Gemeenschappelijke regeling Regionale uitvoeringsdienst Zeeland

Geldend van 12-08-2013 t/m 11-10-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Regionale uitvoeringsdienst Zeeland

Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland, de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Borsele, Goes, Hulst, Kapelle, Middelburg, Noord-Beveland, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland, Sluis, Terneuzen, Tholen, Veere en Vlissingen en het dagelijks bestuur van het waterschap Scheldestromen, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft,

Overwegende dat

  • -

    het Rijk, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in 2009 in een package deal afspraken hebben gemaakt over de uitvoering van een basistakenpakket door verscheidene regionale uitvoeringsdiensten;

  • -

    Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland, de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Borsele, Goes, Hulst, Kapelle, Middelburg, Noord-Beveland, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland, Sluis, Terneuzen, Tholen, Veere en Vlissingen en het dagelijks bestuur van het waterschap Scheldestromen op 27 mei 2011 een Bestuursovereenkomst hebben gesloten om te komen tot een voorstel voor de oprichting van een Regionale uitvoeringsdienst Zeeland;

Gelet op

  • -

    Hoofdstuk VI van de Wet gemeenschappelijke Regelingen;

  • -

    de toestemming van provinciale staten van Zeeland, de toestemmingen van de raden van Borsele, Goes, Hulst, Kapelle, Middelburg, Noord-Beveland, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland, Sluis, Terneuzen, Tholen, Veere en Vlissingen en de toestemming van het algemeen bestuur van het waterschap Scheldestromen ex artikel 73, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

Besluitende navolgende gemeenschappelijke regeling te treffen: de Gemeenschappelijke regeling Regionale uitvoeringsdienst Zeeland

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen bestuur: het algemeen bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst, bedoeld in artikel 4;

  • b.

    ambtenaren: ambtenaren, als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet, alsmede degenen die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn;

  • c.

    basistakenpakket: Het basistakenpakket voor regionale uitvoeringsdiensten, versie 2.3 van 25 mei 2011, behorende bij de “package deal” gesloten door het Rijk, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in 2009;

  • d.

    colleges: de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten, gedeputeerde staten van de provincie en het dagelijks bestuur van het waterschap;

  • e.

    dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst, bedoeld in artikel 4;

  • f.

    directeur: de secretaris van de Regionale uitvoeringsdienst, bedoeld in artikel 26;

  • g.

    gemeenten: de gemeenten Borsele, Goes, Hulst, Kapelle, Middelburg, Noord-Beveland, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland, Sluis, Terneuzen, Tholen, Veere en Vlissingen;

  • h.

    provincie: de provincie Zeeland;

  • i.

    regeling: de Gemeenschappelijke regeling Regionale uitvoeringsdienst Zeeland;

  • j.

    Regionale uitvoeringsdienst: het openbaar lichaam bedoeld in artikel 3;

  • k.

    vertegenwoordigende organen: de raden van de gemeenten, provinciale staten van de provincie en het algemeen bestuur van het waterschap, en

  • l.

    waterschap: het waterschap Scheldestromen.

Artikel 2: Belang

De regeling wordt getroffen ter ondersteuning van de colleges bij de uitvoering van hun taken op het gebied van het omgevingsrecht in het algemeen en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in het bijzonder, alsmede de taken op het terrein van vergunningverlening, handhaving en toezicht op grond van de in artikel 5.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde wetten. Voorts wordt de regeling getroffen ter behartiging van de taken voortvloeiend uit het Besluit risico’s zware ongevallen 1999.

HOOFDSTUK 2: REGIONALE UITVOERINGSDIENST ZEELAND

Afdeling 1: Instelling

Artikel 3: Instelling

  • 1.

    Er wordt een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam ingesteld genaamd Regionale uitvoeringsdienst Zeeland.

  • 2.

    De Regionale uitvoeringsdienst is gevestigd te Middelburg.

Artikel 4: Bestuur

Het bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Afdeling 2: Algemeen bestuur

Artikel 5: Hoofdschap

Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van de Regionale uitvoeringsdienst.

Artikel 6: Samenstelling

  • 1.

    De colleges wijzen ieder uit hun midden één lid van het algemeen bestuur aan.

  • 2.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege, zodra men ophoudt wethouder of burgemeester respectievelijk gedeputeerde of commissaris van de Koningin respectievelijk lid van het dagelijks bestuur van het waterschap of dijkgraaf te zijn.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Het lid blijft aan tot het college dat hem heeft aangewezen in zijn opvolging heeft voorzien.

  • 4.

    De colleges wijzen ieder uit hun midden één plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur aan. Het plaatsvervangend lid vervangt het lid, bedoeld in het eerste lid, bij afwezigheid. Hetgeen in deze regeling bepaald is omtrent het lid van een algemeen bestuur, is van overeenkomstige toepassing op het plaatsvervangend lid.

Artikel 7: Stemrecht

  • 1.

    Het lid van het algemeen bestuur, aangewezen door gedeputeerde staten van de provincie heeft zeven stemmen.

  • 2.

    De leden van het algemeen bestuur, aangewezen door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten en door het dagelijks bestuur van het waterschap hebben ieder één stem.

Artikel 8: Reglement van orde

Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.

Artikel 9: Vergaderingen

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste tweemaal.

  • 2.

    Voorts vergadert het algemeen bestuur indien de voorzitter of het dagelijks bestuur het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden waaruit het algemeen bestuur bestaat schriftelijk, met opgaaf van redenen, daarom verzoekt.

Artikel 10: Oproeping

  • 1.

    De voorzitter roept de leden schriftelijk tot de vergadering op.

  • 2.

    Tegelijkertijd met de oproeping brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen met uitzondering van de in artikel 23, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen bedoelde stukken worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.

Artikel 11: Quorum

  • 1.

    1. De vergadering van het algemeen bestuur wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 2.

    2. Indien ingevolge het eerste lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen

  • 3.

    3. Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 12: Immuniteit

De leden van het bestuur van het openbaar lichaam en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van het algemeen bestuur hebben gezegd of aan het algemeen bestuur schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel 13: Vergaderorde

  • 1.

    De voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde in de vergadering en is bevoegd, wanneer die orde op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, deze en zo nodig ook andere toehoorders te doen vertrekken.

  • 2.

    Hij is bevoegd toehoorders die bij herhaling de orde in de vergadering verstoren voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering te ontzeggen.

  • 3.

    Hij kan het algemeen bestuur voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.

Artikel 14: Belangenverstrengeling

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht neemt een lid van het algemeen bestuur niet deel aan een stemming over:

    • a.

      een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken;

    • b.

      de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welks bestuur hij behoort.

  • 2.

    Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen aan de stemming verstaan het inleveren van een stembriefje.

  • 3.

    Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.

Artikel 15: Stemming

  • 1.

    Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;

    • b.

      in een vergadering als bedoeld in artikel 11, tweede lid, voor zover het betreft onderwerpen die in de daaraan voorafgaande, ingevolge artikel 11, eerste lid, niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.

Artikel 16: Besluitvorming

  • 1.

    Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht, met inachtneming van artikel 7.

  • 2.

    Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.

Artikel 17: Stemwijze

  • 1.

    De stemming over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen geschiedt bij gesloten en ongetekende stembriefjes.

  • 2.

    Indien de stemmen staken over personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt, wordt in dezelfde vergadering een herstemming gehouden.

  • 3.

    Staken bij de stemming, bedoeld in het tweede lid, de stemmen opnieuw, dan beslist terstond het lot.

  • 4.

    De overige stemmingen geschieden bij hoofdelijke oproeping, indien de voorzitter of een van de leden dat verlangt. In dat geval geschieden zij mondeling.

  • 5.

    Bij hoofdelijke oproeping is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden verplicht zijn stem voor of tegen uit te brengen.

  • 6.

    Indien over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, is het aangenomen.

  • 7.

    Tenzij de vergadering voltallig is, wordt bij staking van stemmen, behoudens bij stemming over personen, het nemen van een besluit uitgesteld tot een volgende vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend.

  • 8.

    Indien de stemmen staken in een voltallige vergadering of in een ingevolge het zevende lid opnieuw belegde vergadering, is het voorstel niet aangenomen.

  • 9.

    Onder een voltallige vergadering wordt verstaan een vergadering waarin alle leden waaruit het algemeen bestuur bestaat, of hun plaatsvervangers, voor zover zij zich niet van deelneming aan de stemming moesten onthouden, een stem hebben uitgebracht.

Artikel 18: Ambtelijke bijstand

Het algemeen bestuur regelt op welke wijze ambtelijke bijstand wordt verleend aan de leden van het algemeen bestuur.

Artikel 19: Openbaarheid vergaderingen

  • 1.

    De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar. De deuren worden gesloten wanneer een vijfde gedeelte van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

  • 2.

    Van een vergadering met gesloten deuren wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt, dat niet openbaar wordt gemaakt tenzij het algemeen bestuur anders beslist.

Artikel 20: Besluitvorming in besloten vergadering

  • 1.

    In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd, noch een besluit worden genomen, ter zake van de begroting, de wijzigingen daarvan en de jaarrekening.

  • 2.

    In een besloten vergadering kan evenmin worden beraadslaagd, noch een besluit worden genomen, over het ontslag van leden van het dagelijks bestuur en de voorzitter.

  • 3.

    In een besloten vergadering kan geen besluit worden genomen ter zake van:

    • a.

      het aangaan van geldleningen, het uitlenen van gelden en het aangaan van rekening-courantovereenkomsten;

    • b.

      het kopen, ruilen, vervreemden, bezwaren en verpanden van eigendommen;

    • c.

      het doen van een uitgaaf voordat de begroting of de begrotingswijziging waarbij deze uitgaaf is geraamd, is goedgekeurd.

Artikel 21: Ontslag

De colleges kunnen ieder het door hen in het algemeen bestuur aangewezen lid te allen tijde ontslaan wanneer dit lid het vertrouwen van het betreffende college niet langer bezit. Op het ontslagbesluit is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Afdeling 3: Dagelijks bestuur

Artikel 22: Samenstelling

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en vier andere door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen leden, waarbij:

    • a.

      het lid van het algemeen bestuur aangewezen door gedeputeerde staten van de provincie wordt aangewezen als lid van het dagelijks bestuur;

    • b.

      het lid van het algemeen bestuur aangewezen door het dagelijks bestuur van het waterschap wordt aangewezen als lid van het dagelijks bestuur;

    • c.

      een lid van het dagelijks bestuur wordt aangewezen uit de leden van het algemeen bestuur aangewezen door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Borsele, Goes, Kapelle, Noord-Beveland, Reimerswaal en Tholen;

    • d.

      een lid van het dagelijks bestuur wordt aangewezen uit de leden van het algemeen bestuur aangewezen door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Middelburg, Schouwen-Duiveland, Veere en Vlissingen, en

    • e.

      een lid van het dagelijks bestuur wordt aangewezen uit de leden van het algemeen bestuur aangewezen door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Hulst, Sluis en Terneuzen.

  • 2.

    Degene die ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn.

  • 3.

    Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur vacant of beschikbaar komt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid. Gaat het openvallen van een plaats in het dagelijks bestuur gepaard met het openvallen van een plaats in het algemeen bestuur, dan wordt het aanwijzen van een nieuw lid in het dagelijks bestuur uitgesteld totdat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is bezet.

Artikel 23: Vergaderingen

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert zo vaak de voorzitter het nodig oordeelt of tenminste één lid daar de voorzitter om verzoekt.

  • 2.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar.

  • 3.

    Ieder lid heeft één stem.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur besluit bij volstrekte meerderheid van stemmen.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

Artikel 24: Ontslag

Het algemeen bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur, met uitzondering van de voorzitter, ontslag verlenen, indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten. Op het ontslagbesluit zijn de artikelen 4:8 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Afdeling 4: Voorzitter

Artikel 25: Aanwijzing

  • 1.

    De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen voor een periode van vier jaar. Een voorzitter kan maximaal twee aaneensluitende termijnen worden aangewezen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan de voorzitter ontslag verlenen, indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Op het ontslagbesluit zijn de artikelen 4:8 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 3.

    Indien het voorzitterschap tussentijds vacant komt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuwe voorzitter aan voor een periode van vier jaar. Tot in de benoeming van een nieuwe voorzitter is voorzien treedt de plaatsvervangend voorzitter als voorzitter op. Indien ook de positie van plaatsvervangend voorzitter vacant is, voorziet het dagelijks bestuur in de tijdelijke waarneming van het voorzitterschap.

  • 4.

    Uit de andere leden als bedoeld in artikel 22, eerste lid, wordt een plaatsvervangend voorzitter aangewezen door het algemeen bestuur. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangend voorzitter.

Afdeling 5: Secretaris

Artikel 26: Benoeming, schorsing en ontslag

  • 1.

    De secretaris wordt door het algemeen bestuur benoemd. In afwijking van artikel 16 moet het besluit met een twee derde meerderheid worden genomen.

  • 2.

    De bevoegdheid tot schorsing of ontslag van de secretaris berust bij het al- gemeen bestuur. In afwijking van artikel 16 moet het besluit met een twee derde meerderheid worden genomen.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur tot schorsing overgaan. Het doet daarvan terstond mededeling aan het algemeen bestuur. De schorsing vervalt indien het algemeen bestuur haar niet bekrachtigt in een, binnen acht weken na de datum van het schorsingsbesluit gehouden, vergadering.

Artikel 27: Taak

  • 1.

    De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter ter zijde bij de uitoefening van hun taak. Hij is aanwezig in de vergadering van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur. Hij ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan, mede.

  • 2.

    De secretaris staat, als directeur, aan het hoofd van de ambtelijke organisatie van de Regionale uitvoeringsdienst.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt in een instructie of bestuursreglement nadere regels vast betreffende de taak en de bevoegdheid van de secretaris.

Artikel 28: Vervanging

  • 1.

    Het algemeen bestuur regelt de vervanging van de secretaris.

  • 2.

    Het bepaalde in artikel 26, tweede en derde lid en artikel 27 zijn van overeenkomstige toepassing op degene die de secretaris vervangt.

Afdeling 6: Ombudsfunctie

Artikel 29: Ombudsfunctie

Met inachtneming van artikel 10, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen en artikel 1a van de Wet Nationale ombudsman is de Zeeuwse Ombudsman bevoegd verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18 van de Algemene wet bestuursrecht te behandelen.

HOOFDSTUK 3: BEVOEGDHEDEN VAN DE REGIONALE UITVOERINGSDIENST

Afdeling 1: Bevoegdheden van het bestuur

Artikel 30: Overdracht bevoegdheden

Aan het bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst worden geen bevoegdheden overgedragen.

Artikel 31: Mandaatverlening

  • 1.

    De colleges kunnen aan de directeur mandaat verlenen ter uitvoering van de bevoegdheden van het betreffende college, voor zover deze binnen het belang van deze regeling vallen. Onverminderd het bepaalde in artikel 10:4 van de Algemene wet bestuursrecht moet het dagelijks bestuur instemmen met de mandaatverlening door het betreffende college.

  • 2.

    De colleges verplichten zich er voor zorg te dragen dat namens hun bestuur ten minste de bevoegdheden noodzakelijk voor de uitvoering van het basistakenpakket aan de directeur in mandaat worden opgedragen.

  • 3.

    De krachtens dit artikel genomen mandaatbesluiten worden overeenkomstig artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bekendgemaakt, onverminderd het bepaalde in artikel 10:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Voorts worden de mandaatbesluiten opgenomen in een register.

Artikel 32: Privaatrechtelijke bevoegdheden

  • 1.

    De privaatrechtelijke bevoegdheden van de Regionale uitvoeringsdienst worden niet beperkt.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan slechts bij twee derde meerderheid besluiten tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen. Het algemeen bestuur beslist hier slechts toe indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang.

Artikel 33: Dienstverleningshandvest

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt een dienstverleningshandvest op, dat geldt als algemene voorwaarden voor de dienstverlening aan deelnemers en derden. In het dienstverleningshandvest worden in elk geval opgenomen:

    • a.

      de basistaken die voor elke deelnemer structureel door de Regionale uitvoeringsdienst moeten worden uitgevoerd;

    • b.

      de voorwaarden voor wijziging van het onder a. bedoelde takenpakket, alsmede voor uitoefening van andere incidentele taken;

    • c.

      de aansprakelijkheid, verzekering en geschillen met betrekking tot de taakuitoefening;

    • d.

      de jaarlijkse vaststelling van de productcatalogus, welke de kwaliteit van de op te leveren producten bevat;

    • e.

      de financiële verrekening van de dienstverlening;

    • f.

      de wijze van de jaarlijkse vaststelling van het standaard uurtarief, en

    • g.

      een voorziening in geval van niet voldoen aan de door de deelnemers gestelde eisen.

  • 2.

    Het dienstverleningshandvest, bedoeld in het eerste lid, wordt in afwijking van artikel 16, eerste lid, met twee derde meerderheid vastgesteld.

Artikel 34: Dienstverleningsovereenkomst

De Regionale uitvoeringsdienst zal meerjarige, jaarlijks te actualiseren, dienst- verleningsovereenkomsten sluiten met de provincie, de gemeenten en het waterschap met betrekking tot de uit te voeren taken, zowel structurele als incidentele taken, de financiële vergoeding daarvoor en eventuele aanvullende afspraken daaromtrent. Bij de dienstverleningsovereenkomst kan niet worden afgeweken van het in artikel 33 bedoelde dienstverleningshandvest, tenzij het algemeen bestuur hier met twee derde meerderheid mee instemt.

Afdeling 2: Bevoegdheden algemeen bestuur

Artikel 35: Algemene bevoegdheden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 79 van de Wet gemeenschappelijke regelingen berusten alle bevoegdheden tot regeling en bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst bij het algemeen bestuur, voor zover deze niet bij of krachtens de wet, algemene maatregel van bestuur of deze regeling zijn toegekend aan het dagelijks bestuur of de voorzitter.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt de rechtspositionele regelingen en besluiten vast en regelt de bezoldiging van de ambtenaren van de Regionale uitvoeringsdienst.

  • 3.

    Het algemeen bestuur is bevoegd tot het vaststellen van verordeningen binnen de bevoegdheden van de Regionale uitvoeringsdienst en stelt in elk geval de volgende verordeningen vast:

    • a.

      een verordening omtrent de ambtelijke organisatie van de Regionale uitvoeringsdienst;

    • b.

      een verordening met betrekking tot de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie, overeenkomstig het bepaalde in artikel 216 van de Provinciewet;

    • c.

      een verordening met betrekking tot de controle op het financiële beheer en op de inrichting van de financiële organisatie, overeenkomstig het bepaalde in artikel 217 van de Provinciewet;

    • d.

      gemeenschappelijk met het dagelijks bestuur en de voorzitter een verordening omtrent de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht, en

    • e.

      een verordening met betrekking tot de nadere regels, bedoeld in artikel 14 van de Wet openbaarheid van bestuur.

Artikel 36: Overdracht van bevoegdheden

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden van het algemeen bestuur overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich tegen deze overdracht verzet.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan in elk geval niet overdragen de bevoegdheid tot:

    • a.

      het vaststellen of wijzigen van de begroting;

    • b.

      het vaststellen van de jaarrekening;

    • c.

      het vaststellen van regels met betrekking tot de organisatie van de administratie en het beheer van vermogenswaarden van de Regionale uitvoeringsdienst;

    • d.

      het vaststellen van regels met betrekking tot de controle op de administratie en het beheer van vermogenswaarden van de Regionale uitvoeringsdienst; en

    • e.

      de bevoegdheden bedoeld in artikel 32, tweede lid, artikel 33, artikel 34 en artikel 44.

Artikel 37: Inlichtingen en verantwoording

  • 1.

    Een lid van het algemeen bestuur geeft het college dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door één of meer leden van dat college worden gevraagd.

  • 2.

    Een lid van het algemeen bestuur kan door het college dat hem heeft aangewezen, ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

  • 3.

    Een verzoek om inlichtingen te verschaffen en/of verantwoording af te leggen kan uitsluitend worden geweigerd indien dit in strijd zal zijn met de belangen genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vertegenwoordigende organen.

  • 5.

    Het algemeen bestuur geeft de vertegenwoordigende organen mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen.

Afdeling 3: Bevoegdheden van het dagelijks bestuur

Artikel 38: Bevoegdheid

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is belast met de dagelijkse aangelegenheden van de Regionale uitvoeringsdienst.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur is belast met de voorbereiding van al hetgeen in de vergadering van het algemeen bestuur ter overweging en beslissing moet worden gebracht.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de beslissingen van het algemeen bestuur, tenzij bij de regeling of bij of krachtens de wet de voorzitter hiermee is belast.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd de ambtenaren van de Regionale uitvoeringsdienst, met uitzondering van de directeur, te benoemen, te schorsen en te ontslaan.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd, tenzij het algemeen bestuur daaromtrent in voorkomende gevallen een beslissing heeft genomen, tot het procederen in kort geding en tot voeging in strafzaken als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd, indien ingevolge enig wettelijk voorschrift aan de Regionale uitvoeringsdienst of aan het bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt, om spoedshalve beroep in te stellen of bezwaar te maken alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, om schorsing van het aangevochten besluit of om een voorlopige voorziening ter zake te ver- zoeken.

  • 8.

    Het ingestelde beroep of het gemaakte bezwaar wordt ingetrokken, indien het algemeen bestuur de beslissing van het dagelijks bestuur tot het instellen van beroep of het maken van bezwaar niet in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigt.

  • 9.

    Het dagelijks bestuur beheert de inkomsten, uitgaven en het vermogen van de Regionale uitvoeringsdienst.

Artikel 39: Mandaat en overdracht

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan mandaat verlenen aan een of meer leden van het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan tevens mandaat verlenen aan de directeur, voor zover de aard van de bevoegdheid zich niet tegen mandatering verzet. Het dagelijks bestuur kan de directeur toestaan ondermandaat te verlenen.

Artikel 40: Inlichtingen en verantwoording

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

  • 2.

    Zij geven het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden van het algemeen bestuur gevraagde inlichtingen voor zover het verstrekken daarvan niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur geeft de vertegenwoordigende organen mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen.

Afdeling 4: De taken en bevoegdheden van de voorzitter

Artikel 41: Taken

  • 1.

    De voorzitter bevordert een goede behartiging van de zaken van de Regionale uitvoeringsdienst.

  • 2.

    Hij heeft de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Hij ondertekent alle stukken welke van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

Artikel 42: Vertegenwoordigingsbevoegdheid

De voorzitter vertegenwoordigt de Regionale uitvoeringsdienst in en buiten rechte. Indien de voorzitter aan een ander machtiging verleent tot vertegenwoordiging, behoeft deze machtiging de instemming van het dagelijks bestuur.

Artikel 43: Inlichtingen en verantwoording

  • 1.

    De voorzitter is aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hem gevoerde bestuur.

  • 2.

    Hij geeft het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden van het algemeen bestuur gevraagde inlichtingen voor zover het verstrekken daarvan niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 3.

    De voorzitter geeft de vertegenwoordigende organen mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen.

HOOFDSTUK 4: FINANCIËN VAN DE REGIONALE UITVOERINGSDIENST

Afdeling 1: Inleidende bepalingen

Artikel 44: Kostentoerekening

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt een bijdrageverordening vast, die de uitgangspunten voor de toerekening van de kosten bevat. Het besluit tot het vaststellen van een bijdrageverordening wordt in afwijking van artikel 16, eerste lid, genomen met een twee derde meerderheid.

  • 2.

    De kosten over het lopende kalenderjaar worden bij de gemeenten, de provincie onderscheidenlijk het waterschap in rekening gebracht op basis van de door het algemeen bestuur voor het betreffende jaar, bij de begroting, vastgestelde uitgangspunten.

Artikel 45: Inrichting

  • 1.

    De begroting, de begrotingswijzigingen, de meerjarenraming, de jaarrekening en het jaarverslag worden ingericht overeenkomstig artikel 190 van de Provinciewet en het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 2.

    Op de administratie en controle is hoofdstuk XIV van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 46: Garantstelling

De gemeenten, de provincie en het waterschap zullen er steeds zorg voordragen, overeenkomstig de systematiek voor kostentoedeling opgenomen in de bijdrageverordening, bedoeld in artikel 44, eerste lid, dat de Regionale uitvoeringsdienst te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen, onverminderd het bepaalde in artikel 1:1, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Afdeling 2: De begroting

Artikel 47: Begroting

  • 1.

    Voor alle aan de Regionale uitvoeringsdienst opgedragen taken brengt het algemeen bestuur jaarlijks op de begroting de bedragen die het daarvoor beschikbaar stelt, alsmede de van de gemeenten, de provincie of het waterschap te ontvangen bijdragen en andere financiële middelen die naar verwachting kunnen worden aangewend.

  • 2.

    De begroting bevat mede een bedrag voor onvoorziene uitgaven.

  • 3.

    De begroting moet in evenwicht zijn.

  • 4.

    Ten laste van de Regionale uitvoeringsdienst kunnen slechts lasten en daarmee overeenstemmende balansmutaties worden genomen tot de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht.

  • 5.

    Het begrotingsjaar is het kalenderjaar.

Artikel 48: Ontwerpbegroting

  • 1.

    Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting acht weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toe aan de vertegenwoordigende organen.

  • 2.

    De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de colleges voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving.

  • 3.

    De vertegenwoordigende organen kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze tijdig aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 4.

    Het eerste en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van die wijzigingen waarbij geen verandering wordt gebracht in de bijdragen van de gemeenten, de provincie onderscheidenlijk het waterschap.

Artikel 49: Vaststelling begroting

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient. In afwijking van artikel 16, eerste lid, wordt de begroting met twee derde meerderheid vastgesteld.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de begroting betrekking heeft, aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 3.

    Het algemeen bestuur zendt, de begroting aan de vertegenwoordigende organen, die ter zake bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hun zienswijzen naar voren kunnen brengen.

  • 4.

    Besluiten tot wijziging van de begroting kunnen tot uiterlijk het eind van het desbetreffende begrotingsjaar worden genomen. Het eerste lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met dien verstande dat de algemene besturen geen zienswijzen naar voren kunnen brengen bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met betrekking tot wijzigingen waarbij geen verandering wordt gebracht in de bijdragen van de gemeenten, de provincie onderscheidenlijk het waterschap.

Afdeling 3: Jaarrekening

Artikel 50: Jaarrekening en jaarverslag

  • 1.

    Het dagelijks bestuur legt aan het algemeen bestuur over elk begrotingsjaar verantwoording af over het door hem gevoerde bestuur, onder overlegging van de jaarrekening en het jaarverslag.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde stukken liggen, zodra zij aan het algemeen bestuur zijn overgelegd, voor een ieder ter inzage en zijn algemeen verkrijgbaar. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven. Het algemeen bestuur beraadslaagt over de jaarrekening en het jaarverslag niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening en het jaarverslag vast in het jaar volgende op het jaar waarop ze betrekking hebben. De jaarrekening betreft alle baten en lasten van de Regionale uitvoeringsdienst.

  • 4.

    Indien het algemeen bestuur tot het standpunt komt dat onrechtmatige totstandkoming van in de jaarrekening opgenomen baten, lasten of balansmutaties aan de vaststelling van de jaarrekening in de weg staat, brengt hij dit terstond ter kennis van het dagelijks bestuur met vermelding van de gerezen bedenkingen.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur zendt het algemeen bestuur binnen twee maanden na ontvangst van het standpunt, bedoeld in het vierde lid, een voorstel voor een indemniteitsbesluit, vergezeld van een reactie op de bij het algemeen bestuur gerezen bedenkingen.

  • 6.

    Indien het dagelijks bestuur een voorstel voor een indemniteitsbesluit heeft gedaan, stelt het algemeen bestuur de jaarrekening niet vast dan nadat hij heeft besloten over het voorstel.

  • 7.

    De leden van het dagelijks bestuur nemen niet deel aan stemmingen over besluiten als bedoeld in het derde, vierde en zesde lid. Hun plaatsvervangers in het algemeen bestuur zijn wel stemgerechtigd.

  • 8.

    Behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden, ontlast de vaststelling van de jaarrekening de leden van het dagelijks bestuur ten aanzien van het daarin verantwoorde financieel beheer.

  • 9.

    Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

HOOFDSTUK 5: GESCHILLEN

Artikel 51: Geschillenregeling

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 136 van de Grondwet worden geschillen over de toepassing van de regeling, in de ruimste zin van het woord, onderworpen aan een niet-bindend deskundigenadvies.

  • 2.

    Voordat wordt overgegaan tot het vragen van het in het eerste lid bedoelde deskundigenadvies, wordt het geschil besproken tussen een afvaardiging van het dagelijks bestuur en een afvaardiging van het college waarmee het geschil bestaat.

  • 3.

    Indien het in het tweede lid bedoelde overleg niet tot een oplossing leidt, benoemen het dagelijks bestuur en het college waarmee het geschil bestaat elk een onafhankelijke deskundige. Beide deskundigen benoemen een derde deskundige, die tevens als voorzitter van de adviescommissie optreedt. Het dagelijks bestuur treedt mede namens het betreffende college op als opdrachtgever van de commissie. In de opdracht wordt tenminste het probleem geschetst, worden de te beantwoorden vragen geformuleerd en wordt de termijn genoemd waarbinnen de commissie haar advies dient uit te brengen.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde commissie regelt zelf de wijze waarop zij haar advies tot stand brengt. Het advies wordt tegelijkertijd toegezonden aan het dagelijks bestuur en aan het betreffende college.

  • 5.

    Op basis van het advies treden de in het tweede lid bedoelde personen nogmaals in overleg om te trachten tot een oplossing van het geschil te komen. Indien het overleg niet tot een oplossing leidt, is elk der partijen vrij om het geschil overeenkomstig het gestelde in artikel 136 van de Grondwet en artikel 20 van de Wet op de Raad van State voor te leggen aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Afdeling advisering van de Raad van State.

  • 6.

    De kosten van de adviescommissie worden door het dagelijks bestuur en het betreffende college ieder voor de helft gedragen.

HOOFDSTUK 6: TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING, OPHEFFING

Artikel 52: Toetreding

  • 1.

    Een bestuursorgaan brengt een verzoek tot toetreding ter kennis van het algemeen bestuur.

  • 2.

    Toetreding kan geschieden nadat de colleges hiertoe unaniem hebben besloten, na verkregen toestemming van het vertegenwoordigend orgaan, als bedoeld in artikel 73, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Het algemeen bestuur kan daarbij voorwaarden stellen.

  • 3.

    Het toetredingsbesluit regelt wanneer de toetreding in werking treedt. Artikel 58 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 53: Uittreding

  • 1.

    Voor uittreding uit de regeling wordt een opzegtermijn van ten minste één jaar in acht genomen. Gedurende drie jaar na de datum van toetreding tot de regeling is uittreding niet mogelijk.

  • 2.

    Het voornemen tot uittreding wordt door het betreffende bestuursorgaan bij aangetekende kennisgeving aan het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband meegedeeld.

  • 3.

    Na ontvangst van de in het tweede lid vermelde kennisgeving wordt een in overleg met de uittredende deelnemer aan te wijzen onafhankelijke derde opdracht verleend een liquidatieplan op te stellen als ware tot opheffing van de regeling besloten.

