Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerkwartier 2019

Geldend van 08-01-2019 t/m 31-12-2019

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerkwartier 2019

De raad van de gemeente Westerkwartier;

gelezen het voorstel van de Raadsgroep Herindeling van december 2018;

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang en

dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; artikel 2.1.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

B E S L U I T :

vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerkwartier 2019.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten.

  • b.

    Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

  • c.

    Bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4 eerste lid van de wet.

  • d.

    Cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerk-voorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet.

  • e.

    Formele ondersteuning: Ondersteuning door cliënt met een PGB ingekocht van derden op basis van een door het college goedgekeurde overeenkomst en bij natuurlijke personen bovendien in het kader van een hulpverlenend beroep.

  • f.

    Gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet.

  • g.

    Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet.

  • h.

    Informele ondersteuning: Ondersteuning die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

  • i.

    Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

  • j.

    Melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet.

  • k.

    Persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid, sub a t/m g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.

  • l.

    PGB: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet.

  • m.

    Voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening (niet zijnde een maat-werkvoorziening) waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen.

  • n.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 2. Melding

  • 1. Een melding kan door of namens een cliënt vormvrij bij het college worden gedaan.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk dan wel mondeling.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze (onafhankelijke) cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt het uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis (onafhankelijke) cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid van de wet op te stellen en stelt hem gedurende 7 dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 5. Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijke nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn; en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een PGB, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de cliënt het persoonlijk plan, als bedoeld in artikel 4 vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2. van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6 Verslag/uitkomsten van het onderzoek

  • 1. Het college zorgt indien nodig voor een schriftelijk verslaglegging van het onderzoek.

  • 2. Binnen 10 werkdagen na het gesprek verstrekt het college schriftelijk aan de cliënt de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan de uitkomsten van het onderzoek toegevoegd.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen 6 weken na de ontvangst van de melding.

  • 2. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerk-voorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 3. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college neemt het verslag (van het onderzoek) als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      Ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

      De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven; of

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3. Het college verstrekt de maatwerkvoorziening beschermd wonen overeenkomstig de verordening maatschappelijke ondersteuning 2017, de regels omtrent het persoonsgebonden budget in relatie tot beschermd wonen, de regels voor bijdrage in de kosten van beschermd wonen en de beleidsregels van de centrumgemeente Groningen.

  • 4. Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt niet verwacht kon worden maatregelen te treffen die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze alleen verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven:

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten; of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 6. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening.

Artikel 9. Advisering

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:

    • a.

      uit te nodigen om in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te vragen de benodigde informatie te verstrekken;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of te onderzoeken.

  • 2. Het college kan een daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

    • a.

      het een melding of aanvraag betreft van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad c.q. met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 5 is gevoerd;

    • b.

      het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 5 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden;

    • c.

      het college dat gewenst vindt.

Artikel 10. Weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen weg kan nemen;

    • c.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en voor de datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan een cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of ten zij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • g.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • h.

      indien de cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond;

    • i.

      indien er een negatief medisch of ergonomisch advies aan ten grondslag ligt.

  • 2. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:

    • a.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is.

    • b.

      indien de cliënt niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Westerkwartier.

  • 3. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan toegangsdeuren, het aanbrengen van automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van een gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijke toestemming is verleend door het college.

Artikel 11. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of persoonsgebonden budget wordt verstrekt en tevens wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening wordt verstrekt en wat het beoogde doel en resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum, de duur van de verstrekking is en indien van toepassing de omvang (lees: uren);

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • e.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van een persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget ziet;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget, en

    • f.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

Artikel 12. Persoonsgebonden budget

  • 1. Het college verstrekt een persoonsgebonden budget in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.6 tweede en vijfde lid van de wet verstrekt het college geen persoonsgebonden budget voor zover de aanvraag betrekking op heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3. De hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het persoonsgebonden budget gaat besteden.

  • 4. De hoogte van een persoonsgebonden budget wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het persoonsgebonden budget toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot maatwerkvoorzieningen behoren van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

  • 5. De hoogte van een persoonsgebonden budget bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de desbetreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare (materiële) maat-werkvoorziening in natura.

