Regeling vervallen per 01-11-2017

Keur AGV 2011

Geldend van 01-12-2011 t/m 31-10-2017

Intitulé

Keur AGV 2011

Leeswijzer

De ringband die voor u ligt bevat drie documenten. Dit zijn:

  • 1.

    Keur

  • 2.

    Keurbesluit Vrijstellingen

  • 3.

    Beleidsregels Keurvergunningen.

Deze documenten zijn gescheiden door blauwe schutbladen.

Op de volgende bladzijde staat een algemene inleiding die de inhoudelijke verbanden tussen deze documenten aangeeft.

De regels van AGV voor een veilig en gezond watersysteem

1. Keur

2. Keurbesluit Vrijstellingen

3. Beleidsregels Keurvergunningen

Inleiding

De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen:

  • Voorkomen van overstroming, wateroverlast en waterschaarste

  • Beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van watersystemen

  • Vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent ‘verboden' en ‘geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. De Keur is een belangrijk instrument voor het waterschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en te zorgen dat ze geen gevaar op kunnen leveren voor het watersysteem. Dit maakt het mogelijk om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem.

Activiteiten waarop de Keur van toepassing is

De Keur is van toepassing op allerlei activiteiten in, op of nabij waterkeringen of wateren, zoals:

Specifiek voor waterkeringen:

Uitvoeren van bodemonderzoek; plaatsen van drukvaten; graven; planten van bomen of struiken; ophogen; aanbrengen van sluizen, gemalen, inlaatwerken, damwanden, kademuren, beschoeiing e.d.; aanleggen van wegen of verkeersvoorzieningen; aanleggen van gebouwen, windmolens, afrasteringen, tuinen e.d.; opslaan of deponeren van voorwerpen, materialen of (afval)stoffen; maken van open vuur; plaatsen van tenten, caravans, woonwagens e.d.; organiseren van evenementen; winnen van delfstoffen, specie e.d.; hebben van explosiegevaarlijk materiaal; heien.

Specifiek voor wateren

Wijzigen van bestaande wateren of het aanleggen van nieuwe wateren; dempen; aanleggen van duikers, dammen, bruggen, stuwen, steigers, beschoeiing, voorzieningen voor schaatsers of recreatievaart e.d. en onderbemalingen.

Zowel voor waterkeringen als voor wateren:

Het aanleggen van kabels en leidingen.

Overig

Grondwater onttrekken en/of infiltreren; aanleggen van verhard oppervlak.

De Keur is niet van toepassing op lozingen en het gebruik van stoffen die het water kunnen vervuilen. De Waterwet kent hiervoor aparte regelgeving.

In het Keurbesluit Vrijstellingen heeft AGV beschreven onder welke voorwaarden bepaalde activiteiten zijn toegestaan, zonder dat een Keurvergunning nodig is. Dit scheelt administratief werk voor burgers en bedrijven. In veel gevallen geldt wel een meldplicht. Daarmee kan AGV inzicht houden in het aantal en de omvang van deze activiteiten.

Voor activiteiten die volgens de Keur verboden zijn en die niet voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling, kunnen initiatiefnemers een vergunning aanvragen bij AGV. Met een vergunning kan AGV toestemming verlenen om een activiteit uit te voeren ondanks een algemeen verbod (of: na te laten, ondanks een algemeen gebod).

AGV beoordeelt de vergunningaanvraag en bepaalt de vergunningvoorwaarden met behulp van de Beleidsregels Keurvergunningen. Bij de afweging is het uitgangspunt dat het beschermingsniveau niet in gevaar mag komen door de activiteit. Veiligheid gaat altijd voor. Soms zijn activiteiten niet direct schadelijk voor het watersysteem, maar wel hinderlijk voor bijvoorbeeld het onderhoud. In die gevallen wil AGV het maatschappelijk belang van de activiteit meewegen bij de beslissing om al dan niet een vergunning te verlenen. Een aantal beleidsregels bevat daarom de voorwaarde dat ‘de aanvrager moet aantonen dat de activiteit een maatschappelijk belang dient', vaak in combinatie met ‘dat er geen acceptabele alternatieven zijn'. Bij een vergunning levert AGV voorschriften over de manier waarop de aanvrager de activiteit moet uitvoeren.

In onderstaand overzicht is te zien hoe de Keur, het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels zich onderling verhouden. De kleuren in deze figuur komen terug in samenvattende tabellen per beleidsregel. In deze tabellen is eenvoudig terug te vinden welke activiteiten meldingsplichtig of vergunningplichtig zijn en welke voorwaarden gelden.

Zie figuren Keur AGV 2011.pdf  voor overzicht

Inleiding

Inleiding

De 'Keur' is de traditionele naam die waterschappen doorgaans geven aan een verordening met betrekking tot hun waterstaat- en waterhuishoudkundige taken. De Keuren van waterschappen waren van oorsprong vooral gericht op het veilig stellen van de aan- en afvoer van water en de bescherming tegen wateroverlast en overstromingen. Met name in de vorm van 'geboden' en 'verboden' voor de wijze van inrichting, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren, oftewel het watersysteem.

De Keur van hoogheemraadschap Amstel, Gooi, en Vecht (AGV) is niet alleen gericht op het beschermen van de aan- en afvoer van water en bescherming tegen wateroverlast en overstroming, maar ook op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem.

Door de inwerkingtreding van de integrale Waterwet met een ruimere definitie van het begrip watersysteem en de verbreding van de taken van de waterschappen is ook een 'integrale' insteek van de Keur noodzakelijk geworden.

De Waterwet kent drie doelstellingen:

  • a.

    voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met

  • b.

    bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en

  • c.

    vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Met de bepalingen in deze Keur worden deze drie doelstellingen gediend. De bescherming tegen wateroverlast en overstromingen is onverminderd van belang: de Keur kent een flink aantal bepalingen die bedoeld zijn om het goed functioneren van de waterkeringen te beschermen. Ook de bepalingen die betrekking hebben op het beschermen van de aan- en afvoer van water zijn van belang om droge voeten te houden én van betekenis in tijden van waterschaarste. Maar ook de bescherming van de ecologische toestand van het watersysteem neemt een belangrijke plaats in. Het hoogheemraadschap streeft een goede ecologische toestand na van de watersystemen in zijn beheergebied, conform de Europese Kaderrichtlijn Water en conform nationaal en provinciaal beleid. Een goede ecologische toestand betekent dat water, oever en waterbodem voldoende leefmogelijkheden bieden aan de daar van nature thuis horende planten en dieren.

In de Keur zijn geen regels opgenomen voor lozingen en gebruik van stoffen die het water kunnen verontreinigen en daarmee de chemische kwaliteit verslechteren. Voor lozingen en dergelijke is echter wel een watervergunning nodig. Aanvragen hiervoor om te mogen lozen worden niet op basis van de Keur, maar rechtstreeks op grond van de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving behandeld en getoetst aan de criteria die krachtens de Wet milieubeheer gelden.

De Keur bestaat in essentie uit verboden en geboden. Voor een deel van de verboden activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden vergunning worden verleend. Dat is een watervergunning. En van geboden kan onder bepaalde voorwaarden een ‘ontheffing' worden verleend. Ook die wordt een watervergunning genoemd. Dit is toestemming om een bepaalde activiteit of ingreep uit te voeren of na te laten ondanks een algemeen ‘verbod' of ‘gebod'. Vergunningaanvragen worden getoetst aan beleidsregels. Die zijn in apart door het bestuur van AGV vastgestelde beleidsstukken opgenomen. Daarmee is helder en inzichtelijk hoe wordt beoordeeld of een vergunning kan worden verleend.

Algemene Bepalingen

Artikel 1.1   Begripsbepalingen

In deze Keur wordt verstaan onder:

Aanvoeren (naar): het door middel van een werk of langs natuurlijke weg uit een oppervlaktewater halen of laten stromen van water naar een ander oppervlaktewater.

Afvoeren (uit): het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water naar een oppervlaktewater uit een ander oppervlaktewater.

Baggeren: verwijderen van de sliblaag op de waterbodem en op het onderwatertalud.

Bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen.

Bergingsvoorzieningen: voorzieningen, voorgeschreven in een vergunning krachtens de Keur of overeengekomen in een overeenkomst met het hoogheemraadschap, die bedoeld zijn om met name regenwater tijdelijk dan wel langdurig vast te houden, óf te bergen voordat het verdampt, door planten wordt opgenomen, infiltreert in de bodem, of wordt afgevoerd naar een regenwaterriool of het oppervlaktewater.

Beschermende gronden (plassengebieden): langs wateren gelegen gronden die achterliggend land beschermen tegen afkalving door golfslag.

Beschermende gronden (laag gelegen gebieden): langs wateren gelegen gronden die achterliggende lager dan het boezempeil gelegen delen van het land beschermen tegen indringing van boezemwater.

Beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn.

Boezemland: land gelegen tussen boezemwater en boezemwaterkeringen.

Boezemwater: wateren met een hoger waterpeil dan in de omliggende polders en droogmakerijen, daarvan gescheiden door (boezem)waterkeringen (dijken).

Buitenbeschermingszones: gronden die grenzen aan de buitenzijde van de beschermingszones ter weerszijden van waarin ter bescherming van dat werk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn.

Buitengewoononderhoud: ook vaak "groot" onderhoud genaamd: onderhoudswerkzaamheden van constructieve aard, zoals vervanging en reconstructie en voor waterkeringen ook ophoging en herstel van door verzakking ontstane scheuren en gaten.

Bestuur: het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.

Constructie volgens polderprincipe: bouwwerk waarbij kelders en ondergrondse ruimten waterdoorlatend zijn ontworpen en waaruit het opkomend of toestromend water met een pomp of ander werk wordt weggemalen.

Directe waterkering: een waterkering die directe bescherming biedt tegen overstroming door aangrenzend water zonder voorliggende waterkering.

Drijvende inrichting: een drijvend bouwsel, dat vanwege zijn bestemming in de regel niet wordt verplaatst (zie ook artikel 1.01 sub d Binnenvaart Politiereglement).

Drijvend voorwerp: een bouwsel dat geschikt is gemaakt om te water te worden verplaatst en dat geen vaartuig (schip) of drijvende inrichting is (zie ook artikel 1.01 sub d Binnenvaart Politiereglement).

Evenementen: activiteiten die niet behoren tot het normale of reguliere gebruik van waterstaatswerken.

Gerechtigden: eigenaren, erfpachters, opstalgerechtigden, vruchtgebruikers en gebruikers van percelen, waterkeringen, wateren, werken, schepen en drijvende inrichtingen, bergingsvoorzieningen en voorwerpen.

Gewoon onderhoud: maaien, baggeren, snoeien, verwijderen van materiaal en vuil, en herstel van beschadigingen.

Glastuinbouwgebied: gebieden waarin overwegend glastuinbouw plaats vindt, zoals aangegeven op de keurkaart.

Grondroering: het bewerken van de bovenlaag van de grond met een spade, ploeg of (ander landbouw)werktuig zonder dat er grond wordt verwijderd of afgevoerd.

Grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen.

Grondwaterlichaam: een onderscheiden grondwatermassa in een of meer watervoerende lagen of in een deel ervan.

Indirecte waterkering: een waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming nadat een voorliggende (directe) waterkering is bezweken.

Infiltreren: in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater.

Insteek: de snijlijn tussen het schuine talud van een oever met het maaiveld of het talud van een waterkering met de kruin.

Kerende hoogte (H) van een directe waterkering:het verschil in waterpeil aan beide zijden van de waterkering; voor een indirecte kering geldt een door het hoogheemraadschap bepaalde kerende hoogte.

Kernzone: het aan het grondoppervlak gelegen deel van een waterkering waarbinnen de strengste verboden gelden.

Keurkaart: onderdeel van de Keur waarop onder meer indicatief de ligging van de waterstaatswerken is weergegeven; de keurkaart is gekoppeld aan meer gedetailleerde leggerkaarten.

Kruin: de min of meer vlakke bovenzijde van een waterkerend dijklichaam.

Legger: openbaar register, als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet, waarin ligging, richting, vorm, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren, waterkeringen en andere waterstaatkundige werken staan aangegeven, alsmede de begrenzingen van kern- en (buiten)beschermingszones van waterkeringen, keurprofiel en profiel van vrije ruimte van waterkeringen, en de beschermingszones van wateren.

Lozen: het door middel van een werk, of op andere (indirecte) wijze, brengen van water in een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewater is gehaald.

Minimale (water)diepte: de te allen tijde minimaal vereiste diepte van een water over een breedte die afhankelijk is van het vereiste of gewenste oevertalud onder de waterlijn.

Natuurvriendelijke oevers: oevers die ten behoeve van de ecologische  toestand en (natte) natuurwaarden zijn ingericht met een ondiepe 'natte' zone die oever- en waterplanten de kans bieden zich te ontwikkelen.

Oever: kant van het land grenzend aan de waterlijn.  

Oevertalud: hellend oppervlak gelegen tussen de waterbodem en de waterlijn.

Onderhoud (algemeen): het in stand houden van wateren en waterkeringen in overeenstemming met de oorspronkelijke of in de legger bepaalde richting, vorm, afmeting en constructie. Zie ook buitengewoon en gewoononderhoud.

Onderhoudsplichtigen: natuurlijke- of rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van waterkeringen, wateren, oevers, werken, ligplaatsen,of bergingsvoorzieningen voor water of regenwater.

Onderwaterprofiel: het profiel van een watergang

Onttrekken: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewater wordt gebracht.

Onttrekken van grondwater: onttrekken van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting.

Onttrekkingsinrichting: een inrichting of werk, bestemd tot het onttrekken van grondwater. Onttrekkingsinrichtingen voor het onttrekken van grondwater die een samenhangend geheel vormen, worden als één onttrekkingsinrichting aangemerkt.

Oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, evenals de bijbehorende waterbodem, oevers, flora en fauna. In de bepalingen van deze Keur worden oppervlaktewaterlichamen tevens aangeduid als "wateren".

Overstroombaar boezemland: boezemland met een belangrijke functie in de waterberging en -afvoer in natte tijden. Het gaat om boezemland dat lager gelegen is dan + 0,2 meter NAP en dat niet bebouwd is.

Primaire wateren: wateren waaraan het hoogheemraadschap een belangrijke functie toekent in de aan- en afvoer van water en waterberging.

Primaire waterkeringen: waterkeringen die beveiliging bieden tegen overstroming, in het bijzonder door buitenwater, in de zin van de Waterwet.

