Regeling vervallen per 01-12-2018

Beleidsregel: bijzondere bijstand duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten gemeente Zwolle 2010

Geldend van 04-07-2012 t/m 30-11-2018 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2012

Intitulé

Beleidsregel: bijzondere bijstand duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten gemeente Zwolle 2010

BELEIDSREGEL: BIJZONDERE BIJSTAND DUURZAME GEBRUIKSGOEDEREN EN OVERIGE INRICHTINGSKOSTEN GEMEENTE ZWOLLE 2010

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand.

  • 2.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      belanghebbende: de persoon die ten behoeve van zichzelf en of zijn partner verzoekt om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en of overige inrichtingskosten;

    • c.

      duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten: gebruiksgoederen met al of niet een duurzaam karakter die behoren tot de gebruikelijke inventaris van een woning;

    • d.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle;

    • e.

      langdurigheidstoeslag: de toeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet;

    • f.

      norm:

      • het bedrag voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

      • het bedrag voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wordt vastgesteld overeenkomstig het gestelde in artikel 21 tot en met 30 van de wet en of artikel 26 tot en met 35 van de Wet investeren in jongeren;

    • g.

      aanvraag: de aanvraag voor bijzondere bijstand in de kosten van duurzame gebruiksgoederen en of overige inrichtingskosten;

    • h.

      partner: de persoon met wie de belanghebbende al of niet gehuwd een gezamenlijke huishouding voert in de zin van artikel 3 van de wet;

    • i.

      ruimte in het inkomen: het deel van het inkomen dat meer is dan 110% van de norm, vermenigvuldigd met 12. Bij de berekening van de ruimte van het inkomen wordt de norm verminderd met het percentage vakantietoeslag genoemd in de wet en of de Wet investeren in jongeren en wordt uitgegaan van het inkomen en de norm in de maand voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag is ontvangen.

    • j.

      reserveringscapaciteit: de ruimte om te reserveren voor duurzame gebruiksgoederen bedraagt 6% van de norm, als bedoeld onder f. 1° en 2° zoals deze gold op 1 januari van het kalenderjaar waarin de aanvraag is ontvangen, vermenigvuldigd met 12.

    • k.

      kind: het eigen kind of stiefkind van belanghebbende en of diens partner, dat op het zelfde adres als belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Zwolle.

    • Met een kind wordt gelijkgesteld een pleegkind;

    • l.

      ten laste komend kind: het kind voor wie de belanghebbende of diens partner aanspraak op kinderbijslag kan maken;

Artikel 2 Middelen, inkomen en vermogen

  • 1. Artikel 31 lid 2 en artikel 34 lid 2 en artikel 50 van de wet zijn op, overeenkomstige wijze, van toepassing op deze beleidsregel.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid wordt niet als middel gerekend:

    • a.

      spaargelden die opgebouwd zijn tijdens de periode waarin belanghebbende en of zijn partner algemene bijstand hebben ontvangen tot het bedrag van de vermogensgrens genoemd in artikel 34 lid 3 van de wet;

    • b.

      de aanspraak op vakantietoeslag door belanghebbende of zijn partner.

  • 3. De aanspraak op de langdurigheidstoeslag wordt als middel gerekend om te reserveren voor de aanschaf, reparatie en of vervanging van duurzame gebruiksgoederen en of overige inrichtingskosten.

Artikel 3 Draagkracht, draagkrachtjaar en aanwending van de draagkracht

  • 1.

    Draagkracht is de som van de

    • a.

      overschrijding van het vrij te laten vermogen zoals bedoeld in artikel 34 lid 2 onder b en lid 3 van de wet en

    • b.

      ruimte in het inkomen en

    • c.

      spaargelden, zoals bedoeld in artikel 2 lid 2 onder a, voorzover het bedrag van de spaargelden het bedrag van de vermogensgrens genoemd in artikel 34 lid 3 van de wet overschrijdt;

  • 2.

    De draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van 12 maanden en gaat in op de eerste van de maand waarin de aanvraag is ontvangen.

  • 3.

    De vastgestelde draagkracht moet voor 100% aangewend worden om in de gevraagde kosten te voorzien.

  • 4.

    In afwijking van het gestelde in het derde lid kan de vastgestelde draagkracht worden verminderd met het bedrag van:

    • a.

      bijzondere noodzakelijke bestaanskosten die gemaakt zijn of zullen worden tijdens de periode als bedoeld in het tweede lid en

    • b.

      voor deze bijzondere bestaanskosten geen bijzondere bijstand is verleend en

    • c.

      deze kosten voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komen.

Artikel 4 Algemeen beginsel, geen bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    De kosten voor de aanschaf, reparatie en of vervanging van duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan waarin voorzien kan worden vanuit het aanwezige vermogen, een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm en de langdurigheidstoeslag.

  • 2.

    Als uitvloeisel van het gestelde in het eerste lid kan geen bijzondere bijstand worden verleend voor duurzame gebruiksgoederen en of overige inrichtingskosten.

Artikel 5 Afwijking van het algemeen beginsel

  • 1. In afwijking van het gestelde in artikel 4 kan het deel van de noodzakelijke kosten voor duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten, dat meer bedraagt dan de reserveringscapaciteit niet uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm en de langdurigheidstoeslag worden voldaan.

  • 2. In afwijking van het gestelde in artikel 4 kunnen noodzakelijke kosten voor duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten geheel of gedeeltelijk niet uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm en de langdurigheidstoeslag worden voldaan als deze kosten naar het oordeel van het college voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

  • 3. Het gestelde in het eerste en het tweede lid is niet van toepassing op een situatie waarbij iemand die bij een ouder of ouders verblijft zelfstandig gaat wonen en de aanvraag voor bijzondere bijstand heeft betrekking op de kosten verbonden aan het zelfstandig gaan wonen, tenzij er naar het oordeel van het college sprake is van bijzondere omstandigheden.

  • 4. Een periode dat iemand in verband met het volgen van studie en of opleiding niet bij een ouder of ouders verblijft, wordt gelijkgesteld met het verblijf bij een ouder of ouders als bedoeld in het derde lid.

Artikel 6 Bijzondere bijstand als gevolg van bijzondere omstandigheden

  • 1. Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten kan verleend worden als er sprake is van bijzondere omstandigheden.

  • 2. Van bijzondere omstandigheden is sprake:

    • a.

      als een belanghebbende vanuit een verblijf in een instelling voor maatschappelijke opvang weer zelfstandig gaat wonen;

    • b.

      als een belanghebbende die gedurende een aaneen gesloten periode van tenminste 12 maanden is aan te merken als adresloze in de zin van artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, zelfstandig gaat wonen;

    • c.

      als een belanghebbende na een detentieperiode van een aaneen gesloten periode van ten minste 12 maanden of langer, aansluitend aan de detentieperiode zelfstandig gaat wonen;

    • d.

      als een belanghebbende of diens partner die een WWB-uitkering voor algemene bestaanskosten of een andere sociale zekerheidsuitkering ontvangt, arbeid in loondienst aanvaardt en het hiervoor noodzakelijk is dat hij verhuist en belanghebbende of diens partner van de werkgever of anderszins hiervoor geen vergoeding ontvangt.

    • e.

      bij opname in een verzorgingshuis of aanleunwoning;

    • f.

      als een belanghebbende die deelneemt aan een door de gemeente Zwolle aangeboden schuldhulpverleningstraject verhuist naar een woning met lagere woonlasten;

    • g.

      als een belanghebbende die aan te merken is als houder van een Vergunning Bepaalde Tijd Asiel een woning krijgt toegewezen;

    • h.

      als er sprake is van een andere situatie die naar het oordeel van het college is aan te merken als een bijzondere omstandigheid.

Artikel 7 (On)mogelijkheden tot bijzondere bijstandsverlening

  • 1. Indien zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 5 kan bijzondere bijstand verleend worden indien naar het oordeel van het college:

    • a.

      de gevraagde voorziening naar aard en omvang noodzakelijk is,

    • b.

      er geen beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening,

    • c.

      de aanschaf, reparatie of vervanging niet uitstelbaar is en

    • d.

      de noodzakelijke kosten hoger zijn dan de reserveringscapaciteit en de draagkracht.

  • 2. Indien er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid is bijzondere bijstand alleen mogelijk als er op geen enkele andere wijze in het gevraagde voorzien kan worden en uitstel van de aanschaf, reparatie en of vervanging leidt tot een situatie die naar het oordeel van het college niet verantwoord is.

  • 3. Tot een situatie van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid worden gerekend:

    • a.

      het niet of niet voldoende reserveren, terwijl de mogelijkheid daartoe wel aanwezig was of is;

    • b.

      als de kosten het gevolg zijn van het niet verzekerd zijn, in situaties waarin het algemeen gebruikelijk is dat men zich hiervoor verzekert.

    • c.

      als de noodzaak tot de aanschaf, reparatie en of vervanging, het gevolg is van onoordeelkundig gebruik.

    • d.

      als sprake is van andere omstandigheden die belanghebbende en of diens partner zijn aan te rekenen.

Artikel 8 Voorliggende voorzieningen

  • 1. Artikel 15 WWB is op overeenkomstige wijze van toepassing op deze beleidsregel.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid wordt de mogelijkheid tot een beroep op een krediet verlenende instelling niet als voorliggende voorziening beschouwd tenzij er sprake is van tekortschietend besef van eigen verantwoordelijkheid.

  • 3. Indien toepassing gegeven wordt aan het tweede lid wordt uitsluitend een door de afdeling Schuldhulpverlening van de eenheid Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Zwolle te verstrekken sociaal krediet als voorliggende voorziening beschouwd.

Artikel 9 Noodzakelijke kosten

  • 1. De kosten verbonden aan een gebruikelijke inventaris van een woning worden als noodzakelijke kosten beschouwd.

  • 2. Tot een gebruikelijke inventaris behoren:

    • a.

      meubilair voor de woonkamer

    • b.

      bedden en toebehoren voor belanghebbende, diens partner en het ten laste van belanghebbende of diens partner komend kind en kinderen

    • c.

      1 hang- of legkast per slaapvertrek

    • d.

      wasautomaat

    • e.

      koel- vriescombinatie

    • f.

      gasfornuis

    • g.

      stofzuiger

    • h.

      (gas)kachel

    • i.

      televisie

    • j

      vloerbedekking, wandbekleding en gordijnen

Artikel 10 Hoogte noodzakelijke kosten en de hoogte van de bijzondere bijstand

  • 1. Uitsluitend het deel van de noodzakelijke kosten voor de aanschaf, reparatie en of vervanging van duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten, dat meer bedraagt dan de reserveringscapaciteit komt voor vergoeding in aanmerking.

  • 2. Indien sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 2, artikel 6 en artikel 7 lid 2 en 3 is het eerste lid niet van toepassing, tenzij belanghebbende en of diens partner aanspraak heeft of had op langdurigheidstoeslag.

  • 3. Indien naar het oordeel van het college reparatie mogelijk is, komen met inachtneming van het eerste en het tweede lid uitsluitend de kosten van de reparatie voor vergoeding in aanmerking, tenzij de kosten van reparatie naar het oordeel van het college niet verantwoord zijn in relatie tot de te verwachten gebruiksduur na reparatie en of restwaarde van het te repareren goed.

  • 4. Indien reparatie niet mogelijk is, bedraagt de hoogte van de noodzakelijke kosten voor het aan te schaffen of te vervangen goed maximaal het bedrag dat als richtprijs wordt genoemd in de Nibud-prijzengids.

  • 5. In aanvulling op het gestelde in het vierde lid kan het bedrag van de noodzakelijke kosten verhoogd worden met de kosten van:

    • a.

      een service garant contract;

    • b.

      de montage en of het installeren;

    • c.

      de bezorgkosten

  • 6. Indien de aanvraag betrekking heeft op de volledige inrichting van een woning bedraagt de hoogte van de noodzakelijke kosten maximaal 50% van het bedrag dat in de Nibud-prijzengids genoemd wordt per inventarisatiepakket naar huishoudtype.

  • 7. Indien de aanvraag betrekking heeft op de volledige inrichting van een kamer bedraagt de hoogte van de noodzakelijke kosten maximaal 25% van het bedrag dat in de Nibud-prijzengids genoemd wordt per inventarisatiepakket naar huishoudtype.

  • 8. Bij een echtscheiding of een daarmee te vergelijken situatie wordt bij de vaststelling van de hoogte van de noodzakelijke kosten er van uitgegaan dat belanghebbende over ten minste 50% van de inboedel kan beschikken.

Artikel 11 Kosten gemaakt voor datum aanvraag

  • 1. Kosten die gemaakt zijn voor de datum waarop de aanvraag is ontvangen, komen niet voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking.

  • 2. Van het gestelde in het eerste lid kan worden afgeweken indien:

    • a.

      belanghebbende redelijkerwijs de aanvraag niet vooraf kon indienen;

    • b.

      er bijzondere omstandigheden zijn die naar het oordeel van het college aanleiding geven om voor de reeds gemaakte kosten bijstand te verstrekken.

Artikel 12 Vorm van de bijzondere bijstand

  • 1. Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten wordt in de vorm van een gift verstrekt.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid wordt de bijzondere bijstand in de vorm van een lening verstrekt indien:

    • a.

      er sprake is van tekortschietend besef van eigen verantwoordelijkheid en bijzondere bijstandsverlening onvermijdelijk is;

    • b.

      het een adresloze betreft als bedoeld in artikel 6 lid 2 onder b;

    • c.

      het een ex gedetineerde betreft als bedoeld in artikel 7 lid 2 onder c;

    • d.

      er sprake is van een situatie waarin het naar het oordeel van het college niet wenselijk is om de bijzondere bijstand in de vorm van een gift te verstrekken.

  • 3. Indien de bijzondere bijstand in de vorm van een lening wordt verstrekt, bedraagt de maandelijkse aflossing 6% van de norm.

  • 4. Het college kan de maandelijkse aflossing als bedoeld in het derde lid afwijkend vaststellen als de situatie van belanghebbende daartoe aanleiding geeft.

  • 5. De aflossingsverplichting op de lening gaat in op de eerste van de maand volgend op de maand waarin de bijzondere bijstand is uitbetaald.

  • 6. Indien toepassing wordt gegeven aan het gestelde in het tweede lid onder b en of c gaat de aflossing in op de 1e van de 12e maand volgend op de maand waarin de bijzondere bijstand is uitbetaald.

  • 7. Indien de als lening verstrekte bijzondere bijstand na een periode van 36 maanden gerekend vanaf het moment dat de aflossingsverplichting is ingegaan, nog niet volledig is afgelost, wordt het restant van de lening omgezet in bijzondere bijstand in de vorm van een gift als belanghebbende volledig aan zijn verplichtingen heeft voldaan.

  • 8. Het college kan als de situatie van belanghebbende hiertoe aanleiding geeft afwijken van het gestelde in het zevende lid.

  • 9. Het college kan de in de vorm van een lening verstrekte bijzondere bijstand aan een adresloze als bedoeld in artikel 7 lid 2 onder b of een ex gedetineerde als bedoeld in artikel 7 lid 2 onder c omzetten in bijzondere bijstand in de vorm van een gift als blijkt dat:

    • a.

      belanghebbende na 12 maanden gerekend vanaf de maand dat de bijzondere bijstand is uitbetaald nog zelfstandig woont en

    • b.

      belanghebbende naar het oordeel van het college volledig aan zijn verplichtingen heeft voldaan en voldoende meegewerkt heeft of meewerkt aan een door het college noodzakelijk geacht traject.

Artikel 13 Aanvraag

  • 1. De bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en of overige inrichtingskosten wordt op aanvraag verstrekt.

  • 2. Voor het aanvragen dient belanghebbende gebruik te maken van een door het college vastgesteld formulier.

  • 3. Een aanvraag wordt in behandeling genomen als:

    • a.

      het aanvraagformulier door belanghebbende en zijn partner is ondertekend;

    • b.

      naar het oordeel van het college alle benodigde gegevens en bewijsstukken zijn verstrekt.

Artikel 14 Voorwaarden en uitbetaling

  • 1. Belanghebbende dient de aankoopbonnen en of de rekeningen van de reparatie ten minste 12 maanden gerekend vanaf de maand waarin de bijzondere bijstand is uitbetaald te bewaren en op verzoek van het college te tonen.

  • 2. Uit de aankoopbonnen en of de rekeningen van de reparatie moet blijken dat belanghebbende of diens partner de goederen heeft aangeschaft en waaraan de verstrekte bijzondere bijstand is besteed.

  • 3. Op verzoek van belanghebbende kan de bijzondere bijstand rechtstreeks aan de leverancier worden betaald.

  • 4. In afwijking van het gestelde in het derde lid kan het college, zonder toestemming van belanghebbende, besluiten de bijzondere bijstand uit te betalen aan de leverancier indien er naar het oordeel van het college redenen aanwezig zijn om aan te nemen dat belanghebbende niet tot een verantwoorde besteding van de bijzondere bijstand zal overgaan.

Artikel 15 Terugvordering

Indien belanghebbende niet voldoet aan het gestelde in artikel 14 lid 1 en 2 of anderszins blijkt dat belanghebbende de bijzondere bijstand niet of niet volledig heeft aangewend voor het doel waarvoor de bijzondere bijstand is verstrekt, vordert het college de verstrekte bijstand terug.

Artikel 16 Overgangsbepaling

Een aanvraag die voor de datum van het inwerking treden van deze beleidsregel is ingediend en die op het moment dat deze beleidsregel in werking treedt nog niet is afgehandeld, wordt afgehandeld op grond van de bepalingen deze beleidsregel.

Artikel 17 Ingangsdatum

Deze beleidsregel treedt in werking op de datum van de bekendmaking.

TOELICHTING BELEIDSREGEL: BIJZONDERE BIJSTAND DUURZAME GEBRUIKSGOEDEREN EN OVERIGE INRICHTINGSKOSTEN GEMEENTE ZWOLLE 2010

ALGEMENE TOELICHTING

Waarom deze beleidsregel en wat regelt deze beleidsregel?

Via deze beleidsregel geeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente aan, hoe zij haar bevoegdheid tot het verstrekken van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen invult.

Voor veel mensen met een laag inkomen is het onduidelijk welke duurzame gebruiksgoederen in aanmerking komen voor bijzondere bijstandsverlening. Daarnaast is het vaak onduidelijk wanneer zij in aanmerking komen voor een verstrekking, welke voorwaarden hiervoor gelden en hoe hoog de bijzondere bijstand is. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle streeft naar het helder en duidelijk vastleggen van het bijzondere bijstandsbeleid. Deze beleidsregel levert hieraan een bijdrage.

De gemeenteraad van de gemeente Zwolle heeft op 29 juni 2009 de “Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Zwolle 2009” vastgesteld. Deze verordening is op 8 juli 2009 in werking getreden. De langdurigheidstoeslag is bestemd om mensen die langdurig van een laag inkomen moeten rondkomen en die geen perspectief hebben op inkomensverbetering in staat te stellen, te reserveren voor grotere uitgaven. In deze beleidsregel wordt de verhouding tussen de langdurigheidstoeslag en de bijzondere bijstandsverlening voor duurzame gebruiksgoederen geregeld.

De beleidsregel in relatie tot het individuele karakter van de bijzondere bijstand

Deze beleidsregel geeft algemene regels die sterk richting gevend zijn voor individueel te nemen besluiten.

Volgens de Wet werk en bijstand (WWB) bestaat er recht op bijzondere bijstand:

  • ·

    “Als de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen”.

De passage “uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan” maakt een individuele toets noodzakelijk. Hieruit vloeit voort dat ondanks het feit dat deze beleidsregel algemene regels geeft, bij elke aanvraag nagegaan moet worden of er sprake is van individuele bijzondere omstandigheden, die afwijking van de algemene regels rechtvaardigen.

Zoals uit de beschrijving in de WWB blijkt, gaat het om noodzakelijke kosten die niet uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm bestreden kunnen worden. Ook hierbij gaat het om strikt individuele toetsing. Vanwege een gelijke uitvoering en duidelijkheid naar de gebruiker is in deze beleidsregel aangegeven welke kosten als noodzakelijk worden gezien en zijn een aantal omstandigheden benoemd die als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt. Ook hier geldt dat het niet om een limitatieve opsomming gaat. Ook andere kosten of andere omstandigheden kunnen vanuit een individuele beoordeling leiden tot bijzondere bijstand.

Duurzame gebruiksgoederen: Algemene kosten van het bestaan of bijzondere kosten?

Zowel uit de stukken rond de behandeling van het wetsvoorstel Wet werk en bijstand in het parlement als uit uitspraken van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat de kosten van de aanschaf, vervanging en of reparatie van duurzame gebruiksgoederen als algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden beschouwd. De bijstandsnormen voor algemene kosten van het bestaan worden als voldoende gezien om te voorzien in de aanschaf, vervanging en of reparatie van duurzame gebruiksgoederen. Hierdoor kan in beginsel geen bijzonder bijstand voor duurzame gebruiksgoederen worden verleend. Ook iemand die een inkomen heeft dat gelijk is aan de WWB-norm, is in staat zelf te reserveren voor de aanschaf, vervanging en of reparatie van duurzame gebruiksgoederen.

Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen is alleen mogelijk als iemand als gevolg van bijzondere omstandigheden niet of onvoldoende heeft kunnen reserveren. Het aangaan van een lening van waaruit de kosten voor aanschaf, vervanging en of reparatie worden voldaan, wordt door de wetgever en in de jurisprudentie ook als een vorm van reservering gezien (gespreide betaling achteraf). De aanwezigheid van schulden wordt in de jurisprudentie niet gezien als een bijzondere omstandigheid waardoor men niet kon reserveren.

Reserveringscapaciteit en de relatie met de langdurigheidstoeslag

De vraag doet zich voor of iemand vanuit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm onbeperkt kan reserveren. In de WWB wordt niet aangegeven wat de reserveringscapaciteit is. Voor de duidelijkheid en een uniforme toepassing vindt het college het gewenst hiervoor regels te stellen.

Bij de invoering van de WWB in 2004 heeft het college besloten dat iemand met een inkomen gelijk aan de bijstandsnorm in staat is om in een periode van 12 maanden 6% van de bijstandsnorm (inclusief de eventuele toeslag) op jaarbasis te reserveren voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen. Een reserveringsruimte van 6% wordt door veel gemeenten gehanteerd. Het NIBUD hanteert een hoger bedrag voor reservering, maar betrekt hierbij meer zaken dan duurzame gebruiksgoederen.

Langdurig aangewezen zijn op een inkomen op bijstandsniveau zet de financiële positie van deze mensen onder druk, waardoor er aanleiding kan zijn om te veronderstellen dat de reserveringsmogelijkheden na verloop van tijd nog maar zeer beperkt aanwezig zijn. Het NIBUD gaat er vanuit dat er na een periode van 36 maanden problemen bij de reservering ontstaan.

De gemeenteraad heeft op 29 juni 2009 besloten de hoogte van de langdurigheidstoeslag vast te stellen op 6% van de bijstandsnorm op jaarbasis. Iemand die 36 maanden of langer afhankelijk is van een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag. Doordat bij de hoogte van de langdurigheidstoeslag aansluiting is gezocht bij de reserveringsruimte die gehanteerd wordt bij de verlening van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten zijn ook mensen die langer dan 36 maanden van een laag inkomen leven (110% van de bijstandsnorm) in staat te reserveren voor deze kosten. Het is redelijk om te bepalen dat de langdurigheidstoeslag als een middel gezien wordt dat in aanmerking wordt genomen bij de beoordeling of iemand kan reserveren.

Artikel 31 WWB biedt de mogelijkheid om rekening te houden met middelen waarover iemand redelijkerwijs kan beschikken. De langdurigheidstoeslag wordt als hier aanspraak op bestaat ongeacht of deze wel of niet is ontvangen als middel gezien bij de bij de beoordeling of iemand kan reserveren. De langdurigheidstoeslag wordt niet als vermogen of als inkomen beschouwd. In de toelichting bij artikel 3 wordt nader ingegaan op het draagkrachtjaar en op de vaststelling van de draagkracht.

Wanneer wordt wel of niet bijzondere bijstand verleend voor duurzame gebruiksgoederen

Zoals eerder is aangegeven, is de algemene regel dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen.

Van de algemene regel wordt afgeweken als:

  • ·

    de noodzakelijke kosten hoger zijn dan de reserveringscapaciteit of

  • ·

    er sprake is van bijzondere omstandigheden

Eén en ander houdt niet in dat bij hogere kosten of bij bijzondere omstandigheden automatisch bijzondere bijstand wordt verleend. Eerst dienen de volgende vragen beantwoord te worden:

  • ·

    Is er sprake van een voorliggende voorziening?

  • ·

    Is de gevraagde voorziening uitstelbaar?

  • ·

    Is reparatie mogelijk?

  • ·

    Hoe hoog zijn de noodzakelijke kosten?

  • ·

    Zijn de noodzakelijke kosten hoger dan de vastgestelde reserveringscapaciteit en of draagkracht?

  • ·

    Is er sprake van tekortschietend besef van eigen verantwoordelijkheid?

Hierna wordt op deze vragen ingegaan.

a.Is er sprake van een voorliggende voorziening?

In artikel 15 van de WWB wordt de verhouding tussen de bijstandsverlening en de voorliggende voorzieningen geregeld. Dit artikel is ook van toepassing op de verlening van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten. Als een beroep op een voorliggende voorziening mogelijk is, is bijzondere bijstand niet mogelijk. Dit geldt ook als de voorliggende voorziening kosten als niet noodzakelijk acht.

Voorbeeld(en) van voorliggende voorzieningen:

  • -

    De Zorgverzekeringswet (Zvw).

  • De Regeling Zorgverzekering biedt mogelijkheden tot verstrekking (al of niet in de vorm van bruikleen) voor inrichtingselementen voor woningen.

  • Voor een “sta op stoel” wordt via de Zorgverzekeringswet geen vergoeding meer ve r strekt. Als gevolg van dit bewust genomen besluit is ook via de bijzondere bijstand hie r voor geen vergoeding mogelijk.

  • -

    De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).

  • De Wet Maatschappelijke Ondersteuning kent mogelijkheden voor voorzieningen voor verhuis- en stofferingskosten. Daarnaast zijn er voor mensen met COPD-klachten voo r zieningen mogelijk (voor gordijnen, vloerbedekking, huishoudelijke apparatuur en dekbe d den e.d).

In de jurisprudentie wordt de mogelijkheid tot het verkrijgen van een lening ook als een voorliggende voorziening gezien. Het aangaan van een lening zet het proces van verschuldiging in werking. Voor mensen die van een laag inkomen moeten rondkomen is verschuldiging niet wenselijk. De mogelijkheid tot het aangaan van een lening voor de aanschaf, reparatie of vervanging van duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten wordt in deze beleidsregel in beginsel niet als een voorliggende voorziening aangemerkt. Alleen als er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (zie verder onder g) en de te maken kosten zijn onvermijdbaar (zie onder b) vindt verwijzing (als voorliggende voorziening) plaats naar een sociaal krediet dat door de afdeling Inkomensondersteuning van de gemeentelijke eenheid Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan worden verstrekt. Andere mogelijkheden tot kredietverlening worden niet als voorliggende voorziening aangemerkt.

b.Is de gevraagde voorziening uitstelbaar?

Zoals eerder is aangegeven kunnen en moeten ook mensen met een inkomen gelijk aan de bijstandsnorm voor de vervanging, reparatie en of duurzame gebruiksgoederen reserveren. In beginsel geldt voor de reservering een periode van 12 maanden. De reserveringsperiode is gelijk aan het draagkrachtjaar.

Het komt voor dat men uitgaven moet doen die hoger zijn dan de reserveringscapaciteit (bijvoorbeeld als gevolg van het feit dat men in de periode van 12 maanden meerdere uitgaven heeft of dat de uitgave voor één voorziening hoger is dan de reserveringscapaciteit). In een dergelijke situatie wordt niet min of meer automatisch het bedrag verstrekt dat de reserveringscapaciteit overschrijdt. Er wordt eerst gekeken of het mogelijk en verantwoord is dat men de aanschaf, reparatie of vervanging uitstelt, totdat men voldoende heeft kunnen reserveren. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het vervangen van versleten vloerbedekking of meubilair. Ook kan het verantwoord zijn dat men enige tijd geen gebruik kan maken van een voorziening (men heeft bijvoorbeeld enige tijd geen televisie). Slechts als de voorziening niet uitstelbaar is, kan bijzondere bijstand worden verleend. Veelal is er dan sprake van een situatie, waarbij uitstel van de aanschaf leidt tot schade aan de gezondheid en of het functioneren wordt ernstig belemmerd.

c.Is de gevraagde voorziening noodzakelijk, welke kosten zijn noodzakelijk?

Alleen de kosten voor duurzame gebruiksgoederen en overige gebruiksgoederen die behoren tot een gebruikelijke inventaris van een woning worden als noodzakelijke kosten beschouwd.

Het begrip duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten is ruim. Hoewel iedereen weet om welke goederen het gaat, is het begrip moeilijk te definiëren. In het kader van deze beleidsregel betreft het alleen goederen die behoren tot de noodzakelijke inventaris van een woning. Het betreft al of niet duurzame goederen zoals een koelkast, wasautomaat, meubilair, vloerbedekking, gordijnen, wandbekleding. Andere goederen met een duurzaam karakter, zoals een fiets, die niet direct betrekking hebben op de inrichting van een woning behoren niet tot de reikwijdte van deze beleidsregel.

Ten einde enige richting aan te geven is in artikel 9 aangegeven welke goederen als noodzakelijk worden beschouwd. Het gaat hierbij:

  • ·

    meubilair voor de woonkamer (zitmeubelen, salontafel, eethoek en bergmeubel)

  • ·

    bedden en toebehoren voor belanghebbende, diens partner en de ten laste van belanghebbende en of diens partner komende kinderen

  • ·

    1 hang- of legkast per slaapvertrek

  • ·

    wasautomaat

  • ·

    koel- vriescombinatie

  • ·

    gasfornuis

  • ·

    stofzuiger

  • ·

    (gas)kachel

  • ·

    televisie

  • ·

    vloerbedekking, wandbekleding en gordijnen.

Alleen eenvoudige doch duurzame uitvoeringen worden als noodzakelijk beschouwd.

Ook hier geldt dat bovengenoemde lijst geen limitatieve opsomming is. Andere goederen kunnen noodzakelijk zijn, maar hiervoor geldt dat een individuele beoordeling per belanghebbende moet plaatsvinden. In de bovengenoemde lijst wordt bij bedden gesproken over bedden voor de ten laste komende kinderen. Er zijn situaties dat belanghebbende en of diens partner minderjarige niet ten laste komende kinderen hebben, die regelmatig op het adres van belanghebbende verblijven (bijvoorbeeld in het kader van een omgangsregeling bij echtscheiding en of uit huis geplaatste kinderen). In een dergelijke situatie kan afgeweken worden van het begrip ten laste komend kind.

d.Is reparatie mogelijk?

In beginsel komen alleen de kosten van reparatie in aanmerking voor bijstandsverlening. Hiervan wordt afgeweken als de kosten van de reparatie niet in verhouding staan tot de te verwachten levensduur na reparatie en de restwaarde van het te repareren goed. Een aanvrager dient via een verklaring van een deskundige (reparatiebedrijf of leverancier) aan te tonen dat reparatie niet mogelijk is of niet meer in verhouding staat tot de te verwachten levensduur na reparatie of de restwaarde. Een verklaring van een deskundige kan achterwege blijven als het overduidelijk is dat reparatie niet meer mogelijk is of niet meer zinvol is.

Het komt voor dat een ouder apparaat meer energiekosten met zich meebrengt ten opzichte van een moderner apparaat. Indien een dergelijk apparaat gerepareerd moet worden kan overwogen worden om van de reparatie af te zien en over te gaan tot bijzondere bijstandsverlening voor vervanging.

De aan de verklaring van een deskundige verbonden kosten komen niet voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking, tenzij de totale kosten van het advies en de vervanging of reparatie meer bedragen dan de reserveringscapaciteit.

e.Hoe hoog zijn de noodzakelijke kosten?

Alleen de kosten van een eenvoudige doch duurzame uitvoering komen voor bijstandsverlening in aanmerking. Een belanghebbende dient aan de hand van een prijsopgave aan te tonen, wat de te maken kosten zijn. Vervolgens worden de te maken kosten getoetst aan de bedragen die genoemd worden in de prijzengids van het Nibud. De hoogte van de noodzakelijke kosten bedraagt maximaal het bedrag dat in de prijzengids van het Nibud wordt genoemd.

De kosten verbonden aan de installatie of montage en bezorgkosten worden eveneens tot de noodzakelijke kosten gerekend.

Hoewel het vanuit het consumentenrecht niet strikt noodzakelijk is dat men een service garantie contract of een extra garantieperiode afsluit, kunnen de hieraan verbonden kosten als noodzakelijke kosten worden aangemerkt. Hierbij is overwogen dat mensen met een laag inkomen veelal moeite hebben met het reserveren, niet snel een procedure zullen starten en de genoemde voorzieningen een extra (gevoelsmatige) zekerheid bieden.

Indien het noodzakelijk is dat een woning of een kamer “compleet” ingericht moet worden, bedragen de noodzakelijke kosten maximaal 50% respectievelijk 25% van het bedrag dat in de Nibud-prijzengids genoemd wordt per inventarisatiepakket naar huishoudtype. Het Nibud houdt bij het bedrag per inventarisatiepakket naar huishoudtype rekening met het aantal personen en de woonoppervlakte. De keuze om slechts een deel van het bedrag dat het Nubud per inventarisatiepakket naar huishoudtype aanhoudt als noodzakelijke kosten aan te merken, houdt verband met het feit dat het mogelijk is dat een deel van de goederen tweedehands aangeschaft kan worden, dat niet alle genoemde goederen qua aard en omvang als noodzakelijk worden beschouwd en het redelijk en verantwoord is dat bepaalde goederen in een later stadium worden aangeschaft (nadat men hiervoor heeft kunnen reserveren).

Het komt voor dat bij een “volledige woninginrichting” belanghebbende of diens partner over een beperkt aantal duurzame gebruiksgoederen beschikken, die in de nieuwe woning gebruikt kunnen worden. Bij vaststelling van de hoogte van de noodzakelijke kosten wordt hier rekening meegehouden. In beginsel wordt de waarde van de aanwezige duurzame gebruiksgoederen bepaald op 50% (of 25% bij een inrichting van een kamer) van de Nibud richtprijs voor het betreffende duurzame gebruiksgoed. Verder wordt rekening gehouden met de ouderdom van het goed, door 50% van de richtprijs te verminderen met een jaarlijkse afschrijving van 10%.

Indien er sprake is van een noodzaak tot aanschaf van goederen die het gevolg zijn van een echtscheiding of een daarmee vergelijkbare situatie wordt bij de bepaling van de hoogte van de noodzakelijke kosten ervan uitgegaan dat een belanghebbende over ten minste 50% van de gebruikelijke inventaris kan beschikken.

f.Zijn de noodzakelijke kosten hoger dan de vastgestelde reserveringscapaciteit en de vastgestelde draagkracht?

Nadat de noodzakelijkheid en de hoogte van de noodzakelijke kosten zijn vastgesteld, komt de vraag aan de orde of en in hoeverre een belanghebbende zelf kan bijdragen. Een belanghebbende dient zelf een bijdrage te leveren tot het bedrag van:

  • ·

    de reserveringscapaciteit en of

  • ·

    de draagkracht

De draagkracht is de overschrijding van de norm (110% van de bijstandsnorm) en de overschrijding van het vrij te laten vermogen. Ook een deel van de spaargelden die tijdens de periode dat men een laag inkomen ontving, worden als draagkracht aangemerkt. Bij de toelichting op artikel 2 en 3 wordt nader ingegaan welke inkomens- en vermogensbestanddelen in aanmerking worden genomen en hoe de draagkracht wordt vastgesteld.

In situaties waarin sprake is van de in artikel 6 genoemde bijzondere omstandigheden kan afgezien worden van de reserveringscapaciteit tenzij er aanspraak op langdurigheidstoeslag bestaat.

Alleen het deel van de kosten waarin men niet zelf kan voorzien door te reserveren, komt voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking.

g.Is er sprake van tekortschietend besef van eigen verantwoordelijkheid?

Bij de beoordeling of iemand voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking komt, wordt ook gekeken of er sprake is van een situatie die iemand aan te rekenen is en te verwijten is. Het gaat hierbij om het betoonde besef van verantwoordelijkheid. Er is sprake van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als:

  • ·

    Iemand onvoldoende gereserveerd heeft, terwijl de mogelijkheid daartoe wel aanwezig was of is. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als men de langdurigheidstoeslag voor andere doeleinden dan voor het aanschaffen, reparatie of vervangen van duurzame gebruikgoederen en of andere inrichtingskosten heeft gebruikt.

  • ·

    de noodzaak tot de aanschaf, reparatie en of vervanging, het gevolg is van onoordeelkundig gebruik.

  • ·

    men zich niet verzekerd heeft. Het is gebruikelijk dat mensen zich verzekeren tegen de gevolgen van bepaalde situaties (bijvoorbeeld een inboedelverzekering tegen brand, inbraak, glasbreuk en stormschade).

Daarnaast kunnen er ook andere omstandigheden zijn die belanghebbende zijn aan te rekenen. Iemand heeft bijvoorbeeld:

  • ·

    eerder bijzondere bijstand gekregen en heeft deze bijstand voor andere doeleinden gebruikt:

  • ·

    een minder duurzaam, goedkoper of 2e hands apparaat gekocht terwijl voor een deugdelijk apparaat bijstand is verleend of

  • ·

    iemand heeft een apparaat waarvoor bijzondere bijstand is verleend verkocht of aan derden in gebruik gegeven, tijdens de gebruikelijke gebruiksduur.

Indien er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid is bijzondere bijstand niet mogelijk. Een verwijzing naar een sociaal krediet kan op zijn plaats zijn. Soms zal een verwijzing naar een sociaal krediet niet mogelijk zijn, vanwege de financiële situatie van belanghebbende. Alleen als uitstel van de aanschaf leidt tot een onverantwoorde situatie is bijzondere bijstand in de vorm van een lening mogelijk.

Bijzondere bijstand als gevolg van bijzondere omstandigheden

Artikel 5 lid 2 geeft aan dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten mogelijk is als de kosten voortvloeien uit een bijzondere situatie. Vanwege het individuele karakter is het niet mogelijk om limitatief te omschrijven wat bijzondere omstandigheden zijn. In de praktijk doet zich echter een aantal situaties voor die regelmatig tot het verlenen van bijzondere bijstand leiden. Om de beoordeling van het al of niet aanwezig zijn van bijzondere omstandigheden te vergemakkelijken heeft college besloten om een aantal situaties aan te wijzen waarbij aangenomen kan worden, dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze situaties zijn weergegeven in artikel 6 lid 2. Het gaat hierbij in situaties waarin men “onvrijwillig” kosten moet maken en reservering veelal niet mogelijk was. Te onderscheiden zijn:

  • ·

    kosten voor (weer) zelfstandig gaan wonen vanuit een situatie van niet zelfstandig wonen.

  • Te denken valt aan mensen die zelfstandig gaan wonen na een verblijf in maatschappelijke opvang, na langdurige adresloosheid, na langdurige detentie en het verkrijgen van een Vergunning Bepaalde Tijd Asiel.

  • Bij langdurige detentie (12 maanden of langer) is men over het algemeen niet meer in staat om de lasten verbonden aan het aanhouden van een woning te betalen. Voor het aanhouden van een woning wordt in het algemeen geen of slechts voor een korte periode bijzondere bijstand verleend. In het kader van re-socialisatie en het voorkomen van recidive, is het gewenst dat men na afloop van de detentie over woonruimte kan beschikken.

  • De gemeente Zwolle zet zich in om dak- en thuislozen (adreslozen) via allerlei trajecten tot een zinvolle dagbesteding aan te zetten, met als uiteindelijk doel dat de situatie van dak- en thuisloosheid wordt beëindigd. Veelal is er sprake van een veelvoud aan problemen, waardoor men tijdens de periode van dak- en thuisloosheid niet kon reserveren.

  • Het is gebruikelijk dat mensen die bij een ouder of ouders inwonen, na verloop van tijd, zelfstandig gaan wonen en men al of niet met behulp van de ouder(s) zelf in de kosten hiervan voorziet. Ook is het gebruikelijk dat men hier langere tijd voor reserveert. Een dergelijke situatie wordt niet als een bijzondere omstandigheid aangemerkt. Bovendien gelden de in deze beleidsregel genoemde bepalingen met betrekking tot de reserveringscapaciteit niet. Het komt voor dat men bij ouders woont, voor studie gaat uit wonen en vervolgens terugkeert naar ouders of zelfstandig blijft wonen. Het uitwonen voor studie wordt gelijkgesteld met het wonen bij ouders. Bijzondere bijstand wordt in deze situaties niet verleend, tenzij er sprake is bijzondere omstandigheden die voortvloeien uit een individuele situatie.

  • ·

    noodzakelijke verhuizingen.

  • In het algemeen komen verhuizingen voort uit de wens van belanghebbenden en is één en ander ruim van te voren te voorzien. In het kader van de bijzondere bijstandsverlening is er veelal geen sprake van een noodzaak. Er zijn echter ook verhuizingen die wel het gevolg zijn van bijzondere omstandigheden. In de volgende situaties wordt aangenomen dat er een noodzaak is die het gevolg is van bijzondere omstandigheden:

    • -

      iemand die een WWB-uitkering voor algemene bestaanskosten (of een vergelijkbare sociale zekerheidsuitkering) ontvangt, aanvaardt in een andere gemeente betaalde arbeid. Als hierdoor het beroep op de uitkering niet meer noodzakelijk is, is bijzondere bijstand voor de aan de verhuizing verbonden kosten mogelijk. De kosten van eerste huur, waarborgsom en transport komen voor rekening van de vertrekgemeente en de inrichtingskosten voor rekening van de gemeente van vestiging. Indien iemand van zijn werkgever of anderszins voor de verhuizing een vergoeding ontvangt, wordt geen of slechts een aanvulling op de tegemoetkoming verstrekt.

