Regeling vervallen per 10-05-2019

Verordening bodemsanering Zwolle 2007

Geldend van 21-01-2010 t/m 09-05-2019

Intitulé

Verordening bodemsanering Zwolle 2007

VERORDENING BODEMSANERING ZWOLLE 2007

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    wet: de Wet bodembescherming (Wbb);

  • 2.

    melding: melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid van de Wet bodembescherming;

  • 3.

    nader onderzoek: onderzoek met betrekking tot de vraag of een geval van verontreiniging een geval van ernstige verontreiniging is;

  • 4

    saneringsplan: het plan als bedoeld in artikel 39, eerste lid van de Wet bodembescherming;

  • 5

    saneringsverslag: het verslag van de uitvoering van de sanering als bedoeld in artikel 39c van de Wet bodembescherming;

  • 6

    nazorgplan: het plan als bedoeld in artikel 39d van de Wet bodembescherming;

  • 7

    het bevoegd gezag: het college van burgemeester en wethouders in haar hoedanigheid van bevoegd gezag Wet bodembescherming;

  • 8

    meldingsformulier: formulier als bedoeld in artikel 2.3 Verordening Bodemsanering Zwolle 2007.

  • 9

    gebiedsbeheerplan: plan waarin voor een deelgebied de doorwerking wordt beschreven van de bestuurlijke afspraken over de integrale afweging met betrekking tot de ondergrond, naar uitgangspunten en procedurele randvoorwaarden voor activiteiten in de ondergrond binnen het gebied;

Hoofdstuk 2 Bodemsanering

Artikel 2.1 Indienen meldingsformulier

  • 1. De indiening van het meldingsformulier vergezeld van het rapport van het nader onderzoek, saneringsplan, saneringsverslag of nazorgplan wordt voor de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt als een aanvraag tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, derde lid van die wet.

  • 2. Op de voorbereiding van een beschikking op aanvragen als bedoeld in het vorige lid zijn de algemene regels van hoofdstuk 3 Awb en de in Titel 4.1 Awb geregelde (verkorte) procedure van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het bevoegd gezag kan besluiten dat de in Titel 4.1 Awb geregelde (verkorte) procedure niet wordt toegepast indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zienswijzen van derden zijn te verwachten. Alsdan zal de in afdeling 3.4 Awb geregelde uniforme voorbereidingsprocedure worden gevolgd.

  • 4. Indien het bevoegd gezag toepassing geven aan het derde lid, vermelden zij dit in de kennisgeving, bedoeld in artikel 28, vijfde lid Wet bodembescherming.

Artikel 2.2 Sanering door de gemeente

Hetgeen in deze Verordening is geregeld, geldt onverminderd voor de gemeente, indien de gemeente overgaat tot onderzoek en of sanering.

Artikel 2.3 Gegevens bij het meldingsformulier

  • 1. Voor een melding, wordt gebruik gemaakt van een door het bevoegd gezag vastgestelde meldingsformulier.

  • 2. Het meldingsformulier en de onderliggende stukken (zoals aangegeven op het meldingsformulier) worden in drievoud bij het bevoegd gezag ingediend.

  • 3. De onderzoeksrapporten moeten schriftelijk en digitaal worden aangeleverd in PDF formaat. Daarnaast moeten de onderzoeksgegevens worden ingediend volgens het SIKB protocol 0101 dan wel de meest actuele versie op het moment van indienen van de melding.

  • 4. De onderzoeksgegevens als bedoeld in het derde lid van dit artikel, mogen bij indiening niet ouder zijn dan 4 jaar. Het bevoegd gezag kan, op grond van representativiteit van de gegevens, besluiten tot een andere termijn.

Artikel 2.4 Inhoud saneringsplan

  • 1. In aanvulling op de wet kan het bevoegd gezag nadere regels stellen waar een saneringsplan aan moet voldoen. Deze nadere voorschriften zijn limitatief weergegeven op het betreffende onderdeel van het meldingsformulier.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 39, eerste lid, van de wet kan het vermelden in het saneringsplan van gegevens als bedoeld in het eerste lid achterwege blijven indien:

    • a.

      bij de indiening van het plan wordt aangegeven welke gegevens ontbreken;

    • b.

      daarbij de reden wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken en

    • c.

      die gegevens niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het saneringsplan.

