Regeling vervallen per 01-01-2018

Algemene subsidieverordening 2008

Geldend van 18-12-2014 t/m 09-10-2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Subsidie: de omschrijving in artikel 4:21, eerste lid, van de Awb;

  • b.

    De raad: de gemeenteraad van de gemeente Wijchen;

  • c.

    Het college: burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen;

  • d.

    De Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • e.

    Organisatie: een rechtspersoon naar burgerlijk recht, die zich zonder winstoogmerk als hoofddoel stelt de behartiging van belangen op één of meer terreinen waarop deze verordening van toepassing is en op grond van deze verordening in aanmerking wil komen voor subsidie of waaraan subsidie is verleend;

  • f.

    Subsidieaanvrager: de organisatie of (groep van) natuurlijke personen die subsidie aanvraagt/aanvragen;

  • g.

    Subsidieontvanger: de organisatie of (groep van) natuurlijke personen waaraan subsidie is verleend;

  • h.

    Subsidieperiode: het in de beschikking tot subsidieverlening vastgestelde tijdvak waarvoor subsidie wordt verleend;

  • i.

    Subsidieaanvraag: de aanvraag om subsidieverlening;

  • j.

    Subsidieplafond: de omschrijving in artikel 4:22 van de Awb

  • k.

    Eenmalige subsidie: een subsidie die wordt verleend voor incidentele en/of onvoorziene activiteiten, die worden gestart binnen twaalf maanden nadat de aanvraag is ingediend, en waaraan geen rechten kunnen worden ontleend voor de daarop volgende jaren.

  • l.

    Per boekjaar verstrekte subsidie: een subsidie met een structureel karakter, inhoudende dat deze wordt verleend voor activiteiten in een kalenderjaar of een bepaald aantal kalenderjaren.

  • m.

    Activiteitenplan: de omschrijving in artikel 4:62 van de Awb.

  • n.

    Egalisatiereserve: een reserve die er toe dient om onvoorziene schommelingen in de bedrijfsvoering van de subsidieontvanger op te vangen;

  • o.

    Budgetsubsidie: een vorm van per boekjaar verstrekte subsidie, waarbij vooraf voor een bepaalde periode een maximum bedrag aan financiële middelen aan een organisatie wordt verstrekt en waarvan de omvang wordt bepaald door de gewenste activiteiten of het prestatieniveau;

  • p.

    Normsubsidie: een vorm van per boekjaar verstrekte subsidie, waarbij vooraf voor een bepaalde periode een maximum bedrag aan financiële middelen aan een organisatie wordt verstrekt, dat is berekend op basis van een aantal objectieve en transparant meetbare eenheden;

  • q.

    Projectsubsidie: een vorm van eenmalige subsidie, waarbij aan een organisatie eenmalig een maximum bedrag aan financiële middelen wordt verstrekt om een vooraf goedgekeurd en een in tijd en omvang afgebakend project uit te voeren;

  • r.

    Waarderingssubsidie: een vorm van subsidie, waarbij aan een organisatie eenmalig of per boekjaar een maximum bedrag aan financiële middelen wordt verstrekt voor activi-teiten zonder deze direct naar aard en inhoud te willen beïnvloeden en waarbij geen verband bestaat tussen de kosten die de organisatie maakt en de omvang van de subsidie;

  • s.

    Prijsindexcijfer: het indexcijfer dat periodiek door het college van burgemeester en wethouder kan worden vastgesteld voor de drempelbedragen in de artikelen 1.4, 1.6, 1.7 en 1.9 van deze verordening;

  • t.

    Bestemmingsreserve: betreft een gevormde reserve voor een nog te verwachten uitgave in een bepaalde periode en voor een vooraf vastgestelde activiteit, dat overigens in het verlengde moet liggen van de doelstelling van de organisatie;

  • u.

    Voorziening: zijn passiefposten in de balans, die een schatting geven van de voorzienbare lasten in verband met risico’s en verplichtingen, waarvan de omvang en/of het tijdstip van optreden op de balansdatum min of meer onzeker zijn en die oorzakelijk samenhangen met de periode voorafgaande aan die datum. Daarnaast behoren tot de voorzieningen de van derden verkregen middelen, die voor een specifiek doel besteed moeten worden;

  • v.

    Innovatiefonds: ingesteld bij raadsbesluit van 31 oktober 2013 ten behoeve van het versterken van de leefbaarheid in de dorpen enerzijds en het versterken van de concurrentiekracht van het midden- en kleinbedrijf anderzijds.

Artikel 1.2 Reikwijdte

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op de volgende soorten subsidies:

    • a.

      Budgetsubsidie;

    • b.

      Normsubsidie;

    • c.

      Projectsubsidie;

    • d.

      Waarderingsubsidie.

  • 2.

    Afdeling 4.2.8 van de Awb is van toepassing op de budgetsubsidie, normsubsidie en waarderingssubsidie;

  • 3.

    Alle subsidies worden uitsluitend verleend aan rechtspersonen naar burgerlijk recht, met uitzondering van de waarderingssubsidie, welke tot een bedrag van € 1.000,-- ook aan natuurlijke personen kunnen worden verleend;

  • 4.

    Voor de in het eerste lid bedoelde subsidies is het college bevoegd beleidsregels vast te stellen;

  • 5.

    De in het eerste lid bedoelde subsidies worden uitsluitend verstrekt in situaties waarin geen sprake is van een voorliggende voorziening;

  • 6.

    Alle bedragen, genoemd in deze verordening, die jaarlijks geïndexeerd kunnen worden, worden gepubliceerd door het college voor aanvang van een nieuw kalenderjaar.

Artikel 1.3 Subsidieplafond

De raad kan jaarlijks bij vaststelling van de begroting voor één of meerdere subsidies een subsidieplafond vaststellen.

Artikel 1.4 Termijn aanvraag om subsidieverlening

  • 1.

    Een aanvraag om verlening van een subsidie per boekjaar moet worden ingediend voor 1 april van het jaar voorafgaand aan de subsidieperiode waarvoor deze subsidie wordt aangevraagd;

  • 2.

    Een aanvraag om verlening van een eenmalige subsidie van € 5.120,-- of hoger moet voor 1 april van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de activiteit plaatsvindt worden ingediend. Op dit drempelbedrag kan een prijsindexcijfer worden toegepast;

  • 3.

    Een aanvraag om verlening van een eenmalige subsidie tot € 5.120,-- moet twaalf weken vóór de start van de activiteiten, waarvoor deze subsidie wordt aangevraagd, worden ingediend. Op dit drempelbedrag kan een prijsindexcijfer worden toegepast;

  • 4.

    Het College kan op verzoek van de subsidieaanvrager uitstel verlenen voor het indienen van een aanvraag om een eenmalige subsidie hoger dan € 5.120,- of een per boekjaar verstrekte subsidie tot 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de activiteit plaatsvindt, mits het verzoek om uitstel uiterlijk op 16 maart is ontvangen.

  • 5.

    Indien, gelezen de gestelde termijn in lid 1 en 2 van dit artikel, 31 maart op een zaterdag, zondag of erkende feestdag valt, dan wordt de eerstvolgende werkdag aangemerkt als 31 maart.

  • 6.

    Wanneer de aanvrager zijn verzoek tot verlening van een per boekjaar te verstrekken subsidie indient na 1 april van het jaar voorafgaand aan de subsidieperiode, dan kan ambtshalve op de subsidie een korting worden toegepast van 25% van het subsidiebedrag, waar de aanvrager zonder deze korting op zou mogen rekenen. De korting bedraagt nooit meer dan € 5.000,-- per verzoek. Als op genoemde termijn van 1 april uitstel is verleend, dan geldt dit lid ook bij overschrijding van de nieuwe gestelde termijn tot indiening van het verzoek.

Artikel 1.5 Termijn aanvraag om subsidievaststelling

  • 1

    Een aanvraag om vaststelling van een per boekjaar verstrekte subsidie moet voor 1 april van het jaar volgend op de subsidieperiode, waarvoor de vaststelling moet worden aangevraagd worden ingediend;

  • 2

    Een aanvraag om vaststelling van een eenmalige subsidie moet binnen twaalf weken na het verstrijken van de subsidieperiode, waarvoor de vaststelling moeten worden aangevraagd worden ingediend;

  • 3

    Het College kan de subsidieaanvrager in bijzondere gevallen uitstel verlenen voor het indienen van een aanvraag om vaststelling van een :

    • 3a)

      eenmalige subsidie met maximaal 12 weken, mits het verzoek om uitstel ten hoogste 10 weken na het verstrijken van de subsidieperiode genoemd in lid 2 is ontvangen.

    • 3b)

      per boekjaar verstrekte subsidie tot 1 juli van het jaar dat volgt op het jaar waarin de activiteit heeft plaatsgevonden, mits het verzoek om uitstel uiterlijk op 16 maart is ontvangen.