  • 6. Ingeval het gebruik van de voorziening welke met een persoonsgebonden budget is aangeschaft, is beëindigd en de gebruiksduur van de voorziening niet geheel is verstreken, is de budgethouder verplicht de voorziening te retourneren dan wel de restwaarde, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, aan het college te vergoeden.

  • 7. Bij vaststelling van het persoonsgebonden budget wordt rekening gehouden met afschrijvingstermijnen die naar geldende maatschappelijke normen voor de verstrekte voorziening gebruikelijk zijn. Indien de voorziening na afloop van de afschrijvingstermijn nog in goede staat verkeren, dan wordt de gebruiksduur verlengd.

  • 8. De huishoudelijke hulp wordt bij een persoonsgebonden budget vastgesteld in uren en minuten. De volledige werkweek van ingangsdatum tot en met de volledige week van de beëindigingsdatum wordt uitbetaald.

  • 9. Het persoonsgebonden budget voor een roerende woonvoorziening wordt vastgesteld op basis van de geldende prijsafspraken met de leveranciers van voorzieningen of met de betrokken woningbouwvereniging.

  • 10. Bij eenvoudige woningaanpassingen zal, in de situatie dat de persoon met beperkingen tevens eigenaar is van de woning, het persoonsgebonden budget worden vastgesteld op basis van de gehanteerde richtprijzen van de diverse woningbouwverenigingen of ingediende offertes voor dergelijke voorzieningen.

  • 11. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopste compenserende voorziening. Dit bedrag wordt, indien nodig, verhoogd met 25% van de tegenwaarde voor de kosten van onderhoud en reparatie van de voorziening en, indien nodig, een bedrag voor de verzekering.

  • 12. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel, niet zijnde een sportrolstoel, wordt op basis van een offerte vastgesteld op als tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, verhoogd met 25% van de tegenwaarde voor de kosten van onderhoud en reparatie van de voorziening en indien nodig, met de kosten van een verzekering.

  • 13. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals bijvoorbeeld salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten. De hoogte van het PGB wordt afgeleid van het ZIN-tarief en bedraagt maximaal 95% van het ZIN-tarief.

  • 14. Een cliënt ten behoeve van wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betreffende het tarief betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:

    • a.

      deze persoon krijgt een lager tarief betaald voor zijn diensten (informeel tarief);

    • b.

      tussenpersonen en belangenbehartigers mogen niet uit het persoonsgebonden budget worden betaald.

  • 15. Het college kan nadere regels stellen over het persoonsgebonden budget.

Artikel 13. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en PGB’S

  • 1. Een cliënt kan een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn voor een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 2. De bijdrage in de kosten, dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 3. De kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder of op basis van deelovereenkomst maatwerkvoorzieningen Wmo 2015.

  • 4. De hoogte van een persoonsgebonden budget is gelijk aan de kostprijs van het persoonsgebonden budget betreffende de materiële maatwerkvoorziening.

  • 5. In de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 6. Wanneer meerdere Wmo voorzieningen verstrekt worden en/of wanneer er ook voor Wlz-zorg een eigen bijdrage opgelegd wordt, geldt het anticumulatiebeginsel. Het anticumulatiebeginsel bepaalt dat de belanghebbende per 4 weken nooit meer betaalt dan de voor zijn situatie berekende “maximale periodebijdrage”, ongeacht de totale kosten van alle voorzieningen (Wmo en/of Wlz-zorg).

  • 7. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget ten behoeve van een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 1:394 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 8. In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders uit het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet.

  • 9. Bij de bepaling van de hoogte van de maximale periodebijdrage in een bepaald jaar wordt rekening gehouden met het bijdrageplichtig inkomen van de belanghebbende en dat van zijn eventuele partner het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijke ondersteuning is verleend. Onder bijdrageplichtig inkomen wordt in dit besluit verstaan: het inkomen zoals bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De gegevens over het bijdrageplichtig inkomen worden ingewonnen bij de belastingdienst.