  • 3 Een saneringsplan is maximaal 3 jaar geldig vanaf de dag waarop door het bevoegd gezag is ingestemd met het saneringsplan. Indien na 3 jaar nog geen aanvang is gemaakt met de feitelijke sanering, moet in overleg met het bevoegd gezag in ieder geval een actualisatie onderzoek plaatsvinden naar de verontreinigingsituatie. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de wijze waarop dit actualisatie onderzoek moet plaatsvinden.

  • 4 Bij de instemming op het saneringsplan kan het bevoegd gezag besluiten dat, indien de grondwatersanering langer duurt dan de grondsanering, twee afzonderlijke saneringsverslagen moeten worden ingediend, waarbij eerst wordt gerapporteerd over de sanering van de grond en – op een later tijdstip – over de sanering van het grondwater.

  • 5 Degene(n) die de sanering feitelijk uitvoert, moet voldoen aan de eisen die het Besluit bodemkwaliteit verbindt aan de personen en instanties die betrokken zijn bij de feitelijke sanering.

Artikel 2.5 Melding start, diepste punt en einde van de feitelijke sanering

Degene die conform artikel 39, tweede lid van de wet instemming heeft gekregen voor de uitvoering van het saneringsplan, stelt:

  • a.

    ten minste tien werkdagen voor de feitelijke aanvang van de sanering het bevoegd gezag hiervan in kennis via het meldingsformulier.

  • b.

    uiterlijk een dag na het bereiken van het diepste punt van de ontgraving, het bevoegd gezag hiervan in kennis via het meldingsformulier.

  • c.

    Uiterlijk tien dagen na de feitelijke afronding van de sanering het bevoegd gezag hiervan in kennis via het meldingsformulier.

Artikel 2.6 Melding wijzigingen tijdens feitelijke sanering

  • 1. Iedere afwijking van het saneringsplan bij de feitelijke uitvoering van de sanering wordt terstond (binnen 24 uur na vaststelling van een afwijking) aan het bevoegd gezag gemeld via het meldingsformulier.

  • 2. Bij een afwijking of wijziging van het saneringsplan bij de feitelijke uitvoering van de sanering als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, kan het bevoegd gezag aanwijzingen geven omtrent de verdere uitvoering van de sanering overeenkomstig artikel 39, vijfde lid Wet bodembescherming.

  • 3. De procedure als bedoeld in artikel 2.1 van deze Verordening is van toepassing op de beschikking als bedoeld in het tweede lid van dit artikel.

Artikel 2.7 Het saneringsverslag

  • 1. Uiterlijk vijftien weken na de uitvoering van de grond- en/of grondwatersanering werkzaamheden doet degene die de bodem heeft gesaneerd daarvan schriftelijk verslag aan het bevoegd gezag.

  • 2. In aanvulling op de wet kan het bevoegd gezag nadere regels stellen waar een saneringsverslag aan moet voldoen. Deze nadere voorschriften zijn limitatief weergegeven op het meldingsformulier.

Artikel 2.8 Het nazorgplan

  • 1. Indien na de sanering verontreiniging in de bodem aanwezig is gebleven en in het saneringsverslag is aangegeven dat beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen noodzakelijk zijn, wordt tegelijk met het saneringsverslag als bedoeld in artikel 2.7 of uiterlijk acht weken na de dag waarop met het saneringsverslag is ingestemd, het nazorgplan ingediend.

  • 2. In aanvulling op de wet kan het bevoegd gezag nadere regels stellen waar een nazorgplan aan moet voldoen. Deze nadere voorschriften zijn limitatief weergegeven op het meldingsformulier.

Artikel 2.9 Het gebiedsbeheerplan

  • 1. Een gebiedsbeheerplan kan uitsluitend aangemerkt worden als een melding in de zin van de Wet bodembescherming indien dit nadrukkelijk is vermeld in het plan;

  • 2. Het gebiedsbeheerplan dient te voldoen aan de bepalingen van het Bodembeleidsplan Zwolle 2009.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 3.1

  • 1. Een fase van een sanering als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid van deze Verordening, die reeds in uitvoering is op het moment dat deze verordening in werking treedt, wordt overeenkomstig de regeling waaronder deze fase is gestart, afgehandeld.

  • 2. Bij het voorbereiden van een nieuwe fase van een sanering in het project is de Verordening Bodemsanering Zwolle 2007 van toepassing.

Artikel 3.2

Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag volgende op de dag waarin deze is bekend gemaakt.

Artikel 3.3

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening Bodemsanering Zwolle 2007”.

TOELICHTING BIJ DE VERORDENING BODEMSANERING ZWOLLE 2007.

Algemeen

Op 15 mei 1994 is de eerste fase van de Wet houdende uitbreiding van de Wet bodembescherming met een regeling inzake de sanering van de bodem (Stb. 1994, 331), kortweg: de saneringsregeling ex Wbb, in werking getreden. De Interimwet bodemsanering is per die datum vervallen. De tweede fase van eerstgenoemde wet is op 1 januari 1995 in werking getreden. Op basis van deze wet hebben naast de provincies toentertijd de grote vier gemeenten (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) op dit beleidsveld een provinciale status verkregen.

Op het gebied van bodemsanering hebben de afgelopen jaren ingrijpende ontwikkelingen plaatsgevonden, die zijn ingegeven door de landelijke beleidsvernieuwing (BEVER) en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV). Deze ontwikkelingen houden onder meer in dat provinciale taken en bevoegdheden zijn gedecentraliseerd naar de rechtstreekse ISV-gemeenten. Voor Zwolle betekent dit dat vanaf 1 januari 2005 burgemeester en wethouders bevoegd gezag Wet bodembescherming zijn voor het grondgebied van Zwolle. De gemeenteraad van de gemeente Zwolle heeft de bevoegdheid om nadere regels te stellen bij het uitvoeren van bodemonderzoek en -sanering. Deze bevoegdheid is terug te lezen in de diverse artikelen in de Wet bodembescherming (zoals art 39. eerste lid onder 2 Wet bodembescherming). Tevens heeft de gemeenteraad de bevoegdheid om aan burgemeester en wethouders op te dragen nadere eisen te stellen aan gegevens die in een saneringsplan, evaluatieverslag of nazorgplan moeten worden opgenomen. Daarnaast worden in onderhavige verordening regels gesteld met betrekking tot het doen van een melding op grond van artikel 28 Wet bodembescherming.

Een melding in het kader van het Besluit Uniforme Saneringen (als bedoeld in artikel 39b Wet bodembescherming) valt niet onder de reikwijdte van deze Verordening. Het betreft kleinschalige uniforme saneringen. Voor deze meldingen geldt een aparte verplichte procedure die nader is geregeld in de Regeling Uniforme Saneringen. Dit betreft een landelijke regeling die de status heeft van een Algemene maatregel van bestuur (AmvB).

Met ingang van 1 januari 2006 is de Wet bodembescherming herzien. In het kader van de saneringsparagraaf uit de Wet bodembescherming zijn er met ingang van 1 januari 2006 vier besluiten die volgens de Algemene wet bestuursrecht tot stand moeten komen.

Het eerste besluit is de beschikking op grond van artikel 29 Wet bodembescherming waarbij wordt vastgesteld of sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. In deze beschikking wordt ook vastgesteld of er sprake is van spoed en wordt bepaald voor welk tijdstip met de sanering dient te worden begonnen (artikel 37 Wet bodembescherming). Deze beschikking wordt zowel bij onderzoek in opdracht van burgemeester en wethouders op grond van artikel 48 Wet bodembescherming, als bij onderzoek door anderen gegeven.

Het tweede besluit is de instemming met het saneringsplan op grond van artikel 39 Wet bodembescherming.

Het derde besluit betreft de instemming met het saneringsverslag (voorheen: evaluatierapport) op grond van artikel 39c van de Wet bodembescherming.

Het vierde besluit betreft de instemming met het nazorgplan op grond van artikel 39d van de wet bodembescherming.

Het derde en vierde besluit zijn nieuw in de wet.

