Regeling vervallen per 01-01-2019

Kostentoedelingsverordening Amstel, Gooi en Vecht 2014

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2018

Intitulé

Kostentoedelingsverordening Amstel, Gooi en Vecht 2014

HET ALGEMEEN BESTUUR VAN HET HOOGHEEMRAADSCHAP AMSTEL, GOOI EN VECHT;

gelezen

het voorstel van het dagelijks bestuur van 24 september 2013;

gelet op

artikel 120 van de Waterschapswet (Stb 2007, nr. 208);

BESLUIT

vast te stellen de volgende Kostentoedelingsverordening Amstel, Gooi en Vecht 2014:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    kosten: de kosten van de kostendrager watersysteembeheer, zoals opgenomen in de begroting van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, voor zover die gedekt worden door middel van de watersysteemheffing;

  • b.

    AGV-gebied: het gebied dat is aangegeven op Kaart nr. 1, bedoeld in artikel 3, lid 1 van het Reglement van Bestuur, waarin de zorg voor het watersysteem is opgedragen aan het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht;

  • c.

    ingezetenen: degenen die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats hebben in het AGV-gebied en die aldaar het gebruik hebben van woonruimte;

  • d.

    overig ongebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn in het AGV-gebied;

  • e.

    natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in het AGV-gebied het genot hebben van natuurterreinen;

  • f.

    gebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het AGV-gebied;

  • g.

    woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

  • h.

    verharde wegen: openbare verharde wegen, inclusief de berm en het deel van het perceel dat dienstbaar is aan de weg.

Artikel 2 Kostentoedeling watersysteembeheer

  • 1. De kosten voor het watersysteembeheer worden als volgt toegedeeld:

    • a.

      60% aan de ingezetenen;

    • b.

      4,681% aan overig ongebouwd;

    • c.

      0,013% aan natuurterreinen;

    • d.

      35,306% aan gebouwd.

  • 2. De waarde van de onroerende zaken bedoeld in het vorige artikellid, onderdelen b, c en d, wordt bepaald naar de waarde die de onroerende zaken op de waardepeildatum hebben naar de staat en hoedanigheid waarin zij op die datum verkeren.

  • 3. De waardepeildatum is 1 januari 2012.

Artikel 3 Kosten van heffing en invordering

De kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing, zoals opgenomen in de begroting van enig belastingjaar, worden in afwijking van artikel 2 rechtstreeks toegerekend aan de betrokken categorieën naar rato van de voor elk van de genoemde categorieën te maken kosten.

Artikel 4 Tariefdifferentiatie voor verharde openbare wegen

Voor verharde openbare wegen wordt een tariefdifferentiatie als bedoeld in artikel 122, lid 3, onderdeel b van de Waterschapswet, toegepast. Het tarief na toepassing van de tariefdifferentiatie is 100% hoger dan het tarief dat, naar uit de Verordening Watersysteemheffing Amstel, Gooi en Vecht blijkt, voor ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, geldt.

Artikel 5 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Kostentoedelingsverordening Amstel, Gooi en Vecht 2014".

Artikel 6 Overgangsregeling en inwerkingtreding

  • 1.

    De Kostentoedelingsverordening Amstel, Gooi en Vecht 2014 treedt in werking en geldt met ingang van 1 januari 2014.

  • 2.

    De ‘Kostentoedelingsverordening Amstel, Gooi en Vecht 2009’, vastgesteld bij besluit van het Algemeen Bestuur van 2 oktober 2008, wordt ingetrokken per 1 januari 2014, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.

Ondertekening

Amsterdam, 10 oktober 2013
Het algemeen bestuur,
J.de Bondt,
Dijkgraaf
Drs H.J. Kelderman,
Secretaris

Toelichting op de Kostentoedelingsverordening Amstel, Gooi en Vecht 2014

Algemeen

Inleiding

Dit is de vijfde Kostentoedelingsverordening van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV).

De eerste verordening werd van kracht op 1 januari 1997, bij het ontstaan van AGV. Van de regelgevende provincies (in het geval van AGV Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland) konden provinciale staten in het Reglement van Bestuur uitgangspunten vaststellen, die voor het waterschap leidend waren bij de kosten-toedeling. Gebaseerd op deze uitgangspunten werd in de eerste Kostentoedelingsverordening – zoals destijds bij vrijwel alle waterschappen gebruikelijk was – de zogeheten methode-Oldambt gehanteerd. Deze methode keek heel specifiek naar de verschillende behoeftes per gebied op het terrein van het waterbeheer. Er werd per waterschapstaak een kostentoedeling bepaald, wat resulteerde in een groot aantal verschillende tarieven.

De regelgevende provincies hebben in december 2000 hun uitgangspunten voor de kostentoedeling gewijzigd en de bij de taken behorende gebieden (door het maken van zogeheten takencombinaties) anders gedefinieerd. De tweede Kostentoedelingsverordening is daarmee in overeenstemming gebracht, hetgeen leidde tot het fors terugbrengen van het aantal verschillende tarieven.

In december 2004 zijn de uitgangspunten voor de kostentoedeling opnieuw gewijzigd door de regelgevende provincies. Daarbij zijn de uitgangspunten voor takencombinatie 2 in overeenstemming gebracht met die van takencombinatie 1. Dat wil zeggen: het aandeel van de categorie ingezetenen wordt bepaald naar aanleiding van de bevolkingsdichtheid in het gebied en dat van de categorieën gebouwd en ongebouwd wordt bepaald op basis van de onderlinge waardeverhoudingen. Hiermee werd de methode-Delfland geïntroduceerd.