Rode oeverzone: de oeverzone als bedoeld in artikel 3, lid 3, sub c van het Verkeersbesluit Vaarwegen AGV-1. 

Schip: elk vaartuig, met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing, dat feitelijk wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water;

Schouw: periodiek toezicht op de naleving van de onderhoudsverplichtingen in deze Keur met betrekking tot waterstaatswerken. 

Secundaire wateren: wateren die niet primair zijn.

Secundaire waterkeringen: waterkeringen van regionaal belang (waaronder de regionale waterkeringen, die zijn opgenomen in de Waterverordening Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht).

Stedelijk gebied: dicht bebouwd gebied, zoals aangegeven op de keurkaart.

Streefpeil: het oppervlaktewaterpeil dat door het hoogheemraadschap zoveel mogelijk wordt gehandhaafd.

Stromingsprofiel: het deel van het profiel van wateren dat vrij moet blijven van obstructies om voldoende water aan- en af te kunnen voeren.

Talud (waterkerende dijklichamen): hellend oppervlak gelegen tussen de kruin en de teen van het dijklichaam.

Teen: de lijn die overeenkomt met de snijlijn van het waterkeringtalud met het horizontaal gelegen maaiveld dan wel met de bodem van het aangrenzende water. In gevallen waarin een (steun)berm deel uitmaakt van de waterkering wordt onder teen verstaan: de teen van de (steun)berm.

Tertiaire waterkeringen: waterkeringen van lokaal belang die niet gerekend worden tot de primaire of secundaire waterkeringen.

Verholen waterkeringen: een waterkering die niet duidelijk herkenbaar is als dijklichaam maar onderdeel is van een hoger gelegen gebied of zone. Een waterkering die aan één kant verholen is, wordt beschouwd als een waterkerend dijklichaam.

Verlanding: ophoping van (dood) plantenmateriaal, bagger, slib, zand of andere materialen tot boven de waterlijn van het betreffende water.

Vuil: drijf- en zwerfvuil, drijvende of (half) afgezonken voorwerpen en dode dieren en vissen.

Watergang: lijnvormige wateren: rivieren, kanalen, vaarten, grachten, tochten, sloten en singels.

Waterlijn: de overgang van het natte naar het droge talud bij het streefpeil of winterpeil dat in het peilbesluit is opgenomen of praktisch wordt toegepast.

Waterkerend dijklichaam: eenwaterkering in de vorm van een dijk met een kruin, een binnen- en buitentalud en een binnen- en buitenteen.

Waterkering: een werk, een grondlichaam of een deel van een grondlichaam  dat beveiliging biedt tegen overstroming.

Waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk.

Werken: alle door menselijk toedoen ontstane of gemaakte objecten, constructies, of inrichtingen, die met de ondergrond verbonden zijn. Werken zijn bijvoorbeeld palen, hekken, bouwwerken en restanten daarvan.

Woonschip: een drijvende inrichting of schip bestemd en/of in gebruik om op te wonen.

Artikel 1.2           Reikwijdte Keur

  • 1. De verboden en geboden van deze Keur met betrekking tot waterstaatswerken strekken zich uit over de waterstaatswerken en de eventueel aanwezige aan weerszijden van het waterstaatwerk grenzende beschermingszones en buitenbeschermingszones.

  • 2. Voor zover de ligging en afmetingen van beschermingszones van oppervlaktewaterlichamen en van kernzones en (buiten)beschermingszones van waterkeringen niet in de legger zijn vastgelegd gelden de begrenzingen van lid 3 t/m 8.

  • 3. De beschermingszone ter weerszijden van oppervlaktewaterlichamen met een steile oever boven water omvat de oever, evenals landinwaarts gerekend vanuit de insteek:

    • a.

      een zone van 5 meter langs primaire wateren;

    • b.

      een zone van 0,4 meter langs secundaire wateren .

  • 4. De beschermingszone ter weerszijden van oppervlaktewaterlichamen met een flauw oevertalud boven water wordt landinwaarts gerekend vanuit de waterlijn en heeft een breedte van:

    • a.

      5 meter bij primaire wateren;

    • b.

      1 meter bij secundaire wat

  • 5. De kernzone van waterkerende dijklichamen wordt begrensd door de binnen- en de buitenteen.

  • 6. De kernzone heeft een breedte van:

    • a.

      5 meter bij verholen gelegen primaire waterkeringen;      

    • b.

      3 meter bij verholen gelegen secundaire en tertiaire waterkeringen.

  • 7. De door het bestuur op een kaart bij deze Keur aangewezen beschermende gronden hebben, landinwaarts gerekend vanuit de waterlijn, een breedte van:

    • a.

      3 meter bij beschermende gronden die bescherming bieden tegen indringing van boezemwater;

    • b.

      tot 10 meter bij beschermende gronden die bescherming bieden tegen afkalving door golfslag.

  • 8.

    • a.

      De beschermings- en buitenbeschermingszones van waterkeringen hebben de in navolgende tabel gestelde breedte of worden berekend op basis van de kerende hoogte (H) van de waterkering zoals in de tabel is aangegeven;

    • b.

      de breedte van de beschermingszones wordt gerekend vanuit de grenzen van de kernzone;

    • c.

      de breedte van de buitenbeschermingszones wordt gerekend vanuit de grenzen van de beschermingszones.

      beschermings- en buitenbeschermingszones van waterkeringen

      Beschermingszone binnendijks

      Beschermingszone buitendijks

      Buitenbeschermingszone

      Primair dijklichaam

      15 x H, **)

      minimaal 25 meter

      50 meter buiten stedelijk gebied

      25 meter in stedelijk gebied

      75 meter

      Direct secundair dijklichaam

      (inclusief zomerkade

      8 x H,

      minimaal 10 meter

       20 meter*

      50 meter

      Indirect secundair dijklichaam

      (compartimentering)

      ---------------------------------

      Tertiair dijklichaam

      10 x H,

      minimaal 10 meter

      ----------------------

      5 meter

      10 x H,

      minimaal 10 meter

      -----------------------

      5 meter

      25 meter

      ----------------------------------

      10 meter

      Compartimentering boezemwater Amsterdam

       6 meter

       6 meter

      geen buitenbeschermingszone

      Verholen waterkeringen

      3 x H (klei) 

      4 x H (zand)

      6 x H (veen)

      3 x H (klei)

      4 x H (zand)

      6 x H (veen)

      geen buitenbeschermingszone

      **) H = kerende hoogte

Artikel 1.3           Beheerhandelingen

De verboden in deze Keur zijn niet van toepassing op handelingen die het hoogheemraadschap uitvoert of doet uitvoeren in het kader van de uitoefening van zijn beheer van waterstaatswerken.

Artikel 1.4           Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1. Wanneer percelen, ligplaatsen of werken met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze Keur aan de gerechtigde opgelegde verplichtingen naast de eigenaren mede op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht mede op de gebruikers.

  • 2. Voor de nakoming van de in deze Keur aan de gerechtigden opgelegde verplichtingen is ieder van de in het eerste lid genoemde gerechtigden hoofdelijk aansprakelijk.

Artikel 1.5           Algemene zorgplicht

  • 1. Een ieder die handelingen verricht of nalaat waarvan hij weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan nadelige gevolgen voor het watersysteem in beheer bij het hoogheemraadschap ontstaan of kunnen ontstaan die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens de Keur gestelde regels, voorkomt die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.

  • 2. Degene die handelingen verricht als bedoeld in het vorige lid en daarbij kennis neemt van de nadelige gevolgen die door de handeling worden veroorzaakt, meldt die nadelige gevolgen en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het bestuur.

Beheer van waterstaatswerken

Paragraaf 2.1 Algemene gebodsbepalingen

Artikel 2.1          Afrasteringen en beweiding

  • 1. Het bestuur kan gerechtigden van percelen op of nabij waterstaatswerken, die worden gebruikt voor het houden van dieren, verplichten afrasteringen aan te brengen en te hebben.

  • 2. Het bestuur kan in geval van een verplichting als bedoeld in lid 1 voorwaarden stellen omtrent afrasteringconstructies en wijze van plaatsing.

  • 3. Door het hoogheemraadschap geplaatste afrasteringen mogen alleen met schriftelijke toestemming van het bestuur worden verwijderd.

  • 4. Het bestuur kan gerechtigden van (percelen op) waterkeringen die worden gebruikt voor het houden van dieren beperkingen opleggen ten aanzien van type en aantallen dieren en de wijze van beweiding.

Paragraaf 2.2 Onderhoud waterstaatswerken

Afdeling 2.2.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.2        Legger en Keur

  • 1. Onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn degenen die in de legger daartoe zijn aangewezen, tenzij anders is bepaald in een ontheffing of een overeenkomst met het hoogheemraadschap.

  • 2. Voor zover niet in de legger of op andere wijze een onderhoudsplichtige is aangewezen, geldt het bepaalde in de artikelen 2.3, 2.4, 2.5 en 2.11. 

  • 3. Indien in de legger een aanwijzing van de onderhoudsplichtige ontbreekt wordt het onderhoud gepleegd door degenen die vóór inwerkingtreding van de Keur al waren aangewezen als onderhoudsplichtigen.

  • 4. De onderhoudsverplichtingen worden uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze afdeling, tenzij anders is bepaald in een watervergunning of een overeenkomst met het hoogheemraadschap.

  • Afdeling 2.2.2 Waterkerende dijklichamen en beschermende gronden

Artikel 2.3          Onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen

  • 1. Het buitengewoon onderhoud van waterkerende dijklichamen berust bij het hoogheemraadschap.

  • 2. Het gewoon onderhoud van waterkerende dijklichamen en beschermende gronden berust bij de gerechtigde.

  • 3. De onderhoudsplichtigen voor gewoon onderhoud dragen zorg voor een goede toestand van de waterkerende dijklichamen en beschermende gronden, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

    • a.

      het voorkomen van schade aan de waterkerende dijklichamen en beschermende gronden door dieren, met uitzondering van muskusratten;

    • b.

      het vrijhouden van de waterkerende dijklichamen en beschermende gronden van vuil, voorwerpen en materialen;

    • c.

      het herstellen van beschadigingen die zijn veroorzaakt door menselijk gebruik, vee, wild en dergelijke;

    • d.

      het vrijhouden van de grasmat van vegetatie die schadelijk is voor de erosiebestendigheid;

    • e.

      het door maaien of laten begrazen kort houden van de grasmat: gebieden die niet worden beweid dienen daartoe minimaal twee keer per jaar, maar niet vóór 15 juni en niet na 15 oktober, te worden gemaaid en het maaisel dient binnen 8 dagen te worden verwijderd;

    • f.

      het in stand houden van begroeiing, inclusief oeverbegroeiing langs de waterkerende dijklichamen of beschermende gronden die tot verdediging daarvan dient;

    • g.

      het zodanig onderhouden van dijklichamen dat inspectie ten aanzien van de staat waarin het dijklichaam zich bevindt mogelijk is en blijft;

    • h.

      het melden aan het hoogheemraadschap van (dreiging van) aanzienlijke beschadigingen;

    • i.

      het in stand houden van de aanwezige oeverbescher

Artikel 2.4           Ondersteunende werken, andere werken en beplanting

  • 1. De onderhoudsplichtigen van werken die een waterkerende functie hebben, en van middelen die bestemd zijn voor de afsluiting van onderbrekingen in waterkeringen, dienen deze in goede staat en waterkerend te houden en op eerste aanzegging van het bestuur te kunnen tonen, openen of sluiten.

  • 2. De gerechtigden van werken en beplantingen die zich bevinden binnen de kernzone of beschermingszone van waterkeringen zijn verplicht deze op eerste aanschrijving van het bestuur  en op eigen kosten te verwijderen of te verplaatsen indien dit noodzakelijk is voor gewoon of buitengewoon onderhoud van waterkeringen.

  • 3. De gerechtigden van binnen een hoogwatervoorziening gelegen percelen dragen zorg voor het schoon en in stand houden van de inlaat die de waterstand in de hoogwatervoorziening op peil houdt.

  • Afdeling 2.2.3 Oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.5          Onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen

  • 1. De gerechtigden van percelen zijn verantwoordelijk voor het gewoon onderhoud van de aan hun perceel grenzende watergangen voor zover hun recht strekt, met uitzondering van het stromingsprofiel van primaire wateren, van werken en van ligplaatsen van woonschepen.

  • 2. Voor overige wateren (bijvoorbeeld plassen) zijn gerechtigden verantwoordelijk voor het gewoon onderhoud voor zover hun rechten strekken.

  • 3. De gerechtigde van een werk is verantwoordelijk voor de instandhouding van het werk, en voor het gewoon onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam voor het deel waarover het werk zich uitstrekt.

  • 4. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het onderhoud van het stromingsprofiel van primaire wateren, met dien verstande dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het vrijhouden van vuil van primaire wateren in stedelijk gebied.

  • 5. De gerechtigden van natuurvriendelijke oevers, of delen daarvan, zijn verantwoordelijk voor het in goede staat en op voldoende diepte houden van de oever, evenals voor het vrijhouden van de oever van vuil en overmatige plantengroei.

  • 6. De gerechtigden van ligplaatsen voor woonschepen en drijvende inrichtingen zijn verantwoordelijk voor het gewoon onderhoud van de ligplaats, ook wanneer de ligplaats is gelegen in het stromingsprofiel als bedoeld in lid 4 .

Artikel 2.6            Onderhoudsverplichtingen oppervlaktewaterlichamen

  • 1. De onderhoudsplichtigen voor gewoon onderhoud als bedoeld in artikel 2.5 lid 1 en 2, dragen in ieder geval zorg voor een goede toestand van het in de onderhoudplicht vastgelegde deel van het oppervlaktewaterlichaam, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

    • a.

      het in de onderhoudsplicht vastgelegde deel van wateren of oevers vrijhouden van overmatige plantengroei en van ongeremd groeiende planten;

    • b.

      het onderwaterprofiel te allen tijden op de volgende afmetingen houden:

      • een onderwatertalud met een hellinghoek van 1:1,5 of flauwer, tenzij op de legger, in een watervergunning of in een overeenkomst met het hoogheemraadschap een andere hellingshoek is bepaald;

      • watergangen met een breedte op de waterlijn van minder dan 2,5 meter: een  diepte op de waterbodem van tenminste van 0,40 meter, voor zover dit met de voorgeschreven hellinghoek van het onderwatertalud mogelijk is;

      • watergangen met een breedte op de waterlijn van 2,5  meter of meer, maar minder dan 4 meter: een diepte op de waterbodem van tenminste 0,50 meter;

      • watergangen met een breedte op de waterlijn van 4 meter of meer: een diepte op de waterbodem van tenminste 0,80 meter.