  • 4

    Indien, gelezen de gestelde termijn in lid 1 van dit artikel, 31 maart op een zaterdag, zondag of erkende feestdag valt, dan wordt de eerstvolgende werkdag aangemerkt als 31 maart.

  • 5

    Wanneer binnen de gestelde termijn in lid 1 en lid 2 van dit artikel van de subsidieontvanger geen aanvraag tot vaststelling is ontvangen of de wel ontvangen aanvraag niet compleet is (ook niet nà een rappel), dan kan de subsidie ambtshalve op nul Euro worden vastgesteld.

  • 6

    - A Wanneer de aanvrager zijn verzoek tot vaststelling van een per boekjaar verstrekte subsidie indient na 1 april van het jaar volgend op de subsidieperiode, dan kan ambtshalve op de subsidie een korting worden toegepast van 25% van het subsidiebedrag, waar hij zonder deze korting op zou mogen rekenen. De korting bedraagt nooit meer dan € 5.000,-- per verzoek. Als op genoemde termijn van 1 april uitstel is verleend, dan geldt dit lid ook bij overschrijding van de nieuwe gestelde termijn tot indiening van het verzoek.

  • 6

    - B Wanneer de aanvrager de in lid 2 van dit artikel gestelde termijn met 12 weken overschrijdt, dan kan ambtshalve de subsidie op nul Euro worden vastgesteld en worden teruggevorderd.

Artikel 1.6 Besluitvorming

  • 1.

    De in artikel 1.2, eerste lid bedoelde subsidies, worden door het college verleend en vastgesteld voor activiteiten die door de subsidieontvangers worden uitgevoerd;

  • 2.

    De raad neemt, in afwijking van het eerste lid, een besluit over eerste of eenmalige aanvragen om subsidieverlening die hoger zijn dan € 25.600,--. Op dit drempelbedrag kan een prijsindexcijfer worden toegepast;

  • 3.

    De raad neemt, in afwijking van het eerste lid, een besluit over aanvragen om subsidieverlening per boekjaar die hoger zijn dan € 102.240,--. Op dit drempelbedrag kan een prijsindexcijfer worden toegepast.

  • 4.

    Lid 2 en 3 van dit artikel zijn niet van toepassing op besluiten voor het innovatiefonds.

  • 5.

    Ten behoeve van de besluitvorming in het kader van het innovatiefonds kan het bestuur zich bij laten staan door een adviescommissie.

Artikel 1.7 Termijn besluitvorming subsidieverlening

  • 1.

    Over een aanvraag om verlening van een per boekjaar verstrekte subsidie wordt vóór 1 januari van de subsidieperiode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft een besluit genomen;

  • 2.

    Over een aanvraag om verlening van een eenmalige subsidie van € 5.120,-- of hoger wordt vóór 1 januari van de subsidieperiode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft een besluit genomen. Op dit drempelbedrag kan een prijsindexcijfer worden toegepast;

  • 3.

    Over een aanvraag om verlening van een eenmalige subsidie tot € 5.120,-- wordt binnen twaalf weken een besluit genomen. Op dit drempelbedrag kan een prijsindexcijfer worden toegepast.

Artikel 1.8 Termijn besluitvorming subsidievaststelling

  • 1.

    Het college neemt binnen twaalf weken een besluit op een aanvraag voor vaststelling van een per boekjaar verstrekte subsidie;

  • 2.

    Het college neemt binnen zes weken een besluit op een aanvraag voor vaststelling van een eenmalige subsidie;

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid van dit artikel stelt het college de waarderingssubsidie vast overeenkomst artikel 4:43 van de Awb.

Artikel 1.9 Vereisten subsidievaststelling

  • 1.

    Bij de aanvraag om subsidievaststelling zijn de volgende gegevens noodzakelijk:

    • a.

      Een inhoudelijk verslag van de verrichte activiteiten over de afgelopen subsidieperiode, waarbij door de subsidieontvanger tevens een vergelijking wordt gemaakt tussen de beoogde en de gerealiseerde doelstellingen en een toelichting wordt gegeven op de afwijkingen;

    • b.

      Een financieel verslag van de afgelopen subsidieperiode, bestaande uit:

      • i)

        Een exploitatieoverzicht van de baten en lasten;

      • ii)

        Een balans op de laatste dag van de subsidieperiode

      • iii)

        Een toelichting op het exploitatieoverzicht en de balans.

    • c.

      Een schriftelijke verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omtrent de getrouwheid van het financieel verslag indien de subsidie € 76.800,-- of meer bedraagt. Op dit drempelbedrag kan een prijsindexcijfer worden toegepast.

  • 2.

    Bij een aanvraag tot vaststelling van een normsubsidie is lid 1, onder c, niet van toepassing.

Artikel 1.10 Reservevorming Budgetsubsidies

  • 1.

    Het college kan bij de verlening van budgetsubsidies vooraf bepalen of de subsidieontvanger een egalisatiereserve mag of juist moet vormen en welke omvang deze mag of moet hebben;

  • 2.

    Het college kan bij de subsidieverlening bepalen welk bedrag de subsidieontvanger jaarlijks maximaal mag toevoegen aan een egalisatiereserve;

  • 3.

    De egalisatiereserve is aan het eind van het kalenderjaar niet groter dan 10% van de totaal verleende subsidie voor dat jaar;

  • 4.

    Het college kan de subsidieontvanger schriftelijk toestemming verlenen een grotere egalisatiereserve, dan bedoeld in het derde lid van dit artikel, op te bouwen, indien de subsidieontvanger naar het oordeel van het college te maken heeft met buitengewone bedrijfsrisico’s;

  • 5.

    Als de egalisatiereserve hoger is dan het bepaalde in het derde en vierde lid van dit artikel, dan kan het college het bedrag waarmee de norm overschreden wordt, in mindering brengen op de vast te stellen subsidie voor de in het tweede lid bedoelde subsidieperiode of terugvorderen;

  • 6.

    Voor het vormen van een bestemmingsreserve of voorziening is toestemming van het college vereist met als voorwaarde dat deze bestemmingsreserve of voorziening uitsluitend mag worden gevormd voor kosten die verband houden met de doelstelling van de subsidieontvanger.

Artikel 1.11 Indexering vanwege loon- en prijsfluctuaties en CAO-verplichtingen

  • 1.

    De per boekjaar verstrekte subsidies worden jaarlijks door het college gecorrigeerd met een door het college vooraf vastgesteld percentage voor loon- en prijsfluctuaties en CAO-verplichtingen;

  • 2.

    Voor een organisatie die volgens het college op het moment van subsidieverlening structureel voor meer dan 80% afhankelijk is van een gemeentelijke subsidie kan het college een aparte regeling ten aanzien van loon- en prijsfluctuaties en CAO-verplichtingen treffen.

Artikel 1.12

  • 1.

    Op een waarderingssubsidie in het kader van het Innovatiefonds zijn de volgende bepalingen van deze verordening niet van toepassing: artikel 1.1 onder e, 1.2 lid 2, 3 en 5, 1.3, 1.4, 1.5, 1.7, 1.8, 1.9, 1.11, 2.2 en 3.1 lid 3.

  • 2.

    Voor waarderingssubsidies in het kader van het Innovatiefonds stelt het college bij beleidsregel, zoals bedoeld in artikel 1.2, lid 4 van deze verordening, vast voor welke activiteiten deze subsidie wordt verleend. Voor zover van toepassing, wordt hierbij tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, op welke wijze een aanvraag kan worden ingediend en welke gegevens hierbij moeten worden gevoegd, hoe de subsidie wordt berekend, gedurende welk tijdvak subsidie kan worden aangevraagd, de verdeling van de subsidie en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald. Hierbij kan het college een of meerdere subsidieplafonds vaststellen.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om een subsidie in het kader van het Innovatiefonds binnen 26 weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.

  • 4.

    Voor subsidies in het kader van het innovatiefonds wordt alleen een beschikking tot vaststelling van een subsidie gegeven overeenkomstig art. 4:43 van de Awb.

Hoofdstuk 2 Verplichtingen

Artikel 2.1 Algemene verplichtingen

  • 1.

    Het college kan, naast het bepaalde in afdeling 4.2.4 van de Awb, aan de subsidieontvanger verplichtingen opleggen die betrekking hebben op:

    • a.

      De kwaliteit van de ruimtelijke voorzieningen waar de gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      De samenwerking met andere organisaties voor de uitvoering van activiteiten;

    • c.

      Het aantal uren dat een organisatie is opengesteld voor gebruikers of de deelnemers aan de voorgenomen activiteiten;

    • d.

      De groepsgrootte;

    • e.

      De eigen bijdrage die de organisatie verlangt van gebruikers, leden, bezoekers of deelnemers;

  • 2.

    Wanneer gedurende de vastgestelde subsidieperiode wijzigingen optreden in het activiteitenplan waarvoor subsidie is verleend doet de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk beargumenteerd mededeling aan het college;

  • 3.

    Wijzigingen in de rechtsvorm en wijzigingen van de statuten van een organisatie moeten voor dat deze wijzigingen rechtskracht krijgen ter kennis worden gebracht van het college;

  • 4.

    Wijzigingen in de samenstelling van het dagelijks bestuur moeten ter kennis worden gebracht van het college;

  • 5.

    Het college kan aan de subsidieontvanger de verplichting opleggen om besluiten die betrekking hebben op de formatie en bezoldiging van het personeel, het doen van investeringen en het aangaan van meerjarige contracten met derden ter goedkeuring aan het college voor te leggen.

  • 6.

    De subsidieontvanger verleent medewerking aan onderzoeken, die door of in opdracht van de gemeentelijke rekenkamercommissie van de gemeente Wijchen plaatsvinden.

Artikel 2.2 Verplichtingen ten aanzien van vermogensvorming

  • 1.

    Artikel 4:41 van de Awb is van toepassing;

  • 2.

    De hoogte van de vergoeding wordt bepaald naar evenredigheid van de mate waarin de gemeentelijke subsidie tot de vermogensvorming heeft bijgedragen.

Hoofdstuk 3 Weigering, betaling en terugvordering van de subsidie

Artikel 3.1 Weigeringsgronden subsidieverlening

De subsidieverlening kan, naast de weigeringsgronden bedoeld in artikel 4:25, tweede lid, en artikel 4:35 van de Awb, worden geweigerd als er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:

  • 1.

    Het activiteitenplan van de subsidieaanvrager niet in voldoende mate is gericht op de gemeente Wijchen of niet aanwijsbaar ten goede komt aan de inwoners van de gemeente Wijchen;

  • 2.

    De subsidieaanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien, die in strijd zijn met wettelijke regelingen, het algemeen belang of de openbare orde;

  • 3.

    De subsidieaanvrager ook zonder subsidie over voldoende financiële middelen, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

  • 4.

    De subsidieverlening niet past binnen het beleid van de gemeente Wijchen.

Artikel 3.2 Betaling en terugvordering van subsidie

  • 1.

    De subsidie wordt binnen zes weken na de subsidievaststelling betaald onder verrekening van betaalde voorschotten;

  • 2.

    Alle vormen van subsidies worden door het college bij wijze van voorschotverlening betaalbaar gesteld;

  • 3.

    Het verleende voorschot van een eenmalige subsidie bedraagt in totaal niet meer dan 80% van de verleende subsidie. De resterende 20% wordt betaald na de subsidievaststelling;

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in het derde lid van dit artikel bedraagt het verleende voorschot bij een eenmalige waarderingssubsidie 100% van de verleende subsidie per subsidieperiode;

  • 5.

    De verleende voorschotten van een per boekjaar verstrekte subsidie bedragen 100% van de verleende subsidie.

  • 6.

    De voorschotten worden als volgt betaalbaar gesteld:

    • a.

      Bij een eenmalige subsidie binnen zes weken na de subsidieverlening;

    • b.

      Bij een per boekjaar verstrekte subsidie:

      • i)

        Inhoudende een normsubsidie of waarderingssubsidie in de eerste maand van de vastgestelde subsidieperiode;

      • ii)

        Inhoudende een budgetsubsidie in eerste zeven dagen van de eerste maand van ieder kwartaal van de vastgestelde subsidieperiode.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 4.1

In alle gevallen waarin deze verordening niet of onvoldoende voorziet of onduidelijk is treft het college de nodige voorzieningen en/of neemt het college de nodige besluiten, zo mogelijk na de betreffende organisatie te hebben gehoord.

Artikel 4.2

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemakt.

  • 2.

    Op het moment dat deze verordening in werking treedt wordt de Algemene subsidieverordening 2008, versie van 28 januari 2010 volgens raadsbesluit nummer 09 IZ-212 ingetrokken.

  • 3.

    Een subsidieaanvraag die is ingediend voor het in werking treden van deze verordening wordt op grond van de op dat tijdstip geldende regels in behandeling genomen.

Artikel 4.3

Deze verordening kan worden aangehaald als: Algemene subsidieverordening 2008, versie 27 januari 2011, nummer 11 IZ-039

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 11 december 2014.

Algemene subsidieverordening 2008 - Toelichting

Update : 28 januari 2011

Raadsbesluit : 27 januari 2011 / nr.: 11 IZ-039

Gepubliceerd : 2 februari 2011

In deze handleiding wordt de Algemene subsidieverordening 2008 waar nodig voorzien van een toelichting. De artikelen die in deze handleiding niet worden genoemd spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.

De Algemene subsidieverordening 2008 vormt de kapstok van het totale gemeentelijk subsidiebeleid. Het subsidiebegrip wordt in deze verordening niet nader omschreven, omdat hiervan een definitie is opgenomen in artikel 4:21, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In dit artikel wordt onder subsidie verstaan:

De aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

Een verduidelijking van de vier elementen uit het subsidiebegrip:

  • 1.

    De subsidie is een aanspraak op financiële middelen.

  • Het subsidiebegrip van de Awb is van toepassing als er sprake is van overdracht van wettige betaalmiddelen (geld). Het belangrijkste moment is niet de uitbetaling, maar de beslissing van het bevoegde bestuursorgaan dat de voorgenomen activiteiten worden gesubsidieerd. Er is dan sprake van een rechtens afdwingbare aanspraak op financiële middelen. Onder de begripsomschrijving valt niet het “om niet” (= subsidie in natura) leveren van goederen en diensten door de gemeente. Dit betekent dat bijvoorbeeld het gratis of goedkoop beschikbaar stellen van gemeentelijke accommodaties niet onder het subsidiebegrip valt, terwijl een geldelijke tegemoetkoming in de huurkosten wel als een subsidie moet worden gekwalificeerd.

  • 2.

    De subsidie wordt verstrekt door een bestuursorgaan.

  • Onder het subsidiebegrip vallen niet de financiële middelen van particulieren zoals instellingen en fondsen, waarmee activiteiten van andere particulieren mogelijk worden gemaakt.

  • 3.

    De subsidie heeft betrekking op bepaalde activiteiten van de aanvrager.

  • Volgens de wetgever moet er sprake zijn van duidelijk omschreven activiteiten van de subsidieontvanger. Ook het nalaten van activiteiten valt hieronder. Voorbeelden van zaken die buiten het subsidiebegrip vallen zijn o.a. het verschaffen van financiële middelen om te voorzien in de kosten van bestaan, het uitloven van een ere prijs, schadevergoedingen, huursubsidie, tegemoetkoming studiefinanciering en het betalen van lidmaatschapscontributies.

  • 4.

    De subsidie is geen betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

  • Onder het subsidiebegrip vallen niet commerciële transacties en financiële tegenprestaties die zijn afgestemd op de waarde (= markt- of kostprijs) van de verkregen goederen of diensten in het economisch verkeer.

Toelichting op een aantal artikelen uit de Algemene subsidieverordening 2008

Artikel 1.1 en 1.2

In deze artikelen zijn diverse begrippen opgenomen. In de Algemene subsidieverordening 2008 en de daaruit voortvloeiende beleidsregels wordt onderscheid gemaakt tussen eenmalige en per boekjaar verstrekte subsidies. Een subsidie heeft op grond van de Awb een structureel karakter wanneer zij achtereenvolgens vijf jaren of meer is verstrekt. In andere gevallen is sprake van een eenmalige (of incidentele) subsidie. Ten aanzien van de per boekjaar verstrekte subsidies is de gelijknamige afdeling in de Awb van toepassing verklaard. De overige begrippen spreken voor zich.

Er wordt onderscheid gemaakt in vier soorten subsidies:

  • 1.

    Budgetsubsidie: Dit is een vorm van outputsubsidie. Dit betekent dat de overeengekomen prestaties of de te realiseren producten of activiteiten bepalend zijn voor de omvang van de subsidie.

  • 2.

    Normsubsidie: Bij de berekening van deze vorm van subsidie vormen meetbare eenheden de grondslag. Voorbeelden hiervan zijn inwonertal, ledental, aantal gebruikers, aantal deelnemers, aantal te organiseren concerten, percentage huisvestingskosten, maximum omvang organisatie en activiteitenkosten.

  • 3.

    Projectsubsidie: Een projectsubsidie heeft een incidenteel karakter. Het gaat hierbij om kortlopende of eenmalige activiteiten waarbij de looptijd en omvang hiervan duidelijk vooraf zijn vastgelegd.

  • 4.

    Waarderingssubsidie: Door middel van deze vorm van subsidiëring geeft het gemeentebestuur blijk van waardering voor een bepaald initiatief. De omvang van de toe te kennen financiële bijdrage houdt geen direct verband met de daadwerkelijke kosten, die een organisatie moet maken.

