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    AFDELING 3 VENTEN

Artikel 5:14 Begripsomschrijving

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de openlucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22 ;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college te venten.

  • 2. Een vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van de openbare veiligheid;

    • c.

      in het belang van de volksgezondheid;

    • d.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

  • 3. De vergunning geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning anders is bepaald.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 5. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 6. Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid, is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1. Het verbod van artikel 5:15 geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

    • a.

      op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan, en/of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod kan worden opgeheven door een door het college verleende vergunning

    AFDELING 4 STANDPLAATSEN

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Vergunning voor een standplaats en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 5. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde is geen vergunning vereist voor het innemen van een incidentele standplaats indien:

    • a.

      ten minste 3 weken voorafgaand aan het innemen van de standplaats daarvan melding is gedaan aan het college;

    • b.

      de door het college gestelde algemene regels worden nageleefd.

  • 6. Het college kan in bijzondere omstandigheden de in het vierde lid, onder a genoemde termijn verkorten.

  • 7. Het college kan binnen 10 werkdagen na ontvangst van de melding als bedoeld in het vierde lid besluiten het innemen van een incidentele standplaats verbieden, indien;

    • a.

      onvoldoende informatie is verstrekt om te kunnen beoordelen of daadwerkelijk sprake is van een incidentele standplaats;

    • b.

      er sprake is van gronden als bedoeld in artikel 1:8 of het bepaalde in het derde lid.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

(gereserveerd)

AFDELING 5 SNUFFELMARKTEN

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

    AFDELING 6 OPENBAAR WATER

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

(gereserveerd)

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

(gereserveerd)

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

(gereserveerd)

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

(gereserveerd)

Artikel 5:28 Beschadigen van openbare wateren en de directe omgeving

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, wallen, kaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

(gereserveerd)

Artikel 5.30 Zwemverbod

  • 1. Het is verboden in plas De Meeris te baden of te zwemmen.

  • 2. Het college kan ook andere (gedeelten van) openbare wateren aanwijzen waar het verboden is te zwemmen of te baden.

  • 3. Het college kan duikverenigingen ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

(gereserveerd)

AFDELING 7 CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5:31a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    motorvoertuig; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe, aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproduktie sportmotoren

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een brom­fiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden;

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van die percelen gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening "Stiltegebieden" aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als "toestel".

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    AFDELING 8 VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen,te stoken of te hebben.

  • 2. Op eigen terrein en mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht  of de Provinciale milieuverordening.

  • 6. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

    AFDELING 9 VERSTROOIING VAN AS

Artikel 5:35 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing:

het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele as verstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften en beperkingen, met uitzondering van de in artikel 6.1a genoemde artikelen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geld­ boete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaar­ma­king van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de ambtenaren aangewezen in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering, de door het college of burgemeester in een besluit aangewezen toezichthouders en Buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s).

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6:2a Prostitutie Controle Team

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk 3 van deze verordening bepaalde zijn belast de ambtenaren van het Prostitutie Controle Team.

  • 2. De aanwijzing, mandatering en de registratie van leden van het Prostitutie Controle Team worden geregeld in de “Centrale Mandaatregeling Prostitutie Controle Team”.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening 2016 wordt ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening.