Regeling vervallen per 03-05-2018

Gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug

Geldend van 01-01-2016 t/m 02-05-2018

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug

Integrale tekst en toelichting van de GR RDWI zoals deze luidt na wijziging.

Datum inwerkingtreding: 1 januari 2016

Inhoud

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen 3

Artikel 1. begripsbepalingen 3

Artikel 2. Openbaar lichaam 3

Hoofdstuk 2. Doel, taakstelling en bevoegdheden 4

Artikel 3 Doel 4

Artikel 4. Taakstelling en bevoegdheden 4

Artikel 6. Verdergaande dienstverlening 4

Hoofdstuk 3 Bestuur 5

Artikel 7. Bestuursorganen 5

Artikel 8. Algemeen bestuur: samenstelling 5

Artikel 9. Algemeen bestuur: werkwijze 5

Artikel 11. Algemeen bestuur: sturing en beheersing 6

Artikel 12. Dagelijks bestuur: samenstelling 6

Artikel 13. Dagelijks bestuur: werkwijze 6

Artikel 15. Dagelijks bestuur: beheersing, taken, bevoegdheden en toezicht 7

Artikel 16. De voorzitter: wijze van benoeming en taak 7

Artikel 17. Commissies 7

Hoofdstuk 4. Inlichtingen en verantwoording 8

Artikel 18. Aan de gemeentebesturen 8

Artikel 19. Aan het algemeen bestuur 8

Hoofdstuk 5. Organisatie en medewerkers 9

Artikel 20. Directeur: benoeming en taakstelling 9

Artikel 21. Directiestatuut 9

Artikel 22. Overige medewerkers 9

Hoofdstuk 6. Financiën 10

Artikel 23. Algemeen 10

Artikel 24. Begroting 10

Artikel 25. Financiering 10

Artikel 26. Rekening en jaarverslag 10

Artikel 27. Batig en nadelig saldo: egalisatiereserve en verrekening 11

Hoofdstuk 7. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing 12

Artikel 28. Toetreding 12

Artikel 29. Uittreding 12

Artikel 30. Wijziging 12

Artikel 31. Opheffing en liquidatie 12

Hoofdstuk 8. Overgangs- en slotbepalingen13

Artikel 32. Overgangsbepaling 13

Artikel 33. Rechtsopvolging 13

Artikel 34. Geschillenregeling 13

Artikel 35. Archief 13

Artikel 36. Duur en evaluatie van de regeling 13

Artikel 37. Toezending 13

Artikel 38. Citeertitel 14

Toelichting op de gewijzigde regeling 15

De raden en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bunnik, De Bilt, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist

Overwegende dat zij de werkzaamheden op de terreinen van werk, inkomen, sociale werkvoorziening, re-integratie, schuldhulpverlening, inburgering en andere daarmee verband houdende onderwerpen gezamenlijk willen uitvoeren om de klantgerichtheid, de kwaliteit, de continuïteit, de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering en dienstverlening te vergroten en te borgen

Gelezen het voorstel van de raden op grond van artikel 27 van de regeling van (datum) tot wijziging van de gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug

Gelet op de (gewijzigde) Wet gemeenschappelijke regelingen en de Gemeentewet

Besluiten tot het vaststellen van de volgende gewijzigde gemeenschappelijke regeling

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      Deelnemers: de aan deze regeling via de raden en de colleges deelnemende gemeenten

    • b.

      RDWI: Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug

    • c.

      Wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen

    • d.

      Regeling: deze gemeenschappelijke regeling

    • e.

      GS: het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht.

  • 2.

    Waar in deze regeling gesproken wordt van overeenkomstige toepassing van de Gemeentewet, dient voor respectievelijk raad, college en burgemeester gelezen te worden algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter.

Artikel 2. Openbaar lichaam

  • 1.

    Er is een openbaar lichaam tot samenwerking tussen de deelnemers op de terreinen van werk, inkomen, sociale werkvoorziening, re-integratie, schuldhulpverlening, inburgering en overige daarmee verband houdende onderwerpen.

  • 2.

    Dit openbaar lichaam is genaamd: Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI). In de communicatie naar buiten zal tevens gebruik worden gemaakt van de naam Regionale Sociale Dienst (RSD).

  • 3.

    Het openbaar lichaam is gevestigd te Zeist.

  • 4.

    Het rechtsgebied van het openbaar lichaam omvat het grondgebied van de deelnemers.

Hoofdstuk 2. Doel, taakstelling en bevoegdheden

Artikel 3. Doel

  • 1.

    De RDWI heeft als doel kwalitatief hoogwaardige diensten en producten aan te bieden aan de klanten en aan de deelnemers op de terreinen zoals benoemd in het eerste lid van het voorgaande artikel van de regeling.

  • 2.

    De RDWI zorgt daarbij voor een zodanige effectieve en efficiënte interne organisatie, dat die de periodiek gemaakte prestatieafspraken kan realiseren.

Artikel 4. Taakstelling en bevoegdheden

  • 1.

    Binnen de doelstelling van het vorige artikel verricht de RDWI als basispakket de daarop gerichte beleids- en uitvoerende taken voor de deelnemers in het kader van de aan die deelnemers opgedragen of in de toekomst op te dragen taken zoals opgenomen in de Wet invoering Participatiewet, de Participatiewet, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet Inburgering, de Wet schuldsanering natuurlijke personen en alle overige op voornoemde algemeen verbindende voorschriften gebaseerde of daarmee samenhangende regelingen.

  • 2.

    De raden en de colleges van burgemeester en wethouders dragen hun bevoegdheden op grond van die wetten en regelingen over aan de betreffende bestuursorganen van het openbaar lichaam.

  • 3.

    In het verband met de in het vorige lid bepaalde overdracht kunnen de raden en de colleges, om lokale accenten te kunnen aanbrengen, voorbehouden maken met betrekking tot de overdracht van bevoegdheden omtrent het minimabeleid en overige onderdelen uit die wetten en regelingen. De raden en/of de colleges kunnen afzonderlijk besluiten die taken en bevoegdheden als pluspakket op- of over te dragen aan de betreffende bestuursorganen van het openbaar lichaam. Over deze pluspakket-taken worden met het openbaar lichaam afzonderlijke afspraken voor de te verlenen diensten, prestaties en de financiering ervan gemaakt. Deze besluiten en afspraken worden als bijlage bij deze regeling gevoegd.

  • 4.

    Met betrekking tot de uitvoering van de in de leden 1 en 2 van dit artikel overgedragen bevoegdheden en de uitoefening van de daarop gebaseerde taken worden door de deelnemers periodiek beleidskaders en beleidsprioriteiten geformuleerd. Hiervan afgeleid worden door de deelnemers in overleg met het openbaar lichaam prestatieafspraken opgesteld.

  • 5.

    Met betrekking tot een bedrijfsmatige uitvoering van de taken, zoals vermeld in het eerste lid, heeft het openbaar lichaam de bevoegdheid aan een of meer andere openbare lichamen dan gemeenten deel te nemen.

Artikel 5. Oprichten en deelname in privaatrechtelijke rechtspersonen

  • 1.

    Het algemeen bestuur van de RDWI kan besluiten tot de oprichting en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen , indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang.

  • 2.

    Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt niet genomen dan nadat de raden van de gemeenten een ontwerp- besluit is toegezonden en in de gelegenheid hun wensen en bedenkingen ter kennisgeving van het algemeen bestuur van RDWI te brengen.

Artikel 6. Verdergaande dienstverlening

  • 1.

    De RDWI mag, met toestemming van het dagelijks bestuur, de dienstverlening zoals benoemd in artikel 4 ook aan niet aan deze regeling deelnemende gemeenten aanbieden, indien deze daarom verzoeken.

  • 2.

    Deze dienstverlening zal geschieden op basis van een overeenkomst van opdracht tussen het openbaar lichaam en de betreffende gemeente(n).

Hoofdstuk 3. Bestuur

Artikel 7. Bestuursorganen

Deze regeling kent de volgende bestuursorganen:

• algemeen bestuur

• dagelijks bestuur

• voorzitter.

Artikel 8. Algemeen bestuur: samenstelling

  • 1.

    Het algemeen bestuur bestaat uit tien leden, waaronder de voorzitter.

  • 2.

    De raden wijzen uit de colleges ieder twee leden voor het algemeen bestuur aan, met dien ten verstande dat één lid in ieder geval het collegelid met de portefeuille werk en inkomen dient te zijn.

  • 3.

    De raden beslissen in de eerste vergadering van hun wettelijke zittingsperiode over de aanwijzing als bedoeld in het vorige lid.

  • 4.

    Indien tussentijds een vacature in het algemeen bestuur ontstaat, wijst de betreffende raad zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid.

  • 5.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt als de zittingsperiode van de raad afloopt, of indien de zittingsperiode van het college tussentijds beëindigd wordt of indien het lidmaatschap van het college, waaruit het betreffende lid afkomstig is, tussentijds beëindigd wordt.

  • 6.

    In geval van het bestaan van een of meer vacatures blijft het algemeen bestuur bevoegd besluiten te nemen.

Artikel 9. Algemeen bestuur: werkwijze

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert ten minste tweemaal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter dit nodig acht of ten minste zes leden dit vragen onder schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen.

  • 2.

    Op de vergaderingen van het algemeen bestuur zijn de artikelen 22 en 23 van de wet van toepassing.

  • 3.

    In de vergaderingen van het algemeen bestuur heeft ieder lid één stem.

    Indien in geval van een stemming de stemmen staken dan wel de stemverhouding 6 : 4 is, zal de uitslag bepaald worden op basis van het gegeven of de stemmen van de voor- of tegenstemmers het meerderheidsbelang in het totale per begrotingsjaar te bepalen jaarbudget van het samenwerkingsverband vertegenwoordigen.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt voor zijn werkzaamheden een reglement van orde vast.

Artikel 10. Algemeen bestuur: bevoegdheid

  • 1.

    De bevoegdheden die bij de regeling worden overgedragen, berusten bij het algemeen bestuur, tenzij bij wet of in de regeling anders is bepaald.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan in ieder geval niet overdragen de bevoegdheid tot:

    • a.

      het vaststellen van de begroting of van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34 van de wet;

    • b.

      het heffen van rechten, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel a van de wet;

    • c.

      het vaststellen van verordeningen door strafbepaling of bestuursdwang te handhaven.

  • 4.

    De artikelen 32k en 32l van de wet zijn van overeenkomstige toepassing op een besluit dat wordt genomen op grond van het eerste lid.

  • 5.

    In afwijking van artikel 10:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het algemeen bestuur beperkingen stellen aan de overgedragen bevoegdheid.

  • 6.

    Ten aanzien van de bevoegdheden die met toepassing van het eerste lid zijn overgedragen, zijn de regels die bij of krachtens de wet zijn gesteld met betrekking tot de uitoefening daarvan en het toezicht daarop van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11. Algemeen bestuur: sturing en beheersing

  • 1.

    Om een adequate sturing in de vraaggerichte dienstverlening van het openbaar lichaam te bereiken zal het algemeen bestuur op basis van de beleidskaders van de deelnemende raden een meerjarig strategisch plan opstellen.

  • 2.

    Het strategisch plan heeft een looptijd die synchroon loopt met de zittingstermijn van de gemeenteraden en de colleges.

  • 3.

    Door tussenkomst van de colleges zal het strategisch plan door de raden goedgekeurd dienen te worden.

  • 4.

    Het algemeen bestuur zal op basis van het goedgekeurde strategisch plan operationele doelstellingen benoemen voor dat deel van de output van het openbaar lichaam, dat door het bestuur en het management beheerst kunnen worden.

  • 5.

    Het algemeen bestuur ziet er op toe dat het dagelijks bestuur de uitvoering van de operationele doelstellingen voorziet van meetbare prestatie-indicatoren.

Artikel 12. Dagelijks bestuur: samenstelling

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit vijf leden, waaronder de voorzitter.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur worden door en vanuit de leden van het algemeen bestuur aangewezen met dien verstande dat in beginsel de portefeuillehouders werk en inkomen, zoals vermeld in artikel 8, lid 2, worden benoemd.

  • 3.

    Bij de aanwijzing wordt tevens een plaatsvervangend lid door het algemeen bestuur aangewezen.

  • 4.

    Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt, indien een lid als zodanig ontslag neemt of ontslagen wordt door het algemeen bestuur en zodra hij ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 5.

    Het algemeen bestuur draagt in geval van een vacature zo snel mogelijk zorg voor de vervulling daarvan overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid van dit artikel en het vierde lid van artikel 8.

Artikel 13. Dagelijks bestuur: werkwijze

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert in beginsel acht keer per jaar en verder zo dikwijls als de voorzitter dit nodig acht of één der leden daarom verzoekt onder schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen.

  • 2.

    Indien in de vergaderingen van het dagelijks bestuur gestemd wordt over zaken en/of personen heeft ieder lid één stem. Indien in geval van een stemming de verhouding 3 : 2 is, zal de uitslag bepaald worden op basis van het gegeven dat de stemmen van de drie voor- of tegenstemmen het meerderheidsbelang van het samenwerkingsverband vertegenwoordigen.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur kan de uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden opdragen aan een of meer van zijn leden. Het algemeen bestuur wordt over de eventueel verleende mandaten geïnformeerd.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur stelt voor zijn werkzaamheden een reglement van orde vast. Dit reglement wordt ter kennis gebracht van het algemeen bestuur.

Artikel 14. Dagelijks bestuur: bevoegdheden

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is in ieder geval bevoegd:

    • a.

      het dagelijks bestuur van RDWI te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet of bij regeling het algemeen bestuur hiermee is belast;

    • b.

      beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren;

    • c.

      regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van RDWI;

    • d.

      ambtenaren en andere medewerkers te benoemen, schorsen en te ontslaan;

    • e.

      tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van RDWI te besluiten, met uitzondering van de privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 5;

    • f.

      te besluiten namens RDWI, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratieve beroepsprocedures te voeren of handelingen te voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur voor zover het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur is voorts opgedragen de uitoefening van alle taken en bevoegdheden, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet, die de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten toekomen op grond van de in artikel 4 van de regeling genoemde wetten en de daarbij behorende of aanverwante algemeen verbindende voorschriften of daarmee samenhangende regelingen, en welke bij het treffen van deze regeling door de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten zijn overgedragen aan het openbaar lichaam.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht op bezit.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur kan één of meerdere leden machtigen tot uitoefening van één of meer van zijn bevoegdheden, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet.

Artikel 15. Dagelijks bestuur: beheersing, taken, overige bevoegdheden en toezicht

  • 1.

    Het dagelijks bestuur zorgt ieder kalenderjaar voor de voorbereiding van de operationele doelstellingen op basis van het door het algemeen bestuur opgestelde strategisch vierjarenplan.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur formuleert op grond van de operationele doelstellingen bij de voorbereiding van de begroting jaarlijkse prestatie-indicatoren.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur ziet er op toe dat het management van het openbaar lichaam de vastgestelde doelstellingen en prestatie-indicatoren in de bedrijfsvoering realiseert.

  • 4.

    De voortgang van de realisatie koppelt het dagelijks bestuur per kwartaal terug aan het algemeen bestuur.

Artikel 16. De voorzitter: wijze van benoeming en taak

  • 1.

    De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter worden door en uit het algemeen bestuur benoemd.

  • 2.

    De voorzitter is voorzitter van het algemeen en dagelijks bestuur.

  • 3.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen en dagelijks bestuur.

  • 4.

    De voorzitter tekent alle stukken die van het algemeen en het dagelijks bestuur uitgaan. Hij kan deze tekeningsbevoegdheid door middel van een besluit aan een ander opdragen.

  • 5.

    De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan deze bevoegdheid door middel van een besluit aan een ander opdragen.

  • 6.

    Het algemeen en dagelijks bestuur worden geïnformeerd over eventuele mandaat- en volmachtbesluiten zoals vermeld in de twee voorgaande leden.

Artikel 17. Commissies

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 24 en 25 van de wet commissies van advies en bestuurscommissies instellen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan tijdelijke commissies van advies instellen.

Hoofdstuk 4. Inlichtingen en verantwoording

Artikel 18. Aan de gemeentebesturen

  • 1.

    Het algemeen bestuur verstrekt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken, schriftelijk aan de deelnemende raden of colleges de door ieder van deze bestuursorganen of door een of meer van hun leden gevraagde inlichtingen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur geeft ongevraagd aan de raden en colleges van de deelnemers alle informatie die voor een juiste beoordeling van het gevoerde beleid nodig is. Zij verstrekken hiertoe driemaal per jaar informatie over de voortgang van de uitvoering van de taakstelling zoals opgenomen in het strategisch plan en de op grond daarvan geformuleerde operationele (jaar)doelstellingen. Tevens wordt daarbij inzicht verschaft in de kosten die gepaard gaan met de realisatie van die doelstellingen.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur verschaft aan de raad of het college van zijn gemeente alle inlichtingen die door die raad of dat college of een of meer leden daarvan worden gevraagd.

  • 4.

    Een lid van het algemeen bestuur is aan de raad en het college van zijn gemeente en aan een of meer leden daarvan verantwoording schuldig over het door hem in dat bestuur gevoerde beleid.

  • 5.

    Een lid van het algemeen bestuur kan door de raad van zijn gemeente als zodanig worden ontslagen, indien hij niet meer het vertrouwen van die raad bezit.

Artikel 19. Aan het algemeen bestuur

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur of een of meer leden daarvan verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur geven gevraagd en ongevraagd aan het algemeen bestuur of aan een of meer leden daarvan alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde en te voeren bestuur noodzakelijk is.

  • 3.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen als dit lid niet meer het vertrouwen van het algemeen bestuur bezit. Artikel 49 Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het bepaalde in de voorgaande leden is van overeenkomstige toepassing op de voorzitter.

Hoofdstuk 5. Organisatie en medewerkers

Artikel 20. Directeur: benoeming en taakstelling

  • 1.

    Aan het hoofd van de organisatie van de RDWI staat een directeur.

  • 2.

    De directeur wordt benoemd, geschorst en ontslagen door het dagelijks bestuur.

  • 3.

    De directeur staat het algemeen en dagelijks bestuur bij in hun functioneren. Hij woont als adviseur de vergaderingen van beide bestuursorganen bij.

  • 4.

    De directeur ondertekent mede alle stukken die van het algemeen en dagelijks bestuur uitgaan.

  • 5.

    De directeur is belast met de dagelijkse leiding van de organisatie van de RDWI.

  • 6.

    De directeur is verantwoording verschuldigd aan het dagelijks bestuur.

Artikel 21. Directiestatuut

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt, gehoord de directeur, een directiestatuut vast waarin de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de directeur worden beschreven.

  • 2.

    In het directiestatuut kan het dagelijks bestuur de instelling van een managementteam van de RDWI nader regelen. Daarbij worden van de leden van het managementteam de taakverdeling en verantwoordelijkheden en bevoegdheden eveneens vastgelegd.

  • 3.

    De mandaten en volmachten van de directeur worden door het dagelijks bestuur en de voorzitter vastgesteld. Het dagelijks bestuur kan de directeur de bevoegdheid tot ondermandaat dan wel ondervolmacht verlenen. Dit mandaat- en volmachtsbesluit worden als bijlage bij het directiestatuut gevoegd.

  • 4.

    Op basis van de operationele (jaar)doelstellingen en de vastgestelde prestatie-indicatoren, zoals vermeld in artikel 11, lid 3 van de regeling, maakt het dagelijks bestuur jaarlijkse prestatieafspraken met de directeur en de daarvoor in aanmerking komende leden van het managementteam. Deze afspraken worden vastgelegd in managementovereenkomsten, die bij het directiestatuut gevoegd worden.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur informeert het algemeen bestuur over het directiestatuut, het mandaat- en volmachtbesluit en de managementovereenkomsten.

Artikel 22. Overige medewerkers

  • 1.

    De overige medewerkers van de RDWI worden door het dagelijks bestuur benoemd op basis van een door de directeur op te stellen personeelsplan.

  • 2.

    Op deze medewerkers is een door het algemeen bestuur vastgestelde collectieve arbeidsvoorwaardenregeling van toepassing.

  • 3.

    In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid kan het algemeen bestuur aanvullende arbeidsvoorwaarden vaststellen.

Hoofdstuk 6. Financiën

Artikel 23. Algemeen

  • 1.

    Met betrekking tot het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie van het openbaar lichaam als mede de controle met betrekking tot de laatste twee onderwerpen zijn de artikelen 212 en 213 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan het dagelijks bestuur opdragen een onderzoek in te stellen naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het door hem gevoerde bestuur.

Artikel 24. Begroting

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks vóór 1 april een ontwerpbegroting (t+1) op voor het volgende kalenderjaar en zendt deze terstond, voorzien van een toelichting, aan de colleges en via deze aan de raden van de deelnemers.

  • 2.

    De deelnemers kunnen het dagelijks bestuur uiterlijk voor 1 juni van hun zienswijze over de ontwerpbegroting toesturen.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 15 juni, de ontwerpbegroting en de opmerkingen van de deelnemers en zo nodig een nota van wijzigingen aan het algemeen bestuur.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting vóór 1 juli vast en zendt terstond afschriften aan de deelnemers.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur zendt de vastgestelde begroting vóór 15 juli aan gedeputeerde staten.

Artikel 25. Financiering

  • 1.

    In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage iedere deelnemer verschuldigd is voor de uitvoering van de taken en de organisatiekosten daarvan door het openbaar lichaam overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 van de regeling. De uitgangspunten voor de verdeling van de kosten over de deelnemers worden door het algemeen bestuur vastgesteld.

  • 2.

    Voorschotten voor de taakuitvoering en de organisatie van het openbaar lichaam worden jaarlijks voor het begin van ieder kalenderjaar aan de deelnemers op basis van de begroting in rekening gebracht.

  • 3.

    De deelnemers zullen er steeds voor zorgdragen dat het openbaar lichaam over voldoende middelen beschikt om tijdig aan zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 4.

    Indien het algemeen bestuur blijkt dat een deelnemer weigert de uitgaven voor het openbaar lichaam op de begroting te zetten, doet het onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van het bepaalde in de artikelen 194 en 195 Gemeentewet.

Artikel 26. Jaarrekening

  • 1.

    Het dagelijks bestuur legt over elk kalenderjaar verantwoording af over de inkomsten en de uitgaven onder overlegging van de daarop betrekking hebbende bescheiden.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur voegt daarbij een verslag van een onderzoek naar de getrouwheid en rechtmatigheid van de baten en lasten ingesteld door een daartoe overeenkomstig het bepaalde in artikel 213 Gemeentewet aangewezen accountant.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpjaarrekening vóór 1 april aan de colleges en via deze aan de raden van de deelnemers.

  • 4.

    De deelnemers kunnen het dagelijks bestuur uiterlijk voor 1 juni hun zienswijze over de ontwerpjaarrekening toesturen.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur zendt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 15 juni, de ontwerpjaarrekening en de opmerkingen van de deelnemers aan het algemeen bestuur.

  • 6.

    Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vóór 1 juli vast. De vaststelling van de rekening strekt het dagelijks bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden. Het dagelijks bestuur doet van de vaststelling mededeling aan de deelnemers.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur zendt uiterlijk 15 juli de vastgestelde jaarrekening aan gedeputeerde staten.

Artikel 27. Batig en nadelig saldo: egalisatiereserve en verrekening

  • 1.

    Indien in enig exploitatiejaar een batig saldo in de apparaatskosten van de RDWI ontstaat, zal dit saldo worden toegevoegd aan de egalisatiereserve van het openbaar lichaam tot een maximum van 10 % van de daarvoor gebudgetteerde kosten. Het bepalen van dit maximum geschiedt in relatie tot tussen de deelnemers gemaakte afspraken over de verrekening van het terug verdienen van de investerings- en frictiekosten van het openbaar lichaam.

  • 2.

    Indien in enig exploitatiejaar een nadelig saldo in de apparaatskosten van de RDWI ontstaat, wordt dit tekort in beginsel gedekt uit de egalisatiereserve. Een nadelig saldo dat niet of niet meer uit die reserve kan worden gedekt wordt omgeslagen over de deelnemers overeenkomstig de verdeelsleutel in artikel 28, lid 1 van de regeling.

Hoofdstuk 7. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 28. Toetreding

  • 1.

    Toetreding door raden en colleges van andere gemeenten kan plaatsvinden, indien ten minste vier van de deelnemers daarmee instemmen.

  • 2.

    Alvorens in te stemmen leggen de colleges een nieuwe toetreding voor toestemming voor aan de betreffende raden.

  • 3.

    Aan de toetreding kunnen door het algemeen bestuur nadere voorwaarden, waaronder financiële worden gesteld. De uitgangspunten voor deze voorwaarden worden door het algemeen bestuur vastgesteld.

  • 4.

    Toetreding gaat in op 1 januari van het jaar volgend op dat waarin de voor de toetreding noodzakelijke wijziging van de regeling in werking is getreden.

Artikel 29. Uittreding

  • 1.

    Een deelnemer kan uittreden uit de regeling, indien daartoe zowel de raad als het college van de betreffende gemeente besluiten.

  • 2.

    Uittreding vindt niet eerder plaats dan per 31 december van enig jaar, met inachtneming van een termijn van aanzegging daarvan aan de andere deelnemers van ten minste twee jaar.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt de gevolgen van de uittreding vast.

  • 4.

    De financiële gevolgen van uittreding, inclusief de dientengevolge ontstane wachtgeldverplichtingen, komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 5.

    Indien tussen de uittredende deelnemer en het algemeen bestuur binnen zes maanden na de vaststelling door het algemeen bestuur van de reikwijdte en hoogte van de financiële gevolgen van de uittreding een verschil van opvatting blijft bestaan, vraagt het algemeen bestuur advies aan een onafhankelijke externe deskundige dan wel een commissie van deskundigen. Dit advies is voor beide partijen bindend. De kosten voor het bindend advies zijn voor rekening van de gemeente van de uittreder.

  • 6.

    Het algemeen bestuur kan nadere richtlijnen voor een uittreding vaststellen.

Artikel 30. Wijziging

  • 1.

    De regeling kan worden gewijzigd door een voorstel van de raden en de colleges van ten minste 4 van de gemeenten, dan wel op initiatief van het algemeen bestuur.

  • 2.

    De toezending van de wijziging aan gedeputeerde staten gebeurt door het dagelijks bestuur.

Artikel 31. Opheffing en liquidatie

  • 1.

    De regeling kan worden opgeheven door een daartoe strekkend besluit van het algemeen bestuur, gehoord de raden en de colleges van de deelnemers.

  • 2.

    Het voornemen tot opheffing behoeft de instemming van ten minste vier van de gemeenteraden en colleges.

  • 3.

    In geval van opheffing zal het algemeen bestuur het dagelijks bestuur als Commissie van Vereffenaars aanwijzen. Deze commissie zal een liquidatieplan opstellen en uitvoeren.

  • 4.

    Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur vastgesteld gehoord de raden en de colleges van de gemeenten.

Hoofdstuk 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 32. Overgangsbepaling

  • 1.

    Het bepaalde in artikel 4 van de regeling treedt, voor zover deze bepaling ziet op de taken en bevoegdheden

    met betrekking tot de Wet sociale werkvoorziening, eerst in werking na de afronding van de opheffing en

    liquidatie van de gemeenschappelijke regeling Sociale Werkvoorziening Zeist en Omstreken.

  • 2.

    Het algemeen bestuur zal het moment van die afronding formeel kenbaar maken aan de deelnemers.

Artikel 33. Rechtsopvolging

Het openbaar lichaam treedt na de opheffing en liquidatie in de rechten en plichten van de gemeenschappelijke regeling Sociale Werkvoorziening Zeist en Omstreken voor wat betreft de in de artikelen 3 en 4 van deze regeling omschreven doelstellingen, taken en bevoegdheden.

Artikel 34. Geschillenregeling

  • 1.

    Voordat een geschil als bedoeld in artikel 28 van de wet ter beslissing wordt voorgelegd aan gedeputeerde staten, legt het algemeen bestuur het geschil voor aan een geschillencommissie.

  • 2.

    De geschillencommissie bestaat uit drie leden. Eén lid wordt aangewezen door het algemeen bestuur en één lid door het college van de betrokken gemeente. Deze leden wijzen gezamenlijk een derde lid aan dat tevens zal optreden als voorzitter van de commissie.

  • 3.

    De geschillencommissie hoort de bij het geschil betrokken bestuursorganen en zo nodig derden die van belang kunnen zijn voor de vaststelling van de aard van het geschil en/of het feitencomplex.

  • 4.

    De geschillencommissie brengt in beginsel binnen drie maanden na het begin van haar werkzaamheden aan de betrokken bestuursorganen advies uit over de mogelijkhe(i)d(en) tot overeenstemming in het gerezen geschil te komen.

  • 5.

    Indien het advies van de commissie niet leidt tot een oplossing van het geschil, wordt dit voorgelegd aan gedeputeerde staten overeenkomstig het bepaalde in artikel 28 van de wet. Aan gedeputeerde staten wordt tevens het dossier van de geschillencommissie overgelegd.

Artikel 35. Archief

  • 1.

    Het dagelijks bestuur draagt de zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt regels vast betreffende de wijze waarop de in het voorgaande lid bedoelde zorg dient te worden verricht. Deze regels worden aan gedeputeerde staten medegedeeld.

  • 3.

    Gedeputeerde staten oefenen toezicht uit op de in het eerste lid bedoelde zorg.

Artikel 36. Duur en evaluatie van de regeling

  • 1.

    Deze regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2.

    De doel- en taakstelling van de regeling en de wijze van uitvoering daarvan zullen periodiek geëvalueerd worden.

  • 3.

    Daartoe zal het dagelijks bestuur, in overleg met de directeur, gehoord de colleges en de raden van de betrokken gemeenten, om de vier jaar een onderzoeksvoorstel opstellen, dat aan het algemeen bestuur ter vaststelling zal worden voorgelegd. Dit zal voor het eerst per 1 januari 2016 gebeuren.

  • 4.

    Op grond van de uitkomsten van de evaluatie kan het dagelijks bestuur voorstellen tot wijziging van de regeling doen, dan wel tot aanpassing van de bedrijfsvoering en/of organisatiestructuur van het openbaar lichaam.

Artikel 37. Toezending

  • 1.

    Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam draagt zorg voor toezending van deze gewijzigde regeling, na vaststelling ervan, aan gedeputeerde staten.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor plaatsing van de gewijzigde regeling in de Staatscourant en opneming van de gewijzigde regeling in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel.

  • 3.

    De deelnemende colleges dragen op de wijze als bedoeld in artikel 27 van de wet, zorg voor de bekendmaking en de opneming in de gemeentelijke registers van de (gewijzigde) gemeenschappelijke regeling.

Artikel 38. Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, af te korten als RDWI.