Na jarenlange discussies is de wetgeving voor de waterschappen – vooral de Waterschapswet – aanzienlijk veranderd. Dit gebeurde in de Wet Modernisering Waterschapsbestel die op 14 juni 2007 in het Staatsblad verscheen en van kracht werd op 1 januari 2008. Deze wet had op meerdere vlakken invloed op de waterschappen, met name op het gebied van de taakstelling van het algemeen bestuur, de verkiezingen en samenstelling van dit bestuur, de financiële voorschriften en de belastingheffing. Dit laatste betekende ook dat deze belastingheffing eenvoudiger en transparanter werd. De provincies konden geen uitgangpunten meer stellen voor de kostentoedeling een voor zover nodig werden de voorschriften vastgelegd in een Algemene Maatregel van Bestuur: het Waterschapsbesluit. Dit leidde tot een nieuwe Kostentoedelingsverordening, die van kracht werd op 1 januari 2009. Het aantal tarieven in de watersysteemheffing werd teruggebracht tot vier, één per categorie. Er werd geen gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid tot tariefdifferentiatie.

De werking van de Wet Modernisering Waterschapsbestel is geëvalueerd en dit leidde opnieuw tot discussies met het doel om de belastingheffing opnieuw aan te passen. Dit moest enerzijds leiden tot verdere vereenvoudiging en anderzijds moesten vermeende fouten uit de regelgeving gehaald worden. De Unie van Waterschappen heeft hiertoe voorstellen gedaan aan het Kabinet Rutte I, maar door de val van dit kabinet heeft dit niet tot nieuwe wetgeving geleid. Wel moet de Kostentoedelingsverordening volgens artikel 120 van de Waterschapswet minimaal eens in de vijf jaar herzien worden. Het resultaat van deze herziening is de onderhavige Kostentoedelingsverordening 2014. Op 23 mei 2013 heeft het algemeen bestuur van AGV een aantal keuzes gemaakt, die verwerkt zijn in deze verordening. Dit leidt ertoe dat de verordening inhoudelijk niet veel is gewijzigd, met één notoire uitzondering: er is voor gekozen om gebruik te maken van de mogelijkheid tot tariefdifferentiatie binnen de categorie overig ongebouwd. Verharde wegen (en aanhorigheden) betalen een tarief dat 100% hoger ligt dan de rest van de categorie overig ongebouwd. Dit is de maximale beleidsvrijheid die AGV op dit punt heeft: voor waterschappen die reeds eerder een tariefdifferentiatie kenden voor verharde wegen is het wettelijk mogelijk gemaakt om het tarief maximaal 400% hoger vast te stellen, maar die mogelijkheid geldt dus niet voor AGV.

De Kostentoedelingsverordening is de basis voor de Verordening Watersysteemheffing en deze twee verordeningen samen maken het heffen van watersysteemheffing mogelijk.

1. Wettelijke basis

In artikel 120, lid 1, van de Waterschapswet is bepaald dat het algemeen bestuur van elk waterschap ten behoeve van de watersysteemheffing een kostentoedelingsverordening moet vaststellen. Hierin wordt voor elk van de categorieën van heffingplichtigen (ingezetenen, gebouwd, natuurterreinen en overig ongebouwd) de toedeling van het kostendeel opgenomen. Hoe hoog deze kosten zijn vloeit voort uit de begroting.

Het waterschap kan in deze verordening bepalen dat de kosten van heffing en invordering en/of de kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur rechtstreeks worden toegerekend aan de betrokken categorieën van heffingplichtigen. Het algemeen bestuur van AGV heeft op 3 april 2008 besloten om dit toe te passen voor de kosten van heffing en invordering met het oog op een billijke belastingheffing (zoals bedoeld door de wetgever toen deze mogelijkheid in 1999 in de Waterschapwet werd opgenomen). Op 23 mei 2013 heeft het algemeen bestuur besloten om dit niet te wijzigen.

Het waterschap kan volgens artikel 122 van de Waterschapswet ook gebruik maken van de mogelijkheid om

tarieven te differentiëren. Een eventuele tariefdifferentiatie moet in de Kostentoedelingsverordening worden geregeld. Op 23 mei 2013 heeft het algemeen bestuur van AGV besloten om een tarief vast te stellen dat 100% hoger ligt voor verharde wegen binnen de categorie overig ongebouwd.

De Kostentoedelingsverordening moet door gedeputeerde staten van de provincie(s) worden goedgekeurd en wordt ten minste eenmaal in de vijf jaren herzien (artikel 120, lid 5, van de Waterschapswet). De verordening moet ook ter inzage worden gelegd.

2. Kostentoedelingsmethode Delfland wettelijk voorgeschreven

In artikel 117 van de Waterschapswet is bepaald dat er vier categorieën belastingplichtigen voor de watersysteemheffing zijn: de ingezetenen; degenen die “krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen” (overig ongebouwd); degenen die “krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen” (natuurterreinen) en degenen die “krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken” (gebouwd).

De wijze waarop de kostentoedeling plaats vindt, is vastgelegd in artikel 120, lid 2, van de Waterschapswet. De toedeling van het kostendeel aan de categorie ingezetenen wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap. De toedeling van kosten aan de overige drie categorieën (gebouwd, natuurterreinen en overig ongebouwd) gebeurt aan de hand van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer. Deze wijze van kostentoedeling staat bekend als de methode Delfland. AGV past deze methode reeds sinds 1 januari 2005 toe.

3. Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen

De eerste stap in het toedelingsproces is de toedeling van kosten aan de categorie ingezetenen. Dit gebeurt aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap. De toedeling is als volgt:

  • ·

    bij een gemiddeld aantal inwoners van 500 of minder, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 20% en maximaal 30%;

  • ·

    bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 500 maar niet meer dan 1000, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 31% en maximaal 40%;

  • ·

    bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 1000, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 41% en maximaal 50%.

Het binnen de bandbreedtes bepalen van het exacte ingezetenenaandeel behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap.

Het algemeen bestuur van een waterschap kan de zojuist genoemde maximale kostentoedelingspercentages met 10% verhogen. Dit is via een amendement (TK 30601, nr. 18) in artikel 120, lid 3, van de Waterschapswet geregeld. In dit amendement wordt aangegeven dat verhoging in bijzondere omstandigheden kan plaatsvinden. Als voorbeeld worden daarbij twee situaties genoemd, te weten de situatie waarin in het gebied van het waterschap een relatief groot aantal natuurterreinen voorkomt en de situatie waarin in het gebied van het waterschap sprake is van een zeer grote inwonerdichtheid. De wet zegt in geen van beide gevallen wat hieronder moet worden verstaan. Er kan echter worden aangesloten bij het objectief fiscaal criterium ‘in betekenende mate’. Dit staat voor 25% of meer. Toepassing van dit criterium leidt er in bovenstaande voorbeelden dus toe dat voor een eventuele ophoging van het ingezetenenaandeel kan worden gekozen als 25% of meer van het gebied van het waterschap uit natuurterreinen bestaat of als het gemiddelde inwoneraantal 1250 (125% x 1000 inwoners) of meer bedraagt. Maar ook andere overwegingen kunnen een rol spelen.

Inmiddels is gebleken dat de waterschappen een vrij grote autonomie hebben bij het bepalen van het kostendeel van de ingezetenen. In een uitspraak van 28 juli 2010, LJN: BN2669, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het bestaan van de zojuist genoemde bestuurlijke vrijheid bevestigd en verduidelijkt. De Afdeling heeft in deze uitspraak vastgesteld dat in de Waterschapswet geen beperkende voorwaarden zijn verbonden aan de aan de waterschappen toegekende bevoegdheid om het kostenaandeel voor de ingezetenen met maximaal 10% extra te verhogen. De Afdeling kent dan ook geen betekenis toe aan de genoemde ‘bijzondere omstandigheden’ en gaat ook aan de voorbeelden die in de wetsgeschiedenis zijn genoemd, voorbij. Desondanks kan AGV bij deze voorbeelden aansluiten. De inwonerdichtheid in het AGV-gebied ligt op 1830 per vierkante kilometer, ruim boven de eerder genoemde 1250. Dit is voor het algemeen bestuur van AGV aanleiding om de maximale bestuurlijke vrijheid in deze te blijven benutten en het percentage dat door de ingezetenen moet worden opgebracht vast te stellen op 60%.

Aan deze keuze liggen ook andere overwegingen ten grondslag. Van oudsher lag er bij de waterschappen een sterke nadruk op de specifieke belangen van degenen die in de toenmalige omslagen betrokken werden. Dit is goed verklaarbaar uit de ontstaansgeschiedenis van de waterschappen en was bovendien goed verdedigbaar in een tijd waarin er vele kleine waterschapjes bestonden die zich uitsluitend met het waterkwantiteitsbeheer binnen hun beheersgebied bezig hielden. Wat een waterschap deed was duidelijk en wie daar belang bij had was dat ook.

In de loop van de 20e eeuw werd het steeds duidelijker dat een efficiënt waterbeheer dat tegemoet kwam aan de moderne eisen en opvattingen op dit gebied een behoorlijke schaalvergroting en modernisering vereiste. Vooral vanaf de jaren zeventig is het aantal waterschappen dan ook in snel tempo afgenomen en de omvang van de waterschappen even snel toegenomen. Deze ontwikkeling is nog steeds gaande. Een andere ontwikkeling is die naar een taakverbreding van de waterschappen. Niet alleen werd er steeds meer gekeken naar de samenhang tussen waterkwantiteit en waterkwaliteit, resulterend in het onstaan van grote all-in waterschappen, maar ook was er toenemende aandacht voor zaken als milieu, stedelijk waterbeheer, samenwerking met andere overheden enz. Bij deze ontwikkeling hoorde een toenemend besef dat er ook een groot algemeen belang is bij een goede uitvoering van de taken door de waterschappen. Voor de inwoners van het beheersgebied van een waterschap wordt dit belang gekenmerkt door de mogelijkheid om te kunnen wonen, werken en recreëren in het gebied. Daarom werd halverwege de jaren negentig de categorie ingezetenen als belastingcategorie ingevoerd.

Binnen AGV heerst al geruime tijd de opvatting dat er nog prominentere aandacht zou moeten zijn voor het algemeen belang bij het werk van het waterschap. De Wet Modernisering Waterschapsbestel komt ten dele tegemoet aan deze opvatting. Binnen de watersysteemheffing wordt dit uitgedrukt in een nadruk op de dragers van de algemene belangen, de ingezetenen.

De toegenomen nadruk op het algemeen belang wordt ook weerspiegeld in het toegenomen belang van het stedelijk waterbeheer. De activiteiten op het gebied van stedelijk waterbeheer zijn nauwelijks terug te leiden tot specifieke taakbelangen en moeten vooral in het algemeen belang geplaatst worden. Ook dit hangt samen met de keuze voor een hoog percentage voor de ingezetenen. In het AGV-gebied bevindt zich veel stedelijk gebied en dus is het belang van stedelijk waterbeheer groot.

4. Toedelen van de resterende kosten aan de specifieke categorieën

Nu het aandeel van de ingezetenen in de kostentoedeling is bepaald op 60%, wordt de resterende 40% van de kosten van de uitoefening van de taak watersysteembeheer aan de categorieën natuurterreinen, overig ongebouwd en gebouwd toegedeeld. Deze toedeling vindt op grond van het bepaalde in artikel 120, lid 4 van de Waterschapswet, plaats op basis van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer. In het Waterschapsbesluit zijn met betrekking tot de waardebepaling nadere regels gesteld. De onderlinge waardeverhouding tussen de categorieën is bepalend voor de kostentoedeling.

De waarde van de onroerende zaken moet worden bepaald naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum. In artikel 6.10, lid 1, van het Waterschapsbesluit is dit voor natuurterreinen en overig ongebouwd uitdrukkelijk bepaald. Voor gebouwde onroerende zaken bevat het Waterschapsbesluit een dergelijke expliciete regeling niet. Dit is ook niet nodig, omdat voor de waardebepaling van deze categorie wordt aangesloten bij de WOZ-gegevens en in de Wet WOZ al geldt dat de waarde naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum moet worden bepaald.

In artikel 6.11, lid 1, van het Waterschapsbesluit is bepaald dat de waardepeildatum maximaal twee jaar voor het begin van het eerste kalenderjaar ligt waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft. Er moet nu dus een keuze worden gemaakt tussen 1 januari 2012 en 1 januari 2013 als waardepeildatum. Uit praktische overwegingen is daarbij voor 1 januari 2012 gekozen. De gegevens met waardepeildatum 1 januari 2013 zijn meestal nog niet beschikbaar. Zo komen de WOZ-waarden die naar de waardepeildatum 1 januari 2013 zijn vastgesteld pas in de eerste acht weken van 2014 beschikbaar. Dit is met het oog op de vaststelling en goedkeuring van deze Kostentoedelingsverordening te laat. Dit geldt ook voor de waardegegevens van landbouwgronden die via de Dienst Landelijk Gebied van het ministerie van Economische Zaken beschikbaar komen. De waardepeildatum ten behoeve van de kostentoedeling is daarom vastgesteld op 1 januari 2012.

In het proces van kostentoedeling wordt geen rekening gehouden met wijzigingen die zich in de staat of de hoedanigheid van de onroerende zaken hebben voorgedaan of nog zullen voordoen tussen de waardepeildatum (in dit geval 1-1-2012) en het begin van het eerste belastingjaar waarop de Kostentoedelingsverordening betrekking heeft (1-1-2014). Zo zullen bouwpercelen die na de waardepeildatum zijn bebouwd, voor de kostentoedeling als ongebouwde onroerende zaken worden aangemerkt en zal landbouwgrond die na de waardepeildatum is omgevormd tot natuur of tot bouwgrond, nog wel als landbouwgrond in de waardebepaling worden meegenomen.

5. Natuurterreinen

Natuurterreinen vormen voor de kostentoedeling en de belastingheffing een aparte categorie. Volgens artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet is een natuurterrein een ongebouwde onroerende zaak, waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam is afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur. De feitelijke situatie (en niet de toekomstige situatie of een situatie volgens het bestemmingsplan) bepaalt dus of er sprake is van een natuurterrein. Bossen, al dan niet bedrijfsmatig geëxploiteerd, en open wateren worden ook als natuurterreinen aangemerkt. Voorwaarde is wel dat deze objecten een oppervlakte van ten minste één hectare hebben.

Bij open wateren gaat het nadrukkelijk niet om vaarwegen, maar om open water met een weids karakter. In het beheersgebied van AGV bevinden zich meerdere van dergelijke plassen, b.v. de Loosdrechtse-, Vinkeveensche en Ankeveensche Plassen en het Naardermeer.

6. De watersysteemtaak

De watersysteemtaak wordt in artikel 1, lid 2, van de Waterschapswet genoemd en omvat de taken van het waterschap op het gebied van het waterkeringsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren, voor zover laatstgenoemde activiteiten niet vallen onder het transporteren en/of behandelen van afvalwater.

De zorg voor het watersysteem is een samenhangende taak die AGV in het gehele waterschapsgebied uitoefent. Onder het waterschapsgebied moet het reglementaire gebied worden verstaan, dus het gebied afgebakend door de buitengrenzen van het waterschap, inclusief buitendijkse gebieden. Dit gebied is aangegeven op de provinciale kaart bij het Reglement van Bestuur. Omdat de watersysteemtaak in het gehele waterschapsgebied wordt uitgeoefend, komen gebieden zonder enig belang niet voor.

7. Relatie met de begroting van het waterschap

In het traject van belastingheffing (kostentoedeling – tariefbepaling – aanslagvervaardiging – heffing en invordering) zijn de kosten van de watersysteemtaak bepalend. Deze kosten worden in de begroting van AGV geraamd en in de jaarverslaggeving verantwoord. De begrote kosten bepalen uiteindelijk het bedrag dat aan belasting moet worden geheven. Om inzicht te krijgen in de lasten voor de belastingplichtigen, vormt een specificatie van de bedragen die uiteindelijk tot lasten van de belastingplichtigen leiden, een apart onderdeel van de begroting (de begroting naar kostendragers). Een en ander is vastgelegd in de verslaggevingsvoorschriften van het Waterschapsbesluit. Het gaat in deze verordening om de kostendrager watersysteembeheer.

Ook op grond van de verslaggevingsvoorschriften wordt in de begroting naar kostendragers voor iedere taak allereerst op basis van de netto-kosten, het bedrag voor onvoorzien, de bedragen die voor kwijtschelding en oninbaar worden geraamd, verwachte dividenden en overige algemene opbrengsten een saldo berekend, het resultaat. Daarna wordt aangegeven hoe het begrote resultaat zal worden gedekt of bestemd. Eerst wordt bepaald hoeveel er aan de egalisatiereserve wordt onttrokken of gedoteerd, waarmee het bedrag ontstaat dat het waterschap door middel van belastingheffing zal moeten ontvangen. Dit laatste bedrag is voor de kostendrager watersysteemheffing het startpunt voor de kostentoedeling. Vervolgens begint de werking van deze Kostentoedelingsverordening, uiteraard met inbegrip van de rechtstreekse toekenning van kosten voor heffing en invordering, vermeld in artikel 3.

8. Tariefdifferentiatie voor verharde wegen

In artikel 122 van de Waterschapswet wordt de mogelijkheid aangeboden om de tarieven in een aantal gevallen lager of hoger vast te stellen, de tariefdifferentiatie. De wetgever heeft nadrukkelijk aangegeven dat de waterschappen met betrekking tot de tariefdifferentiatie een bestuurlijke vrijheid hebben. Het algemeen bestuur van het waterschap is – anders dan bij de vroegere omslagklassen - met andere woorden niet tot het differentiëren van tarieven verplicht (Memorie van Toelichting, TK 30601, nr. 3, blz. 26).

Het uitgangspunt dat in artikel 121, lid 1, onderdelen b, c en d, van de Waterschapswet is neergelegd, is dat het tarief van de belasting per heffingsmaatstaf voor elke onderscheiden categorie gelijk is. De regeling van de tariefdifferentiatie brengt hierin verandering. Als voor het differentiëren van tarieven wordt gekozen, is binnen de betreffende belastingcategorie sprake van tarieven die naar gelang de situatie hoger of lager kunnen zijn vastgesteld. De situaties waarin tariefdifferentiatie mogelijk is, zijn limitatief genoemd in artikel 122 van de Waterschapswet.

Het algemeen bestuur van AGV onderschrijft het hierboven genoemde uitgangspunt en erkent de noodzaak van terughoudendheid bij de toepassing van tariefdifferentiatie. AGV is voorstander van eenvoud en transparantie in de belastingheffing. Toch ziet het algemeen bestuur aanleiding en noodzaak om over te gaan tot het vaststellen van een 100% hoger tarief voor verharde wegen binnen de categorie overig ongebouwd. Bij wegen is sprake van verharde oppervlakten, die een hogere piekafvoer kunnen veroorzaken, waardoor een relatief grote capaciteit van het watersysteem kan worden gevraagd. Voor wegen geldt daarnaast dat deze één van de belangrijkste bronnen van diffuse verontreiniging vormen. Wegen doorsnijden het gehele AGV-gebied, waardoor zich gemakkelijker cumulaties kunnen voordoen. Daarnaast wordt het kostenaandeel van de categorie overig ongebouwd bepaald door de economische waarde. In het AGV-gebied is de oppervlakte aan verharde wegen sterk toegenomen ten opzichte van vijf jaar geleden. Dit veroorzaakt voor een belangrijk deel dat de categorie overig ongebouwd een groter deel van de kosten die het waterschap maakt voor het watersysteem voor haar rekening krijgt.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn enkele begrippen, die in de verordening vaker voorkomen, nader gedefinieerd.

In onderdeel a wordt een omschrijving van het begrip kosten gegeven. De kosten die in de kostentoedeling een rol spelen zijn de netto-kosten die in de begroting van het waterschap zijn opgenomen en die met behulp van de watersysteemheffing worden gedekt.

In onderdeel b wordt het gebied van AGV omschreven als het gebied dat is aangegeven op de bij het Reglement van Bestuur behorende kaart waarin AGV belast is met de zorg voor het watersysteem. Het gaat om de buitenste grenzen van het waterschapsgebied.

In de onderdelen c tot en met f wordt een omschrijving gegeven van de categorieën ingezetenen, overig ongebouwd, natuurterreinen en gebouwd. Dit zijn de belastingplichtige categorieën. Voor de omschrijvingen is aangesloten bij artikel 116, onder a en artikel 117 onder b t/m d van de Waterschapswet.

Om als ingezetene aangemerkt te worden, moet de persoon in het AGV-gebied woonplaats hebben én er gebruik hebben van woonruimte. Van een ingezetene is slechts sprake als aan beide voorwaarden is voldaan.

Als de Wet basisregistratie personen (Wet van 3 juli 2013, Stb. 2013, 315) en de Aanpassingswet basisregistratie personen (Wet van 10 juli 2013, Stb. 2013, 316) in werking treden, wordt bij onderdeel c “gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens” vervangen door: “basisregistratie personen”.

In de onderdelen d, e en f wordt steeds het begrip ‘zakelijk gerechtigden’ gebruikt als omschrijving voor degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van onroerende zaken in het gebied van het waterschap en om die reden belastingplichtig zijn. De beperkte rechten die tot belastingplicht leiden, zijn:

• appartementsrecht;

• erfpachtrecht;

• recht van opstal;

• recht van vruchtgebruik;

• recht van beklemming;

• recht van gebruik en bewoning;

• de beklemde meier en

• het beperkt recht in de zin van artikel 5, lid 3, onderdeel b, van de Belemmeringenwet privaatrecht.