    • -

      Iemand wordt opgenomen in een verzorgingshuis of aanleunwoning. Om voor bijzondere bijstand voor de kosten van transport en inrichting in aanmerking te komen moet het duidelijk zijn dat voor de opname een indicatie is afgegeven door het Centraal Indicatieorgaan Zorg (CIZ). Hoewel een en ander vaak wel is te voorzien, komt de opname meestal toch onverwacht.

    • -

      Iemand heeft schulden en het is om een schuldhulpverleningstraject mogelijk te maken noodzakelijk dat er verhuisd wordt naar een woning met lagere woonlasten. Indien iemand gebruik maakt van andere mogelijkheden tot schuldregeling vindt er een strikt individuele beoordeling van de noodzaak plaats.

Verhuizingen van buiten Nederland naar Nederland of verhuizingen vanuit Nederland naar het buitenland worden gelijk gesteld met verhuizingen binnen Nederland. Er wordt hiervoor geen bijzondere bijstand verstrekt tenzij er sprake is van individuele bijzondere omstandigheden of de bijstandsverlening is onvermijdelijk vanwege het ontstaan van een niet verantwoorde situatie. In de laatst genoemde situatie wordt gehandeld als beschreven bij tekortschietend besef van eigen verantwoordelijkheid.

Situaties waarbij sprake van gezinshereniging en of gezinsvorming worden niet als bijzondere omstandigheid aangemerkt. Deze situaties zijn veelal ruim van te voren te voorzien en zijn uitstelbaar totdat men voldoende gereserveerd heeft. Gezinsherenigingen verbonden aan een statushouder asiel bepaalde tijd kunnen wel aangemerkt worden als bijzondere omstandigheid. Sinds de invoering van de nieuwe vreemdelingenwet dient de statushouder binnen drie maanden aan te geven of hij/zij een beroep wil doen op gezinshereniging (geen middelenvereiste). Door deze versnelde procedure is de statushouder niet in staat om geld te reserveren voor alle extra kosten die gemaakt moeten gaan worden. Via de gemeentelijke taakstelling wordt meestal al rekening gehouden met het feit dat er op korte termijn gezinshereniging zal plaatsvinden en wordt er een woning toegewezen die past bij de gezinssituatie na gezinshereniging dit om te voorkomen dat er achteraf nogmaals verhuisd moet worden naar een grotere woning. De statushouder heeft echter bij toekenning van de woning veelal slechts bijstand ontvangen voor een eenpersoonshuishouden terwijl feitelijk de hele woning ingericht en gestoffeerd moet worden.

Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden kan ook bijzondere bijstand worden verleend voor het deel van de kosten dat tot de reserveringscapaciteit behoort, tenzij belanghebbende aanspraak had of heeft op de langdurigheidstoeslag

Vorm van de bijzondere bijstand

De Wet werk en bijstand biedt in artikel 51 de mogelijkheid tot het verlenen van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen in de vorm van een geldlening of borgtocht. Het verlenen van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht zet het proces van verschuldiging in werking. Verschuldiging bij mensen met een laag inkomen kan snel leiden tot een situatie dat steeds nieuwe schulden noodzakelijk zijn (een vicieuze cirkel) en is daardoor niet wenselijk. Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten vindt hierdoor in beginsel in de vorm van een gift plaats. Op dit beginsel wordt een uitzondering gemaakt als het gaat om:

  • ·

    langdurige adreslozen die zelfstandig gaan wonen en ex gedetineerden, die langer dan 12 maanden aaneengesloten gedetineerd waren. In dergelijke situaties is terugval in adresloosheid en recidive reëel aanwezig. Als stimulans wordt de bijzondere bijstand in de vorm van een lening verstrekt, waarbij de 1e 12 maanden geen aflossingsverplichting geldt en de mogelijkheid bestaat om na 12 maanden de lening om te zetten in een gift. Voor het omzetten van de lening in een gift gelden de volgende voorwaarden: men moet nog zelfstandig wonen, men voldoet en heeft voldaan aan alle verplichtingen en men heeft deelgenomen en men neemt deel aan door de gemeente noodzakelijk geachte trajecten. Bij verplichtingen gaat het niet alleen om de verplichtingen die aan de bijstandsverlening of een andere sociale zekerheidsuitkering zijn verbonden, maar het gaat het ook om verplichtingen zoals het op tijd betalen van huur, water en energierekeningen en premies zorgverzekering. Onder trajecten wordt ook verstaan het deelnemen en het zich houden aan afspraken in het kader van budgetbeheer.

  • ·

    Een situatie die te kenmerken is als tekortschietend besef van eigen verantwoordelijkheid en de bijzondere bijstandsverlening is onvermijdelijk. In een dergelijke situatie wordt de bijzondere bijstand in de vorm van een lening verstrekt.

De bepalingen van de door het college vastgestelde “Debiteurenplan eenheid Sozawe 2009” zijn eveneens van toepassing op deze beleidsregel. In het debiteurenplan staan bepalingen die betrekking hebben op de hoogte van de aflossingen van de als lening verstrekte bijstand, wanneer omzetting van lening naar gift kan plaatsvinden en hoe met invordering wordt omgegaan bij het niet voldoen aan de verplichtingen. Voor de duidelijkheid zijn in deze beleidsregel bepalingen opgenomen omtrent de hoogte van de aflossing, de ingangsdatum van de aflossing en de mogelijkheid tot het omzetten van een lening in een gift.

TOELICHTING PER ARTIKEL

Artikel 1 Algemene begrippen

f.norm.

De bijstandsnormen en de eventuele toeslagen en verlagingen zijn geregeld in de artikelen 21 tot en met 30 van de Wet werk en bijstand en voor jongeren tot 27 jaar worden de normen voor de inkomensvoorziening aangegeven in de artikelen 26 tot en met 35 van de Wet investeren in jongeren. De normen zijn inclusief de vakantietoeslag. Een aanvraag voor bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en of overige inrichtingskosten kan op elk moment van het jaar worden ingediend. In deze beleidsregel wordt bij de bepaling van het bedrag voor de algemeen noodzakelijke kosten aangesloten bij de genoemde normen. Deze normen zijn ook van belang bij de bepaling van de reserveringscapaciteit en het aflossingsbedrag bij bijstand in de vorm van een lening.

i.ruimte in het inkomen.

De ruimte van het inkomen is omgerekend over een periode van 12 maanden, de overschrijding van het inkomen ten opzichte van 110% van de bijstandsnorm. Het inkomen dat in de maand voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag is ontvangen, wordt vergeleken met 110% van de bijstandsnorm in dezelfde maand. Veelal is op het moment van de aanvraag de aanspraak op de vakantietoeslag nog niet bekend. Hoewel de WWB regels kent (artikel 31 lid 4) voor het berekenen van de aanspraak op vakantietoeslag, is om praktische redenen gekozen om bij de berekening van de ruimte in het inkomen uit te gaan van de toepasselijke bijstandsnorm zonder vakantietoeslag. Ook bij het in aanmerking te nemen inkomen wordt uitgegaan van het inkomen zonder vakantietoeslag. Als er sprake is van een overschrijding van het inkomen, wordt deze overschrijding met 12 vermenigvuldigd. De uitkomst hiervan is de ruimte in het inkomen.