Naar verwachting wordt de Wet bodembescherming op 1 januari 2010 dusdanig aangepast dat er een wettelijke basis wordt gelegd om naast gevalsgerichte ook gebiedsgerichte saneringen mogelijk te maken. Ook na deze wijziging dient het bevoegde gezag aan te geven waar een gebiedsbeheerplan in het kader van de Wbb aan dient te voldoen. Binnen de gemeente Zwolle zijn de eisen nadrukkelijk vastgelegd in het Bodembeleidsplan Zwolle 2009

Praktisch gezien komt het er op neer dat indien een gebiedsbeheerplan betrekking heeft op een bestaand verontreinigd (deel)gebied (beheersgebied grondwaterkwaliteit), het plan ook de uitwerking moet bevatten van het afwegingskader en de procedurele randvoorwaarden voor de gebiedsgerichte aanpak van de grondwaterverontreiniging in samenhang met de andere activiteiten in de ondergrond. Het gebiedsbeheerplan heeft in dat geval de status van een raamsaneringsplan binnen de Wbb, met dien verstande dat dit raamsaneringsplan nadrukkelijk een verbrede doelstelling kent gebaseerd op bestuurlijke afspraken over de integrale afweging van de verschillende vormen van gebruik van de ondergrond.

Inspraak

De procedure voor het indienen van de melding tot en met de definitieve beschikking duurt maximaal 15 weken.

Voor de instemming met het saneringsverslag geldt geen termijn waarbinnen het bevoegd gezag tot een besluit moet komen. Voor de instemming op een nazorgplan geldt zelfs een termijn van 6 maanden na ontvangst van het nazorgplan waarbinnen het bevoegd gezag tot een besluit moet komen. Omwille van de eenduidigheid is besloten de procedure voor alle meldingen te stellen op maximaal 15 weken. Dat laat onverlet dat voor de instemming op een saneringsplan in voorkomende gevallen bij complexe saneringen, het bevoegd gezag de wettelijke bevoegdheid heeft deze termijn van 15 weken met nog eens 15 weken te verlengen.

De oude Verordening bodembescherming Zwolle van 6 december 2004 schreef standaard de voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 Awb voor. Dit houdt in, dat er eerst een ontwerpbeschikking wordt opgesteld. In de praktijk is gebleken, dat dit een onnodige verzwaring van de procedure is, terwijl van de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen zeer weinig gebruik werd gemaakt. Vandaar dat in de Verordening bodemsanering Zwolle 2007 de lijn: ´een ontwerpbeschikking, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hieraan geen behoefte bestaat´ is veranderd in `geen ontwerpbeschikking, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hieraan wel behoefte bestaat`. Op deze manier kan ook makkelijker aan de wettelijke beslissingstermijn worden voldaan. Een bijkomend voordeel is dat sneller dan voorheen de melder kan beschikken over de aangevraagde beschikking, aangezien de periode van de ontwerpfase wordt overgeslagen hetgeen een tijdsbesparing oplevert van ten minste 6 weken.

Structuur

Het beleid rond de aanvullende eisen die het bevoegd gezag kan en mag stellen op grond van de Wet bodembescherming kent de volgende getrapte structuur:

  • a.

    Verordening bodemsanering Zwolle 2007; vastgesteld door de Raad;

  • b.

    Nadere uitwerking van de Verordening in het betreffende meldingsformulier; vastgesteld door het College in 2007.

Op grond van de Gemeentewet heeft de Raad als enig orgaan binnen de gemeente de bevoegdheid tot het vaststellen van verordeningen. In de verordening worden de procedurele en inhoudelijke eisen vastgelegd waarbij aan het College de verdere uitwerking daarvan wordt opgedragen. Deze nadere uitwerking vindt plaats aan de hand van de meldingsformulieren voor de afzonderlijke fasen. Voor deze wijze wordt gekozen omdat hiermee flexibiliteit kan worden geboden om betrekkelijk snel bepaalde aanvullende eisen aan te passen of toe te voegen, zodat binnen een korte periode kan worden ingespeeld op onvoorziene omstandigheden en voortschrijdend inzicht in ondermeer saneringstechnieken.

Artikelsgewijs

Artikel 1.1

De begripsbepalingen van artikel 1 van de wet werken door in de bepalingen van deze verordening waarmee uitvoering aan die wet wordt gegeven.

Artikel 2.1

Naar aanleiding van een bij hen bekend geworden nader onderzoek dienen burgemeester en wethouders in een beschikking vast te stellen of sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. Als dit het geval is dienen zij daarbij de spoedeisendheid en tijdstip om dat geval te saneren aan te geven. In deze beschikking kunnen zij voorts aangeven welke tijdelijke beveiligingsmaatregelen aan de sanering vooraf dienen te gaan.

Indien een melding als bedoeld in artikel 28 van de wet betrekking heeft op een geval van ernstige bodemverontreiniging en als daarbij het voornemen bestaat te saneren, dient deze melding vergezeld te gaan van een saneringsplan. Op dit saneringsplan moet het bevoegd gezag een (positief of negatief) besluit nemen.

Na afronding van (een fase van) de sanering wordt een saneringsverslag opgesteld, waarmee door het bevoegd gezag moet worden ingestemd. Ditzelfde geldt voor het nazorgplan als er een restverontreiniging na sanering achterblijft.

Artikel 2.2

Ingevolge artikel 39 juncto artikel 88 van de wet moet het bevoegd gezag een saneringsplan vaststellen. Het betreft saneringsplannen, die in opdracht van het bevoegd gezag worden opgesteld en uitgevoerd. Uit artikel 48 van de wet volgt namelijk dat het bevoegd gezag niet verplicht zijn om bij saneringen in eigen beheer een saneringsplan vast te stellen. Ook ontbreekt een beroepsmogelijkheid tegen de door of vanwege het bevoegd gezag opgestelde saneringsplannen. Maar in verband met rechtsgelijkheid is er veel voor te zeggen om in de verordening een bepaling op te nemen die hierin wel voorziet. Vandaar dat artikel 2.2 is opgenomen in deze verordening.

Artikel 2.3

Het meldingsformulier bodemsanering is te downloaden via de gemeentelijke website.

Voor een goede informatieverstrekking naar derden is het nodig om ook het rapport van het onderliggende onderzoeken en het meldingsformulier ter inzage te leggen. Daarom wordt een indiening van deze stukken in drievoud voorgeschreven.

Vanaf de inwerkingtreding van deze Verordening moeten de onderzoeksgegevens ook digitaal aangeleverd worden. Hierdoor kunnen de gegevens sneller en eenvoudiger worden verwerkt binnen het gemeentelijk informatiesysteem.

De onderzoeksgegevens dienen digitaal te worden aangeleverd conform de meest recente versie van SIKB Protocol 0101.(Zie de site www.sikb.nl voor de meest actuele versie).

Artikel 2.4, eerste lid

Zoals onder het kopje “structuur” (zie hierboven) is weergegeven, kan het bevoegd gezag aanvullende eisen stellen. Deze bepaling is een aanvulling op artikel 39, lid 1 Wet bodembescherming. De functie van het saneringsplan is dat het bevoegd gezag zich een goed oordeel kan vormen over de aard en omvang van de verontreiniging, over de voorgenomen maatregelen en kan toetsen of op milieuhygiënisch toereikende en aanvaard­bare wijze zal worden gesaneerd.

Artikel 2.4, tweede lid

In de praktijk blijkt het voldoen aan de eisen die in de wet en de verordening ten aanzien van het saneringplan worden gesteld niet altijd mogelijk en ten aanzien van de nadere eisen uit de verordening niet altijd relevant. Daarom is in het tweede lid een afwijkingsmogelijkheid ingebouwd.

Artikel 2.4, vierde lid

Het komt in toenemende mate voor dat na een grondsanering, een langdurige grondwatersanering plaats heeft. Zowel de melder als het bevoegd gezag hebben behoefte aan duidelijkheid over de reeds uitgevoerde grondsanering. Indien het oordeel over de uitgevoerde grondsanering pas kan worden gegeven nadat de grondwatersanering is afgerond, kan onnodige en ongewenste stagnatie in de verdere ontwikkeling van de betreffende locatie optreden aangezien de melder geen zekerheid heeft van het bevoegd gezag dat de grondsanering ook overeenkomstig het saneringsplan is uitgevoerd. Vandaar dat het bevoegd gezag kan besluiten dat op twee momenten een evaluatierapport moet worden ingediend, te weten na afronding van de grondsanering en na afronding van de grondwatersanering.