Op grond van artikel 119, lid 1, van de Waterschapswet moet voor het bepalen van de belastingplichtige van de basisregistratie kadaster worden uitgegaan: belastingplichtig is degene die bij het begin van het jaar als rechthebbende in deze basisregistratie is vermeld, tenzij het tegendeel blijkt. Als er sprake is van meer dan

één beperkt recht, kan de rangorde worden vastgesteld volgens artikel 119, lid 2 en 3.

In onderdeel g wordt omschreven wat woonruimte is, wat van belang is voor het bepalen van de categorie ingezetenen. De omschrijving komt overeen met de omschrijving in artikel 116 onder b van de Waterschapswet. De wet koppelt dit aan de inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens aan het begin van het kalenderjaar. Zoals blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 1996, Belastingblad 1996, blz. 431, is van een woonruimte sprake als de ruimte over zelfstandige voorzieningen (keuken, douche, sanitair) beschikt. De gebruiker van de ruimte mag dus niet meer dan bijkomstig afhankelijk zijn van voorzieningen elders in het gebouw.

In onderdeel h wordt omschreven wat onder ‘verharde wegen’ wordt verstaan. Behalve het daadwerkelijk verharde wegdek horen daar ook aanhorigheden bij als bermen, obstakelvrije zones, tussenbermen enz.

Artikel 2 Kostentoedeling watersysteembeheer

In artikel 2 is aangegeven op welke wijze de kosten van de taakuitoefening over de vier belastingcategorieën worden verdeeld. Artikel 2 vormt daarmee het kernartikel van de verordening.

De kostentoedeling gebeurt in twee stappen. In de eerste stap wordt het kostenaandeel van de categorie ingezetenen bepaald en in de tweede stap worden de resterende kosten van de taakuitoefening over de categorieën overig ongebouwd, natuurterreinen en gebouwd verdeeld.

Stap 1 kostentoedelingsproces: Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen.

De eerste stap in het kostentoedelingsproces is het toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen. Dit gebeurt op basis van de gemiddelde inwonerdichtheid in het gebied van het waterschap. Voor het bepalen van de gemiddelde inwonerdichtheid wordt uitgegaan van het totaal aantal inwoners en de totale oppervlakte (buitenste grenzen) van het AGV-gebied.

Op de bepaling van het kostenaandeel van de categorie ingezetenen is uitgebreid ingegaan in het algemene deel van deze toelichting onder 3. Onder verwijzing hiernaar kan gemeld worden dat het algemeen bestuur, met gebruikmaking van de gegeven bestuurlijke ruimte, het kostenpercentage voor de ingezetenen heeft vastgesteld op 60%.

Stap 2 kostentoedelingsproces: Toedelen van de resterende kosten aan de specifieke categorieën

Nadat is bepaald welk aandeel in de kosten van het watersysteembeheer aan de ingezetenen wordt toegedeeld, vindt in stap 2 de toedeling van de resterende kosten (dus 40%) van de taakuitoefening aan de categorieën overig ongebouwd, natuurterreinen en gebouwd plaats. Dit gebeurt op basis van hun onderlinge waardeverhouding. In verband hiermee moet de waarde in het economische verkeer van deze categorieën worden bepaald. In het Waterschapsbesluit is aangegeven hoe die waardebepaling in zijn werk moet gaan en welke regels daarbij gelden.

Waardebepaling categorie overig ongebouwd

Deze categorie valt in het kader van de kostentoedeling uiteen in vijf ‘subcategorieën’ (groepen) van typen grondgebruik, te weten:

  • 1.

    Agrarische gronden;

  • 2.

    Openbare landwegen, inclusief kunstwerken;

  • 3.

    Banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerken;

  • 4.

    Bouwpercelen

  • 5.

    Overige ongebouwde onroerende zaken.

Op grond van het Waterschapsbesluit is een onderverdeling in groepen noodzakelijk, omdat tussen de groepen zowel de wijze van waardebepaling als de waarde per hectare verschilt. Van elke groep moet de waarde worden bepaald. Dit gebeurt globaal, wat in dit geval betekent dat het waterschap niet van elk individueel object dat tot de betreffende groep behoort een exacte waarde hoeft te bepalen, maar dat kan worden volstaan met het bepalen van de waarde van het geheel van de onroerende zaken van de betreffende groep. Het product van de opper-vlakte in hectares en de gemiddelde waarde per hectare vormt dan de waarde van de betreffende subcategorie. De optelsom van de waarden van de subcategorieën is de totale waarde van de categorie overig ongebouwd.

1)Waardebepaling ‘subcategorie’ agrarische gronden

Onder agrarische grond wordt volgens artikel 6.1, onder a, van het Waterschapsbesluit verstaan de ten behoeve van de landbouw als bedoeld in artikel 312 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, voor zover deze niet de ondergrond vormen van gebouwde eigendommen. De ondergrond van glasopstanden (kassen) behoort tezamen met de glasopstand zelf tot een gebouwde onroerende zaak. Natte veenweidegebieden behoren ook tot de categorie agrarische gronden. Bossen behoren er niet toe en worden op grond van artikel 116, onder c, van de Waterschapswet tot de categorie natuurterreinen gerekend.

De gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden wordt bepaald op basis van of afgeleid uit verkooptransacties van deze gronden in het AGV-gebied. In artikel 6.5, lid 2, van het Waterschapsbesluit is vastgelegd dat de waarde wordt bepaald op de waarde die aan de gronden moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de gronden als agrarische gronden in gebruik zouden blijven. Dit betekent dat transacties waarbij geen marktconforme prijs tot stand is gekomen (dit kan bij transacties in de familiesfeer het geval zijn), niet in de berekeningen mogen worden betrokken. Verder moet het waardedrukkende effect bij de waardebepaling van gronden die zijn bezwaard met beperkte rechten of die worden verpacht, niet worden meegerekend. Uit de toelichting bij het Waterschapsbesluit blijkt dat de onderzoeksgegevens van de Dienst Landelijk Gebied (DLG) van het Ministerie van Economische Zaken een goede basis voor de waardebepaling van agrarische gronden ten behoeve van de kostentoedeling vormen. Deze dienst rapporteert jaarlijks over de gemiddelde prijzen van agrarische gronden en splitst dat uit per regio. De gegevens van de DLG die van toepassing zijn op het AGV-gebied zijn door AGV voor de waardebepaling gebruikt.

  • 2)

    Waardebepaling ‘subcategorie’ openbare landwegen, inclusief kunstwerken en

  • 3)

    Banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerken

Omdat de wijze waarop de waarde van deze twee subcategorieën moet worden bepaald aan elkaar gelijk is, worden ze hier gezamenlijk besproken.

Bij de waardebepaling van openbare landwegen en banen voor openbaar vervoer per rail worden behalve de landwegen en spoorbanen zelf ook verkeersvoorzieningen en kunstwerken betrokken. Voorbeelden van kunstwerken zijn bruggen, viaducten en tunnels. Bij verkeersvoorzieningen moet worden gedacht aan grond die dienstbaar is aan het verkeer over de weg (grond die een bijdrage levert aan de verkeerskundige functionaliteit van de weg), zoals tussenbermen, geluidswerende voorzieningen, obstakelvrije zones, bermsloten, e.d. De gemiddelde waarde per hectare wordt volgens het Waterschapsbesluit gesteld op de vervangingswaarde. Dit is het bedrag dat met de herbouw van een identiek vervangend object gepaard zou gaan, waarbij ook rekening moet worden gehouden met een correctiefactor voor technische en functionele veroudering. Om te voorkomen dat de waterschappen van geval tot geval steeds zelf de correctiefactor zouden moeten bepalen, is deze factor in het Waterschapsbesluit zelf vastgelegd en wel op 25%. Zoals vrijwel alle waterschappen heeft AGV voor de waardebepaling van openbare wegen en spoorwegen gebruik gemaakt van de Taxatiewijzer, opgesteld door Tauw en uitgegeven door de Unie van Waterschappen. AGV moest bij de vervangingswaarde van het spoorwegnet nog de vervangingswaarde van de losliggende metro- en trambanen, inclusief kunstwerken, optellen. Er wordt immers gesproken over “openbaar vervoer per rail”. Voor zover de trambanen in de openbare weg liggen worden zij niet apart meegenomen. Voor deze vervangingswaarde is informatie gevraagd bij de gemeente Amsterdam, waarbij de waarde in andere gemeenten ook is meegenomen.

4)Waardebepaling ‘subcategorie’ bouwpercelen

Bouwpercelen zijn ongebouwde, al dan niet bouwrijp gemaakte percelen, waarop gebouwd mag worden (artikel 6.1, onder b, Waterschapsbesluit). Bouwpercelen zijn voor de belastingheffing weliswaar ongebouwde onroerende zaken, maar er wordt wel een WOZ-waarde voor bepaald op voet van de Wet WOZ. Zo is de gemiddelde waarde per hectare voor deze subcategorie bepaald.

5)Waardebepaling ‘subcategorie’ overige ongebouwde onroerende zaken

De subcategorie overige ongebouwde onroerende zaken is een restcategorie waartoe onder meer volkstuinen, begraafplaatsen, openbare parken en plantsoenen en recreatie- en sportterreinen behoren, voor zover zij althans niet op grond van artikel 118, lid 2, van de Waterschapswet deel uitmaken van een gebouwd eigendom. De gemiddelde waarde per hectare wordt, om redenen van eenvoud, in het Waterschapsbesluit gelijk gesteld aan de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het gebied van het waterschap.

Waardebepaling categorie natuurterreinen

In het kader van de kostentoedeling moet ook een waarde worden vastgesteld voor de categorie natuurterreinen. Natuurterreinen zijn in artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet gedefinieerd als ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Tot de categorie natuurterreinen behoren onder meer heidevelden, moerassen en zandverstuivingen. Ook (productie)bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare behoren tot deze categorie. Bij open wateren moet worden gedacht aan meren, plassen en daarmee vergelijkbare wateren met een open en weids karakter. Stadsparken, plantsoenen, e.d. worden vanwege hun recreatieve functie niet als een natuurgebied aangemerkt. De gemiddelde waarde per hectare van natuurterreinen wordt op basis van het Waterschapsbesluit gesteld op 20% van de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden in het AGV-gebied.