  • 10. Voor voorzieningen die in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt kan een eigen bijdrage verschuldigd zijn.

  • 11. Voor voorzieningen die in natura of als persoonsgebonden budget worden verstrekt is een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 12. Voor kosten voor onderhoud, reparatie en/of verzekering van een voorziening kan ook een eigen bijdrage worden opgelegd.

  • 13. In uitzondering op de voorgaande leden is geen eigen bijdrage verschuldigd voor jeugdigen (onder 18 jaar), rolstoelvoorzieningen, het collectief vervoer, verhuiskostenvergoeding, woningaanpassingen in gemeenschappelijke ruimten, tijdelijke huisvesting, huurderving of voorzieningen met een waarde lager dan € 150,-.

  • 14. In uitzondering op lid 12 kan voor woningaanpassingen van jeugdigen onder de 18 jaar wel een eigen bijdrage verschuldigd zijn.

  • 15. De eigen bijdrage voor de voorzieningen hulp bij het huishouden en begeleiding voor zowel in natura als PGB moeten worden betaald zolang één of beide voorzieningen worden gebruikt. De “Kosten van de voorziening per 4 weken” worden als volgt vastgesteld: het aantal uren ontvangen zorg in die 4 weken, vermenigvuldigd met het uurtarief dat het college aan de zorgaanbieders betaalt.

  • 16. Voor voorzieningen die door de gemeente worden gehuurd, wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de voorziening gebruikt wordt. De hoogte wordt berekend door de huurprijs per maand om te rekenen naar een periode van 4 weken.

  • 17. De duur van te betalen eigen bijdrage voor vervoers- en woonvoorzieningen (ZIN/PGB) worden als volgt vastgesteld:

    Kostprijs

    € 150,- tot € 999,-

    - 13 periodes van 4 weken (lees 1 jaar)

    Kostprijs

    € 1.000,- tot € 4.999,-

    - 39 periodes van 4 weken (lees 3 jaar)

    Kostprijs

    € 5.000,- tot € 9.999,-

    - 65 periodes van 4 weken (lees 5 jaar)

    Kostprijs

    € 10.000,- en meer

    - 91 periodes van 4 weken (lees 7 jaar)

  • 18. Voor de hoogte van de bijdrage wordt verwezen naar artikel 3.1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Artikel 14. Controle

  • 1. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.

Artikel 15. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Gecontracteerde aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Het college stelt een vaste prijs of een reële prijs vast voor Wmo-diensten via de Deelovereenkomst Maatwerkvoorzieningen Wmo 2015. Deze prijs is tevens de ondergrens voor een inschrijving in een aanbestedingsprocedure.

  • 2. De vaste of reële prijs moet in de Deelovereenkomst worden vastgesteld overeenkomstig de eisen aan kwaliteit van de dienst, het college moet daarbij rekening houden met continuïteit van de hulpverlening.

  • 3. Het college dient in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening houden met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van personeel;

    • f.

      de kosten van de beroepskracht, waaronder de loonkosten en overige kosten voortvloeiend uit de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst, de kosten van wettelijke verplichtingen ter zake van de arbeid en de overige kosten van wettelijke verplichtingen verbonden aan het leveren van een dienst.

  • 4. Het college dient in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening houden met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • ii.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • iii.

        onderhoud van de voorziening, en

      • iv.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 17. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college kan een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten treffen bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 18. Voorziening Hulp bij het huishouden

  • 1. Voor hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget worden de tarieven als volgt vastgesteld:

    • a.

      voor hulp bij het huishouden basis informeel is het tarief gelijk aan het informele tarief voor begeleiding, namelijk € 15,40;

    • b.

      voor hulp bij het huishouden basis en intensief formeel op basis van maximaal 95% van het zorg in natura tarief dat is vastgesteld in de deelovereenkomst Wmo inkoop.

