Reglement voor het Waterschap Scheldestromen

Geldend van 19-02-2015 t/m 28-09-2018

Intitulé

Reglement voor het Waterschap Scheldestromen

Provinciale staten van Zeeland en Noord-Brabant,

gelezen het voorstel van gedeputeerde staten van Zeeland d.d. 12 mei 2009, nr. 09018929/8;

overwegende,

dat de waterschappen Zeeuwse Eilanden en Zeeuws-Vlaanderen op 24 juni 2008 een principeovereenkomst tot fusie hebben afgesloten, waarbij zij onder andere hebben afgesproken:

  • -

    dat het gefuseerde waterschap zetelt en kantoor houdt in Middelburg en Terneuzen;

  • -

    dat de werkgelegenheid in het gebied van het waterschap Zeeuws-Vlaanderen in kwalitatieve en kwantitatieve zin minimaal behouden behoort te blijven en dat er gestreefd zou worden, voor zover dit inpasbaar is in de te realiseren efficiencytaakstelling, naar een plus voor Zeeuws-Vlaanderen bovenop de bestaande formatie;

dat de uitgangspunten van provinciale zijde zijn:

  • -

    één toekomstbestendig Zeeuws waterschap;

  • -

    een taakstellend efficiencyvoordeel ad € 4 miljoen en nivellering van tarieven;

  • -

    behoud van regionale werkgelegenheid;

dat ook de provinciale uitgangspunten voldoende geborgd zijn in de afgesloten principeovereenkomst en dat de afspraken in de principeovereenkomst mede de basis vormen voor de oprichting en reglementering van het waterschap Scheldestromen,

gelet op artikel 2 en 6 van de Waterschapswet;

Besluiten:

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Dit reglement verstaat onder:

  • a.

    categorie bedrijven: de categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte;

  • b.

    categorie ingezetenen: de categorie waartoe behoren degenen die hun werkelijke woonplaats in het waterschap hebben als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de wet;.

  • c.

    categorie natuurterreinen: de categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c, van de wet;

  • d.

    categorie ongebouwd: de categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

  • e.

    gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie Zeeland, tenzij in het reglement anders is bepaald;

  • f.

    chamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

  • g.

    wet: Waterschapswet.

Hoofdstuk 2 Gebied, zetel en taak van het waterschap

Artikel 2 Gebied van het waterschap

  • 1.

    Er is een waterschap met de naam waterschap Scheldestromen, verder aan te duiden als het waterschap.

  • 2.

    Het gebied van het waterschap is aangegeven op de bij dit reglement behorende kaart.

  • 3.

    De grenzen van het in het tweede lid bedoelde gebied kunnen nader worden aangegeven op door gedeputeerde staten vast te stellen detailkaarten.

  • 4.

    Van elk van de kaarten, bedoeld in het tweede en derde lid, berust een exemplaar bij het waterschap en bij de provincies Zeeland en Noord-Brabant.

Artikel 3 Vestigingsplaats van het waterschap

Het waterschap is gevestigd in de gemeenten Middelburg en Terneuzen.

Artikel 4 Taak van het waterschap

  • 1.

    De taak van het waterschap is de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover deze taak niet aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen.

  • 2.

    De taak, bedoeld in het eerste lid, omvat de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet.

  • 3.

    De taak, bedoeld in het eerste lid, omvat tevens de zorg voor de openbare wegen buiten de bebouwde kom in de zin van de Wegenwet, voor zover deze zorg niet tot de taak van anderen behoort.

Hoofdstuk 3 De samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur

§ 1. Benaming bestuursorganen

Artikel 5 Benaming bestuursorganen

  • 1.

    In dit reglement wordt:

    • a.

      het algemeen bestuur aangeduid als algemeen bestuur.

    • b.

      het dagelijks bestuur aangeduid als dagelijks bestuur.

    • c.

      de voorzitter aangeduid als dijkgraaf.

    • d.

      de leden van het algemeen bestuur aangeduid als leden van het algemeen bestuur.

    • e.

      de leden van het dagelijks bestuur aangeduid als leden van het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan besluiten of herroepen dat, in afwijking van het eerste lid:

    • a.

      het algemeen bestuur wordt aangeduid als algemene vergadering.

    • b.

      de leden van het algemeen bestuur worden aangeduid als hoofdingelanden.

    • c.

      de leden van het dagelijks bestuur worden aangeduid als gezworenen.

  • 3.

    Bij toepassing van het tweede lid is dit reglement voor de desbetreffende bestuursorganen en bestuurders van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Het algemeen bestuur

Artikel 6 Omvang algemeen bestuur

Het algemeen bestuur bestaat uit 30 leden, waarvan:

  • a.

    23 leden die de categorie ingezetenen vertegenwoordigen;

  • b.

    3 leden die de categorie ongebouwd vertegenwoordigen;

  • c.

    1 lid die de categorie natuurterreinen vertegenwoordigt;

  • d.

    3 leden die de categorie bedrijven vertegenwoordigen.

Artikel 7 Benoeming vertegenwoordigers geborgde zetels

  • 1.

    Voor de categorie ongebouwd worden door het bestuur van de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie 3 vertegenwoordigers benoemd.

  • 2.

    Voor de categorie natuurterreinen wordt door het Bosschap 1 vertegenwoordiger benoemd.

  • 3.

    Voor de categorie bedrijven worden door de Kamer van Koophandel op voordracht van de regionale raad van de regio Zuid-West 3 vertegenwoordigers benoemd.

Artikel 8 Reglement van orde

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.

  • 2.

    In het reglement van orde worden in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, de openbaarheid van de vergaderingen, het vergader- en het besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

§ 3. Het dagelijks bestuur

Artikel 9 Omvang dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur bestaat uit de dijkgraaf en een door het algemeen bestuur te bepalen aantal andere leden dat ten minste 3 en ten hoogste 5 bedraagt.

Artikel 10 Benoeming leden dagelijks bestuur

  • 1.

    Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 41, tweede lid van de wet.

  • 2.

    De tot lid van het dagelijks bestuur benoemde wordt geacht de benoeming niet aan te nemen, indien op de tiende dag na kennisgeving van de benoeming door middel van een aangetekende brief nog geen mededeling van hem is ontvangen dat hij de benoeming aanvaardt.

  • 3.

    Wanneer de benoeming niet is aangenomen, geschiedt zo spoedig mogelijk een nieuwe benoeming.

  • 4.

    De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt geschiedt zo spoedig mogelijk nadat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is vervuld, tenzij het algemeen bestuur besluit het aantal leden van het dagelijks bestuur te verminderen.

Artikel 11 Ingang benoeming leden dagelijks bestuur

  • 1.

    In het geval van artikel 10, eerste lid, gaat de benoeming van degene, die de benoeming tot lid van het dagelijks bestuur heeft aangenomen, in op het tijdstip waarop tenminste de helft van het aantal leden van het dagelijks bestuur, niet zijnde de dijkgraaf, zijn benoeming heeft aangenomen of, indien de aanneming van de benoeming op een later tijdstip plaatsvindt, op dat tijdstip.

  • 2.

    Vanaf het tijdstip van aftreden van de leden van het dagelijks bestuur tot het tijdstip waarop tenminste de helft van het aantal leden van het dagelijks bestuur, niet zijnde de dijkgraaf, de benoeming heeft aangenomen, treedt de voorzitter (dijkgraaf) in de plaats van het dagelijks bestuur.

Artikel 12 Ontslag op eigen initiatief

  • 1.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 2.

    Het ontslag gaat in met ingang van de dag, gelegen een maand na de dag waarop hij zijn ontslag heeft genomen of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aangenomen.

Artikel 13 Vervanging leden dagelijks bestuur

  • 1.

    Bij langdurige afwezigheid van een lid van het dagelijks bestuur, of indien een lid van het dagelijks bestuur met de waarneming van het ambt van voorzitter (dijkgraaf) is belast, kan hij worden vervangen door een lid van het algemeen bestuur, aan te wijzen door het algemeen bestuur.

  • 2.

    Degene die gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken voor een lid van het dagelijks bestuur heeft waargenomen, geniet een vergoeding ten bedrage van de voor dat lid vastgestelde bezoldiging. De vergoeding wordt verminderd met hetgeen als lid van het algemeen bestuur als vergoeding wordt ontvangen.

Artikel 14 Reglement van orde

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast, dat aan het algemeen bestuur wordt toegezonden.

  • 2.

    In het reglement van orde worden voor de vergaderingen in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, het vergader- en besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

§ 4. De dijkgraaf

Artikel 15 Benoeming dijkgraaf

  • 1.

    Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de dijkgraaf als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de wet, wordt opgemaakt, wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd.

  • 2.

    Indien de aanbeveling uit meer dan één persoon bestaat, wordt over iedere plaats op de aanbeveling afzonderlijk gestemd.

  • 3.

    Voor de toepassing van artikel 46, derde en vijfde lid, van de wet wordt onder gedeputeerde staten verstaan: gedeputeerde staten van Zeeland.

  • 4.

    Samen met de aanbeveling voor de benoeming van de dijkgraaf wordt een uittreksel uit de notulen van de gehouden stemming aan gedeputeerde staten van Zeeland gezonden.

  • 5.

    De aflegging van de eed (verklaring en belofte), bedoeld in artikel 50 van de wet, vindt plaats in handen van de Commissaris van de Koning in de provincie Zeeland.

Artikel 16 Woonplaats dijkgraaf

  • 1.

    De dijkgraaf heeft zijn werkelijke woonplaats in het gebied van het waterschap.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan voor de duur van een jaar ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid. De ontheffing kan in bijzondere gevallen, telkens met een periode van maximaal een jaar, worden verlengd.

§ 5. De secretaris

Artikel 17 Taken en bevoegdheden

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt in een instructie nadere regels over de taak en de bevoegdheden van de secretaris.

  • 2.

    33, eerste en tweede lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 De heffing ter bekostiging van het wegenbeheer

Artikel 18 Wegenheffing

Ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak ter zake van het wegenbeheer wordt een heffing geheven van hen die:

  • a.

    ingezetenen zijn;

  • b.

    krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

  • c.

    krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen;

  • d.

    krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken.

Artikel 19 Kostentoedeling wegenbeheer

  • 1.

    Bij de toedeling van het kostendeel, bedoeld in artikel 122b, eerste lid, van de wet, zijn de artikelen 116, 118, 119, 120 en 121 van de wet van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De toedeling van het kostendeel voor de categorieën, bedoeld in artikel 18, onderdeel b tot en met d, wordt bepaald overeenkomstig het daaromtrent bepaalde in het Waterschapsbesluit.

Hoofdstuk 5 Toezicht

Artikel 20 Toezichtsbevoegdheid

Voor de toepassing van de bepalingen in de Waterschapswet met betrekking tot het toezicht op het waterschapsbestuur, wordt onder gedeputeerde staten verstaan: gedeputeerde staten van de provincie Zeeland.

Artikel 21 Meldingen

Het dagelijks bestuur zendt aan gedeputeerde staten in elk geval ter kennisneming besluiten tot:

  • a.

    aanleg of verbetering van waterstaatswerken waarvan in betekenende mate een wijziging van de bestaande waterstaatkundige situatie te verwachten is, voor zover deze niet reeds aan goedkeuring zijn onderworpen;

  • b.

    oprichting of deelneming in een rechtspersoon;

  • c.

    de notulen van de vergaderingen van het algemeen bestuur.

Hoofdstuk 6 Overgangsbepalingen

§ 1 Verkiezing en benoeming leden algemeen bestuur

Artikel 22 Toepassing artikel 28 lid 1 Waterschapswet

Het waterschap Zeeuwse Eilanden is ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Waterschapswet belast met de voorbereidingen van de verkiezingen van de leden van het eerste algemeen bestuur van het waterschap Scheldestromen.

Artikel 23 Toepassing artikel 29 lid 1 van de Waterschapswet

  • 1.

    De stemming voor de verkiezing als bedoeld in artikel 22 vindt plaats in een door de dagelijkse besturen van de op te heffen waterschappen gezamenlijk vast te stellen en door gedeputeerde goed te keuren periode vóór de datum van instelling van het waterschap Scheldestromen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 29, tweede lid, van de Waterschapswet.

  • 2.

    Voor de vaststelling van de stemmingsperiode, bedoeld in het eerste lid, en de termijnen, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Waterschapswet, is het daaromtrent bepaalde in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld artikel 29, eerste lid, van de Waterschapswet, zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24 Eerste vergadering algemeen bestuur

  • a.

    De op de datum van instelling van het waterschap Scheldestromen zitting hebbende leden van de algemene besturen van de waterschappen die op deze datum worden opgeheven, treden af met ingang van de datum van instelling van het waterschap.

  • b.

    Het algemeen bestuur van het waterschap Scheldestromen vergadert voor de eerste maal op een door de dijkgraaf ad interim te bepalen dag in de periode van 3 tot en met 7 januari 2011.

§ 2 Bestuurlijke voorbereiding en aanvang waterschap

Artikel 25 Bestuurlijk overleg

  • 1.

    Tot aan de datum van instelling vormen de dagelijks besturen van de op te heffen waterschappen het bestuurlijk overleg onder voorzitterschap van een van de dijkgraven van de op te heffen waterschappen, daartoe aangewezen door de dagelijkse besturen van de op te heffen waterschappen. Het bestuurlijk overleg wijst een secretaris van het bestuurlijk overleg aan.

  • 2.

    Tot de datum van instelling is het bestuurlijk overleg belast met de voorbereiding van de regeling en het bestuur van aangelegenheden, waarvan besluitvorming nodig is voor het volledig kunnen functioneren van het waterschap.

  • 3.

    Tot de in lid 2 bedoelde aangelegenheden behoren in ieder geval de begroting van het waterschap voor 2011, de meerjarenraming, de kostentoedelingsverordening en de belastingverordeningen van het waterschap.

  • 4.

    Het bestuurlijk overleg oefent de bevoegdheden uit die een dagelijks bestuur van een waterschap heeft bij de voorbereiding van de in lid 2 bedoelde besluitvorming.

  • 5.

    Het bestuurlijk overleg betrekt de algemene besturen van de op te heffen waterschappen bij de voorbereiding van de besluitvorming van de in lid 3 nader aangeduide aangelegenheden, waarvoor de algemene besturen eventueel in gezamenlijke vergadering bijeen kunnen komen. Het bestuurlijk overleg kan de algemene besturen ook bij voorbereiding van besluitvorming van andere aangelegenheden betrekken.

Artikel 26 Interim-dijkgraaf

Tot aan het tijdstip waarop de benoeming van de dijkgraaf, bedoeld in artikel 46 van de Waterschapswet, heeft plaatsgevonden, treedt een interim-dijkgraaf op. Deze interim-dijkgraaf wordt door gedeputeerde staten benoemd op aanbeveling van het Bestuurlijk overleg.

Artikel 27 Interim-secretaris

Tot het tijdstip waarop de benoeming van de secretaris, bedoeld in artikel 53 van de wet, ingaat, is de secretaris van het bestuurlijk overleg interim-secretaris en oefent deze de bevoegdheden ex artikel 55 van de wet uit.

§ 3 Overgangsrecht

Artikel 28 Rechtskracht voorschriften en uitoefening bevoegdheden

  • 1.

    De op de dag, voorafgaande aan de datum van instelling van het waterschap, voor een overgaand gebied geldende waterschapsvoorschriften en –besluiten behouden hun rechtskracht voor dat gebied totdat deze door het bevoegde gezag van het waterschap zijn ingetrokken.

  • 2.

    Met ingang van de datum van instelling en zolang de in het eerste lid bedoelde voorschriften en besluiten gelden, oefenen de in het waterschap bevoegde bestuursorganen en ambtenaren van het ingestelde waterschap de bevoegdheden uit welke bij die voorschriften en besluiten aan overeenkomstige organen en ambtenaren van de opgeheven waterschappen waren toegekend.

Artikel 29 Voorschriften van toepassing op algemeen bestuur

  • 1.

    Voor de vergaderingen van het algemeen bestuur geldt het reglement van orde van het algemeen bestuur van het ex artikel 28 eerste lid van de wet aangewezen waterschap totdat dit door een ander reglement is vervangen.

  • 2.

    Op de leden van de algemene vergadering zijn de regelingen inzake vergoedingen en overige rechten en plichten van het ex artikel 28 eerste lid van de wet aangewezen waterschap van toepassing totdat deze door andere regelingen zijn vervangen.

Artikel 30 Rechtspositieregeling van de ambtenaren

  • 1.

    Voorafgaand aan de datum van instelling van het waterschap stellen de dagelijkse besturen van de op te heffen waterschappen, na georganiseerd overleg met vertegenwoordigers van de ambtenarenorganisaties, een sociaal statuut vast.

  • 2.

    Met ingang van de datum van instelling van het waterschap zijn de secretarissen van de op te heffen waterschappen als zodanig van rechtswege eervol uit hun ambt ontslagen.

  • 3.

    Met ingang van de datum van instelling van het waterschap gaan de secretarissen, de ambtenaren en het overige personeel van de op te heffen waterschappen over in dienst van het waterschap. De plaatsing in functie, met uitzondering van de functie van secretaris, geschiedt overeenkomstig de bepalingen van het sociaal statuut. Voorzieningen, de verdere voorbereiding van de overgang van de ambtenaren en overig personeel betreffende zijn onderwerp van het in lid 1 bedoelde georganiseerd overleg en van overleg met de ondernemingsraden van de op te heffen waterschappen.

Artikel 31 Kostentoedelingsverordening

  • 1.

    Het bepaalde in artikel 28 is niet van toepassing op de kostentoedelingsverordening zoals bedoeld in artikel 120 en 122b van de wet.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt binnen een maand na de datum van instelling van het waterschap een kostentoedelingsverordening zoals bedoeld in artikel 120 en 122b van de wet vast, die met ingang van genoemde datum zal gelden voor het ingestelde waterschap.

Artikel 32 Belastingverordeningen

  • 1.

    Het bepaalde in artikel 28 is niet van toepassing op belastingverordeningen zoals bedoeld in artikel 113 van de wet. Ten aanzien van overgaand gebied houden deze verordeningen op te gelden met ingang van de datum van instelling van het waterschap, doch zij behouden hun rechtskracht voor de belastingjaren welke vóór die datum zijn aangevangen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan binnen drie maanden na de datum van instelling van het waterschap ingevolge het bepaalde van artikel 110 van de wet besluiten tot vaststelling van een nieuwe verordening die met ingang van genoemde datum zal gelden voor het gebied van het ingestelde waterschap.

Artikel 33 Overgang rechten en verplichtingen

  • 1.

    Met ingang van de datum van instelling van het waterschap gaan alle rechten en verplichtingen van de op te heffen waterschappen over op het in te stellen waterschap, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.

  • 2.

    Wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij een op te heffen waterschap betrokken is, worden met ingang van de datum van instelling voortgezet door of tegen het in te stellen waterschap.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur doet, ingeval op grond van het eerste lid registergoederen overgaan, de overgang van de betrokken registergoederen onverwijld in schrijven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 34 Jaarrekening

  • 1.

    Zo spoedig mogelijk na de datum van instelling van het waterschap maakt het dagelijks bestuur de laatste jaarrekeningen van de opgeheven waterschappen in ontwerp op.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde rekeningen worden zo spoedig mogelijk door het algemeen bestuur vastgesteld.

  • 3.

    Op de jaarrekening van een opgeheven waterschap zijn de door het opgeheven waterschap vastgestelde verordeningen ex artikel 108 en artikel 109 van de wet en overige door het desbetreffende algemene bestuur vastgestelde voorschriften en beleidsregels inzake administratie en controle van toepassing, met dien verstande dat de daarbij aan het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur van het opgeheven waterschap toekomende bevoegdheden per datum instelling worden uitgeoefend door respectievelijk het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur van het waterschap. De controle van de jaarrekening en het daarbij verstrekken van een accountantsverklaring en het uitbrengen van een verslag van bevindingen geschiedt door de, door het algemeen bestuur van het opgeheven waterschap ex artikel 109 lid 2 van de wet, aangewezen accountant.

Artikel 35 Archief

Met ingang van de datum van instelling gaan de archiefbescheiden van de op te heffen waterschappen over naar het waterschap Scheldestromen.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 36 Wijzigingen van beperkte strekking

Provinciale Staten van Zeeland zijn rekening houdend met het bepaalde in artikel 6 van de wet bevoegd tot wijziging van dit reglement, tenzij het desbetreffende besluit een regeling bevat van de in artikel 5, tweede lid van de wet genoemde onderwerpen.

In dat laatste geval wordt overeenkomstig artikel 6 van een wet een gelijkluidend besluit genomen door provinciale staten van de provincies Zeeland en Noord-Brabant.

Artikel 37 Citeertitel

Dit reglement wordt aangehaald als Reglement voor het Waterschap Scheldestromen.

Toelichting op het Reglement voor het waterschap Scheldestromen

Oprichting waterschap Scheldestromen

In 2007 is onderzoek gedaan naar de voor- en nadelen van een fusie van de Zeeuwse waterschappen Zeeuwse Eilanden en Zeeuws-Vlaanderen. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat er gronden zijn voor fusie van beide waterschappen, waarbij de provinciale uitgangspunten zijn: één toekomstbestendig Zeeuws waterschap, een taakstellend efficiencyvoordeel ad € 4 miljoen en nivellering van de tarieven en behoud van regionale werkgelegenheid.

Voorafgaand aan de start van het formele overleg tussen provincie en de waterschappen hebben de waterschappen onderling op 24 juni 2008 een principeovereenkomst tot fusie gesloten en hebben zij vervolgens de provincie verzocht bij de verdere besluitvorming rekening te houden met het bepaalde in de principeovereenkomst met o.a. afspraken over twee kantoren en zetels, werkgelegenheid en tarieven.

Aangezien ook de provinciale uitgangspunten voldoende geborgd zijn in de afgesloten principeovereenkomst vormen de afspraken in de principeovereenkomst mede de basis voor de oprichting en reglementering van het waterschap Scheldestromen.

Algemeen

Sinds de totstandkoming van de Waterschapswet in 1991 hebben zich belangrijke ontwikkelingen in het waterbeheer voorgedaan. Zo heeft het beleidsconcept integraal waterbeheer zijn intrede gedaan. Dit betekent dat het waterbeheer gericht is op alle aspecten van watersystemen in hun onderlinge samenhang. Daarnaast kenmerkt integraal waterbeheer zich door de externe samenhang met het beheer van de relevante omgeving van het watersysteem. Dit komt tot uitdrukking in de relaties met andere beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Het waterbeheer richt zich steeds meer van object naar functie. De afgelopen jaren heeft het waterbeheer tevens een sterke impuls gekregen door een aantal externe ontwikkelingen. In 2000 is de Europese kaderrichtlijn water in werking getreden. Deze kaderrichtlijn gaat ook uit van een watersysteembenadering, nu per (internationaal) stroomgebied. De hierboven geschetste ontwikkelingen hebben ook hun weerklank gevonden in de waterschapsorganisatie. Dit komt tot uiting in de vorming van all-in waterschappen (waarbij het kwantiteitsbeheer, de zorg voor de waterkering en het waterkwaliteitsbeheer in dezelfde hand gelegd zijn), maar vooral ook in de schaalvergroting van de waterschappen. Ten tijde van het ontstaan van de Waterschapswet waren er nog ruim 200 waterschappen. Deze waren divers van omvang en ook de taken varieerden. Er waren veel waterschappen waaraan slechts één van de waterschapstaken was toebedeeld. Sommige provincies hadden zuiveringsschappen ingesteld voor de uitvoering van de waterkwaliteitstaak, of hielden deze taak in eigen hand. Inmiddels heeft een forse stroomlijning en opschaling plaatsgevonden. Sinds 1 januari 2005 telde Nederland nog 26 all-in waterschappen.

Met de Wet modernisering waterschapsbestel (Stb. 2007, 208) is de Waterschapswet afgestemd op deze ontwikkelingen.

Zo worden bijvoorbeeld de taken waterkering en waterhuishouding niet meer afzonderlijk in de wet genoemd en wordt voor deze taken in de wet niet in separate heffingen, maar in een watersysteemheffing voorzien. Het onderscheid aan taken en heffingen is in de huidige waterschapsstructuur niet meer relevant, sterker nog, het past niet meer bij de hedendaagse praktijk van het (integrale) watersysteembeheer. Voor de taak bestaande uit de zorg voor het zuiveren van afvalwater is in de wet voorzien in een zuiveringsheffing.

Naast de voorgaande taken is aan het waterschap in Zeeland van oudsher de zorg voor de wegen buiten de bebouwde kom als neventaak opgedragen, voor zover het beheer niet bij anderen berust.

De wettelijke bevoegdheid waterschappen in te stellen en te reglementeren ligt bij provinciale staten. Artikel 2 van de Waterschapswet bepaalt dat de bevoegdheid tot het opheffen en het instellen van waterschappen, tot regeling van hun taken en inrichting en van de samenstelling van hun besturen en tot de verdere reglementering van waterschappen aan provinciale staten behoort en dat de uitoefening van deze bevoegdheid geschiedt bij provinciale verordening. In verband met het interprovinciale karakter van waterschap Scheldestromen dienen provinciale staten van Zeeland en Noord-Brabant gezamenlijk het reglement vast te stellen. Tussen beide provincies is overeengekomen dat het toezicht op het waterschap berust bij de provincie Zeeland.

De belangrijkste aanpassingen die voortvloeien uit de middels de Wet modernisering waterschapsbestel herziene Waterschapswet richten zich op het volgende.

Ten eerste is in het reglement een uitspraak gedaan over de omvang van het algemeen bestuur. De wet maximeert de omvang van het algemeen bestuur op 30 leden. Het minimum aantal leden is 18.

Ten tweede is in het reglement een keuze gemaakt voor het aantal zetels voor de specifieke belangencategorieën. De wet onderscheidt voor de bestuurssamenstelling drie specifieke belangencategorieën te weten bedrijven, natuurterreinen en agrarisch / overig ongebouwd. De wet geeft aan dat aan deze categorieën minimaal 7 en maximaal 9 zetels moeten worden toegedeeld. Dit zijn de zogenoemde “geborgde zetels”. De overige zetels zijn voor de categorie ingezetenen.

Ten derde zijn in het reglement het aantal geborgde zetels voor elk van de specifieke belangencategorieën bepaald en is de organisatie aangewezen die de leden van de belangencategorie agrarisch en overig ongebouwd benoemd.

Ten vierde is in het reglement een keuze gemaakt voor het al dan niet instellen van de kiesdistricten. Er is voor gekozen om in het reglement geen artikel op te nemen tot het invoeren van kiesdistricten.

Voorgaande onderwerpen worden nader toegelicht bij de artikelgewijze toelichting.

Naast de wijzigingen die voortvloeien uit de Wet modernisering waterschapsbestel is tevens getracht de waterschapsreglementen interprovinciaal te uniformeren. Bij het opstellen van het onderhavige reglement is dan ook gebruik gemaakt van een modelreglement dat door het IPO, in overleg met de Unie van Waterschappen, is opgesteld.

Het onderhavige reglement schept in aansluiting op de Waterschapswet en de daarbij behorende Algemene maatregel van bestuur (Waterschapsbesluit) het kader voor het waterschap, in het bijzonder voor wat betreft de taken en bestuurssamenstelling. Het beperkt zich tot de essentiële aspecten betreffende de inrichting en het functioneren van het waterschap. De belangrijkste onderwerpen die worden geregeld, zijn het gebied, de taak, het bestuur, de verdeling van de geborgde zetels over de specifieke belangencategorieën, het aanwijzen van de organisaties die de vertegenwoordigers voor categorieën bedrijven en ongebouwd mogen benoemen en het toezicht. De kostentoedeling en het kiesrecht wordt thans uitputtender geregeld in de Waterschapswet en het daarbij behorende Waterschapsbesluit.

Om te borgen dat de door de beide waterschappen gemaakte afspraken in de principeovereenkomst betreffende behoud van werkgelegenheid in met name Zeeuws-Vlaanderen, hetgeen ook het provinciale uitgangspunt is, gerealiseerd zullen worden is in het reglement opgenomen dat het waterschap zetelt in Middelburg en Terneuzen (artikel 3).

De keuze voor twee zetels is onlosmakelijk verbonden aan de door de te fuseren waterschappen onderschreven wens tot behoud en verdeling van de werkgelegenheid zoals verwoord in de principeovereenkomst.

Het in het reglement vast leggen dat het waterschap formeel zetel heeft in de twee met name genoemde locaties is onlosmakelijk verbonden met het scheppen van waarborgen voor het in stand houden van werkgelegenheid in de vestigingen op de beide locaties. Dit impliceert dat een significante afwijking van de werkgelegenheidverdeling over de beide locaties waar het waterschap formeel zetelt niet mogelijk is zonder het reglement op het punt van de zetel te wijzigen.

Wijziging van het reglement is slechts mogelijk als, zoals de Waterschapswet het formuleert, daarvoor ‘gronden’ (zwaarwegende argumenten) zijn en de wettelijke procedure als bedoeld in de Waterschapswet wordt gevolgd.

De in de principeovereenkomst opgenomen harde randvoorwaarde dat bij fusie de tarieven in het gebied van het huidige waterschap Zeeuwse Eilanden niet zullen stijgen, terwijl de tarieven in het gebied van het huidige waterschap Zeeuws-Vlaanderen zullen dalen, komt voldoende tegemoet aan de door ons college geformuleerde uitgangspunten inzake een taakstellend efficiencyvoordeel ad € 4 miljoen structureel en nivellering van tarieven.

Uit de door de huidige waterschappen voor te bereiden en door het bestuur van het nieuwe waterschap vast te stellen (meer)jarenbegroting en belastingverordeningen zal blijken of deze doelstelling behaald is.

Ten laatste zijn met het oog op de fusie tussen beide Zeeuwse waterschappen een aantal overgangsbepalingen opgenomen.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Op grond van artikel 1, tweede lid van de Waterschapswet kunnen als “hoofdtaken” aan de waterschappen de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van het afvalwater op de voet van artikel 15a Wet verontreiniging oppervlaktewateren worden opgedragen. In dit reglement is het begrip watersysteem nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de terminologie van de Waterwet. De Waterwet is inmiddels door beide kamers van de Staten-Generaal aangenomen en zal naar verwachting eind 2009 in werking treden. Het zuiveren van het afvalwater is niet nader gedefinieerd omdat deze definitie afdoende is geregeld in de Waterschapswet en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren c.q. de Waterwet.

Hoofdstuk 2 Gebied, zetel en taak van het waterschap

Artikel 2 Gebied van het waterschap

Bij het bepalen van het gebied van het waterschap is acht geslagen op het uitgangspunt voor de bestuurlijke organisatie van de waterstaatszorg, dat bij de vorming van waterschappen zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de waterstaatkundige eenheden. Een waterstaatkundige eenheid bestaat uit een samenhangend stelsel van oppervlaktewateren en gronden (inclusief mensen en gebouwen), die belang hebben bij de instandhouding van dat stelsel.

Het gebied van het waterschap wordt aangegeven op een kaart die deel uitmaakt van het reglement.

Op de kaart zijn de grenzen van het waterschapsgebied zo eenduidig mogelijk vastgelegd.

Er kunnen gebiedsspecifieke situaties zijn waarbij het noodzakelijk is de grens van het waterschapsgebied nauwkeuriger vast te stellen (bijvoorbeeld daar waar de grens door bebouwd gebied loopt). In het reglement is de mogelijkheid opgenomen voor de precieze aanduiding van de grenzen van het waterschapsgebied detailkaarten vast te stellen. Het vaststellen van de detailkaarten is opgedragen aan gedeputeerde staten.

Artikel 3 Vestigingsplaats van het waterschap

Het waterschap functioneert als een organisatorische eenheid, waarbinnen de beide vestigingsplaatsen in het licht van de huisvesting een gelijkwaardige positie innemen. Verwezen zij verder naar het algemene gedeelte van de toelichting.

Artikel 4 Taak van het waterschap

In artikel 1, eerste lid van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. Deze taak wordt vervolgens in het tweede lid nader gespecificeerd in de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op de voet van artikel 3.4 van de Waterwet. In de Waterschapswet worden de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding dus niet meer als aparte taken onderscheiden.

In artikel 4 van het reglement is aangesloten bij de wet en de huidige situatie door aan het waterschap de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op te dragen. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit en na inwerkingtreding Waterwet de zorg voor het grondwater. Onder de zorg voor de waterhuishouding moet ook het regelen van de grondwaterstanden via het peilbeheer van het oppervlaktewater worden gerekend. Het gebruik van de term “zorg voor het watersysteem” benadrukt dat de tot op heden afzonderlijk benoemde taken een nauwe onderlinge samenhang kennen en als één integrale taak moeten worden uitgevoerd. De toekenning van “de zorg voor het watersysteem” aan het waterschap impliceert overigens niet dat alle zorg voor het watersysteem of de watersystemen in het waterschapsgebied aan het waterschap wordt toegekend. Ook andere overheden oefenen taken ter zake uit. In het eerste lid van artikel 4 is daarom aangegeven dat het waterschap verantwoordelijk is voor de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voorzover deze taak niet bij andere publiekrechtelijke lichamen berust.

In artikel 4, tweede lid is ook de zuivering van afvalwater aan het waterschap opgedragen. Sinds 2002 ligt de zorgplicht voor de zuivering van stedelijk afvalwater via artikel 3.4 van de Waterwet al wettelijk bij het waterschap.

In artikel 4, derde lid, is geregeld dat aan het waterschap als reglementaire taak ook de zorg voor de openbare wegen buiten de bebouwde kom in de zin van de Wegenwet is opgedragen, voor zover deze zorg niet tot de taak van anderen behoort, zoals bijvoorbeeld het beheer van de rijkswegen en provinciale wegen. Dit is in meerdere waterschappen in het westen van Nederland het geval en is tevens verankerd in de Wet Herverdeling Wegenbeheer. Tot de wegenzorg behoort onder meer het beheer en onderhoud, de aanleg en verbetering van de betreffende wegen, alsmede de zorg voor de verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 3 De samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur

Algemeen

Dit hoofdstuk geeft een aanvulling op de bepalingen in de Waterschapswet en het Waterschapsbesluit. De wet regelt onder meer de vereisten voor het lidmaatschap van het bestuur, de verkiezingen, nevenfuncties, onverenigbare betrekkingen en het afleggen van de eed (dan wel verklaring en belofte). Voorts bevat de wet bepalingen over de vergaderingen van algemeen en dagelijks bestuur. Het, op de wet gebaseerde, Waterschapsbesluit bevat onder meer regels over rechtspositionele aangelegenheden aangaande de voorzitter, zoals benoeming, schorsing, tijdelijk niet uitoefenen van zijn functie, ontslag, uitkering bij ontslag en aanspraken ingeval van ziekte.

Paragraaf 1. Benaming bestuursorganen

Artikel 5 Benaming bestuursorganen

In artikel 10 van de Waterschapswet is bepaald dat het bestuur van een waterschap bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter, onverminderd hetgeen het reglement bepaalt over de benaming van die onderscheidene bestuursorganen.

Het algemeen bestuur kan besluiten dat de bestuursorganen niet worden aangeduid met de benaming als genoemd in de Waterschapswet, maar met de benaming als genoemd in het tweede lid van deze reglementsbepaling.

Paragraaf 2. Het algemeen bestuur

Artikel 6 Omvang algemeen bestuur en zetelverdeling

In de Waterschapswet is, uit oogpunt van uniformering, maar ook vanwege doelmatigheid en slagvaardigheid, de minimale en maximale omvang van het algemeen bestuur vastgelegd. Het algemeen bestuur kan bestaan uit minimaal achttien en maximaal dertig leden.

Om te garanderen dat daadwerkelijk alle belangencategorieën vertegenwoordigd zijn, dient niet alleen de omvang van het algemeen bestuur in het reglement te worden vast gesteld, maar ook het aantal zetels dat daarbinnen toegekend wordt aan ieder van de specifieke categorieën bedrijven, agrarisch / overig ongebouwd, en natuurterreinen. Op een totale bestuursomvang van minimaal achttien en maximaal dertig zetels dienen op grond van de wet zeven tot negen zetels te worden gereserveerd voor de specifieke categorieën gezamenlijk, waarbij iedere categorie minimaal één zetel toegewezen krijgt om vertegenwoordiging zeker te stellen. De overige zetels zijn voor de categorie ingezetenen.

Met dit stelsel wordt verzekerd (“geborgd”) dat bij de taakuitoefening door het waterschap met alle onderscheiden taakbelangen, de algemene én de specifieke, rekening wordt gehouden. Deze benadering doet recht aan het functionele karakter van het waterschap, dat zich daarmee onderscheidt van de organen van algemene democratie.

Het algemeen bestuur van waterschap Zeeuws-Vlaanderen heeft sinds 1999 25 leden. De algemene vergadering van het zowel qua oppervlakte als qua inwonertal grotere Zeeuwse Eilanden telt sinds 2009 het wettelijk maximum aantal van 30 leden. Aangezien het fusiewaterschap groter is dan het waterschap Zeeuwse Eilanden ligt het voor de hand dat ook het algemeen bestuur van dit waterschap bestaat uit het wettelijk maximum van 30 leden.

23 zetels zijn beschikbaar voor de categorie ingezetenen en 7 geborgde zetels voor de specifieke belangencategorieën bedrijven, agrarisch / overig ongebouwd, en natuurterreinen. Daarmee is een substantieel aantal zetels beschikbaar voor de verkiezingen volgens het lijstenstelsel (categorie ingezetenen). Dit voorziet voldoende in maximalisatie van het aantal verkiesbare zetels ten behoeve van het democratisch gehalte van het waterschapsbestuur en draagt bij aan de transparantie en de herkenbaarheid van het waterschapsbestuur. De gekozen bestuursomvang biedt tevens voldoende mogelijkheden voor regionale spreiding en representativiteit vanuit de diverse regio’s.

Doel van de geborgde zetels is het zekerstellen van de vertegenwoordiging van alle onderscheiden belangen in het waterschapsbestuur.

Op basis van artikel 13 van de Waterschapswet is gekozen vooreen totale bestuursomvang van 30 zetels (het wettelijk toegestane maximum) en de toedeling van 7 geborgde zetels aan de specifieke belangencategorieën bedrijven, agrarisch / overig ongebouwd, en natuurterreinen.

Overwegingen gelet op de Waterschapswet en de Memorie van Toelichting.

Uit de herziene Waterschapswet en de Memorie van Toelichting bij de Wet modernisering waterschapsbestel (paragraaf 7) volgt het volgende:

In het waterschapsbestuur zijn zowel de belangengroepen bij het watersysteembeheer als de belanghebbenden bij de zuivering van afvalwater vertegenwoordigd. Beide groepen hebben immers belang bij de taakuitoefening.

In het bestuur worden de volgende categorieën onderscheiden:

  • -

    Ingezetenen. Zij vertegenwoordigen het belang van de ingezetenen van het waterschap (het kunnen wonen, werken en recreëren in het waterschapsgebied), maar ook het belang van de huiseigenaren en van de lozers van huishoudelijk afvalwater.

  • -

    Bedrijven. Deze categorie dekt de belangen van de eigenaren van bedrijfspanden, plus de belangen van de lozers van bedrijfsafvalwater. Hun belangen betreffen de bescherming van eigendommen tegen wateroverlast en het belang om zich op een verantwoorde manier van hun afvalwater te ontdoen via door het waterschap beheerder rioolwaterzuiveringsinrichtingen.

  • -

    Natuurterreineigenaren. Deze categorie representeert het te beschermen belang van de natuur-(landschappelijke) waarde van natuurterreinen. Dit raakt het kwantitatief en kwalitatief watersysteembeheer.

  • -

    Agrariërs en overige eigenaren ongebouwd (zoals wegen en droge infrastructuur). Deze categorie heeft vanuit de dagelijkse bedrijfsvoeringsbelangen een meer dan gemiddeld belang bij peilbeheer en waterkwaliteit.

Volgens de Waterschapswet wordt voor de bepaling van het aantal zetels van elke categorie in aanmerking genomen “de aard en de omvang van het belang of de belangen die de categorie heeft bij de oefening van de taken van het waterschap”.

De wet geeft hiervoor geen nadere criteria. Volgens de Memorie van Toelichting kan de provincie de mate van diversiteit van de belangen bij de bepaling van het aantal en de verdeling van de (geborgde) zetels betrekken. Volgens de toelichting is de omvang van de betaling geen zelfstandig afwegingscriterium voor de mate van zeggenschap van een categorie. Dat wil echter niet zeggen dat deze factor buiten beschouwing zal blijven in de afweging: de omvang van de betaling is immers ook afgeleid van de mate van belang en kan nog steeds gezien worden als een (zij het globale) indicator daarvoor.

Overwegingen m.b.t. de keuze van het aantal en de verdeling van de geborgde zetels.

De verdeling van de geborgde zetels over de specifieke categorieën bedrijven, agrariërs en natuurterreinbeheerders steunt op de volgende overwegingen:

  • -

    de aard van de belangen van de specifieke categorieën is divers. Derhalve is de taakuitoefening van het waterschap divers in het behartigen van de verschillende belangen. Als zodanig biedt de aard van het belang geen concrete, direct vergelijkbare aanknopingspunten voor het bepalen van de mate van het belang van elke categorie;

  • -

    voor de omvang van het belang van de specifieke categorieën kan mede een aanknopingspunt worden gevonden in de economische waarde (WOZ) van onroerende zaken en, als globale indicatie, de omvang van de betaling van de categorieën (objectiveerbare gegevens);

  • -

    volgens de ijkpunten in het vorig punt komen de categorieën agrariërs en bedrijven in aanmerking voor een gelijk aantal geborgde zetels (3). De categorie natuurterreinbeheerders zou volgens deze ijkpunten niet voor een zetel in aanmerking komen;

  • -

    De wet bepaalt dat iedere categorie, dus ook de categorie natuurterreinbeheerders, met tenminste één zetel wordt geborgd om vertegenwoordiging zeker te stellen;

  • -

    een vergelijking tussen de totale oppervlakte van natuurterreinen in het waterschapsgebied in verhouding tot de totale oppervlakte agrarische gronden levert geen aanknopingspunt op voor het toekennen van meer dan één zetel aan de categorie natuurterreinbeheerders;

  • -

    het staat de belangencategorieën vrij te trachten extra zetels te verwerven via de verkiezingen volgens het lijstenstelsel (en daartoe gericht campagne te voeren).

Hoewel er geen lineaire relatie is tussen zeggenschap en financiering kan worden gesteld dat, nu er een indirecte relatie tussen zeggenschap en betaling blijft bestaan, de verhouding tussen de toe te delen zeggenschap en de mate waarin de kosten door een belangencategorie worden gedragen reëel moet zijn.

Bij de gekozen verdeling van de geborgde zetels is daarvan sprake.

Artikel 7 Benoemen vertegenwoordigers geborgde zetels

Op grond van de Waterschapswet worden de vertegenwoordigers van categorie bedrijven, ter invulling van de geborgde zetels, benoemd door de Kamers van Koophandel. In het waterschapsgebied is de Kamer van Koophandel Zuidwest Nederland bevoegd.

Met het benoemen van de vertegenwoordigers van de categorie natuurterreinen is ingevolge de Waterschapswet het Bosschap belast.

Het voorgaande behoeft op grond van de Waterschapswet en het bijbehorende Waterschapsbesluit niet nader te worden geregeld in het reglement.

Voor categorie agrarisch / overig ongebouwd heeft de wetgever het aan de provincie overgelaten in het reglement de organisatie(s) aan te wijzen die de benoeming doet (doen).

Bij de aanwijzing van de organisatie is rekening gehouden met de verschillende binnen de categorie agrarisch / overig ongebouwd te vertegenwoordigen belangen en de organisatiegraad. Het ligt in de rede om de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) aan te wijzen om de vertegenwoordigers te benoemen in het waterschapsbestuur. ZLTO heeft namelijk een substantiële dekkingsgraad binnen de provincie. De provincie Zeeland kent een substantieel areaal akkerbouw en fruitteelt, en in mindere mate veehouderij. Er wordt vanuit gegaan dat de ZLTO alle belangen binnen de sector (waaronder akkerbouw, fruitteelt en veehouderij) vertegenwoordigt en ook andere (regionale) organisaties met belangen op deze terreinen zoveel mogelijk bij het benoemen van de vertegenwoordigers zal betrekken.

De selectie van de vertegenwoordigers is een verantwoordelijkheid van de benoemende organisatie.

De procedure voor het benoemen van de vertegenwoordigers is geregeld in de ex artikel 14 lid 4 van de Waterschapswet door de organisaties getroffen regelingen omtrent de selectie en benoeming van de vertegenwoordigers van de desbetreffende categorie. Het staat andere in de regio belanghebbende organisaties vrij de ZLTO te benaderen om hierover tot afstemming te komen.

De benoeming is bindend, dat wil zeggen de status van de benoemde kandidaten is gelijk aan die van gekozen kandidaten. Slechts de toetsing door het algemeen bestuur op grond van artikel 24 van de Waterschapswet kan toelating tot het algemeen bestuur verhinderen.

Artikel 8 Reglement van orde

De Waterschapswet geeft in de artikelen 35 tot en met 39 een aantal bepalingen over openbare en besloten vergaderingen en over geheimhouding. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor haar vergaderingen vast. Voor de invulling van dat reglement verdient het aanbeveling zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regelingen, die de Gemeentewet en de Provinciewet kennen omtrent onderwerpen van vergaderorde. Met name wordt hierbij gedacht aan het vergader- en het besluitquorum, de wijze van uitschrijven van een nieuwe vergadering en het opstellen van de agenda, stemrecht van de leden, stemprocedures en het bepalen van de stemuitslag.

Paragraaf 3. Het dagelijks bestuur

Artikel 9 Omvang dagelijks bestuur

Ten aanzien van de omvang van het dagelijks bestuur kan het reglement alleen bepalen hoeveel leden het dagelijks bestuur ten minste en ten hoogste telt. In verhouding tot de omvang van het algemeen bestuur en ter voorkoming van versnippering van bestuurstaken is gekozen voor maximaal 5 bestuursleden exclusief de dijkgraaf. Bij het bepalen van het minimale aantal leden van het dagelijks bestuur (exclusief de dijkgraaf) is het doelmatig en slagvaardig optreden uitgangspunt. In verband hiermee is het minimaal aantal leden bepaald op 3.

Het algemeen bestuur zal door de bandbreedte kunnen bepalen hoe men de vertegenwoordiging uit het algemeen bestuur gestalte wil geven en hoe men de werkzaamheden over de db-leden wil verdelen.

Artikel 10 Benoeming leden dagelijks bestuur

In de (eerste) vergadering van het algemeen bestuur vindt de benoeming plaats van de leden van het dagelijks bestuur niet zijnde de dijkgraaf. De tot lid van het dagelijks bestuur benoemde wordt geacht zijn benoeming niet aan te nemen, indien hij op de tiende dag nadat hij in kennis is gesteld van zijn benoeming zijn benoeming niet heeft aanvaard. Aanvaarding van de benoeming dient te geschieden door middel van een aangetekende brief. Hiermee wordt aangesloten bij het stelsel van fictieve weigering zoals ook opgenomen in de Provinciewet en de Gemeentewet.