BESLUITVORMING

Aldus besloten tot akkoordbevinding van bijgaande gewijzigde gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug,

ieder voor wat betreft de eigen bevoegdheid,

De gemeenteraad van Bunnik d.d. 17 december 2015

Het college van burgemeester en wethouders van Bunnik d.d. 13 oktober 2015

De gemeenteraad van De Bilt d.d. 17 december 2015

Het college van burgemeester en wethouders van De Bilt d.d. 10 november 2015

De gemeenteraad van de Utrechtse Heuvelrug d.d. 3 december 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de Utrechtse Heuvelrug d.d. 20 oktober 2015

De gemeenteraad van Wijk bij Duurstede d.d. 17 november 2015

Het college van burgemeester en wethouders van Wijk bij Duurstede d.d. 13 oktober 2015

De gemeenteraad van Zeist d.d. 8 december 2015

Het college van burgemeester en wethouders van Zeist d.d. 6 oktober 2015

Toelichting op de wijziging van de GR RDWI

De voorgestelde wijziging van de GR RDWI is geënt op de gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen welk van kracht is sinds 1 januari 2015.

Voor 1 januari 2016 dient de gemeenschappelijk regeling te zijn aangepast aan de wijzigingen in de Wet bij gebreke waarvan de regeling van rechtswege in ontbinding gaat en dient te worden geliquideerd.

De wijzigingen zijn nogal technisch van aard, behoudens de omschrijving van de bevoegdheden van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. Door de wijzigingen is de regeling gegroeid van 35 naar 38 artikelen, met vernummering van de bestaande artikelen.

Er is voor gekozen de bestaande toelichting op de regeling niet te herschrijven, maar slechts de wijzigingen toe te lichten die op de bestaande regeling worden voorgesteld. Hiermee blijft de bestaande toelichting, behorende bij de regeling zoals deze in werking is getreden op 1 augustus 2012, zijn functie behouden als het gaat om het karakter en fundament van de samenwerking tussen de deelnemende gemeenten.

De regeling volgend

  • a.

    Het opschrift

    • -

      de titel is gebleven, de datum van invoering is aangepast;

    • -

      het voorstel tot de huidige wijziging dient plaats te vinden op voorstel van de raden en colleges conform artikel 27 oud. Dit artikel wordt gewijzigd zodat in de toekomt tevens op voorstel van het algemeen bestuur wijzigingen kunnen worden voorgesteld (zie verder de toelichting bij artikel 30 (nieuw)).

  • b.

    Artikelsgewijs

Artikel 2: Openbaar lichaam

Aanvulling is de verwijzing naar het gebruik van de naam RSD.

Artikel 4: Taakstelling en bevoegdheden

In lid 1 zijn de wetten, zoals zij thans luiden, benoemd. De Wet Invoering Participatiewet, die de WWB wijzigde in ‘Participatiewet’ en een groot aantal andere wetten en regelingen wijzigde ingaande 1 januari 2015 is toegevoegd.

In lid 4 een tekstuele aanpassing waardoor een scheiding duidelijk wordt van overgedragen bevoegdheden (lid 2) en de daarop gebaseerde taken.

Artikel 5: Oprichten en deelnemen in privaatrechtelijke rechtspersonen

Is een geheel nieuwe bevoegdheid en komt rechtstreeks uit de Wgr. Het opnemen van deze bevoegdheid op grond van artikel 31a van de Wet bevordert de flexibiliteit van handelen van het openbaar lichaam (indien gewenst in de toekomst behoeft er geen wijziging plaats te vinden van de gehele regeling). Ter verzekering van de betrokkenheid van de raden van de deelnemende gemeenten is opgenomen dat het besluit tot oprichting van een privaatrechtelijke rechtspersoon niet wordt genomen nadat de raden een ontwerpbesluit is toegezonden en zij in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur te brengen. Hierbij dient in ogenschouw te worden genomen dat de samenwerking op grond van de Wgr is geënt op het uitgangspunt van verlengd lokaal bestuur inhoudende dat het samenwerkingsverband institutioneel en beleidsmatig is geworteld in de gemeenten en daaraan haar taakopdracht en haar democratische legitimatie ontleent. Hieruit volgt dat leden van algemeen bestuur en het dagelijks bestuur niet komen tot besluitvorming zonder last of ruggespraak van hun gemeenten.

Na artikel 5 komt de eerste vernummering op gang.

Na artikel 10 de tweede vernummering.

Artikel 9: Algemeen bestuur: werkwijze

Lid 2 koppelt in plaats van één, twee bepalingen van de wet aan elkaar. Te weten de artikelen 22 en 23.

Artikel 10: Algemeen bestuur: bevoegdheid

Omdat artikel 33 en 33a van de wet vernieuwd dan wel nieuw zijn, zijn deze bepalingen gezamenlijk integraal opgenomen als artikel 10 van de regeling. Het eerste lid is de tekst van artikel 33, de overige leden komen uit artikel 33a. Het eerste lid geeft aan dat alle bevoegdheden die bij de regeling worden overgedragen (art. 4, regeling) berusten bij het algemeen bestuur. Vervolgens wordt aangegeven dat bevoegdheden kunnen worden overgedragen door het algemeen bestuur aan het dagelijks bestuur (lid 2). En welke niet (lid 3). Alsmede de wijze waarop deze overdracht openbaar dient te worden gemaakt (art. 32l en 32k van de wet, art. 20 e.v. van de regeling). Let wel: het gaat om andere bevoegdheden dan die welke op grond van de wet al aan het dagelijks bestuur toekomen. Het gaat om ‘extra’ bevoegdheden.