    • c.

      verwijderen van verlanding;

    • d.

      verwijderen van vuil;

    • e.

      bij het verwijderen van verlanding wordt tenminste het onderwaterprofiel, als bedoeld onder b in acht genomen;

    • f.

      het in stand houden van constructie, vorm en richting van de oever inclusief het onderhoud van beschoeiing;

    • g.

      het zodanig onderhouden en beschermen van de oever dat deze niet afkalft;

    • h.

      de oever waar nodig beschermen tegen vertrapping door dieren;

    • i.

      het vrijhouden van de beschermingszone van voorwerpen, materialen en werken die het onderhoud van water, oever en oeverbeschoeiing kunnen belemmeren of die de stabiliteit en ecologische toestand van de oeverzone kunnen aantasten.

  • 2. De onderhoudsverplichtingen als bedoeld in lid 1 sub b van dit artikel gelden alleen voor zover de vaste waterbodem de genoemde diepte of een grotere diepte heeft.

  • 3. De onderhoudsplichtigen dienen het onderhoud zodanig uit te voeren dat de ecologische toestand van het water en de oevers zo min mogelijk wordt geschaad.

Artikel 2.7           Onderhoudsverplichtingen voor ligplaatsen van woonschepen en drijvende inrichtingen

  • 1. De onderhoudsplichtigen voor gewoon onderhoud als bedoeld in artikel 2.5, zesde lid, dragen zorg voor een goede toestand van het in de onderhoudplicht vastgelegde deel van oppervlaktewaterlichaam, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

    • a.

      het vrijhouden van het tussen het woonschip of drijvende inrichting en de oever liggende water van overmatige plantengroei en van ongeremd groeiende planten;

    • b.

      het te allen tijden op diepte houden van de ligplaats tot tenminste 0,30 meter onder het woonschip of drijvende inrichting bij het streefpeil;

    • c.

      het verwijderen van vuil uit het water tussen het woonschip of drijvende inrichting en de oever.

  • 2. De onderhoudsplichtigen dienen het onderhoud zodanig uit te voeren dat de ecologische toestand van het water en de oevers zo min mogelijk wordt geschaad.

  • 3. Bij het verwijderen van verlanding wordt tenminste het onderwaterprofiel, als bedoeld in artikel 2.6, sub b, in acht genomen.

Artikel 2.8           Overige geboden

  • 1. De gerechtigden van werken, schepen, woonschepen, drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen zijn verplicht deze op eerste aanschrijving van het bestuur te verplaatsen of te verwijderen, indien het bestuur dit nodig acht in het belang van de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden en voor de duur hiervan.

  • 2. De gerechtigden van percelen langs primaire wateren dienen de eindbuizen van draineer- en/of rioolleidingen die in het water uitmonden ten behoeve van het onderhoud weg te nemen of duidelijk zichtbaar te maken.

  • 3. De gerechtigden van beschermingszones langs oppervlaktewaterlichamen  houden deze vrij van voorwerpen, materialen en werken die het onderhoud van water, oever en oeverbeschoeiing kunnen belemmeren of  die de stabiliteit en ecologische toestand van de oeverzone kunnen aantasten.

Artikel 2.9           Baggerspecie- en maaiselberging

  • 1. De onderhoudsplichtigen zijn verplicht baggerspecie en maaisel op de oever te zetten of direct af te voeren of te verspreiden. Baggerspecie en maaisel wordt op de insteek gezet, zodat zowel de baggerspecie als het maaisel niet terugzakt in het water.

  • 2. Maaisel dat bij onderhoudswerkzaamheden in secundaire wateren vrijkomt wordt binnen twee dagen na het maaien uit het water verwijderd.

  • 3. De gerechtigden zijn verplicht de baggerspecie en het maaisel na schriftelijke aanzegging door het bestuur te verwijderen of over de percelen te verspreiden.

  • Afdeling 2.2.4 Bergingsgebieden en bergingsvoorzieningen

Artikel 2.10        Onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen

  • Gerechtigden van percelen die deel uitmaken van een bergingsgebied en gerechtigden van bergingsvoorzieningen zijn verantwoordelijk voor:

  • a. het zodanig onderhouden van het bergingsgebied, dan wel de bergingsvoorziening, dat de bergingscapaciteit en, voor zover van toepassing, de infiltrerende werking niet vermindert;

  • b. het vrijhouden van het bergingsgebied, dan wel de bergingsvoorziening, van afval, voorwerpen en materialen die de bergende of infiltrerende werking van het bergingsgebied kunnen verminderen;

  • c. het herstellen van beschadigingen;

  • d. het in stand houden van richting, vorm, afmeting en constructie van het bergingsgebied dan wel de bergingsvoorziening.

Paragraaf 2.3 Overige bepalingen

Artikel 2.11        Nadere regels

  • 1. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de onderhoudsverplichtingen in dit hoofdstuk. Artikel 3.16 van de Keur is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het bestuur kan bij besluit het onderhoud als bedoeld in dit hoofdstuk in het belang van het beschermen en bevorderen van een goede ecologische toestand van een oppervlaktewaterlichaam geheel of gedeeltelijk verbieden, dan wel bij besluit aangeven dat onderhoud op andere wijze dient te worden uitgevoerd. Het besluit bevat  in ieder geval een kaart met daarop de oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden waarop het besluit van toepassing is en de periode waarover het besluit van kracht is. Het besluit wordt voorbereid met toepassing van de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2.12    Ontheffing

Het bestuur kan ontheffing verlenen van de in paragraaf 2.2 genoemde geboden en verplichtingen. Dit is een watervergunning.

Handelingen in het watersysteem

Paragraaf 3.1 Waterstaatswerken 

Artikel 3.1            Verboden handelingen in en nabij oppervlaktewaterlichamen,  waterkerende dijklichamen en waterkerende constructies 

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur om in de kernzone, beschermingszones en buitenbeschermingszones van waterkerende dijklichamen en waterkerende constructies:

    • a.

      te graven of grond te verwijderen;

    • b.

      de grondwaterstand te verlagen;

    • c.

      heiwerk en dergelijke te verrichten.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in, boven of onder oppervlaktewaterlichamen en de beschermingszones daarvan en in de kernzone en beschermingszones van waterkerende dijklichamen en waterkerende constructies :

    • a.

      kabels, buizen, draden of leidingen aan te leggen, te hebben, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te verwijderen;

    • b.

      boringen en sonderingen uit te voeren;

    • c.

      seismisch onderzoek te verrichten;

    • d.

      zich op te houden op door het bestuur aangegeven plaatsen, met uitzondering van gerechtigden;

    • e.

      delfstoffen te winnen;

    • f.

      tanks, olievaten, drukvaten of vergelijkbare werken te plaatsen, te hebben of te vervangen;

    • g.

      explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijk inrichtingen te hebben;

    • h.

      voorwerpen, materialen, afval, vuil of stoffen te deponeren of op te slaan op plaatsen die niet uitdrukkelijk daarvoor door het bestuur zijn aangewezen;

    • i.

      steigers en afmeerpalen aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

    • j.

      oeverbeschoeiing aan te brengen, te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

    • k.

      bouwwerken en/of andere werken op te richten, te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

    • l.

      opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien;

    • m.

      ligplaats te nemen, te meren of te ankeren, met een (woon)schip, drijvend voorwerp of        drijvende inrichting;

  • 3. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur om in de buitenbeschermingszones van waterkerende dijklichamen en waterkerende constructies:

    • a.

      drukleidingen te leggen, te hebben, te wijzigen en te vernieuwen;

    • b.

      drukvaten in de bodem te plaatsen, te hebben of te vervangen;

    • c.

      explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.

Artikel 3.2               Verboden handelingen in en nabij waterkerende dijklichamen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de kernzone en de beschermingzones van waterkerende dijklichamen:

    • a.

      de bodem op te hogen;

    • b.

      open vuur te maken;

    • c.

      op onverharde delen gebruik te maken van kraanwagens of ander zwaar materieel;

    • d.

      tenten, caravans, woonwagens en dergelijke te plaatsen;

    • e.

      takken te laten hangen tot een hoogte van 4 meter boven de bovenzijde van het dijklichaam;

    • f.

      wegbermen aan te vullen op een afstand kleiner dan 2 meter van de buitenkruinlijn en 0,5 meter van de binnenkruinlijn;

    • g.

      hijswerkzaamheden uit te voeren met kraanwagens of ander zwaar materieel.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de kernzone van waterkerende dijklichamen:

    • a.

      dieren te weiden, te houden, of te laten lopen, in de periode van 15 oktober tot 15 april;

    • b.

      de ter bescherming van de waterkering aanwezige grasmat, beplanting of andersoortige (oever)bescherming te beschadigen;

    • c.

      meststoffen te brengen of te gebruiken op de kruin, op het buitentalud en, voor zover de kruin smaller is dan 4 meter, op steile binnentaluds;

    • d.

      te spitten of te ploegen of op andere wijze de grond te verstoren;

    • e.

      op onverharde delen met voertuigen, paarden of rijtuigen te rijden, of vee te drijven;

    • f.

      evenementen te houden.

  • 3. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur exploratieboringen (ten behoeve van het opsporen van delfstoffen) uit te voeren en gebruik te maken van explosieven en andere trillingsbronnen ten behoeve van seismisch onderzoek, binnen een afstand van:

    • a.

      500 meter vanuit de teen van directe waterkerende dijklichamen;     

    • b.

      300 meter vanuit de teen van indirecte waterkerende dijklichamen.

Artikel 3.3           Verboden handelingen in en nabij verholen waterkeringen en beschermende gronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de kernzone en beschermingszones van door het bestuur op een kaart bij de Keur AGV 2011 aangewezen verholen waterkeringen en in beschermende gronden:

    • a.

      te graven of grond te verwijderen;

    • b.

      kabels, buizen, draden of leidingen aan te leggen, te hebben, geheel of gedeeltelijk te vernieuwen of te verwijderen;

    • c.

      bouwwerken en/of andere werken op te richten, te hebben of te verwijderen;

    • d.

      boringen en sonderingen uit te voeren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de kernzone van op een kaart bij deze Keur aangewezen verholen waterkeringen opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien.

Artikel 3.4           Verboden handelingen in en nabij oppervlaktewaterlichamen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      direct of indirect met elkaar of met andere oppervlaktewaterlichamen in verbinding te brengen;

    • b.

      geheel of gedeeltelijk te dempen en gedempt te houden;

    • c.

      van richting, vorm, afmeting of constructie te veranderen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in oppervlaktewaterlichamen:

    • a.

      schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen onbeheerd te laten drijven of in gedeeltelijk of geheel gezonken toestand te laten liggen;

    • b.

      het door het hoogheemraadschap gehanteerde streefpeil te wijzigen en gewijzigd te houden;

    • c.

      planten en/of dieren die niet inheems zijn daar in te brengen.

  • 3. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

    • a.

      schade toe te brengen aan oevers, rietkragen, beplanting of beschermingsmaterialen;

    • b.

      vorm en inrichting van de oevers te wijzigen;

    • c.

      verharding aan te brengen in de beschermingszones van wateren.

  • 4. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in, boven of onder primaire  wateren en de beschermingszone daarvan:

    • a.

      te graven of te baggeren buiten het oorspronkelijke, of het in de legger, keurvergunning of overeenkomst vastgestelde, (ligplaats)profiel;

    • b.

      vaste vistuigen in het stromingsprofiel te plaatsen;

    • c.

      houtgewas of takken van bomen boven het water te laten hangen, indien dit de toegankelijkheid voor onderhoud belemmert.

Artikel 3.5           Verboden handelingen in en nabij kunstwerken

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur binnen een afstand van 200 meter van een windbemalingsinstallatie gebouwen, voorwerpen of beplantingen met een maximale (groei)hoogte van meer dan 4 meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur voor een noodkering, een inlaat of uitlaat en/of binnen een afstand van 20 meter van de  in- en uitstroomopening van een bemalinginrichting:

    • a.

      een vaartuig aan te leggen;

    • b.

      een vast vistuig te hebben;

    • c.

      zaken te deponeren die de werking van de noodkering, de in- of uitlaat of de bemalinginrichting negatief kunnen beïnvloeden.

Artikel 3.6           Verboden handelingen in bergingsgebieden, bergingsvoorzieningen en boezemland

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

    • a.

      boezemland, voor zover onbebouwd en lager gelegen dan 0,2 meter boven NAP, te onttrekken aan het waterbergend oppervlak door omkading of bedijking;

    • b.

      op boezemland, voor zover onbebouwd en lager gelegen dan 0,2 meter boven NAP, te bouwen of de hoogte van het maaiveld te verhogen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

    • a.

      in, onder, boven of rond voorzieningen waaraan het hoogheemraadschap de functie waterberging of regenwaterberging heeft toegekend, activiteiten te ondernemen of ingrepen te plegen die de bergende en, voor zover van toepassing, infiltrerende functie van de voorziening kunnen verminderen;

    • b.

      in, onder, boven of rond gebieden waaraan het hoogheemraadschap de functie waterberging of regenwaterberging heeft toegekend, activiteiten te ondernemen of ingrepen te plegen die de bergende en, voor zover van toepassing, infiltrerende functie van het gebied kunnen verminderen.

Paragraaf 3.2 Onttrekken, lozen,  aan- en afvoeren van water en grondwateronttrekking

Artikel 3.7           Verboden handelingen

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water aan te voeren naar, te lozen op, af te voeren uit en te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 3.8           Verboden handelingen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken of water te infiltreren in een grondwaterlichaam.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op het onttrekken van grondwater ten behoeve van het drooghouden van kelders en kruipruimten van op het moment van inwerkingtreden van de Keur 2009 bestaande woningen en gebouwen.

  • 3. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken door middel van constructies volgens polderprincipe.

Artikel 3.9           Calamiteiten

Het bestuur kan het onttrekken en/of infiltreren van grondwater, en het aanvoeren, lozen, afvoeren en onttrekken van oppervlaktewater, waarvoor vergunning is verleend of waarvoor op grond van eventueel nader te stellen regels krachtens artikel 3.16  geen vergunning vereist is, verbieden in tijden van waterschaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede (dreigen te) raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan voor de duur van die omstandigheid.