  • 4.

    Op grond van het in het derde lid opgestelde liquidatieplan besluit het bestuursorgaan dat een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid heeft gedaan of daadwerkelijk tot uittreding wordt overgegaan. Het bestuursorgaan besluit hier niet toe dan nadat het toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan heeft gekregen als bedoeld in artikel 73, tweede lid van de wet.

  • 5.

    Wanneer toepassing wordt gegeven aan het vierde lid, stelt het algemeen bestuur het liquidatieplan vast. De in het liquidatieplan omschreven financiële verplichtingen zijn voor de uittredende deelnemer bindend.

  • 6.

    Nadat het liquidatieplan is vastgesteld is de uittredende deelnemer gehouden om binnen zes maanden de daarin voor hem omschreven financiële verplichtingen aan het samenwerkingsverband te voldoen.

  • 7.

    De kosten van het opstellen van het liquidatieplan komen voor rekening van de deelnemer die het voornemen heeft om uit te treden.

Artikel 54: Wijziging

  • 1.

    Het dagelijks bestuur en de colleges kunnen een voorstel tot wijziging van de regeling indienen bij het algemeen bestuur.

  • 2.

    Het algemeen bestuur zendt het wijzigingsvoorstel aan de colleges.

  • 3.

    Artikel 52 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 55: Opheffing en liquidatie

  • 1.

    Het dagelijks bestuur en de colleges kunnen een voorstel tot opheffing van de regeling indienen bij het algemeen bestuur.

  • 2.

    Het algemeen bestuur zendt het voorstel aan de colleges. Artikel 52 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Bij opheffing van de regeling wordt een plan opgesteld als bedoeld in artikel 53, derde lid. Het bepaalde in artikel 53, derde, vijfde, zesde en zevende lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het algemeen bestuur het liquidatieplan vaststelt en de kosten voor de colleges komen.

HOOFDSTUK 7: ARCHIEF

Artikel 56: Archief

  • 1.

    Het bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst is verplicht de onder hem berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.

  • 2.

    Overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen verordening draagt het dagelijks bestuur zorg voor de archiefbescheiden van het bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst.

  • 3.

    De kosten, verbonden aan de uitoefening van de in het tweede lid bedoelde zorg, komen ten laste van de Regionale uitvoeringsdienst.

  • 4.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel 13, eerste lid van de Archiefwet 1995, over te brengen archiefbescheiden van het bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst wijst het dagelijks bestuur een archiefbewaarplaats van een van de gemeenten, de provincie of het waterschap aan.

  • 5.

    Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van het bestuur van de Regionale uitvoeringsdienst, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van het dagelijks bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 belast de archivaris. Met betrekking tot dit toezicht stelt het algemeen bestuur een verordening vast.

  • 6.

    De archivaris wordt door het dagelijks bestuur benoemd, geschorst en ontslagen.

  • 7.

    In afwijking van het vorige lid kan het dagelijks bestuur ook de archivaris van de gemeente, de provincie onderscheidenlijk het waterschap als bedoeld in het vierde lid aanwijzen als archivaris van de Regionale uitvoeringsdienst.

HOOFDSTUK 8: OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 57: Duur van de regeling

De regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.

Artikel 58: Inzending regeling

Het college van burgemeester en wethouders van Middelburg wordt belast met de inzending van deze regeling aan gedeputeerde staten van Zeeland en aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 59: Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking op de eerste dag van de maand, volgend op de dag waarop de colleges deze regeling op de gebruikelijke wijze bekend hebben gemaakt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid treedt deze regeling niet eerder in werking dan 1 januari 2013.

  • 3.

    Indien het tijdstip van de bekendmaking als bedoeld in het eerste lid na 1 januari 2013 is gelegen, dan heeft deze regeling terugwerkende kracht tot 1 januari 2013.

Artikel 60: Citeerwijze

Deze regeling wordt aangehaald als Gemeenschappelijke regeling Regionale uitvoeringsdienst Zeeland.

Artikel 61: Overgangsbepalingen

  • 1.

    De Bestuursovereenkomst REGIONALE UITVOERINGSDIENST Zeeland, zoals deze op 27 mei 2011 door de colleges is overeengekomen, is van rechtswege beëindigd na inwerkingtreding van de gemeenschappelijke regeling, als beschreven in artikel 59.

  • 2.

    De stemverhouding, bedoeld in artikel 7, wordt voor 1 januari 2015 in opdracht van het dagelijks bestuur geëvalueerd en zo nodig aangepast.

Ondertekening

Uitgegeven, 12 augustus 2013
De provinciesecretaris, A.W. Smit