Artikel 12: Dagelijks bestuur: samenstelling

Aanpassing leden 2 en 5 i.v.m. verwijzing naar artikel 8 van de gewijzigde regeling.

Artikel 14: Dagelijks bestuur: bevoegdheden

Door de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen per 1 januari 2015, heeft het dagelijks bestuur ook eigen geattribueerde bevoegdheden. Deze staan in de wet opgesomd in artikel 33 b en zijn nader uitgewerkt in het eerste lid van artikel 14. Deze bevoegdheden hebben met name betrekking op de eigen organisatie en de bedrijfsvoering.

Gelet op de eerste en tweede volzin van artikel 33 Wgr komen overgedragen bevoegdheden in deze gemeenschappelijke regeling primair toe aan het algemeen bestuur. Echter, het derde zinsdeel van artikel 33 Wgr maakt het mogelijk om dit in de regeling zelf anders te bepalen. Anders gesteld: in de regeling zelf kan worden bepaald dat van het primaire uitgangspunt dat de bevoegdheden bij het algemeen bestuur berusten, wordt afgeweken en dat bevoegdheden dus elders komen te liggen, bijvoorbeeld dat deze bij het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam komen te liggen. Dit ligt bijvoorbeeld voor de hand indien het collegebevoegdheden betreft, omdat het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling een soortgelijke positie bekleedt als het college van burgemeester en wethouders in de gemeenten.

In de tekst van deze gemeenschappelijke regeling is er dan ook voor gekozen om naast de wettelijke bevoegdheden op grond van de Wgr, ook de overige bevoegdheden van het dagelijks bestuur zoveel mogelijk rechtstreeks in de regeling zelf te regelen en daarmee dus gevolg te geven aan de derde volzin van artikel 33 Wgr.”

Zie vervolgens ook artikel 10 lid 2 van de regeling waar de basis is gelegd om bij besluit van het algemeen bestuur andere bevoegdheden over te dragen aan het dagelijks bestuur. De basis hiervoor is gelegen in artikel 33a van de Wgr.

Artikel 15: Dagelijks bestuur: beheersing, taken, bevoegdheden en toezicht

Afgezien van de vernummering vormen de behandelde onderwerpen het restant van het ‘oude’ artikel 14. Het lid 5 is geschrapt en vervangen door het nieuwe artikel 14.

Artikel 21: Directiestatuut

Lid 4 is aangepast aan de vernummering van de artikelen.

Artikel 24 en 26: Financiën

Tekstuele aanpassing van artikel 24 (verduidelijking van de verantwoordingsdocumenten en gebruik van definities) alsmede toevoeging van de zienswijzeprocedure in artikel 26.

Artikel 30: Wijziging

Met behoud van de bestaande tekst is toegevoegd: ‘dan wel op initiatief van het algemeen bestuur’. Deze aanpassing is voorgesteld uit procedureoverwegingen. Voor de onderhavige wijziging geldt procedureel (zie huidig artikel 27), dat dit een voorstel is van de raden van tenminste 4 van de 5 deelnemende gemeenten. Dat betekent onder de huidige omstandigheden dat het voorstel door de medewerkers en deskundigen van de GR dient te worden voorbereid. Door DB en AB moet het voorstel via de colleges naar de raden als ‘voorstel van de raden’ worden geleid. De raden kunnen het voorstel amenderen en/of meteen vaststellen. Komt het initiatief van het algemeen bestuur dan nog keuren uiteindelijk de colleges en de raden, ieder voor zover het hem aangaat, goed, amenderen of keuren af. Maar dan via één proceduregang.

Artikel 31: Opheffing en liquidatie

Lid 3: tekstueel aangepast. Het dagelijks bestuur wordt ‘Commissie van Vereffenaars’. De commissie wordt belast met de uitvoering van het liquidatieplan. Feitelijk speelt het algemeen bestuur daar geen rol meer in. Dat hoeft ook niet aangezien het liquidatieplan erin voorziet dat planning, financiën en besluitvorming uitsluitend zijn gericht op liquidatie (lees: vereffening van het vermogen van de GR).

Lid 5 “een opheffingsbesluit kan niet genomen worden binnen een periode van vijf jaar na de inwerkingtreding van deze gewijzigde regeling” is vervallen..

Artikel 34: Geschillenregeling

Lid 5: tekstueel: ‘aan gedeputeerde staten wordt tevens het dossier van de geschillencommissie overgelegd’

Artikel 37: Toezending

Lid 2: toegevoegd ‘…plaatsing van de regeling in de Staatscourant en..’. Op grond van artikel 26, leden 2 en 4, van de wet, dient de (gewijzigde) regeling te worden geplaatst in de Staatscourant. Zonder deze plaatsing kan de (gewijzigde) regeling niet in werking treden en zijn besluiten op grond van de niet geplaatste regeling nietig dan wel vernietigbaar.

In het tweede lid wordt ook aandacht besteed aan de opdracht ex artikel 18, lid 5, van de Handelsregisterwet om de gewijzigde regeling te deponeren bij het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel. Gezien de systematiek van artikel 26 en de Memorie van Toelichting daarop (blz. 23) is het aan het dagelijks bestuur het depot bij het Handelsregister te verrichten.