Artikel 3.10        Melden en meten van onttrekkingen en infiltraties

Het bestuur wijst de gevallen aan waarin de verplichtingen, bedoeld in artikel 6.11, eerste tot en met vierde lid van het Waterbesluit, niet gelden.

Artikel 3.11        Zorgplicht en maatwerkvoorschriften

  • 1. Degene die grondwater onttrekt uit, of water infiltreert in een grondwaterlichaam en weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door de grondwateronttrekking of infiltratie nadelige gevolgen voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen door naleving van de bij of krachtens deze Keur gestelde voorschriften, voorkomt die gevolgen of beperkt die, voor zover voorkomen niet mogelijk is, en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.

  • 2. Onder de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval verstaan: belangen van natuur, landbouw, bebouwing en infrastructuur, waterkeringen, drinkwatervoorziening, alsmede van archeologische, aardkundige en cultuurhistorische waarden, van de werking van bodemenergiesystemen en de werking van een grondwatersanering.

  • 3. Het bestuur kan met betrekking tot de verplichting in het eerste lid maatwerkvoorschriften stellen met het oog op het voorkomen of beperken van nadelige gevolgen van de onttrekking of infiltratie voor de bij grondwaterbeheer betrokken belangen. Deze maatwerkvoorschriften kunnen inhouden:

    • a.

      dat metingen of berekeningen moeten worden verricht ter bepaling van de mate waarin de inrichting nadelige gevolgen voor de bij het waterbeheer betrokken belangen veroorzaakt;

    • b.

      dat nadere beperkingen worden gesteld aan de tijdsduur van de grondwateronttrekking of infiltratie, uit welke bodemlaag grondwater mag worden onttrokken of water geïnfiltreerd en aan de hoeveelheden te onttrekken grondwater of te infiltreren water;

    • c.

      dat maatregelen en voorzieningen worden getroffen;

    • d.

      dat het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water verboden is voor een daarbij aan te geven tijd of periode(n).

Artikel 3.12             Voorbereidingsprocedure

De afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een beslissing op een aanvraag van een watervergunning voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water in een grondwaterlichaam als bedoeld in artikel 3.8.

Paragraaf 3.3 Verhard oppervlak

Artikel 3.13             Verboden handelingen

  • Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

  • a. in stedelijk en glastuinbouwgebied meer dan 1000 vierkante meter verhard oppervlak aan te brengen;

  • b. in overig gebied meer dan 5000 vierkante meter verhard oppervlak aan te brengen.

Paragraaf 3.4 Watervergunning krachtens de Keur

Artikel 3.14        Voorbereidingsprocedure

De afdeling 4.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een watervergunning op grond van deze Keur, tenzij het bestuur of Gedeputeerde Staten bij verordening of bij besluit de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing heeft verklaard.

Artikel 3.15          Beslistermijn

  • 1. Het bestuur beslist op een aanvraag om een watervergunning krachtens deze Keur binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag, indien op die aanvraag afdeling 4.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.

  • 2. Het bestuur kan de termijn bedoeld in het eerste lid eenmaal verlengen met maximaal acht weken. Het bestuur stelt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis uiterlijk twee weken voor het aflopen van de termijn bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 3.5 Nadere regels

Artikel 3.16        Nadere regels

  • 1. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot het verrichten van handelingen als genoemd in dit hoofdstuk. De nadere regels kunnen algemene regels en vrijstellingen voor het verrichten van die handelingen inhouden. De nadere regels kunnen tevens omstandigheden weergeven waaronder de vrijstellingen van de verboden uit de Keur niet gelden.

  • 2. Het bestuur kan een regeling als bedoeld in het eerste lid wijzigen of aanvullen.

  • 3. Het bestuur kan een regeling als bedoeld in het eerste geheel of gedeeltelijk intrekken, indien de belangen die door deze Keur worden beschermd dit vereisen.

  • 4. Het bestuur kan bij een regeling als bedoeld in het eerste lid de verplichting opleggen handelingen te melden, metingen uit te voeren, berekeningen te overleggen, overige onderzoeken te doen, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het dagelijks bestuur.

  • 5. Het bestuur kan maatwerkvoorschriften stellen in aanvulling op een regeling als bedoeld in het eerste lid voor zover de regeling in die bevoegdheid voorziet. In dat geval wordt in de regeling aangegeven op welke aspecten de maatwerkvoorschriften mogen afwijken van de regels in de regeling.

  • 6. Gedragingen in strijd met een regeling als bedoeld in het eerste lid of in strijd met maatwerkvoorschriften als bedoeld in het vijfde lid, zijn verboden.

Toezicht

Artikel 4.1           Schouw

  • 1. Door het bestuur wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door het bestuur vastgesteld schema.

  • 2. Het bestuur kan, als het dat nodig acht, besluiten vaker dan eens per jaar schouw te voeren.

  • 3. Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt deze tenminste veertien dagen van tevoren op geschikte wijze bekend. Een schouw op de minimale waterdiepte wordt tenminste één jaar van te voren bekend gemaakt.

  • 4. In spoedeisende gevallen kan de in sub c genoemde bekendmaking worden vervangen door een persoonlijk aanschrijven, dat minimaal vier dagen tevoren wordt verstuurd.

  • 5. Het bestuur kan het voeren van de schouw uitstellen en hoeft daarvoor geen nieuwe datum bekend te maken.

  • 6. Voorafgaand aan de schouw dient het onderhoud op voorgeschreven wijze te zijn uitgevoerd.

Artikel 4.2           Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het bestuur aan te wijzen personen.

Artikel 4.3           Strafbepaling

  • 1. Overtreding van de bepalingen van deze Keur en de daarop gebaseerde regelgeving kan worden gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Bij herhaling van de overtreding binnen een jaar na de eerste overtreding kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1        Overgangsbepalingen

  • 1. Een vergunning of ontheffing die vóór inwerkingtreding van deze Keur is verleend op grond van de Integrale Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht van 2001, van 2006 of die van 2009, de Keur van het Hoogheemraadschap Amstel en Vecht, de Waterstaatsverordening-West of van de Algemene Waterstaatsverordening Amsterdam, de Verordening Waterhuishouding Hoogheemraadschap Amstel en Vecht of artikel 17 van de Verordening waterhuishouding AGV 2002, wordt aangemerkt als een vergunning op grond van deze verordening.

  • 2. Voor werken, woonschepen en drijvende inrichtingen in, boven of onder wateren en/of de beschermingszones daarvan die aantoonbaar vóór 1 januari 2002 zijn aangebracht of afgemeerd op de betreffende locatie, in strijd met het bepaalde in deze Keur, wordt geacht vergunning te zijn verleend.

  • 3 Lid 2 is niet van toepassing wanneer het bestuur van oordeel is dat er een onacceptabele belemmering ontstaat voor het onderhoud of de aan- en afvoer van water, of voor het scheepvaartverkeer, of wanneer het object langs een rode oeverzone ligt.

Artikel 5.2        Grondwater

  • Voor constructies volgens polderprincipe in bouwwerken wordt geacht vergunning krachtens de Keur AGV 2009 te zijn verleend, indien:

  • a. voor het tijdstip van inwerkingtreden van de Keur AGV 2009 een vergunning krachtens artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is verleend voor het bouwwerk; of

  • b. na het tijdstip van inwerkingtreden van de Keur AGV 2009 een vergunning krachtens artikel 40, eerste lid, van de Woningwet  is verleend voor het bouwwerk, maar de aanvraag van de vergunning is ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreden van de Keur AGV 2009.

Artikel 5.3        Inwerkingtreding

Deze Keur treedt in werking op 1 december 2011, waarbij de tot dan geldende Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht van 2009, komt te vervallen. Met dien verstande dat de artikelen 28 t/m 31 van de Keur van het hoogheemraadschap Amstel en Vecht van 1997, artikel 5 van de Algemene Waterstaatsverordening Amsterdam en artikel 8 van de Waterstaatsverordening-West van kracht blijven. Deze artikelen vervallen op het moment dat de legger voor de betreffende wateren en waterkeringen van kracht is.

Artikel 5.4        Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Keur AGV 2011.

TOELICHTING

Algemene toelichting

Bij het  opstellen van deze Keur is uitgegaan van de Keur AGV (2009) en de Waterwet. De Waterschapswet (artikel 78) verleent de waterschappen de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen. Het waterschap is de regionale waterbeheerder die gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot de watersystemen in zijn beheer opstelt.

Het watersysteem wordt in de Waterwet omschreven als het samenhangend geheel van één of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken. Het begrip waterstaatswerken omvat dezelfde elementen als het begrip watersysteem, met uitzondering van de grondwaterlichamen.

De Waterwet gaat uit van integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering. Daarbij staan de begrippen waterbeheer en watersysteem centraal.  Waterbeheer wordt omschreven als de overheidszorg gericht op de doelstellingen van het waterbeheer zoals omschreven in artikel 2.1 van de Waterwet.

De Keur is één van de instrumenten van beheer die de waterbeheerder ter beschikking staat om de doelstellingen van waterbeheer te behalen, naast andere instrumenten zoals bijvoorbeeld dijkverbeteringplannen en watergebiedplannen waarin de waterinrichting en de in het gebied te handhaven waterstanden worden vastgelegd.

De Keur heeft een overwegend conserverende werking en bevat bepalingen met betrekking tot het onderhoud, inrichting en medegebruik van oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken. Ook bevat de Keur bepalingen met betrekking tot het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in grondwater. Het betreft alle onttrekkingen van grondwater, behalve onttrekkingen ten behoeve van industriële toepassingen van meer dan 150.000 m3 per jaar en onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of een bodemenergiesysteem. De regulering van die onttrekkingen blijft een bevoegdheid van de provincie.

Vergunningen krachtens de Keur worden onder de Waterwet aangemerkt als een watervergunning waarop de algemene regeling met betrekking tot de aanvraag en het verlenen van een watervergunning (artikelen 6.11 e.v. Waterwet) op van toepassing is.  Ook kunnen in de Keur bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit worden opgenomen, voor zover andere wetgeving daarin niet voorziet.

De Waterwet kent zelf een algemene regeling met betrekking tot gedoogplichten (artikelen 5.20 e.v. Waterwet) en een regeling voor schade als gevolg van de rechtmatige uitoefening van de beheertaak (artikelen 7.14 e.v. Waterwet). Deze onderwerpen hebben dan ook geen plek meer in de Keur.

Bij de indeling en vormgeving van deze Keur is gebruik gemaakt van het door de Unie van Waterschappen opgestelde model teneinde de landelijke uniformiteit en daarmee de toegankelijkheid voor de gebruikers van de Keur te bevorderen.

De opbouw van de Keur AGV 2011 is als volgt:

- hoofdstuk 1: Algemene bepalingen                                                                           

- hoofdstuk 2: Beheer van waterstaatswerken  (onderhoud en overige gebodsbepalingen)

- hoofdstuk 3: Handelingen in het watersysteem (verbodsbepalingen)                                          

- hoofdstuk 4: Toezicht                                                                                                            

- hoofdstuk 5: Overgangs- en slotbepalingen.

De Keur, het Keurbesluit Vrijstellingen en vergunningenbeleid

Het systeem van vergunningen en de eventuele publicatie daarvan brengt veel admini­stratieve lasten met zich mee, zowel voor de aanvrager als voor het hoogheemraadschap. In de Keur is er voor gekozen om verboden en geboden allereerst zo specifiek mogelijk te omschrijven. Aan het dagelijks bestuur is de bevoegdheid toegekend bij nadere regeling de in hoofdstuk 3 genoemde handelingen vrij te stellen van vergunningplicht en algemene regels te geven die bij de handeling in acht moeten worden genomen. Van deze bevoegdheid is door het dagelijks bestuur gebruik gemaakt in het Keurbesluit Vrijstellingen. Dit besluit is van toepassing  op het gehele beheergebied van het hoogheemraadschap. Artikel 3.16 van de Keur AGV 2011 laat de mogelijkheid open voor het dagelijks bestuur om gebiedsgewijs een verdergaande deregulering tot stand te brengen dan in het Keurbesluit Vrijstellingen. Bovendien is in artikel 2.8 de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels aan het dagelijks bestuur toegekend ten aanzien van de onderhoudsverplichtingen.

Het dagelijks bestuur kan in individuele gevallen in aanvulling op de algemene regels maatwerkvoorschriften stellen, voor zover het Keurbesluit Vrijstellingen dit toestaat en binnen de daartoe in het Keurbesluit Vrijstellingen aan te geven grenzen.

Het afwegingskader voor vergunningverlening is vastgelegd in het vergunningenbeleid bij de Keur AGV 2011. Dit bevat beleidsregels en richtlijnen voor de afweging van het (algemene) belang van het watersysteem tegenover het (particuliere) belang van de aanvrager bij het toestaan van de handeling.

De Keur kent daarmee een gelaagde opbouw. Bij de vraag of een handeling in het watersysteem verboden is dient allereerst de Keur AGV 2011 te worden geraadpleegd. Wanneer de Keur de handeling verbiedt kan in het Keurbesluit Vrijstellingen worden bezien of de vergunningplicht voor de handeling is opgeheven en, zo ja, welke regels in dat geval gelden. Vaak zal een meldplicht van toepassing zijn, waarin is aangegeven welke gegevens de initiatiefnemer aan het bestuur moet verstrekken en binnen welke termijn na de melding de handeling mag worden uitgevoerd. Als de vergunningplicht niet is opgeheven, kan een aanvraag voor een watervergunning worden ingediend. De aanvraag wordt beoordeeld aan de hand van het vergunningenbeleid. Let wel, op een handeling kunnen verschillende verboden van toepassing zijn. Het kan dus voorkomen dat een verbod voor een bepaald aspect van de handeling is opgeheven in het Keurbesluit Vrijstellingen, terwijl een ander aspect toch nog vergunningplichtig is.

Geen vergunningplicht voor beheerhandelingen

Geen vergunning is vereist voor handelingen die het hoogheemraadschap verricht of doet verrichten in de uitoefening van zijn beheer. Daarbij moet gedacht worden aan herstel of (buitengewoon) onderhoud aan waterstaatswerken.  Ook voor de aanleg of wijziging van waterstaatswerken door het hoogheemraadschap is geen vergunning vereist.  In die gevallen is het bestuur verplicht een projectplan op te stellen als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet. Bij de totstandkoming van het projectplan kunnen ingezetenen en belanghebbenden hun zienswijze op het projectplan naar voren brengen, en tegen de vaststelling van het projectplan staat rechtsbescherming open.