  • 2. Voor hulp bij het huishouden in de vorm in natura worden de tarieven als volgt vastgesteld:

    • a.

      voor hulp bij het huishouden basis geldt het tarief dat is vastgesteld in de deelovereenkomst maatwerkvoorziening Wmo 2015;

    • b.

      voor hulp bij het huishouden intensief geldt het tarief dat is vastgesteld in de deelovereenkomst maatwerkvoorziening Wmo 2015.

Artikel 19. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2. De jaarlijkse waardering wordt door het college jaarlijks na overleg met de steunpunten mantelzorg vastgesteld.

  • 3. Het college legt in het uitvoeringsplan vast over op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van de cliënten in de gemeente.

Artikel 20. Tegemoetkoming meerkosten of financiële tegemoetkoming 1 als gevolg van beperking of chronische problemen

  • 1. Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben en die een inkomen hebben tot 120% van de bijstandsnorm, jaarlijks een tegemoetkoming van € 300,- een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 2. Het college kan, naast de genoemde situatie artikel 20 lid 1 van deze verordening, op grond van artikel 1.1.1. van de wet (lees: maatwerkvoorziening), op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen een financiële tegemoetkoming voor diverse voorzieningen verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 3. De hoogte van de door het college vast te stellen financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening bedraagt 100% van de voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komende kosten, tot een maximum van € 53.515,- tenzij dit leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

  • 4. De financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing wordt vastgesteld op basis van de door het college geaccepteerde offerte. Wanneer de financiële tegemoetkoming meer dan € 5.000,- bedraagt, moet de aanvrager twee offertes inleveren.

  • 5. De financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten bedraagt € 2.717,-.

  • 6. De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening (woonvoorzieningen van niet bouwkundige of woontechnische aard) bedraagt:

    voor roerende woonvoorzieningen, niet zijnde woningsanering, 100% van de aanschafkosten, tenzij de roerende woonvoorzieningen in natura worden verstrekt.

    voor kosten van woningsanering, afhankelijk van de leeftijd van de stoffering 100% tot nihil. Daarbij geldt het volgende vergoedingsschema:

    1e jaar na aanschaf: 100%

    5e jaar na aanschaf: 50%

    2e jaar na aanschaf: 87,5 %

    6e jaar na aanschaf: 37,5%

    3e jaar na aanschaf: 75%

    7e jaar na aanschaf: 25%

    4e jaar na aanschaf: 62,5%

    8e jaar na aanschaf: 12,5%

    9e jaar en meer na aanschaf: 0%

  • 7. De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening (onderhoud, reparatie en keuring) bedraagt 100% van de voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komende kosten.

  • 8. Het persoonsgebonden budget voor een roerende woonvoorziening wordt vastgesteld op basis van de geldende prijsafspraken met de leveranciers van voorzieningen of met Wold & Waard woonservice.

  • 9. De financiële tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van één woonruimte (artikel 4.8 Verordening) bedraagt maximaal € 5.458,-.

  • 10. De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening (huurderving) bedraagt maximaal € 273,- per maand tot een maximum van 6 maanden en met uitzondering van de eerste maand.

  • 11. De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening (tijdelijke huisvesting) bedraagt maximaal € 546,- per maand met een maximum van 6 maanden.

  • 12. De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening, specifiek voor een woonwagen of woonschip, bedraagt maximaal € 1.194,-.

  • 13. Bij het bepalen van de hoogte van het terug te betalen bedrag van de woningaanpassing na verkoop van een aangepaste woning, wordt uitgegaan van de meerwaarde van 60% van de financiële tegemoetkoming voor de kosten van de aan-en bijgebouw van de woning.

  • 14. Het normbedrag dat per jaar wordt verstrekt voor het gebruik van een bruikleenauto of eigen auto bedraagt € 1.083,-.

  • 15. Het normbedrag voor het gebruik van een bruikleen of eigen rolstoelbus bedraagt € 1.529,-.

  • 16. Het normbedrag dat per jaar wordt verstrekt voor het gebruik van een taxi bedraagt € 1.083,-.

  • 17. Het normbedrag dat per jaar wordt verstrekt voor het gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1.529,-.