Het vijfde lid van artikel 1.2 geeft aan dat subsidies uitsluitend worden verstrekt als geen sprake is van een voorliggende voorziening. Dit houdt in dat men pas voor subsidie komt men in aanmerking komt wanneer andere financiële mogelijkheden in het geheel geen of slechts in beperkte zin resultaat hebben opgeleverd (bijvoorbeeld eigen reserves, hypotheek, sponsoring, fondsenwerving, etc.).

Artikel 1.3

Dit artikel heeft betrekking op het subsidieplafond, d.w.z. het bedrag dat gedurende een bepaalde tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift (artikel 4:22 Awb). De raad stelt jaarlijks de gemeentebegroting vast. In de gemeentebegroting zijn voor verschillende beleidsterreinen, zoals sport, amateurkunst, culturele en maatschappelijke vorming, ouderenwerk, etc. budgetten opgenomen. In de Beleidsregel subsidieverstrekkingen is nader bepaald welke budgetten als subsidieplafond worden aangemaakt. Wanneer het subsidieplafond bij een eventuele subsidieverlening zou worden overschreden heeft het college de bevoegdheid op grond hiervan de subsidieaanvraag te weigeren of de subsidie te verlagen.

Artikel 1.4 t/m 1.9 en artikel 3.2

In het traject van het indienen van een subsidieaanvraag tot aan de uiteindelijke uitbetaling van de subsidie moet onderscheid worden gemaakt tussen per boekjaar verstrekte subsidies en eenmalige subsidies. Dat zelfde onderscheid geldt eveneens voor het traject ten aanzien van de afhandeling van een aanvraag. Tevens speelt hierbij de hoogte van het gevraagde, dan wel het te verlenen subsidiebedrag een rol.

De genoemde termijnen in deze artikelen zijn noodzakelijk om te kunnen garanderen dat het bevoegde bestuursorgaan vóór de start van de activiteiten een besluit kan nemen. Hierbij is rekening gehouden met de noodzakelijk te volgen procedure en eventuele vertragingen die kunnen ontstaan doordat extra gegevens ter beoordeling van de subsidieaanvraag door de aanvragende organisatie moeten worden overlegd.

Samengevat zijn er vier belangrijke elementen in het traject om voor subsidie in aanmerking te komen:

  • 1.

    De aanvraag om subsidieverlening (= het indienen van de subsidieaanvraag)

  • 2.

    Het besluit tot subsidieverlening

  • 3.

    De aanvraag om subsidievaststelling (= het indienen van de subsidieverantwoording)

  • 4.

    Het besluit tot subsidievaststelling

In het geval van een aanvraag om waarderingssubsidie ontbreken stappen 3 en 4. Het besluit tot subsidieverlening is die situatie tevens het besluit tot subsidievaststelling. In alle andere gevallen zijn de genoemde stappen noodzakelijk om voor subsidie in aanmerking te komen.

Artikel 1.5 (subsidievaststelling op nul Euro)

Belangrijke wijziging bij raadsbesluit van 28 januari 2010 is de toevoeging van artikel 1.5, lid 5, namelijk dat de gemeente bevoegd is om de subsidie ambtshalve op nul Euro vast te stellen, als een verzoek tot vaststelling van de subsidie niet of niet tijdig wordt ontvangen (volgens lid 1 en 2 van dit artikel) of niet compleet is (ook niet nà een rappel). Dit is een gemeentelijke bevoegdheid volgens de Algemene wet bestuursrecht. Dus geen verplichting om in dergelijke gevallen ook zo te handelen.

Artikel 1.6 (Besluitvorming meerjarige budgetsubsidie hoger dan € 100.000,-)

Artikel 1.6, lid 3 is in het geval van een besluit over het sluiten van een meerjarige budgetovereenkomst, waarin per boekjaar € 100.000,- subsidie of meer verleend wordt, alleen van toepassing bij de eerste aanvraag. Als de raad instemt met de budgetovereenkomst en de gemeentebegroting voor het volgende boekjaar vaststelt (doorgaans in november van enig jaar) kan in navolgende boekjaren (waar de overeenkomst betrekking op heeft) worden volstaan met een besluit van het college tot verlening van de budgetsubsidie, uiteraard binnen de financieel gestelde kaders. Zie daartoe ook de Beleidsregel subsidieverstrekkingen, artikel 2.2.

Artikel 1.10

Een organisatie heeft de mogelijkheid haar eigen vermogen op te bouwen uit een egalisatiereserve en/of een of meerdere bestemmingsreserve(s). Het begrip egalisatiereserve is uitgelegd in de Algemene subsidieverordening, artikel 1.1. Voorbeeld 1: Wanneer een organisatie voor activiteiten in een bepaald jaar € 100.000,- subsidie ontvangt, dan mag aan het eind van dat jaar de egalisatiereserve niet hoger zijn dan 10% van € 100.000,- = € 10.000,-.