In artikel 41, tweede lid van de Waterschapswet is bepaald dat de benoeming van de leden van het dagelijks bestuur plaatsvindt uit het algemeen bestuur. Gedeputeerde staten kunnen hiervan ontheffing verlenen indien het reglement die mogelijk biedt. In het tweede lid is deze mogelijkheid aan gedeputeerde staten gegeven. Dit maakt het mogelijk om geschikte kandidaten voor het dagelijks bestuur te vinden buiten de kring van het algemeen bestuur. Leden van het dagelijks bestuur die op deze wijze zijn benoemd maken daarmee overigens nog geen deel uit van het algemeen bestuur. Dat zou immers leiden tot een wijziging van het aantal zetels van het algemeen bestuur. Voor de leden van het dagelijks bestuur die niet tot het algemeen bestuur behoren gelden op grond van artikel 45 wel de eisen die aan de verkiesbaarheid van leden van het algemeen bestuur worden gesteld alsmede de incompatibiliteiten voor het lidmaatschap van het algemeen bestuur. Ook de verplichting tot het afleggen van de eed of de belofte is op deze leden van het dagelijks bestuur van toepassing. Wel moet worden geregeld dat deze leden van het dagelijks bestuur gelijktijdig met de andere leden af treden. Daarbij dient expliciet te worden opgemerkt dat de leden van het dagelijks bestuur die via de ontheffing van artikel 41, tweede lid, van de wet in het dagelijks bestuur zijn terecht gekomen alleen lid zijn van het dagelijks bestuur. Zij mogen dus alleen de bevoegdheden uitoefenen die horen bij het dagelijks bestuur. Ze zijn geen lid van het algemeen bestuur en kunnen dan ook geen bevoegdheden uitoefenen van het algemeen bestuur.

De invulling van een open gevallen plek in het dagelijks bestuur geschiedt zo spoedig mogelijk. Dit kan anders zijn indien het algemeen bestuur besluit het aantal leden van het dagelijks bestuur te verminderen.

Artikel 11 Ingang benoeming leden dagelijks bestuur

In dit artikel wordt het aanvangstijdstip van de benoeming van de leden van het dagelijks bestuur geregeld alsmede de opvolging van het gehele dagelijks bestuur na de verkiezingen.

Artikel 12 Ontslag op eigen initiatief

Dit artikel vormt een aanvulling op artikel 41 van de wet, waarin het ontslag van de leden van het dagelijks bestuur - met uitzondering van de voorzitter - summier wordt geregeld. De leden van het dagelijks bestuur, die hun ontslag nemen, geven hiervan, om bewijsrechtelijke redenen, schriftelijk kennis aan het algemeen bestuur. Deze bepaling komt overeen met de artikelen 42 en 43 van respectievelijk de Provinciewet en de Gemeentewet. De Waterschapswet bevat terzake geen bepalingen. Uit de aard van de rechtshandeling vloeit voort dat opzegging niet met terugwerkende kracht mogelijk is (vergelijk artikel 43 Gemeentewet en 42 Provinciewet).

Artikel 13 Vervanging leden dagelijks bestuur

Leden van het dagelijks bestuur kunnen worden vervangen door leden van het algemeen bestuur. De vervanging kan door het algemeen bestuur worden geregeld op verzoek van het dagelijks bestuur, het betreffende lid van dat bestuur, of uit eigen beweging. Bepalend is of de vervanging nodig is voor een goede taakvervulling van het betreffende bestuursorgaan. Algemene regels kunnen hiervoor niet worden gegeven. Het tweede lid regelt de vergoeding bij vervanging van een lid van het dagelijks bestuur.

Artikel 14 Reglement van orde

Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast. Een verschil tussen de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur is, dat de vergaderingen van het dagelijks bestuur met gesloten deuren worden gehouden, tenzij dit bestuur anders heeft bepaald. Het reglement van orde voor de vergaderingen kan regels geven over de openbaarheid van de vergaderingen van het dagelijks bestuur (artikel 42 Waterschapswet).

Met de toevoeging van de woorden “en andere werkzaamheden” wordt aangesloten bij wat daaromtrent in de praktijk is gegroeid en hetgeen is bepaald in de Provinciewet en de Gemeentewet. In de reglementen van orde worden meer activiteiten geregeld dan alleen de vergaderingen. Andere werkzaamheden kunnen betrekking hebben op de bekendmaking van besluiten, de schriftelijke afdoening van zaken en de procedurele voorbereiding van de in het dagelijks bestuur te bespreken nota’s.

Paragraaf 4. De dijkgraaf

Artikel 15 Benoeming dijkgraaf

Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de wet, wordt opgemaakt, wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd. Met een open sollicitatie wordt bedoeld een bekendmaking in de daarvoor geëigende kranten en of vakbladen.

Artikel 16 Woonplaats dijkgraaf

De provincie vindt het van belang om aan te sluiten bij regelgeving in het kader van de Provincie- en Gemeentewet. De voorzitter heeft een belangrijke rol bij calamiteiten en om die reden is de woonplaats binnen waterschapsgebied van belang.

Paragraaf 5. De secretaris

Artikel 17 Taken en bevoegdheden secretaris

De vervanging van de secretaris wordt geregeld door het algemeen bestuur. De secretaris zelf is geen bestuursorgaan. Hij is eerste adviseur van het algemeen en dagelijks bestuur. Het algemeen bestuur stelt nadere regels vast omtrent de taak en de bevoegdheid van de secretaris. Hierbij kan het algemeen bestuur artikel 33, eerste en tweede lid van de wet van overeenkomstige toepassing verklaren.

Een soortgelijke regeling is opgenomen in de Gemeentewet (artikel 103, lid 2) en de Provinciewet (artikel 100, lid 2).

Hoofdstuk 4 De heffing ter bekostiging van het wegenbeheer

In dit hoofdstuk worden - gelet op het bepaalde in Hoofdstuk XVIIA, van de wet - enkel nadere regels gesteld met betrekking tot de toedeling van kosten en heffing ter bekostiging van het wegenbeheer.

De toedeling van kosten en heffing ter bekostiging van de watersysteemheffing en de zuiveringsheffing is geregeld in de wet. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om met betrekking tot de laatstgenoemde heffingen in het reglement nadere regels op te nemen.

Artikel 18 Wegenheffing

Op grond van artikel 122a, eerste lid, van de Waterschapswet kan ter behartiging van de wegentaak een heffing worden geheven van de in artikel 122a, tweede lid, van de Waterschapswet, onder a tot en met d, genoemde belangencategorieën. Met deze reglementbepaling is hieraan toepassing gegeven.

Artikel 19 Kostentoedeling wegenbeheer

Dit artikel regelt de systematiek voor de kostentoedeling terzake van het wegenbeheer aan de bij deze taak belanghebbende categorieën, als bedoeld in artikel 122a, tweede lid, van de Waterschapswet.

Met deze reglementbepaling is toepassing gegeven aan artikel 122b van de Waterschapswet.

De systematiek is analoog aan de systematiek die in de Waterschapswet is opgenomen voor de watersysteemheffing.

Hoofdstuk 5 Toezicht

Artikel 20 Toezichtbevoegdheid

In verband met het interprovinciaal karakter van het waterschap moet, ingevolge artikel 164 van de Waterschapswet, in het reglement een regeling over het toezicht worden opgenomen. Aangezien het waterschapsgebied voor het grootste deel op het grondgebied van de provincie Zeeland, en slechts voor een zeer klein deel in de provincie Noord-Brabant is gelegen, is de uitoefening van het in artikel 164 van de Waterschapswet bedoelde toezicht ingevolge titel V van de Waterschapswet hetzij van enige andere vorm van toezicht aan het college van gedeputeerde staten van de provincie Zeeland opgedragen.

Het opdragen van het toezicht aan één bestuursorgaan sluit voorts aan bij het advies “Interbestuurlijk toezicht herijkt” van de Bestuurlijke Werkgroep Alders.

Artikel 21 Meldingen

De opsomming in dit artikel van de door het waterschap te verstrekken informatie is niet limitatief bedoeld. Zo kunnen bijvoorbeeld in de verordening als bedoeld in artikel 3.10 van de Waterwet nadere regels worden gesteld met betrekking tot de door het dagelijks bestuur te verstrekken informatie en (ontwerp)besluiten die al dan niet aan goedkeuring zijn onderworpen.

Voor besluiten die niet aan preventief toezicht zijn onderworpen geeft de Waterschapswet in artikel 156 de mogelijkheid van schorsing, eventueel gevolgd door vernietiging. Gedeputeerde staten kunnen hiertoe spontaan overgaan, dan wel een ingediend verzoekschrift honoreren. Het spontane vernietigingsrecht strekt zich uit over alle waterschapsbesluiten. De wet noemt in artikel 153 – limitatief – de besluiten waartegen belanghebbenden beroep kunnen instellen bij gedeputeerde staten.