  • 18. Indien de vervoersbehoefte van (echt)paren samenvalt, wordt ten hoogste het persoonsgebonden budget voor 1 persoon per (echt)paar toegekend.

  • 19. Voor zover de vervoersbehoefte van (echt)paren niet samenvalt, wordt maximaal anderhalf keer het persoonsgebonden budget van 1 persoon toegekend.

  • 20. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een sport-rolstoel bedraagt € 2.906,- voor de aanschaf van de sportrolstoel zelf en 25% hiervan voor de kosten van onderhoud en reparatie van de voorziening en kan maximaal eens in de 3 jaar worden verstrekt (afhankelijk van de technische staat van de voorziening). Het gehele bedrag wordt in één keer voor de periode van 3 jaar uitgekeerd.

Artikel 21. Tarief individuele begeleiding formeel/informeel (PGB)

  • 1. Het tarief voor individuele begeleiding basis formeel in de vorm van een persoonsgebonden budget bedraagt maximaal € 48,45 per uur.

  • 2. Het tarief voor individuele begeleiding intensief formeel in de vorm van een persoonsgebonden budget bedraagt maximaal € 57,- per uur.

  • 3. Het tarief voor individuele begeleiding informeel in de vorm van een persoonsgebonden budget bedraagt € 15,40 per uur.

Artikel 21a Tarief begeleiding groep formeel/informeel (PGB)

  • 1. Het tarief voor begeleiding groep basis formeel in de vorm van een persoonsgebonden budget bedraagt maximaal € 30,78 per dagdeel.

  • 2. Het tarief voor begeleiding groep intensief formeel in de vorm van een persoonsgebonden budget bedraagt maximaal € 47,88 per dagdeel.

  • 3. Het tarief voor begeleiding groep informeel in de vorm van een persoonsgebonden budget bedraagt € 15,40 per dagdeel.

Artikel 21b. Tarief kortdurend verblijf formeel/informeel (PGB)

  • 1.

    Het tarief voor kortdurend verblijf formeel in de vorm van een persoonsgebonden budget bedraagt maximaal € 87,90 per etmaal.

  • 2.

    Het tarief voor kortdurend verblijf informeel in de vorm van een persoonsgebonden budget bedraagt € 23,10 per etmaal.

Artikel 22 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en PGB’S en misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als dat het persoonsgebonden budget binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid onder a heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maat-werkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.

  • 6. In het geval het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 22a. Opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget

Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijk opschorting voor ten hoogste 13 weken van betalingen uit het persoonsgebonden budget als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid sub, a, d, of e van de wet.

Artikel 22b. Onderzoek kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 23. Algemene bepaling beschermd wonen en opvang

De bepalingen 23 a t/m 23 f gelden uitsluitend voor beschermd wonen en opvang.

Artikel 23a. Begripsomschrijvingen

  • 1. Formele ondersteuning is door de cliënt met een persoonsgebonden budget ingekocht van derden op basis van een door het college goedgekeurde overeenkomst en bij natuurlijke personen bovendien in het kader van een hulpverlenend beroep.

  • 2. Informele ondersteuning is niet-professionele hulp die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

Artikel 23b. Algemene voorziening dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief

Het college draagt binnen het kader van de opvang voor dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief zorg voor de mogelijkheid van kortdurend onderdak, in elk geval met een slaapplaats indien noodzakelijk, en verder al dan niet inclusief voeding, douche en eventueel andere diensten of faciliteiten gedurende de nacht en de dag.

Artikel 23c. Maatwerkvoorziening opvang

  • 1. Een cliënt kan in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang als hij:

    • a.

      feitelijk of residentieel dakloos is; en

    • b.

      niet in staat is zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven; en

    • c.

      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen.

  • 2. Een slachtoffer van huiselijk geweld kan in aanmerking komen voor opvang als deze

    • a.

      slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is; en

    • b.

      18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen; en

    • c.

      geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

  • 3. Het college draagt zorg voor kortdurend voltijdopvang naar aanleiding van een crisissituatie, op voor specifiek dat doel bestemde plekken, voor maatschappelijke opvang gedurende maximaal drie aaneengesloten dagen, en in geval van huiselijk geweld maximaal gedurende tien dagen.