Wanneer een organisatie een hoger bedrag wil reserveren, dan moet dat in de vorm van een bestemmingsreserve waarvoor toestemming van het college is vereist. Een bestemmingsreserve betreft een gevormde reserve voor een nog te verwachten uitgave in een bepaalde periode en voor een vooraf vastgestelde activiteit, dat overigens in het verlengde moet liggen van de doelstelling van de organisatie.

Artikel 2.1

Naast procedurele bepalingen zijn er voor de subsidieaanvragen ook nog andere verplichtingen, die de subsidieaanvrager (kunnen) worden opgelegd.

Artikel 2.2

Artikel 4.41 van de Awb bepaalt dat voorzover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming de subsidieontvangende organisatie een vergoeding verschuldigd is aan het bevoegd bestuursorgaan (college of raad). De situaties waarin dit het geval zal zijn, zijn beschreven in artikel 4:41 van de Awb. De omvang van het bedrag dat de subsidieontvangende organisatie verschuldigd is aan het bestuursorgaan is afhankelijk van de mate waarin het subsidiebedrag heeft bijgedragen tot vermogensvermogen. Het vermogen van een organisatie kan immers ook toenemen door eigen bijdragen van leden, deelnemers of gebruikers, sponsorbijdragen en schenkingen.

Artikel 3.1

Tevens zijn een aantal algemene weigeringsgronden – naast die in de Awb – geformuleerd, die het bevoegde bestuursorgaan (college of raad) de mogelijkheden geven een subsidieaanvraag af te wijzen.

Artikel 4.1

In de Algemene subsidieverordening 2008 zijn veel zaken ten aanzien van de subsidieverlening en subsidievaststelling geregeld. Toch kan het voorkomen dat het college met een situatie te maken krijgt waarin de Algemene subsidieverordening 2008 niet of onvoldoende voorziet of zelfs onduidelijk is. Het college is dan bevoegd om op basis van eigen inzichten, maar na het horen van de belanghebbende organisatie, een besluit te nemen.

Artikel 6.1

Lid 2 en 3 noemen drempelbedragen waarna er naar de raad gegaan moet worden voor een besluit. Voor het innovatiefonds leefbaarheid willen we de beslissingsbevoegdheid bij het college houden, omdat het om uitvoeringsbesluiten gaat, binnen kaders van de raad.

Om te komen tot besluitvorming kan het bestuur zich bij laten staan door een adviescommissie. Dit kan zijn een jury, een bewonerscommissie of een andere vorm van een adviescommissie.

Artikel 12

Lid 1: in dit artikel ontdoen we ons van regelgeving die als knellend ervaren wordt in het kader van het fonds: het streven is om een laagdrempelige regeling te ontwikkelen met zo min mogelijk bureaucratie. Bijzondere toelichting betreft artikel 1.1 e van de huidige verordening: hierin wordt bepaalt dat commerciële activiteiten buiten de werking van de verordening vallen. Het MKB-gedeelte van het fonds is gericht op commerciële bedrijven. Om dit mogelijk te maken dient deze bepaling geschrapt. Voor het leefbaarheidsgedeelte van het fonds is in de beleidsregel een begripsbepaling opgenomen over organisaties. Hier worden de commerciële organisaties uitgesloten voor het leefbaarheidsdeel.

Lid 2: door een aantal artikelen en leden van artikelen buiten werking te stellen in lid 1, moeten een aantal zaken op een andere plek geregeld worden. Dit artikel bepaalt dat we dit doen in de beleidsregel. Het college is bevoegd om beleidsregels vast te stellen. Dit is in de verordening geregeld in art. 2.1 lid 4.

Lid 3: de termijn van 26 weken is gekozen, omdat tussen aanvraag en verlening een procedure zit met communicatie om de openstelling van het fonds voor het leefbaarheidsgedeelte bekend te maken, een tijdvak voor het indienen van aanvragen, een presentatie en tenslotte de beoordeling en vaststelling van de subsidie. Is deze termijn te krap dan kan de gemeente in gebreke gesteld worden op straffe van een dwangsom. De termijn van 26 weken is een maximale termijn. Voor de uitvoering kan voor een kortere termijn gekozen worden.

Lid 4: voor de waarderingssubsidie wordt geen separaat besluit tot verlening gegeven. Dit verkort en vereenvoudigd de procedure en past in de geest van een waarderingssubsidie.