Artikel 2.4, vijfde lid

Het Ministerie van VROM heeft in het Besluit bodemkwaliteit regels gesteld ten aanzien van de deskundigheid en kwaliteit van personen en instanties die betrokken zijn bij de feitelijke sanering om te voorkomen dat de verontreiniging op een onjuiste en niet deskundige wijze gesaneerd wordt.

Artikel 2.5, onder a

Voor het toezicht op de uitvoering van het saneringsplan is het van belang dat het bevoegd gezag op de hoogte is van het werkelijke tijdstip waarop met de sanering een aanvang wordt gemaakt. Het aangeven van de vermoede­lijke datum in het plan zelf is daarvoor niet voldoende. Regelmatig komt het voor dat de feitelijke aanvang van de werkzaamheden na instemming van het saneringsplan door allerlei omstandigheden (ontbrekende vergunningen, ontbrekende materialen, weersom­standigheden en dergelijke) opschuift of dat door dergelijke voorzienbare onzekere omstandigheden geen exacte datum kan worden gegeven. Het is vanuit oogpunt van handhaving gewenst, dat het bevoegd gezag op de hoogte is van de feitelijke aanvang van het werk. Door middel van een mededeling uiterlijk tien werkdagen vóór het begin van de daadwer­kelijke sanering wordt de noodzakelijke informatie verkregen.

Artikel 2.5, onder b

Eveneens uit een oogpunt van handhaving wordt het wenselijk geacht te vernemen wanneer de sanering op het diepste punt is. Het is vervolgens voor het bevoegd gezag mogelijk zelf vast te stellen of daadwerkelijk het diepste punt is bereikt. Zowel voor de melder als voor het bevoegd gezag geeft deze melding zekerheid. Voor de melder bestaat die zekerheid eruit dat hij met instemming van het bevoegd gezag feitelijk het diepste punt heeft bereikt en voor het bevoegd gezag bestaat de zekerheid eruit dat alle verontreiniging is verwijderd.

Artikel 2.5, onder c

Op het moment dat de sanering feitelijk is afgerond wordt dat door de melder aan het bevoegd gezag gemeld. Op grond van deze melding kan het bevoegd gezag vaststellen of de sanering terecht is afgerond of dat alsnog aanvullende sanerende maatregelen noodzakelijk zijn. Het is ook voor de melder van belang dat het bevoegd gezag instemt met de afronding van de sanering. Vervolgens kan de melder overgaan tot het opstellen en indienen van het schriftelijke verslag van de uitgevoerde sanering als bedoeld in artikel 2.7 .

Artikel 2.6

Om goed zicht te houden op het verloop van de sanering wil het bevoegd gezag dat iedere afwijking binnen 24 uur na de vaststelling van de afwijking via het meldingsformulier aan het bevoegd gezag wordt meegedeeld. Het komt voor dat door diverse oorzaken de feitelijke sanering afwijkt van het saneringsplan. Met de melding van die afwijking kan het bevoegd gezag beoordelen of door die afwijking de sanering kan worden voortgezet of dat door die afwijking de sanering op essentiële punten moet worden bijgesteld.

Artikel 2.7

In artikel 39c van de wet wordt voorgeschreven, dat na de uitvoering van de sanering zo spoedig mogelijk een verslag wordt gemaakt. In de wet is hiervoor geen termijn opgenomen. In artikel 2.7 wordt bepaald, dat dit verslag binnen dertien weken na afronding van (iedere fase van) de werkzaam­heden moet worden ingezonden. Grondwatersaneringen behoeven veelal meer tijd dan de sanering van de verontreinigde grond. Daarom is bepaald dat als de sanering van het grondwater langer duurt dan de sanering van de grond, over de sanering van het grondwater een afzonderlijk saneringsverslag dient te worden ingediend. Dit moet dan ook uiterlijk dertien weken na afronding van die grondwatersanering worden ingediend. In aanvulling op de wettelijke eisen kan door het bevoegd gezag nadere gegevens verplicht worden gesteld via het meldingsformulier.

Artikel 2.8

Artikel 39d van de wet schrijft voor dat bij een restverontreiniging een nazorgplan moet worden opgesteld dat de instemming behoeft van het bevoegd gezag. In aanvulling op de wettelijke eisen kan het bevoegd gezag nadere gegevens verplicht worden gesteld via het meldingsformulier.