Over de vraag wat wel en wat niet als een natuurterrein in de zin van de Waterschapswet moet worden aangemerkt, bestaan in de praktijk in een aantal gevallen verschillen van inzicht tussen waterschappen en grondeigenaren. De verschillen van inzicht concentreren zich voornamelijk rond graslanden en akkers die in de praktijk (mede) agrarisch worden gebruikt, of waar agrarische beheermaatregelen worden ingezet. Ook AGV heeft deze verschillen van inzicht met grondeigenaren. De hamvraag is in deze gevallen veelal of de inrichting en het beheer van het betreffende perceel geheel of nagenoeg geheel is afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Om hierover duidelijkheid te krijgen, voeren de Unie van Waterschappen en het Bosschap in gezamenlijk overleg een aantal landelijke voorbeeldzaken. Bij het opstellen van de Kostentoedelingsverordening zijn nog niet alle rechtbanken tot een beslissing gekomen. De lijn die uit de tot op dat moment gedane uitspraken kan worden opgemaakt, is dat de inrichting en het beheer slechts beperkt (dit is: voor minder dan 10%) mogen zijn afgestemd op andere doelstellingen dan het behoud of de ontwikkeling van natuur.

Waardebepaling categorie gebouwde onroerende zaken

Voor het bepalen van de waarde van de gebouwde onroerende zaken moet worden aangesloten bij de waarden, zoals die voor deze objecten in het kader van de Wet WOZ door de gemeenten zijn vastgesteld. Wat onder een gebouwd object moet worden verstaan, is in artikel 118, lid 1 en 2, van de Waterschapswet geregeld. Op grond van deze regels wordt een samenstel van ongebouwde en gebouwde onroerende zaken als één gebouwde onroerende zaak aangemerkt. In het kader van de belastingheffing zijn deze gegevens bekend.

Waardepeildatum

Op de waardepeildatum is uitgebreid ingegaan in het algemene deel van deze toelichting onder 4. Hier kan met een verwijzing daarnaar worden volstaan.

Drie decimalen

De kostentoedelingspercentages voor de categorieën overig ongebouwd, natuurterreinen en gebouwd zijn bepaald op drie decimalen. Op zichzelf is dat eigenlijk niet wenselijk, aangezien de kostentoedeling een globaal karakter heeft. Er wordt immers niet op perceel- of objectniveau gekeken, maar er wordt gekeken naar geaggregeerde grootheden. Dit globale karakter is niet te herkennen in percentages bepaald op drie decimalen. Er is echter wel een goede, praktische reden om hiervoor te kiezen. De kostentoedelingspercentages worden namelijk vastgesteld op grond van de waarde in het economisch verkeer. De waarde van natuurterreinen is in het Waterschapsbesluit bepaald op 20% van de waarde van agrarische grond. De waarde van de agrarische grond is weer veel lager dan de waarde van vooral wegen. De waarde van overig ongebouwd blijkt in de praktijk voor het grootste deel (ca. 90%) bepaald te worden door de waarde van wegen en spoorwegen. Dit leidt tot een dermate laag kostenaandeel voor de categorie natuurterreinen dat weergave op drie decimalen nodig is om dit percentage naar behoren te kunnen bepalen.

Artikel 3 Kosten van heffing en invordering

Het waterschap kan er voor kiezen om kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing (de zogeheten perceptiekosten) en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur rechtstreeks aan de betrokken categorieën toe te rekenen, maar is hiertoe niet verplicht. Het waterschap kan er ook voor kiezen om alleen de kosten van heffing en invordering óf alleen verkiezingskosten rechtstreeks toe te rekenen. Met het oog op een billijke belastingheffing heeft het algemeen bestuur van AGV op 3 april 2008 besloten om deze kosten (maar niet de kosten voor de verkiezingen) rechtstreeks aan de betrokken categorieën te (blijven) toewijzen. Op 23 mei 2013 heeft het algemeen bestuur besloten om aan dit besluit vast te houden.

Artikel 4 Tariefdifferentiatie voor verharde openbare wegen

Het algemeen bestuur van een waterschap kan in een aantal gevallen besluiten om de belastingtarieven zoals die voor de categorieën natuurterreinen, overig ongebouwd en gebouwd zijn vastgesteld, te differentiëren. Dat wil zeggen: hoger of lager vast te stellen. De bevoegdheid om tarieven te differentiëren is een facultatieve bevoegdheid van het algemeen bestuur. De gevallen waarin tariefdifferentiatie is toegestaan, zijn in de Waterschapswet (artikel 122) limitatief genoemd. Ook de mate waarin tarieven gedifferentieerd kunnen worden, is in de wet geregeld.

In artikel 122, lid 3, onder c is geregeld dat waterschappen die vóór 1 juli 2012 al een tariefdifferentiatie voor openbare landwegen kenden voor deze wegen een tot 400% hoger tarief mogen vaststellen. Dat is voor AGV niet van toepassing. Daarom geldt voor AGV de beperking die in hetzelfde artikellid onder b wordt gesteld: er mag voor openbare landwegen een tarief worden vastgesteld dat maximaal 100% hoger is dan het tarief voor de categorie overig ongebouwd. Op 23 mei 2013 heeft het algemeen bestuur van AGV besloten het tarief voor verharde openbare wegen met 100% te verhogen. In het algemene deel van deze toelichting onder 8 wordt nader op deze tariefdifferentiatie en de motivatie daarvoor ingegaan.

Artikel 5 Citeertitel

In dit artikel wordt de verordening voorzien van een citeertitel. Deze verordening kan worden aangehaald als Kostentoedelingsverordening Amstel, Gooi en Vecht 2014.

Artikel 6 Overgangsgregeling en inwerkingtreding

Lid 1

Deze Kostentoedelingsverordening Amstel, Gooi en Vecht 2014 wordt voor het eerst toegepast op het belastingjaar dat op 1 januari 2014 aanvangt.

Lid 2

Dit lid bepaalt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van het belastingjaar dat aanvangt op

1 januari 2014. De ingetrokken verordening blijft gelden voor de belastingjaren die daaraan vooraf gingen.