Dit zijn:

  • a.

    besluiten omtrent de regeling van de waterbeheersing of tot de aanleg of verbetering van waterstaatswerken die niet aan goedkeuring zijn onderworpen;

  • b.

    besluiten betreffende de legger;

  • c.

    besluiten betreffende de wijziging en vaststelling van de keur.

De regels die gelden voor de uitoefening van het schorsings- en vernietigingsrecht zijn in de Waterschapswet beschreven. De criteria voor vernietiging van een besluit zijn ingevolge het bepaalde in de Waterschapswet en de Algemene wet bestuursrecht: strijd met het recht of het algemeen belang. Om spontaan repressief toezicht mogelijk te maken ten aanzien van in ieder geval de wezenlijke besluiten is een meldingsplicht vastgesteld.

Volgens de Waterschapswet moeten in ieder geval aan gedeputeerde staten worden toegezonden:

  • a.

    besluiten tot vaststelling of wijziging van de keur (artikel 80 van de Waterschapswet);

  • b.

    de begroting en begrotingswijzigingen (artikel 101 van de Waterschapswet);

  • c.

    de rekening (artikel 107 van de Waterschapswet);

  • d.

    de verordeningen met betrekking tot de organisatie van de administratie, het beheer en de controle van de vermogenswaarden alsmede de verordening met regels over periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur (artikel 109b van de Waterschapswet).

Ook op grond van andere wetten bestaan voor de waterschappen verplichtingen tot toezending van besluiten aan gedeputeerde staten. Het reglement vult de wettelijke opsomming aan met een categorie gegevens die van wezenlijk belang is en waarvan derhalve op provinciaal niveau kennis dient te bestaan.

Hoofdstuk 6 Overgangsbepalingen

Paragraaf 1 Verkiezing en benoeming leden algemeen bestuur

De Waterschapswet regelde in het verleden niets over fusies van waterschappen, zodat het ex artikel 133 Grondwet juncto artikel 2 Waterschapswet volledig aan de provincie was om de daarvoor benodigde specifieke regeling te treffen. Met de Wet modernisering waterschapsbestel is één onderdeel nu wel wettelijk geregeld, namelijk de totstandkoming van het nieuwe algemene bestuur per ingang van de fusiedatum (en als gevolg daarvan ook het nieuwe dagelijks bestuur). Dit dient een nieuw verkozen bestuur te zijn, nader geregeld in de artikelen 26 t/m 30 Waterschapswet. Uiteraard zal dit bestuur moeten voldoen aan de door de wet gestelde normen voor het algemeen en dagelijks bestuur (zoals maximaal 30 AB-leden, waarvan maximaal 9 geborgde zetels). Ter voorbereiding en uitvoering van de verkiezingen voor het nieuwe bestuur moet bij het besluit tot instelling van een nieuw waterschap een van de fuserende waterschappen aangewezen worden dat met de voorbereidingen van de verkiezingen belast is (artikel 28 waterschapswet).

Artikel 29 van de Waterschapswet juncto het Waterschapsbesluit geeft de mogelijkheid af te wijken van bepaalde in het Waterschapsbesluit opgenomen termijnen en de stemperiode.

Paragraaf 2 Bestuurlijke voorbereiding

Omdat per ingangsdatum fusie het nieuwe waterschap moet kunnen functioneren zal deze grondig voorbereid moeten worden. Daarvoor is door beide waterschappen zelf een organisatie op poten gezet. Daarnaast dient middels het reglement voor bepaalde zaken een voorbereidingsbestuur geformaliseerd te worden. Voor verkiezingen is dit niet nodig. Bij de instelling moet enkel het waterschap aangewezen worden dat deze verkiezingen formeel moet organiseren en afwikkelen.

In het reglement wordt het bestuurlijk overleg, bestaande uit de dagelijkse besturen van de fuserende waterschappen, als voorbereidingsbestuur geformaliseerd. Het is belast

met de regeling en het bestuur van aangelegenheden, waarvan besluitvorming nodig is voor het volledig kunnen functioneren van het waterschap. Daartoe behoren in ieder geval de begroting, de kostentoedelingsverordening en de belastingverordeningen. Aangezien een begroting etc. zo snel mogelijk door het nieuwe waterschap vastgesteld zal moeten kunnen worden zal een voorziening getroffen moeten worden om deze voorafgaand aan de fusie procedureel te kunnen voorbereiden.

Bijzondere aandacht verdient de functie van dijkgraaf van het nieuwe waterschap. Aangezien per fusiedatum de fuserende waterschappen ophouden te bestaan houden ook de functies van dijkgraaf van deze waterschappen op te bestaan. Het waterschapsbesluit geeft dan ook in artikel 3.21 aan dat zittende dijkgraven ontslagen kunnen worden bij opheffing van hun waterschap. Voor de benoeming door de kroon van een dijkgraaf voor het fusiewaterschap dient ex artikel 46 Waterschapswet het algemeen bestuur van het nieuwe waterschap een aanbeveling op te maken. Een en ander betekent dat voor dat er een nieuwe dijkgraaf benoemd is enige tijd verstreken zal zijn zodat voor de beginperiode van het fusiewaterschap een dijkgraaf ad interim middels, dan wel krachtens, het reglement aangewezen moet worden.

Deze dijkgraaf ad interim zal ex artikel 11 lid 2 van dit reglement vanaf 1 januari 2011 tot de eerste vergadering van het nieuwe algemene bestuur (door de dijkgraaf te beleggen in de periode van 3 tot en met 7 januari 2011), waarin het dagelijks bestuur benoemd moet worden, ook functioneren als dagelijks bestuur.

In het reglement is opgenomen dat de dijkgraaf ad interim door gedeputeerde staten benoemd op aanbeveling van het Bestuurlijk overleg.

Paragraaf 3 Overgangsrecht

Andere onderwerpen die bij een fusie speciale aandacht behoeven zijn door de wetgever niet naar zich toegetrokken, zodat ze tot de bevoegdheid van de provincie zijn blijven behoren. Te denken zij aan typisch overgangsrecht, zoals:

  • -

    overgang van rechten en verplichtingen;

  • -

    geldigheid verordeningen en andere besluiten van de huidige waterschappen voor het nieuwe waterschapschap;

  • -

    terugwerkende kracht voor in 2011 vast te stellen belastingverordeningen;

  • -

    rechtspositie personeel.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 36 Wijzigingen van beperkte strekking

Artikel 6 van de Waterschapswet maakt het mogelijk bij een interprovinciaal waterschap bij reglement te bepalen dat reglementswijzigingen van beperkte strekking kunnen worden opgedragen aan een van de provinciale staten. Artikel 36 voorziet hierin. Alleen reglementswijzigingen die aan goedkeuring van de Minister van Verkeer en Waterstaat onderhevig zijn moeten bij gemeenschappelijke besluitvorming plaatsvinden. Daarvan is sprake als de taken of het gebied van het waterschap wordt gewijzigd.

Ondertekening

Dit besluit is goedgekeurd bij ministerieel besluit van 16 november 2009, nr. CEND/HDJZ-2009/1283 sector WAT, voor wat betreft de vaststelling van het beheergebied en de taken.
Dit besluit treedt bij besluit van gedeputeerde staten van 19 januari 2010, nr. 10001324/18 in werking op 1 maart 2010.
Middelburg, 16 juni 2009
Provinciale Staten van Zeeland,
mevr. drs. K.M.H. PEIJS, voorzitter,
mr. P.R.A. KATSBURG, griffier.
‘s-Hertogenbosch, 2 oktober 2009
Provinciale Staten van Noord-Brabant,
dr. W.B.H.J. VAN DE DONK, voorzitter,
mevr. drs. E.M.W.J. WÖLTGENS, griffier.
Uitgegeven, 2 februari 2010
De provinciesecretaris,,
mr. drs. L.J.M. VERDULT

Reglement Waterschap Scheldestromen - Kaart Beheersgebied

afbeelding binnen de regeling