Vaarwegen

Het hoogheemraadschap is belast met het vaarwegbeheer van een aantal door de provincies als zodanig aangewezen scheepvaartwegen. De vaarwegbeheerder dient de vaarweg in stand te houden (het "bakbeheer") met het oog op een veilig en onbelemmerd scheepvaartverkeer. Het beheer betreft in hoofdzaak de inrichting en het onderhoud van de vaarweg en is gericht op het op diepte houden van de vaarstroken en het vrijhouden van de vaarweg van obstakels die de doorvaart of het vrije zicht over de vaarweg kunnen belemmeren. De Keur voorziet in deze aspecten voor de vaarwegen in beheer bij het hoogheemraadschap.

Het hoogheemraadschap is door de provincie aangewezen als bevoegd gezag voor de toepassing van de Scheepvaartverkeerswet voor een deel van de wateren in zijn beheergebied. Op grond van de Scheepvaartverkeerswet kan het hoogheemraadschap regels stellen met betrekking tot het gebruik van wateren door het scheepvaartverkeer (het "nautisch beheer"). Die regels zijn vastgelegd in het Verkeersbesluit Vaarwegen AGV 1 en Verkeersbesluit Vaarwegen AGV 2.

Ecologische waterkwaliteit

In het afwegingskader voor vergunningverlening wordt rekening gehouden met de effecten van de handeling op de ecologische kwaliteit van het watersysteem. De bescherming van groene oeverzones neemt daarbij een belangrijke plaats in.

Dit alles betekent ook dat onderhoudsplichtigen van wateren, oevers en waterkeringen niet alleen moeten letten op de werking van het aan- en afvoersysteem en de bescherming tegen wateroverlast en overstromingen. De wijze van onderhoud moet ook gericht zijn op de bescherming van de ecologische toestand inclusief de waterkwaliteit en daarmee ook op zogenaamde 'natte' natuurwaarden.

De bescherming van de (natte) flora en fauna zelf is geregeld in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. 

Als zodanig ingerichte natuurvriendelijke oevers worden in de Keur beschermd tegen handelingen die de (ontwikkeling van de) ecologische toestand of de natuurwaarden kunnen verstoren. 

Keur en legger

De verboden en geboden van de Keur AGV 2011 met betrekking tot waterstaatwerken strekken zich uit over de waterstaatswerken en de aan het waterstaatswerk grenzende beschermingszones.  De op de legger vastgelegde begrenzingen van waterstaatswerken en hun beschermingszones zijn bepalend voor de fysieke werkingssfeer van de gebods- en verbodsbepalingen in de Keur. In zoverre maakt de legger onderdeel uit van de Keur. Voor zover de begrenzingen van de waterstaatswerken en hun beschermingszones niet in een legger zijn vastgelegd, gelden de in artikel 1.2, lid 3 tot en met 8, van de Keur AGV 2011 genoemde begrenzingen. Op deze wijze is de toepasselijkheid van de Keur met betrekking tot waterstaatswerken altijd gewaarborgd.

In de legger kunnen ook de onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen worden aangewezen. Ook hier geldt dat de legger voor de Keur gaat, in die zin dat de aanwijzing van onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen in de Keur alleen van toepassing zijn als de legger daarover niets bepaalt.

Keurkaarten

Bij de Keur behoren ook Keurkaarten. De Keurkaarten zijn in gedrukte vorm of digitaal beschikbaar per rayon: rayon Noord, rayon West en rayon Oost . Samen vormen zij de Keurkaart voor het gehele beheergebied van AGV.

Op de Keurkaarten zijn onder meer de locaties van waterkeringen, primaire wateren, boezemwateren, groene oeverzones en onbebouwd (overstroombaar) boezemland aangegeven. Ook is de begrenzing van het beheergebied en de voor de Keur relevante begrenzingen van natuur, stedelijk en glastuinbouwgebied aangegeven.

De ligging van wateren en waterkeringen op de Keurkaart is indicatief. Op leggerkaarten is de exacte ligging van primaire wateren en primaire en secundaire waterkeringen aangegeven. De exacte ligging van de overige wateren en waterkeringen zullen in de toekomst in de legger worden opgenomen en is vooralsnog aangegeven in leggers van de rechtsvoorgangers van het hoogheemraadschap.

Zorgplichten

De Keur bevat twee zorgplichten: de algemene zorgplicht in artikel 1.5 en de zorgplicht in artikel 3.11 van degene die water onttrekt aan, of infiltreert in, grondwater ten aanzien van de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen van derden.

De zorgplicht in artikel 1.5 drukt de zorg uit die een ieder heeft ten aanzien van het behoud van de kwaliteit en het functioneren van het watersysteem. Degene die grondwater onttrekt of water in het grondwater infiltreert moet daarbij ook rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van derden, aldus artikel 3.11.

De zorgplichten zijn open normen en hebben als doel het watersysteem te beschermen, maar ook het hoogheemraadschap een juridisch vangnet te bieden in die gevallen waarin niet uitdrukkelijk is voorzien.

Toelichting op hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Algemeen

Hoofdstuk 1 bevat bepalingen die de omvang van de werking van de Keur aangeven en begrenzen.  Daarnaast komt in artikel 1.5 de verplichting tot uitdrukking die een ieder heeft met betrekking tot de zorg voor het watersysteem. Water is een collectief goed, in die zin is het nastreven van de doelstellingen van waterbeheer een verantwoordelijkheid van iedereen.  Het artikel is een vangnetbepaling voor handelingen of nalaten daarvan die schadelijk zijn voor het watersysteem en die niet of onvoldoende worden afgedekt door naleving van bij of krachtens de Keur gestelde regels. Algemeen verbindende voorschriften in krachtens de Keur genomen besluiten (op grond van artikel 2.8 en 3.16), gelden formeel als Keurregels.

Hieronder wordt ingegaan op de verschillende te onderscheiden waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen.

Waterkeringen

Vormen van waterkeringen

Waterkeringen bestaan er in velerlei vormen. Wat alle waterkeringen gemeen hebben is dat ze achtergelegen land beschermen tegen overstroming door water van buiten.

De bekendste vormen zijn waterkerende dijklichamen in de vorm van dijken of kades. Waterkeringen kunnen ook geheel of gedeeltelijk niet zichtbaar, ofwel ‘verholen' zijn, omdat ze onderdeel zijn van een groter grondlichaam of van hoger gelegen gronden. Daarnaast kunnen ook damwanden, sluizen, stuwen en andere "werken" de functie van waterkering hebben.

Voor waterkerende dijklichamen en werken (waterkerende constructies) geldt een uitgebreid verbodsregime. De verboden gelden voor een groot aantal handelingen, dat is te vinden in artikel 3.1 en 3.2.                                                                                                                         

Verholen keringen hebben een beperkter verbodsregime. De verboden handelingen zijn geregeld in artikel 3.3.

Daarnaast onderscheidt de Keur nog beschermende gronden; de verboden van artikel 3.3. zijn ook daarop van toepassing.  Beschermende gronden zijn oevers die een functie hebben bij de bescherming van het achterland tegen wateroverlast.  Op beschermende gronden zijn net als voor waterkerende dijklichamen onderhoudsverplichtingen opgenomen in artikel 2.3.

Waterkerende dijklichamen worden weer onderscheiden in primaire, secundaire en tertiaire waterkeringen. Bij de secundaire keringen is ook een onderscheid gemaakt in directe en indirecte keringen.

Globaal gezegd beschermen primaire waterkeringen het beheergebied tegen overstroming door water uit het IJ, het Noordzee- en Amsterdam-Rijnkanaal, en door water uit het IJmeer en Gooimeer, beide integraal deel van het Markermeer.  De primaire waterkeringen zijn bij wet aangewezen door het Rijk.

Secundaire waterkeringen beschermen achtergelegen land direct of indirect tegen overstroming vanuit hoger gelegen boezem- of tussenboezem­wateren. Een indirecte kering vervult deze functie pas nadat een daarvoor of daarachter gelegen directe kering is bezweken.

Bijna alle secundaire keringen zijn door de provincies in de Waterverordening Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.aangewezen als regionale keringen.

Binnen bepaalde polders liggen zogenaamde polderkaden, de tertiaire keringen. Dit zijn waterkerende dijklichamen die deels ook kunnen functioneren als compartimenteringkering bij het bezwijken van achter- of voorliggende boezemwaterkeringen. Zij kunnen het overstroomde gebied beperken of verdere overstroming vertragen en daarmee de economische schade beperken.   Peilscheidingen, keerschotten en stuwen worden ondanks het feit dat zij een peilverschil in stand houden niet gerekend tot de waterkeringen omdat zij afdoende beschermd zijn door hun status van waterstaatkundige werken. Peilscheidingen zijn gronden die de scheiding vormen tussen gebieden met een verschillend oppervlaktewaterpeil. Deze zijn beschermd doordat het verboden is om wateren met elkaar in verbinding te brengen.

In Amsterdam is een compartimentering van het boezemwater mogelijk om de stadsboezem af te kunnen sluiten van de omliggende boezems van het Noordzee- en Amsterdam-Rijnkanaal en van de boezem van Amstelland. De hiertoe noodzakelijke kerende werken in het water zijn sluizen en afsluitbare keerschotten of -deuren. Binnen de (brede) hoger gelegen gronden tussen deze keringwerken in het water is de Compartimentering boezemwater Amsterdam (direct langs de kade) gedefinieerd. De compartimentering boezemwater Amsterdam is aangegeven op de Keurkaart van Amsterdam.

Beschermende gronden beschermen achterliggende gebieden tegen afkalving door golfslag of het indringen van boezemwater. Beschermende gronden die achterliggend land beschermen tegen afkalving door golfslag komen voor langs de Vinkeveense Plassen. Deze gronden mogen niet worden afgegraven en de beschoeiing ervan dient afdoende te zijn om afkalving van de gronden zelf, of uitspoeling van het land daarachter, te voorkomen. Ze zijn aangegeven op de Keurkaart van regio Amstel. Ook andere beschermende gronden die lager gelegen gedeelten van achterliggende gronden beschermen tegen het indringen van boezemwater zijn indicatief aangegeven op de Keurkaart.

Eenzijdig verholen waterkeringen worden voor de toepassing van de Keur nadrukkelijk beschouwd als waterkerende dijklichamen. Dat betekent dat op eenzijdig verholen waterkeringen het gebods- en verbodsregime voor waterkerende dijklichamen van toepassing is.

Begrenzing van waterkeringen

Bij waterkeringen is aan het grondoppervlak een onderscheid gemaakt in de kernzone en daaraan grenzende beschermings- en buitenbeschermingszones (zie verder toelichting art. 1.2 en figuur 3 t/m 6). Binnen de kern- en (buiten)beschermingszones zones gelden de verboden van paragraaf 3.1.

Oppervlaktewaterlichamen

De Keurartikelen voor oppervlaktewaterlichamen gelden alleen voor niet-geïsoleerde wateren die een functie hebben in de aan- en afvoer van water of waterberging vanuit en voor de wijdere omgeving. In de Keur worden oppervlaktewaterlichamen ook wel wateren genoemd.

De Keur maakt onderscheid tussen primaire en secundaire wateren.

Primaire wateren zijn wateren waaraan het hoogheemraadschap een belangrijke functie toekent in de aan- en afvoer water van en naar afwaterings- en bemalinggebieden. Het gaat om boezemwateren en om hoofdwater(gang)en in polders en droogmakerijen. Boezemwateren hebben een hoger peil dan in polders en droogmakerijen gelegen polder­wateren. Ze zijn van polders gescheiden door boezemwaterkeringen. Wateren die niet tot de boezem behoren maar wel een belangrijke functie hebben in de aan- en afvoer van water worden vaak hoofdwater(gang)en genoemd. In stedelijk gebied is het begrip primaire wateren ruimer omdat het hoogheemraadschap hier meer wateren onderhoudt vanwege de vele omwonenden die afhankelijk zijn van een goede afwatering, en het feit dat de oevers vaak onderdeel zijn van de openbare ruimte.

Secundaire wateren hebben een functie in de aan- en afvoer van water en/of waterberging van percelen. Om die reden is het belangrijk dat ze hun functie in de aan- en afvoer van water en/of waterberging goed blijven vervullen omdat dit anders tot schade kan leiden voor anderen dan de onderhoudsplichtigen.

De ligging van primaire wateren is aangegeven op de Keurkaart. De exacte ligging, afbakening en profielen van wateren worden - voor zover gewenst of noodzakelijk - in de legger, in vergunningen, ontheffingen of bij overeenkomst bepaald. Voor wateren die (nog) niet in de legger zijn opgenomen gelden de afmetingen zoals die zijn vastgelegd in artikel 2.6 b.

Artikel 1.1Begripsbepalingen

Alle begrippen, waarvoor een definiëring noodzakelijk is om misverstanden of interpretatie­verschillen te voorkomen, zijn alfabetisch opgenomen in dit artikel.

Voor begrippen die niet in artikel 1.1 zijn opgenomen wordt verwezen naar de begripsomschrijving in wetgeving en provinciale verordeningen waarvan de Keurbepalingen een nadere uitwerking zijn. Een nadere toelichting van enkele begrippen is gegeven in de navolgende toelichting per artikel en in de algemene toelichting over waterkeringen en wateren.

Boezemland

Boezemland is land gelegen tussen boezemwater en boezemwaterkeringen. Boezemwaterenhebben een hoger waterpeil dan in de omliggende polders en droogmakerijen en worden daarvan gescheiden door boezemwaterkeringen, dat wil zeggen dijken. Boezemland behoort tot het watersysteem en heeft een functie bij de berging van water in geval van een groot wateraanbod.

Oevers

Oppervlaktewaterlichamen omvatten mede de aan weerszijde gelegen oevers. De oevers maken dus deel uit van het oppervlaktewaterlichaam als waterstaatswerk. De oever loopt in de definitie van de Keur door vanaf het water tot aan de insteek . Dit betekent dat een oppervlaktewaterlichaam als waterstaatswerk zich uitstrekt van insteek tot insteek.

De beschermingszone langs oppervlaktewaterlichamen wordt in principe gerekend vanuit de insteek. Bij flauwe oevers wordt de beschermingszone gerekend vanuit de waterlijn.