Artikel 2 Middelen, inkomen en vermogen

Artikel 35 WWB regelt de bijzondere bijstandsverlening en geeft aan dat artikel 31 lid 2 WWB (middelen die niet in aanmerking worden genomen) en artikel 34 lid 2 WWB (vermogensvrijlating) niet van toepassing zijn op de bijzondere bijstandsverlening. In artikel 50 WWB wordt aangegeven dat onder bepaalde voorwaarden bijstand voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan verleend, kan worden aan de bezitters van een eigen woning. Ook dit artikel is niet van toepassing op de bijzondere bijstandsverlening.

Artikel 31 lid 2 WWB kent ook een aantal “kanbepalingen”. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle heeft bij de invoering van de WWB in 2004 invulling gegeven aan de beleidsvrijheid die de gemeente heeft op deze onderdelen en bij de toepassing van artikel 50 WWB.

Als gevolg van het feit dat niet alle bepalingen rond inkomen en vermogen voor de bijzondere bijstandsverlening gelden kan de gemeente zelf bepalen met welke middelen (inkomen en vermogen) en tot welk niveau rekening wordt gehouden bij de bijzondere bijstandsverlening. Het college heeft bij de invoering van de WWB bepaald dat artikel 31 lid 2 WWB en artikel 50 WWB op overeenkomstige wijze wordt toegepast bij de bijzondere bijstandsverlening. Deze uitgangspunten zijn grotendeels in deze beleidsregel gehandhaafd. In afwijking hiervan bepaalt deze beleidsregel dat:

  • ·

    geen rekening wordt gehouden met de aanspraak op vakantietoeslag. Zoals eerder is aangegeven wordt bij de vaststelling van de noodzakelijke kosten van het bestaan, uitgegaan van de norm zonder vakantietoeslag. Het ligt in de rede dat dan ook bij de vaststelling van het inkomen geen rekening wordt gehouden met de aanspraak op de vakantietoeslag. Naast praktische redenen is deze keuze ook ingegeven vanuit het feit dat mensen met een laag inkomen de vakantietoeslag vaak gebruiken om tekorten op te vangen of deze aan wenden voor andere noodzakelijke uitgaven.

Bij de verlening van bijstand voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan is het gebruikelijk dat een bescheiden vermogen (artikel 34 lid 2 onder b, nader uitgewerkt in artikel 34 lid 3) wordt vrijgelaten. Het college van burgemeester en wethouders heeft in 2004 besloten bij de bijzondere bijstandsverlening een lagere vermogensgrens (ongeveer 30% van de gebruikelijke vermogensvrijlating) te hanteren. Aan dit besluit lag ten grondslag dat mensen moeten reserveren voor duurzame gebruiksgoederen en dat het rijk het bedrag van de middelen die door het rijk beschikbaar werden gesteld voor bijzondere bijstand en armoedebestrijding heeft verlaagd.

Als gevolg van het collegebesluit worden aanvragers en de uitvoering geconfronteerd met twee verschillende vermogenstoetsen. Dit kwam de duidelijkheid en de uitvoering niet ten goede.

In deze beleidsregel is gekozen om aansluiting te zoeken bij de vermogensvrijlating die geldt bij de bijstandsverlening voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Hierbij is overwogen dat het hanteren van verschillende vermogensvrijlatingen zowel voor de uitvoering als voor de gebruiker lastig en niet duidelijk is. Daarnaast heeft het rijk heeft besloten om de bepalingen bij de verlening van kwijtschelding gemeentelijke heffingen zodanig te wijzigen, dat hierbij ook uitgegaan wordt van de vermogensvrijlating zoals die geldt bij de algemene bijstandsverlening. Ook bij de langdurigheidstoeslag gelden de vermogensvrijlatingen die algemene bijstandsverlening worden toegepast. Door ook bij de bijzondere bijstandsverlening voor deze vermogensvrijlating te kiezen, ontstaat duidelijkheid, eenvoud en gelijkheid bij de uitvoering van verschillende wetten en regelingen.

Het streven dat mensen moeten sparen voor noodzakelijke uitgaven wordt gehandhaafd door een stringente toepassing van het uitgangspunt dat een inkomen op bijstandsniveau voldoende mogelijkheden biedt om 6% op jaarbasis te reserveren voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen (zie de algemene toelichting).

Het nieuwe beleid leidt tot een situatie dat mensen met een hoger bescheiden vermogen eerder in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten. Hierdoor zijn deze mensen in staat om andere (onvoorziene) noodzakelijke uitgaven uit eigen middelen te betalen.

Bij de verlening van bijstand voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden spaargelden, die tijdens de bijstandsperiode zijn opgebouwd, vrijgelaten (art. 34 lid 2 onder c). In deze beleidsregel wordt dit beginsel gehandhaafd, met dien verstande dat de vrijlating alleen geldt voor het bedrag dat de grens van het bescheiden vermogen niet overschrijdt. Het meerdere wordt wel als in aanmerking te nemen middel gezien.

Artikel 3 Draagkracht, draagkrachtjaar en aanwending van de draagkracht

Bij de bijzondere bijstandsverlening wordt rekening gehouden met het al of niet aanwezig zijn van draagkracht. De WWB geeft voor de vaststelling van de draagkracht en de aanwending van de draagkracht geen regels, zodat het college op dit punt vrijheid heeft.

In deze beleidsregel is bepaald dat bij de vaststelling van de draagkracht rekening wordt gehouden met:

  • ·

    het deel van het vermogen, dat hoger is dan het vermogen dat vrijgelaten wordt en

  • ·

    de ruimte van het inkomen en

  • ·

    spaargelden, die tijdens de bijstandsperiode zijn opgebouwd, voor zover het bedrag meer is dan het vrij te laten bescheiden vermogen.

De som van de overschrijding van het vrij te laten vermogen, de ruimte in het inkomen en niet vrij te laten spaargelden is de draagkracht. De draagkracht geldt voor een periode van 12 maanden. De periode van 12 maanden vangt aan op de 1e van de maand waarin de aanvraag is ontvangen. De draagkracht geldt voor de komende 12 maanden.

Het komt voor dat in een periode van 12 maanden meerdere aanvragen voor bijzondere bijstand worden ingediend. Indien in een periode van 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag voor duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten sprake was van een eerdere aanvraag voor bijzondere bijstand wordt uitgegaan van de eerder vastgestelde draagkracht. Als bij de eerdere draagkrachtvaststelling geen rekening is gehouden met de overschrijding van het niet vrij te laten spaargeld, wordt de eerder vastgestelde draagkracht met deze component verhoogd.

De vastgestelde draagkracht moet men voor 100% (dus volledig) aanwenden voor het aanschaffen van de gevraagde kosten. Eventueel kunnen in de draagkracht periode gemaakte kosten of te maken kosten waarvoor bijzondere bijstand mogelijk is in mindering gebracht worden op de aan te wenden draagkracht.

De overige artikelen spreken voor zich of zijn in de algemene toelichting verduidelijkt.