Artikel 23d. Beschermd wonen

Een cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

  • a.

    hij toezicht en begeleiding nodig heeft, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch of psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast, of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen;

  • b.

    een psychische of psychosociale problemen heeft; en

  • c.

    hij niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

Artikel 23e. Regels voor PGB opvang en beschermd wonen

  • 1. Het college verstrekt een PGB in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid van de wet verstrekt het college geen PGB voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3. De hoogte van een PGB:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het PGB gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het PGB toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering; en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 4. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de berekeningswijze van PGB’s. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van zorg en ondersteuning en, voor zover van toepassing, in ieder geval in verband met de te bieden deskundigheid en/of het vereiste opleidingsniveau en/of er gewerkt wordt volgens toepasselijke professionele of kwaliteitsstandaarden.

  • 5. Een cliënt aan wie een PGB wordt verstrekt kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als:

    • a.

      deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet hoger is dan het bij de uitvoering van de Wet langdurige zorg gangbare tarief voor informele hulpverleners;

    • b.

      tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het PGB worden betaald;

    • c.

      is komen vast te staan dat de hulpverlener afkomstig uit het sociaal netwerk in staat is tot het verrichten van de zorg op kwalitatieve, doelmatige en veilige wijze;

  • 6. Het PGB-tarief voor Beschermd wonen is modulair samengesteld en opgebouwd uit de volgende onderdelen: toezicht, begeleiding, persoonlijke verzorging, verpleging en dagbesteding.

  • 7. Dagbesteding is altijd formeel en professioneel.

  • 8. Het PGB-tarief voor het onderdeel 24-uurs toezicht is gelijk aan één wettelijk minimum(uur)loon per dag.

  • 9. De informele tarieven voor de onderdelen begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging zijn gebaseerd op het bij de uitvoering van de Wlz gangbare tarief voor informele hulpverleners.

  • 10. Naast de informele ondersteuning voor de onderdelen in lid 6 genoemd kan ook professionele ondersteuning worden ingekocht. 2

  • 11. Het college geeft bij nadere regels verdere invulling aan het bepaalde in het voorgaande leden.

Artikel 23f. Bijdrage verblijf beschermd wonen

  • 1. Een cliënt is voor verblijf in beschermd wonen een bijdrage verschuldigd.

  • 2. De bijdrage voor beschermd wonen is het maximale bedrag dat overeenkomstig paragraaf drie van hoofdstuk drie van het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 kan worden vastgesteld.

  • 3. Cliënt mag bij opvang niet minder overhouden na het heffen van de bijdrage dan een bedrag aan zak- en kleedgeld, waarbij de zak- en kleedgeld grens gelijk is aan het van toepassing zijnde bedrag, vermeld in artikel 23, eerste lid van de Participatiewet, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie gecorrigeerd met de zorgtoeslag en inclusief vakantiegeld, overeenkomstig volgens artikel 1, eerste lid, onderdeel g van de wet op de zorgtoeslag.

Artikel 23g. Bijdrage verblijf in opvang

  • 1. Een cliënt is voor verblijf in opvang een bijdrage verschuldigd.

  • 2. De bijdrage voor opvang is gelijk aan de kostprijs voor het verblijf, met in achtneming van paragraaf vier van hoofdstuk drie van het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 van de gemeente Groningen.

  • 3. Onder de kostprijs van maatschappelijke opvang wordt de prijs verstaan waarvoor de gemeente opvang voor een cliënt heeft ingekocht.

  • 4. Cliënt mag bij opvang niet minder overhouden na het heffen van de bijdrage dan een bedrag aan zak- en kleedgeld, waarbij de zak- en kleedgeld grens gelijk is aan het van toepassing zijnde bedrag, vermeld in artikel 23, eerste lid van de Participatiewet, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie gecorrigeerd met de zorgtoeslag en inclusief vakantiegeld, overeenkomstig volgens artikel 1, eerste lid, onderdeel g van de wet op de zorgtoeslag.