Ondersteunend kunstwerk

Een kunstwerk is ondersteunend als het dienstbaar is aan de functie van het waterstaatswerk. Bergingsvoorzieningen voor regenwater die zijn voorgeschreven in een watervergunning als compensatie voor de aanleg van verhard oppervlak zijn aan te merken als ondersteunende kunstwerken omdat zij dienstbaar zijn aan het kwantitatief oppervlaktewaterbeheer. Hetzelfde geldt voor bergingsvoorzieningen voor regenwater die zijn aangelegd op grond van een overeenkomst met het hoogheemraadschap.

Artikel 1.2 Reikwijdte Keur

Lid 1:  De geboden en verboden in deze Keur zijn alleen van toepassing op waterstaatswerken, dat wil zeggen oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken en op de daarlangs gelegen beschermingszones. De beschermings- en buitenbeschermingszones van waterkerende dijklichamen lopen met de voor de dijklichamen vermelde breedte door langs de waterkerende constructies die delen van het dijklichaam met elkaar verbinden.

Geïsoleerde wateren vallen niet onder de werking van de Keur. Wateren zijn geïsoleerd als zij niet direct of indirect met elkaar in verbinding staan of kunnen staan met primaire of secundaire wateren en daarom geen samenhangend geheel vormen met het vrij aan het aardoppervlak voorkomend water. Het gaat onder meer om tuinvijvers van bewoners, geïsoleerde (stads)vijvers in parken, plantsoenen en natuurgebieden, geïsoleerde opvangvijvers en bakken voor regenwater bij kassencomplexen en geïsoleerde water bevattende greppels in landbouwgebied, voor zover dit water niet vanzelf over kan lopen naar secundaire of primaire wateren.

Voor het lozen van (overtollig) water uit geïsoleerde wateren op primaire of secundaire wateren kan overigens wél een vergunning op grond van § 3.2 uit de Keur noodzakelijk zijn.

In artikel 1.2 zijn "standaard­breedtes" vastgelegd voor de beschermingszones ter weerszijden van wateren en voor kern- en (buiten)­beschermings­zones van waterkeringen en voor beschermende gronden. Deze breedtes zijn bepalend voor de reikwijdte van de verboden en geboden van de Keur, tenzij in de legger afwijkende breedtes zijn vastgelegd.

Zie figuren Toelichting Keur AGV 2011.pdf voor Figuur 1 Profielen van wateren

Lid 3 en 4: Aan weerszijden van oppervlaktewaterlichamen zijn beschermingszones onder­scheiden. Deze zones zijn bedoeld om onderhoudswerkzaamheden in het water en langs de oevers uit te kunnen voeren en de stabiliteit van de oeverzone te beschermen. Bovendien heeft de oeverzone een sterke invloed op de ecologische waterkwaliteit. In de leden 3 en 4 van dit artikel wordt de breedte van de beschermingszone gerelateerd aan de helling van het oevertalud. De grens tussen flauw en steil ligt bij een taludhelling van 1:4.

Bij primaire wateren wordt een breedte van de beschermingszone van 5 meter aangehouden. De beschermingszone wordt landinwaarts gerekend vanuit de insteek, dan wel vanuit de waterlijn wanneer de helling van het droge oevertalud flauw is. De breedte van de beschermingszone van de overige wateren bedraagt 0,4 meter landinwaarts gerekend vanuit de insteek dan wel 1 meter landinwaarts gerekend vanuit de waterlijn wanneer de helling van het droge oevertalud flauw is. Bij een waterkerend dijklichaam met een steil oevertalud is de insteek ook de buitenkruinlijn. De genoemde breedtes gelden tenzij in de legger om redenen van onderhoud een grotere breedte is vastgelegd.

Langs primaire wateren wordt een beschermingszone van 5 meter aangehouden omdat de meeste primaire wateren vanaf beide kanten bereikbaar moeten (kunnen) zijn met onderhoudsmaterieel met name ook bij calamiteiten.

Enkele hiervoor genoemde begrippen zijn aangegeven in figuur 1. Daar waar dicht langs het water een waterkering gelegen is kan de beschermingszone van het water samenvallen met de kern- of beschermingszone van een waterkering. In dat geval zijn ook de verboden voor waterkeringen van kracht.

Lid 5, 6, 7 en 8: De kernzone van een waterkerend dijklichaam wordt gerekend van binnen- tot buitenteen (zie figuur 2 ) tenzij in de legger een andere breedte is vastgelegd. Bij verholen waterkeringen is geen sprake van een binnen- of buitenteen. Daarom zijn voor de breedte van de kernzone in het zesde lid specifieke breedtes gedefinieerd.

Zie figuren Keur AGV 2011.pdf voor Figuur 2  Schematische weergave zones bij een waterkerend dijklichaam

Beschermende gronden worden landinwaarts gerekend vanuit de waterlijn. In de praktijk betekent dat meestal vanuit de beschoeiing omdat beschermende gronden veelal beschoeid zijn.

Zie figuren Keur AGV 2011.pdf voor Figuur 3 kerende hoogte

De instandhouding van de oeverbeschoeiing is een belangrijke voorwaarde voor de bescherming van het achterland tegen wateroverlast.

In de tabel van het achtste lid zijn "standaardbreedtes" voor de (buiten)beschermingszones van de verschillende typen waterkeringen vastgelegd. De wijze waarop de kerende hoogte (H) wordt bepaald is toegelicht middels figuur 3. Langs verholen waterkeringen zijn geen buitenbeschermingszones gedefinieerd, omdat deze minder kwetsbaar zijn dan echte dijklichamen.

Om zeker te zijn dat de kademuren die onderdeel zijn van de Compartimentering boezemwater in Amsterdam voldoende stabiel blijven is een zone van 3 meter landinwaarts vanuit de kademuur beschermd als kernzone (middels lid 6 sub b). Door aan beide zijden een zone van 6 meter als beschermingszone aan te wijzen is deze "beperkt beschermd".

Artikel 1.3 Beheerhandelingen

De in de Keur vermelde verboden zijn niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen die het waterschap als beheerder verricht in het kader van herstel van of gewoon dan wel  buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken, daaronder begrepen de aanleg of wijziging van het waterstaatswerk door of vanwege de beheerder. In deze gevallen behoeft het hoogheemraadschap zichzelf geen vergunning van de Keur te verlenen. Als het waterschap als beheerder nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, moet het bestuur een projectplan vaststellen als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet. Een dergelijk projectplan doorloopt één van de totstandkomingprocedures uit de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd. Op genoemde besluiten is bovendien ingevolge artikel 79 Waterschapwet de Inspraakverordening van het hoogheemraadschap van toepassing.

Onderhoud is iets anders dan wijzigingen. Bij wijzigingen moet dus óf een vergunning worden aangevraagd, óf een projectplan worden vastgesteld. Hierdoor is de rechtsbescherming van derden bij wijzigingen altijd gewaarborgd.

Dit alles laat onverlet dat de gebodsbepalingen voor de wijze waarop het onderhoud dient te worden uitgevoerd ook van toepassing zijn op werkzaamheden door of in opdracht van AGV.

Artikel 1.4 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Gerechtigden zijn aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen die op grond van de Keur op de eigenaar van de grond rusten. De gerechtigde kan de eigenaar zijn maar ook de huurder, pachter of gebruiker. Vaak is immers niet de eigenaar maar de feitelijke gebruiker van de grond bij machte om aan de verplichtingen te voldoen of gebaat bij de voldoening van die plichten.

Artikel 1.5 Algemene zorgplicht

De algemene zorgplicht in artikel 1.5 drukt ieders verantwoordelijkheid uit voor het behoud van de kwaliteit en functioneren van het watersysteem als collectief goed. Artikel 1.5 bevat een open norm voor die gevallen waarin niet is voorzien bij of krachtens de Keur.

Toelichting op hoofdstuk 2: Beheer van waterstaatswerken

Afdeling 2.1 Algemene gebodsbepalingen

Artikel 2.1 Afrasteringen en beweiding

Waterstaatswerken kunnen oppervlaktewaterlichamen zijn, waterkeringen maar ook waterbergingsgebieden en ondersteunende kunstwerken. Dit staat ook in de definitie in artikel 1.1.

De bepalingen van artikel 2.1 zijn bedoeld om schade aan de grasmat door vertrapping door vee of andere dieren te voorkomen. Door het plaatsen van een afrastering wordt bijvoorbeeld voorkomen dat deze dieren de waterkering kunnen betreden.

Ook op percelen langs wateren kunnen dieren (vee als paarden, koeien, schapen en varkens) schade toebrengen aan de oevers en de stabiliteit daarvan. Dit kan leiden tot het verminderen van de doorstroming en de water­beheersing en ook tot schade aan de ecologische toestand van water en oevers. Daarom kan het hoogheemraad­schap, wanneer dit nodig is, gerechtigden verplichten een afrastering aan te brengen.

Het is niet altijd nodig om de aanwezigheid van vee bij waterkeringen volledig te verbieden, maar soms is een beperking in aantallen of soort wél nodig om de constructie en de grasmat van de kering voldoende te beschermen. Daarom kan het bestuur hier nadere regels voor opstellen.

Afdeling 2.2 Onderhoud waterstaatswerken

§ 2.2.1Algemene bepalingen

Artikel 2.2Legger en Keur

In principe wordt in de legger vastgelegd wie de onderhoudsplichtigen zijn. De artikelen 2.3 , 2.4, 2.7 en 2.11 zijn van toepassing wanneer de onderhoudsplicht niet in de legger of op andere wijze is vastgelegd. Specifieke onderhoudsverplichtingen zijn of kunnen (ook) worden vastgelegd in een watervergunning, of in een beheerovereenkomst met het hoogheemraadschap. Afwijkende onderhoudsverplichtingen komen met name voor bij vaarwegen, in stedelijk gebied en bij spoor- en bermsloten.

Lid 3:  In beginsel zijn  ‘afwijkende' onderhoudsplichten aangegeven in onderhouds- of beheercontracten of in de legger. Zo zijn provincies en gemeenten verantwoordelijk voor het onderhoud van bepaalde (delen van) waterkeringen, onder andere langs de Vecht en de Amstel. Een en ander is vastgelegd in nog geldende artikelen van oude Keuren en Verordeningen van rechtsvoorgangers van het hoogheemraadschap. Zolang de onderhoudsplicht niet officieel is overgedragen aan het hoogheemraadschap of dit niet is vastgelegd in de legger blijft deze situatie van kracht.

Een deel van de wateren is nog niet opgenomen in de legger. Hiervoor gelden de maten op grond van de Keuren van de rechtsvoorgangers van AGV en de Waterstaatsverordeningen van Amsterdam. De maten zijn opgenomen in daarbij horende artikelen, bijlagen en kaarten. Deze artikelen, bijlagen en kaarten blijven van kracht totdat de ligging en profielen van de betreffende waterstaatswerken zijn opgenomen in de legger.

Daarnaast is er de beleidsnota Richtlijnen Natuurvriendelijk onderhoud. Deze nota bevat geen beleidsregels maar richtlijnen voor de wijze waarop het onderhoud van wateren, oevers en waterkeringen bij voorkeur dient te worden uitgevoerd.

§ 2.2.2Waterkerende dijklichamen en beschermende gronden

Artikel 2.3 Onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen

Deze bepalingen zijn in eerste instantie bedoeld om kleine schades aan de waterkeringen te voorkomen. Daartoe is de gerechtigden opgedragen onderhoud te plegen, met uitzondering van de bestrijding van muskusratten en het herstel van de schade die deze dieren veroorzaken. De bestrijding van muskusratten is vanaf 2011 een taak van de waterschappen.De onderhoudsplichtigen moeten wel schade en aanwezigheid van muskusratten melden.

Bij het herstellen van schade aan de oever of dijkbekleding of bij het aanbrengen van nieuwe oeverbescherming moet worden voldaan aan technisch-constructieve eisen. Daarnaast dienen ook de voorschriften uit het Besluit Bodemkwaliteit  en de voorschriften bij of krachtens Hoofdstuk 6, paragraaf 1 van de Waterwet  te worden nageleefd. Dat wil zeggen dat geen gebruik mag worden van bepaalde materialen die verontreiniging van het water of de (water)bodem kunnen veroorzaken.

Lid 2: Het vervangen van beschoeiing is geen buitengewoon onderhoud, maar gewoon onderhoud.

Lid 3 e: Het minimaal twee keer per jaar maaien van waterkeringen in het groeiseizoen en het verwijderen van het maaisel, behoort tot de normale onderhoudswerkzaamheden en is tevens gewenst voor het in standhouden van de waterkeringen. Uit onderzoek is gebleken dat de meest soortenrijke en erosiebestendige grasmat wordt verkregen door enkele malen per jaar te hooien en beperkt (periodiek) te beweiden met uitsluitend schapen. Het is belangrijk om het maaisel binnen 8 dagen af te voeren. Wanneer het maaisel niet tijdig wordt afgevoerd sterft de grasbegroeiing door verstikking.

Artikel 2.4 Ondersteunende kunstwerken, andere werken en beplanting

Lid 2: Om gewoon of buitengewoon onderhoud te kunnen uitvoeren is het noodzakelijk dat waterkeringen vrij worden gemaakt van werken en beplanting die de uitvoering van het onderhoud belemmeren. De gerechtigde van het perceel dient eventuele werken of beplanting op eigen kosten te verplaatsen of te verwijderen uit de kern- of beschermingszone van de waterkering.   

§ 2.2.3 Oppervlaktewaterlichamen 

Deze paragraaf regelt het onderhoud van oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 2.5 Onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen

Dit artikel wijst de onderhoudsplichtigen aan en benoemt hun onderhoudsverplichtingen en begrenst de fysieke omvang van de onderhoudsverplichtingen.

Lid 1: Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 5:59 van het Burgerlijk Wetboek dat gerechtigden van oevers van niet-bevaarbare wateren verplicht zijn de wateren te onderhouden. Met dien verstande dat de bepalingen uit de Keur ook van toepassing zijn op vaarwater.

Voor door de provincie aangewezen vaarwegen geldt in principe dat de eigenaar van de vaarweg, die doorgaans tevens vaarwegbeheerder is, verantwoordelijk is voor het onderhoud van de vaarweg.

Het onderhoud van kademuren en andere oeverbescherming en van het deel van de oevers dat gelegen is boven de waterlijn berust bij de gerechtigde van het langs het water gelegen perceel. In de openbare ruimte in stedelijk gebied is dit doorgaans de gemeente of het stadsdeel.

Loopt de (kadastrale) grens van twee erven in de lengterichting onder een watergang, dan is iedere eigenaar verplicht het op zijn erf gelegen deel van de watergang te onderhouden. Daarom is de zinsnede ‘voor zover ieders recht strekt' opgenomen.

Lid 2: Ook in plassen en meren bestaat een onderhoudsplicht in het kader van de Keur. Deze onderhoudsplicht is eveneens beperkt tot de (kadastrale) grens van het perceel van de gerechtigde.

Lid 3: De onderhoudsverplichtingen van de gerechtigden van werken laten onverlet dat het water en de waterbodem onder werken toegankelijk dienen te zijn voor onderhouds­werkzaamheden zoals baggeren en maaien.  Dat geldt bijvoorbeeld ook voor het onderhoud onder steigers.

Lid 4: Het hoogheemraadschap is in principe verantwoordelijk voor het op diepte houden (baggeren) en het vrijhouden van plantengroei (maaien) van het stromingsprofiel van primaire wateren. In de praktijk onderhoudt het hoogheemraadschap vaak het gehele 'natte' profiel, voor zover gelegen beneden het hoogste streefpeil, inclusief het natte deel van natuurvriendelijke oevers. Maar niet onder woonschepen en steigers en dergelijke en ook niet in bredere en grotere wateren zoals havenbassins, plassen en vijvers. (Afwijkende) afspraken over het onderhoud van wateren binnen stedelijk gebied tussen gemeente en hoogheem­raadschap worden doorgaans vastgelegd in een beheerovereenkomst en kunnen uiteindelijk worden vastgelegd in de legger.Binnen stedelijk gebied zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het schoon houden van de openbare ruimte. Daar hoort ook het water bij. Daarom is het verwijderen van vuil uit de primaire (niet particuliere) wateren in stedelijk gebied een taak van de gemeente. Dit geldt ook wanneer met een gemeente is afgesproken dat AGV het "schouwonderhoud" overneemt. Het schouwonderhoud betreft immers geen dagelijks onderhoud, waaronder het verwijderen van vuil wél valt.

Lid 6:  Het onderhoud van het water onder woonschepen en steigers, is een verantwoordelijkheid van de gerechtigde van de ligplaats. Uit de bepaling blijkt dat de verplichting van de gerechtigde prioriteit heeft boven de verplichting van het hoogheemraadschap op grond van lid 4: dus bijzonder vóór algemeen. De reden hiervoor is dat de ligplaats in gebruik is bij de gerechtigde daarvan.

Artikel 2.6 Onderhoudsverplichtingen oppervlaktewaterlichamen

In dit artikel is een overzicht opgenomen van de verschillende onderhoudsverplichtingen voor oppervlaktewaterlichamen. Deze verplichtingen gelden voor de gerechtigden die zijn omschreven in artikel 2.5 leden 1 en 2. Dit artikel bevat  een algemene regeling die voor het gehele beheergebied van het hoogheemraadschap geldt.

De plicht tot het vrijhouden van wateren van overmatige plantengroei en van ongeremd groeiende planten is bedoeld om te zorgen dat de functie van het betreffende water voor doorstroom en berging gewaarborgd is. Het onderhoud moet ook zodanig worden uitgevoerd dat de ecologische toestand van het water en de oevers zo min mogelijk wordt geschaad. Het vrijhouden van overmatige plantengroei betekent dan ook zeker niet dat de oevers moeten worden ontdaan van alle planten: een vrije strook in het midden van het water volstaat.

Ook het seizoen waarin onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd is van belang voor de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam: het baggeren en schonen kan daarvoor het best in het najaar plaatsvinden.

Artikel 2.7 Onderhoudsverplichtingen voor ligplaatsen van woonschepen en drijvende inrichtingen

Voor gerechtigden van ligplaatsen van woonschepen en drijvende inrichtingen gelden specifieke onderhoudsverplichtingen voor de ligplaats, waaronder uitdrukkelijk ook het water tussen wal en schip moet worden verstaan. Ook dit artikel bevat  een algemene regeling die voor het gehele beheergebied van het hoogheemraadschap geldt.

Artikel 2.8 Overige geboden

Lid 1: Als het nodig is voor de taakuitoefening van het hoogheemraadschap dat een werk, een schip, woonschip of een drijvende inrichting of voorwerp wordt verplaatst kan het bestuur daartoe opdracht geven. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan baggeronderhoud of aan kadeherstel­werkzaamheden.

Artikel 2.9 Baggerspecie- en maaiselberging

Volgens artikel 5.23 lid 2 van de Waterwet zijn de gerechtigden van de oevers van oppervlaktewaterlichamen verplicht om het bij onderhoud door of namens de waterbeheerder vrijkomende materiaal te ontvangen. Bagger die op basis van het Besluit bodemkwaliteit te vervuild is om te mogen worden verspreid valt buiten de ontvangstplicht en zal door of namens de waterbeheerder moeten worden afgevoerd.

Artikel 2.10 bepaalt dat ook de onderhoudsplichtigen het materiaal dat bij door hen zelf uitgevoerd onderhoud vrijkomt op de insteek moeten afzetten, en zo snel mogelijk moeten afvoeren of verspreiden. Bij zachte oevertaluds bestaat het risico dat het maaisel kan terugglijden in het water, hetgeen ongunstig is voor de (ecologische) waterkwaliteit. Maaisel op het oevertalud verstikt de vegetatie en maakt de oever minder stabiel en "ruig" (arm aan plantensoorten) doordat dit de bodem verrijkt met voedingsstoffen. De afzet van maaisel op het (schuine) oevertalud belemmert ook de groei en leef- en trekmogelijkheden van planten en dieren op en langs de oevers en brengt dus schade toe aan de ecologische toestand van zowel de oever zelf als van het water.

§ 2.2.4Bergingsgebieden en bergingsvoorzieningen

Artikel 2.10Onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen

De termen voorzieningen met de functie waterberging of regenwaterberging zijn in verband met de introductie van het begrip bergingsgebied in de Waterwet, en de introductie van de hemelwaterzorgplicht van de gemeente in de Waterwet, gewijzigd in "bergingsgebied" en "bergingsvoorziening".

Bergingsvoorzieningen worden in het kader van vergunningverlening vereist als alternatieve vorm van compensatie bij de aanleg van verhard oppervlak in situaties waar compensatie met nieuw open water niet of slechts gedeeltelijk mogelijk is. Bergingsvoorzieningen zijn bedoeld om overbelasting van het oppervlaktewatersysteem te voorkomen en hebben geen functie bij de inzameling, transport en zonodig zuivering van afvloeiend hemelwater, waarop de hemelwaterzorgplicht van de gemeente ziet. Bij bergingsvoorzieningen kan gedacht worden aan wadi's, daktuinen, vegetatiedaken etc.

Wanneer de voorzieningen zijn aangelegd en goedgekeurd als compensatie voor de aanleg van verhard oppervlak kent het hoogheemraadschap formeel de functie bergingsvoorziening aan de voorziening toe en zijn daarop de desbetreffende verbods- en gebodsregels uit de Keur van toepassing. Vastlegging van de functie kan plaats vinden middels de legger, een vergunning of een overeenkomst met het hoogheemraadschap.

Bij bergingsgebieden kan het gaan om laag gelegen delen van oevers, of gebieden die tijdelijk onder water kunnen lopen of worden gezet voor berging van water uit de omgeving bij dreigende calamiteiten of hoge waterstanden elders. Bergingsgebieden moeten als zodanig zijn bestemd in een bestemmingsplan en opgenomen op de legger van het waterschap.

§ 2.2.5 Overige bepalingen

Artikel 2.11 Nadere regels

Dit artikel biedt een aantal instrumenten waarmee het dagelijks bestuur het onderhoud kan afstemmen op gebiedskenmerken en specifieke doelstellingen. Het eerste lid bepaalt dat het dagelijks bestuur regels kan stellen die afwijken van de algemene regeling in dit hoofdstuk. De werking van de afwijkende regels kan ook worden beperkt tot bepaalde, op een kaart aan te wijzen, gebieden.

Artikel 2.12 Ontheffing

Er zijn situaties denkbaar waarin het onverkort handhaven van de onderhoudsverplichtingen die in dit hoofdstuk zijn genoemd niet wenselijk is. Voor die gevallen kan de gerechtigde dan ontheven worden van (een deel van) de onderhoudsverplichtingen. Ook dit wordt een watervergunning genoemd.

Toelichting op hoofdstuk 3:  Handelingen in het watersysteem

§ 3.1Waterstaatswerken

Artikel 3.1Verboden handelingen in en nabij waterkerende dijklichamen en oppervlaktewaterlichamen

Door dit artikel zijn activiteiten en ingrepen verboden die de kerende werking van waterkerende dijklichamen en constructies kunnen verminderen of de stabiliteit ervan in gevaar kunnen brengen. Ook ingrepen die het onderhoud kunnen bemoeilijken of onmogelijk kunnen maken zijn verboden.

Het onderscheid tussen kernzone en beschermingszones is gemaakt om de verbodsbepalingen op maat te kunnen maken. Voor de kernzone gelden de strengste regels. De regels in de beschermingszones zijn op hun beurt weer uitgebreider en strenger dan in de daarbuiten gelegen buitenbeschermingszones.  Als alleen de beschermingszone wordt genoemd, wordt daarmee niet de buitenbeschermingszone bedoeld.                                                                                                                                                                                                                                 Een uitleg van deze begrippen staat in deze toelichting bij hoofdstuk 1 en bij artikel 1.2.

In het tweede lid van dit artikel zijn verboden opgenomen die niet alleen in kern- en beschermingszone van waterkerende dijklichamen en constructies van toepassing zijn, maar ook bij oppervlaktewaterlichamen en hun beschermingszones. Hierdoor is voorkomen dat deze verboden tweemaal moesten worden opgenomen.

Lid 2-h: De opsomming voorwerpen, materialen, afval, vuil of stoffen is veelomvattend bedoeld.

Lid 2-i: Redenen voor dit verbod zijn het zo min mogelijk beperken van de doorstroming; en daarnaast water en oevers, en de ruimte onder en achter de steiger, zoveel mogelijk toegankelijk houden voor onderhoud en voor de bestrijding van calamiteiten, ook met behulp van vaartuigen. Het aanbrengen van steigers of afmeerpalen kan ook de waterkering verzwakken. Tenslotte speelt ook de ecologische toestand van water en oever een belangrijke rol.

Onderhoud van de steiger wordt niet gezien als een wijziging. Het vervangen van de hele steiger, of een gedeelte dat zich in het water bevindt, zoals een of meerdere palen van de steiger, wordt beschouwd als wijziging. Een uitbreiding van de steiger is altijd een wijziging.

Lid 2-j: Dit artikellid is vooral bedoeld om verkeerd materiaalgebruik, demping en schade aan oevervegetatie en achtergelegen waterkeringen te voorkomen.

Lid 2-k: Het is niet toegestaan om (bouw)werken binnen de kern- of beschermingszones aan te brengen die de stabiliteit van de waterkering kunnen schaden. Maar ook toekomstige dijkversterkingen en de toegankelijkheid van de kering mogen niet in het gedrang komen. Voor werken in wateren geldt dit eveneens: de doorstroming, de waterbeheersing of het onderhoud mag niet gehinderd of geblokkeerd raken door werken in het water. Dit verbod richt zich op het toegankelijk houden van het water voor onderhoud en daarnaast op het zoveel mogelijk beperken van schade aan de ecologische toestand, vooral ook in ecologische verbindingszones, door bijvoorbeeld verbreding of aanleg van infrastructuur en bebouwing over wateren en oevers.

Lid 2-l: Bomen en andere opgaande houtbeplanting kunnen met hun wortels schade toebrengen aan de waterkering of deze verzwakken. Daarnaast kan de boom of de beplanting bij omwaaien door ontworteling een gat veroorzaken in het waterkerende dijklichaam of de constructie. Het planten of hebben van bomen binnen de kern- of beschermingszone daarvan is daarom verboden. Ook het rooien van bomen kan, wanneer dit niet zorgvuldig gebeurt, leiden tot schade aan de waterkering. Ook aan oevers kan opgaande houtbeplanting schade veroorzaken door bijvoorbeeld ontworteling bij omwaaien, zodat het verbod ook daar geldt

Lid 2-m: Wanneer een schip langs een waterkering is afgemeerd dient onder meer voldoende ruimte tussen het schip en de wal over te blijven voor inspectie en onderhoud van de waterkering of de beschoeiing van de oever om er zeker van te zijn dat de stabiliteit van de achtergelegen waterkering niet in gevaar komt. Ook mogen in het water of langs de oever gelegen zaken niet dusdanig in de waterkering of beschermingszone verankerd zijn dat ze schade aan de waterkering kunnen veroorzaken of de stabiliteit daarvan kunnen aantasten. De doorstroming, de waterbeheersing of het onderhoud van het water mag ook niet gehinderd of geblokkeerd raken door het nemen van ligplaats.

Artikel 3.2 Verboden handelingen in en nabij waterkerende dijklichamen

Lid 1-c: Onder ‘ander zwaar materieel' worden bijvoorbeeld tractoren, auto's, vrachtwagens en dergelijke verstaan.

Lid 1-e: Het laten hangen van takken boven de waterkering kan problemen opleveren voor de toegankelijkheid met onderhoudsmaterieel.

Lid 2-a: Permanente beweiding van waterkeringen kan schade veroorzaken aan de waterkering. Met name in de herfst en de winter wanneer de kering door weersomstandigheden extra kwetsbaar kan zijn. Daarom is in de periode van 15 oktober tot 15 april geen beweiding toegestaan . Ook omdat de begroeiing zich in die periode nog niet zodanig heeft ontwikkeld dat deze geschikt is voor begrazing.

Lid 2-c: Voor de erosiebestendigheid van de grasmat is het goed als deze rijk is aan verschillende soorten. Hiervoor is een voedselarme bodem nodig. Bemesting van de bodem zorgt voor voedselrijke grond. Daarom is op het buitentalud, de kruin, en op steile binnentaluds van waterkeringen geen bemesting toegestaan.

Lid 2-f: Het begrip evenement is niet van toepassing op activiteiten die gerekend kunnen worden tot het normale gebruik van voorzieningen op waterkeringen, zoals een fietstocht op een rijweg op de kruin of een steunberm, een wandeltocht op een wandelpad op de waterkering, vissen op vissteigers langs de waterkering en dergelijke.

Artikel 3.3 Verboden handelingen in en nabij verholen waterkeringen en beschermende gronden

Voor verholen waterkeringen en beschermende gronden gelden minder beperkingen dan bij waterkerende dijklichamen en oppervlaktewateren. Toch zijn ook hier, ter behoud van de functie van deze waterkeringen en beschermende gronden, enkele activiteiten verboden.