  • 5. Indien de instelling bij voltijdopvang of crisisopvang aan de cliënt geen voeding verstrekt, dient de instelling de cliënt een bedrag per dag beschikbaar te stellen voor het inkopen van voedingsmiddelen. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag dat het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting jaarlijks berekent als gemiddelde kosten voor voeding per dag.

  • 6. Afwezigheid uit de opvang, anders dan in verband met beëindiging van de opvang, wordt voor de verschuldigdheid van de bijdrage buiten beschouwing gelaten.

  • 7. Een cliënt is geen bijdrage verschuldigd, indien hij een vergoeding voor huisvesting betaalt aan een instelling.

  • 8. Voor dagopvang, nachtopvang en noodopvang voor personen die de huiselijke situatie hebben verlaten in verband met risico´s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld is voor maximaal drie dagen geen bijdrage verschuldigd.

  • 9. Een cliënt is bij maatschappelijke opvang geen bijdrage verschuldigd als hij tijdens zijn verblijf woonkosten is verschuldigd als hoofdbewoner voor de woning die hij heeft verlaten in verband met risico’s voor de veiligheid in verband met huiselijk geweld.

  • 10. De door het college aangewezen instellingen voor maatschappelijke opvang en opvang van personen die de huiselijke situatie hebben verlaten in verband met risico´s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld zijn verplicht de vastgestelde bijdrage van de cliënten te innen in alle gevallen dat de bijdrage niet door de gemeente wordt ingehouden op de bijstandsuitkering of inkomensvoorziening van de cliënt.

  • 11. Het college stelt de bijdrage voor opvang vast.

  • 12. Het college bepaalt bij nadere regeling door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, Wmo 2015 de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of PGB worden vastgesteld en geïnd.

Artikel 24. Klachtregeling

  • 1. De gemeentelijke klachtregeling is ook van toepassing op de afhandeling van klachten van cli-enten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2. Gecontracteerde aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle door hen verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de gecontracteerde aanbieders en indien nodig een periodiek cliënttevredenheidsonderzoek.

Artikel 25. Medezeggenschap bij aanbieders

  • 1. Gecontracteerde aanbieders kunnen een regeling vaststellen voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle door hen verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van gecontracteerde aanbieders door periodieke overleggen en indien nodig met een periodiek cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 26. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 27. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens tweejaarlijks na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 28. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 29. Overgangsrecht

  • 1. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Grootegast 2018, de Verordening maatschappelijke ondersteuning Leek 2017, de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Marum 2018 of de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zuidhorn 2017 of op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2017-2 van de BMWE-gemeenten, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend op grond van de in het eerste lid genoemde verordeningen en waarop nog niet is beslist bij het inwerking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordeningen.

  • 3. Op bezwaarschriften tegen een besluit genomen op grond van de in eerste lid genoemde verordeningen wordt beslist met inachtneming van die verordeningen.

  • 4. Van het gestelde in de leden twee en drie kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 30. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt inwerking op de eerste dag na de bekendmaking ervan.

  • 2. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Westerkwartier 2019.

  • 3. Gelijktijdig met het in werking treden van deze verordening worden de volgende verordeningen vervallen verklaard:

    • a.

      Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Grootegast 2018.

    • b.

      Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leek 2017.

    • c.

      Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Marum 2018.

    • d.

      Verordening maatschappelijke ondersteuning BMWE-gemeenten 2017-2.

    • e.

      Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zuidhorn 2017.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering

van de raad van de gemeente Westerkwartier,

d.d. 2 januari 2019.

F.H. Wiersma, voorzitter, J.L. de Jong, griffier


Noot
1

Op grond van de uitspraak van de CRvB 12-2-2018 ECLI:NL:CRvB:2018:395 is het verstrekken van een financiële tegemoetkoming (weer) mogelijk.

Noot
2

Zie tabellen 1 en 2 voor het formeel en informeel tarief PGB beschermd wonen