Artikel 3.4 Verboden handelingen in en nabij oppervlaktewaterlichamen

Lid 2-a:. De doorstroming, de waterbeheersing of het onderhoud mag niet gehinderd of geblokkeerd raken door drijvende en (half) gezonken voorwerpen of schepen en dergelijke in het water. Ook de ecologische toestand ofwel de leefruimte voor planten en dieren van het water zal in veel van deze gevallen worden aangetast.

Lid 2-c: Dit artikel heeft tot doel te kunnen voorkomen dat exotische planten of dieren, die kunnen gaan woekeren of andere dieren verdrijven en daarmee een negatief effect hebben op de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater, in het water geïntroduceerd worden.

Lid 4-a: Graven kan een negatief effect hebben op de ecologische toestand van water of oevers, op groene oevers, of op de stabiliteit van waterbodem of oevers.

Artikel 3.5 Verboden handelingen in en nabij kunstwerken

Met het verbod om binnen 200 meter van een windbemalingsinstallatie gebouwen, voorwerpen of beplanting aan te brengen die hoger is of kan worden dan 4 meter is beoogd om de functie die de installatie heeft in de bemaling van het gebied te beschermen. Als die functie er niet is, is er ook geen grond (vanuit het oogpunt van waterbeheersing) voor dit verbod.

Artikel 3.6 Verboden handelingen in bergingsgebieden, bergingsvoorzieningen en boezemland

Lid 1: Boezemland is het langs boezemwater tussen (boezem)waterkeringen gelegen land. Onbebouwd boezemland draagt, als het lager gelegen is dan het zogenaamde 'maatgevende' (hoogst mogelijke) boezempeil, in tijden van hoog water bij aan de berging en doorstroming van water. Als deze delen van het boezemland worden afgescheiden van het boezemwater door omkading of bedijking, het maaiveld ervan wordt verhoogd, of wanneer ze worden bebouwd, betekent dat een effectieve vermindering van het waterbergend vermogen van de boezem. Het onbebouwde boezemland, voor zover lager gelegen dan 0,2 meter NAP, is aangegeven op de bij de Keur behorende Keurkaarten.

§ 3.2 Onttrekken en lozen en aan- en afvoeren van water

Artikel 3.7 Verboden handelingen

Op grond van dit artikel is het verboden om water te lozen op (aan te voeren naar) of te onttrekken aan (af te voeren uit) het oppervlaktewater. Dit verbod beoogt met name te voorkomen dat de werking van het aan- en afvoersysteem wordt ondermijnd.

Met aanvoeren naar wordt aanvoeren van water naar het betreffende water vanuit andere wateren bedoeld (vergelijkbaar met lozen). Hier staat het ontvangende water centraal.

Met afvoeren uit wordt afvoeren uit het betreffende water naar andere wateren bedoeld (vergelijkbaar met onttrekken). Hier staat het "gevende" water centraal.

Zie figuren Keur AGV 2011.pdf voor Figuur4

Bij lozen is het geloosde water niet afkomstig uit andere wateren en bij onttrekken wordt het onttrokken water voor andere doeleinden gebruikt dan voor aanvoer naar andere wateren.        Ook een onderbemaling kan een vorm van onttrekken van oppervlaktewater zijn.

§ 3.3Grondwater

Algemeen

Paragraaf 3.3 regelt in hoofdzaak twee onderwerpen: de vergunningplicht voor grondwateronttrekkingen en infiltraties van water en de bevoegdheden van het bestuur om afwijkende besluiten te nemen en maatwerkvoorschriften op te stellen in gevallen van calamiteit of dreigende nadelige gevolgen van eerder toegestane handelingen in het grondwater.

Artikel 3.8Verboden handelingen

Lid 1: Het onttrekken van grondwater aan een grondwaterlichaam of het infiltreren van water in een grondwaterlichaam zonder vergunning van het bestuur is verboden. Van onttrekken is sprake als gebruik wordt gemaakt van een inrichting of werk, bestemd voor het onttrekken van grondwater. Dit betekent dat bemalen drainage onder de werking van dit artikel valt, maar ook het "bouwen volgens polderprincipe".  Onderbemalingen kunnen ook het onttrekken van grondwater tot gevolg hebben.

Lid 2: Grondwateronttrekkingen ten behoeve van het drooghouden van in 2009 al bestaande kelders en andere ondergrondse ruimten zijn echter uitgezonderd van de vergunningplicht. Met name in Amsterdam komt het veel voor dat de kelders in bestaande bebouwing drooggehouden moeten worden met behulp van een pomp. Een vergunningplicht voor deze onttrekkingen zou gelet op de geringe omvang daarvan tot een onevenredig zware administratieve belasting van zowel het hoogheemraadschap als de betrokken burger leiden. Let wel: als grondwater geloosd wordt op het oppervlaktewater zijn ook de artikelen uit paragraaf 3.2 van toepassing. Afhankelijk van de omvang van de lozing kan in dat geval wél een vergunningplicht gelden. 

Lid 3: Grondwateronttrekkingen door middel van constructies volgens polderprincipe blijven uitdrukkelijk vergunningplichtig, zie het derde lid van dit artikel. Bij bouwen volgens polderprincipe is de ondergrondse bouwlaag waterdoorlatend ontworpen en is ervoor gekozen het opkomend grondwater met een pomp weg te malen. Veelal wordt voortdurend bemalen en zijn de hoeveelheden weggemalen grondwater in de tijd aanzienlijk. Dergelijke constructies zijn niet duurzaam. Zij kunnen de grondwaterstand in de omgeving verlagen waardoor houten paalfunderingen boven het grondwater kunnen komen te liggen - met name in Amsterdam -, met een grote kans dat deze door houtrot worden aangetast. Ook vanuit milieuoogpunt (lozing op oppervlaktewater, dan wel riolering) zijn er bezwaren.

Artikel 3.9Calamiteiten

In dit artikel  is bepaald dat het bestuur het onttrekken van grondwater, en het aanvoeren, lozen, afvoeren en onttrekken van oppervlaktewater, waarvoor vergunning is verleend of waarvoor geen vergunning vereist is,  kan verbieden in geval van waterschaarste of overvloed voor de duur dat het tekort of de overvloed voorduurt. Deze bepaling is mede opgenomen om adequaat uitvoering te kunnen geven aan de landelijke verdringingsreeks in het Waterbesluit en de regionale verdringingsreeks in de Waterverordening Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. De verdringingsreeks regelt de volgorde van verdeling van het beschikbare water over de diverse functies tijdens een periode van watertekort.

Artikel 3.10 Melden en meten van onttrekkingen en infiltraties.

Artikel 6.11, vijfde lid, van het Waterbesluit geeft het hoogheemraadschap de mogelijkheid om bij verordening te bepalen dat de verplichtingen in artikel 6.11 van het Waterbesluit (meldplicht, meetplicht en de plicht tot opgave van de meetgegevens) voor bepaalde gevallen niet gelden. In dit artikel is deze (regelgevende) bevoegdheid van het algemeen bestuur gedelegeerd aan het bestuur omdat het de detailuitwerking van de hoofdregeling in artikel 6.11 van het Waterbesluit betreft.

Artikel 3.11 Zorgplicht en maatwerkvoorschriften.

Degene die grondwater onttrekt of infiltreert dient de nadelige gevolgen daarvan voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen- waaronder die van derden - zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dat wordt de zorgplicht genoemd. Het tweede lid van dit artikel bevat een niet limitatieve opsomming van bij het grondwaterbeheer betrokken belangen. Ingevolge het derde lid kan het bestuur ter voorkoming of beperking van eventuele nadelige gevolgen voor de bij grondwaterbeheer betrokken belangen maatwerkvoorschriften stellen. Het vierde lid geeft aan wat deze maatwerkvoorschriften kunnen inhouden.

Artikel 3.12 Procedurebepaling

Gelet op de vele bij het grondwaterbeheer betrokken belangen worden aanvragen om een watervergunning voor grondwateronttrekkingen en infiltraties volgens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure behandeld, zodat alle belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld om op een ontwerpbesluit te reageren.

§ 3.4Aanleg verhard oppervlak

Artikel 3.13Verboden handelingen

De aanleg van verhard oppervlak leidt in beginsel tot een grotere belasting van het oppervlakte­watersysteem en/of het rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie in de bodem. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, de verdichting van bestaand stedelijk gebied, de aanleg van kassen of de aanleg van wegen is sprake van het verharden van gebieden waar voor die tijd water in de bodem kon worden geborgen. Daarom is het in de Keur verboden om (zonder vergunning) meer dan 5000 m2  verhard oppervlak aan te leggen buiten stedelijk gebied, of meer dan 1000 m2 verhard oppervlak aan te leggen in bestaand of nieuw in te richten stedelijk of glastuinbouwgebied. De begrenzing van stedelijk en glastuinbouwgebied is aangegeven op de Keurkaart.

Daar waar een initiatiefnemer meer dan de genoemde oppervlakte verhard oppervlak wil aanleggen dient deze vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap.

§ 3.5 Watervergunning krachtens de Keur

Artikel 3.14 Voorbereidingsprocedure

Een watervergunning krachtens de Keur AGV 2011 wordt in beginsel voorbereid met toepassing van afdeling 4.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat is de gewone, eenvoudige voorbereidingsprocedure. Dat geldt niet voor watervergunningen voor grondwateronttrekkingen of -infiltraties. Bovendien kan het bestuur  in individuele gevallen met een apart besluit de afdeling 3.4 Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van toepassing verklaren. Dit is met name aan de orde als de handeling waarvoor vergunning wordt gevraagd de belangen van een brede(re) kring van belanghebbenden raakt. Dat kan bijvoorbeeld bij watervergunningen voor een peilafwijking het geval zijn. Per aanvraag zal dit moeten worden beoordeeld.

§ 3.6. Nadere regels

Met artikel 3.16  is een bepaling opgenomen waarmee het dagelijks bestuur van AGV de mogelijkheid krijgt om bepaalde activiteiten vrij te stellen van de vergunningplicht, en daarvoor voorwaarden en voorschriften vast te stellen. Daarnaast is met dit artikel de bevoegdheid aan het dagelijks bestuur verleend om ook voor activiteiten die op zichzelf onder een vrijstelling van de vergunningplicht vallen maatwerkvoorschriften op te stellen, als er bijvoorbeeld omstandigheden zijn waarbij het zonder meer uitvoeren van de activiteit schade kan toebrengen aan het watersysteem of aan derden. In het vrijstellingenbesluit moet zijn opgenomen waar de maatwerkvoorschriften betrekking op hebben.

Toelichting op hoofdstuk 4: Toezicht

Artikel 4.1 Schouw

Dit artikel dient als basis voor het bestuur om data vast te leggen en aan te kondigen waarop bepaalde onderhoudsverplichtingen moeten zijn uitgevoerd en voor de daaropvolgende schouw om te controleren of aan deze verplichtingen is voldaan. Bij de schouw op wateren moeten de onderhoudsplichtigen het onderhoud hebben uitgevoerd op de voorgeschreven wijze. In beleidsnota's over onderhoud van water en keringen worden richtlijnen gegeven volgens welke het onderhoud bij voorkeur dient te worden uitgevoerd.

Artikel 4.3 Strafbepaling

Het overtreden van bepalingen van, of op grond van de Keur is strafbaar op basis van dit artikel. Het hoogheem­raad­schap heeft de mogelijkheid om op grond van artikel 85 van de Waterschapswet een schikking voor te stellen.

Toelichting op hoofdstuk 5: Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsbepalingen

Lid 1: Uiteraard hoeven personen aan wie op grond van de vorige versies van de Keur van AGV (2001, 2006 of 2009), de Keur van het hoogheemraadschap Amstel en Vecht, de Waterstaatsverordening West van Amsterdam of de Algemene Waterstaatsverordening Amsterdam, een ontheffing of vergunning is verleend, niet bij inwerkingtreding van deze Keur opnieuw een vergunning aan te vragen.  Door AGV, voor het inwerkingtreden van de Keur AGV 2009, op grond van artikel 17 van de Verordening waterhuishouding AGV 2002 verleende ontheffingen voor peilafwijkingen van de in het peilbesluit vastgestelde waterstand, worden geacht op grond van de Keur AGV 2009 te zijn verleend en gelden dus ook als watervergunning op grond van de Keur 2011.

Lid 2: Voor werken in, boven of onder wateren of binnen de vrijwaringszones daarvan die aantoonbaar zijn aangebracht vóór 1 januari 2002 wordt geacht vergunning te zijn verleend. Tenzij Lid 3 van toepassing is. Voor werken die na 1 januari 2002 zijn aangebracht dient alsnog vergunning te worden aangevraagd. Indien blijkt dat op grond van de huidige regelgeving en beleid geen vergunning kan worden verleend is sprake van een illegaal werk. Het hoogheem­raadschap is gerechtigd illegale werken die haar taakuitvoering belemmeren of die tot gevaarlijke situaties kunnen leiden te laten verwijderen.

Lid 3: Als de werken naar het oordeel van het hoogheemraadschap tot een te grote belemmering leiden voor de aan- en afvoer van water, het onderhoud of de scheepvaart, dan dienen deze na schriftelijke aanzegging door het hoogheemraadschap te worden verwijderd.

Artikel 5.2 Grondwater

Voor onder de Grondwaterwet verleende vergunningen waarvoor het waterschap onder de Waterwet bevoegd is geworden bevat artikel 2.22, tweede lid, van de Invoeringswet waterwet overgangsrecht. Een vergunning voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water die voor het inwerkingtreden van de Waterwet van kracht is overeenkomstig artikel 14 van de Grondwaterwet, wordt gelijkgesteld met een door het bestuur van het waterschap verleende watervergunning, voor zover de Keur een vergunning eist.

Het verbod op de toepassing van constructies volgens polderprincipe is van toepassing op nieuwe situaties. Reeds gerealiseerde constructies en constructies waarvoor reeds een bouwvergunning is verleend vallen buiten het verbod. Ook constructies waarvoor reeds ten tijde van het inwerkingtreden van de Keur 2009 een aanvraag was ingediend kunnen buiten het verbod vallen, mits de bouwvergunning uiteindelijk is verleend.

figuren_keur_agv_2011.pdf (64 Kb)

keur_noord.pdf (2180 Kb)

keur_oost.pdf (2178 Kb)

keur_west.pdf (2193 Kb)