Regeling vervallen per 07-09-2011

Beleidsregels ontheffing art. 3.23 WRO

Geldend van 05-11-2008 t/m 06-09-2011

Intitulé

Beleidsregels ontheffing art. 3.23 WRO

Burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst;

overwegende dat het wenselijk is voor de uitoefening van hun ontheffingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening, beleidsregels vast te stellen;

gelet op het bepaalde in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening;

gelet op het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluiten: vast te stellen de volgende beleidsregels voor de uitoefening van de ontheffingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening, jo artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Artikel 1.1 Algemeen

Per 1 juli 2008 zijn de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) in werking getreden. De wet en het besluit komen in de plaats van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985). De nieuwe Wro biedt, evenals de oude WRO, burgemeester en wethouders de mogelijkheid om af te wijken van geldende bestemmingsplannen. In de oude wet heette dit een “vrijstelling”. Onder de nieuwe wet heet dit voortaan een “ontheffing”. Op die wijze kunnen projecten van minder ingrijpende aard, zogeheten ‘kruimelgevallen’, zonder tijdrovende procedures gerealiseerd worden. In tegenstelling tot het projectbesluit en het bestemmingsplan geldt voor deze ontheffing niet de eis van een goede ruimtelijke onderbouwing. Artikel 3.23 Wro geeft burgemeester en wethouders, in de in artikel 4.1.1 Bro aangegeven gevallen en onder de daarin gestelde voorwaarden, de mogelijkheid ontheffing te verlenen van de bepalingen van het bestemmingsplan. Het Bro geeft zelf al zekere beperkingen aan reikwijdte van deze bevoegdheid. Er blijft echter, net als bij de Bro 1985, een zekere beleidsvrijheid aan gemeenten. De situaties waar het om gaat zijn opgesomd in het Bro. Deze opsomming is weliswaar limitatief, maar de normstelling per geval is ruim, dan wel afwezig. De ontheffingsmogelijkheid lijkt in beginsel zeer ruime mogelijkheden te bieden en alle ruimte te geven tot invulling via eigen (gemeentelijk) beleid. De bestuursrechter heeft echter inmiddels via uitspraken bepaald, dat de wetgever deze ontheffingsmogelijkheid expliciet bedoeld heeft voor kruimelgevallen en vervolgens ontheffingsbesluiten die een kruimelgeval duidelijk te boven gingen vernietigd. Dat een en ander zou kunnen leiden tot onduidelijkheid en tot excessen in stedenbouwkundige zin en uit oogpunt van een goed woonmilieu, is aanleiding om voor de toepassing van de ontheffing deze beleidsregels vast te stellen. Over het algemeen houden deze beleidsregels een nuancering in van de in het Bro geboden otheffingsmogelijkheden, met name door het stellen van criteria, zoals maximale afmetingen. De ruimte hiertoe is door de wetgever ook gegeven blijkens de wetsgeschiedenis inzake de WRO en Bro 1985. Volgens de nota van toelichting bij het Bro 1985 zou vrijstelling niet meerdere keren mogen worden toegepast. Bij wijziging van het Bro zou dit ook voor de ontheffingen gelden. Het beginsel van rechtsgelijkheid verzet zich er evenwel - ook volgens de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in de uitgave “WRO 2000 in de praktijk” (vraag 2.1.13) tegen dat cumulatief iets niet zou kunnen wat in één keer wel zou kunnen worden toegelaten. Jurisprudentie bevestigt dit.  

Artikel 1.2 Ontheffingsbeleid

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) schrijft voor dat besluiten, waaronder ook beslissingen op verzoeken om ontheffing vallen, op zorgvuldige wijze tot stand moeten komen. Het gaat hier om een bevoegdheid, geen plicht, hetgeen betekent dat er ook een ruime belangenafweging zal moeten plaatsvinden (motiveringsplicht). Artikel 4:82 Awb regelt dat wij beleidsregels kunnen vaststellen voor de uitoefening van de ons toekomende bevoegdheden. Via onderhavige beleidsregels geven wij aan hoe wij in zijn algemeenheid met verzoeken om ontheffing ex artikel 3.23 Wro wensen om te gaan. Ontheffing is geen ‘verplichting’, maar een ‘bevoegdheid’ met een afweging per individueel geval. Bepaalde aanvragen kunnen weliswaar kwantitatief passen binnen de beleidsregels, maar vanuit het oogpunt van stedenbouw en/of woonmilieu in relatie tot de omgeving ongewenst zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor gevallen waarin het verlenen van ontheffing leidt tot een verdichting van de achtertuin in relatie tot een stedenbouwkundig gewenste openheid, al dan niet mede in relatie tot de omgeving. Maar ook bijvoorbeeld voor woongebieden waarvoor in het bestemmingsplan een afwijkende regeling is opgenomen en de beperking een beleidsmatige keuze is. Te denken valt hierbij aan o.a. bungalows, bejaardenwoningen, recreatiewoningen of woongebouwen waar een specifiek stedenbouwkundig concept aan ten grondslag heeft gelegen. Binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht kan de toepassing van de ontheffing tot ongewenste situaties leiden die de ruimtelijke en/of cultuurhistorische kwaliteit aantasten. In dergelijke gevallen kunnen wij gemotiveerd het verzoek om ontheffing afwijzen.

 

Artikel 1.3 Actualisatie bestemmingsplannen

De nieuwe Wro kent de verplichting om voor het hele grondgebied van de gemeente actuele bestemmingsplannen te hebben. Dat wil zeggen niet ouden dan 10 jaar. Wij zijn gestart met het proces van actualisatie van de bestemmingsplannen voor ons grondgebied. Daar waar nu nog ruim 50 hoofdplannen, en in totaal zo’n 200 bestemmingsplannen gelden wil Bronckhorst terug naar maximaal 10 tot 15 hoofdplannen voor de hele gemeente. Dit proces zal een aantal jaren in beslag nemen. Integratie van het ontheffingsbeleid in die nieuwe plannen is het uitgangspunt naar de toekomst toe. Voor de tussentijd is het, zeker voor de wat oudere plannen, wenselijk beleidsregels op te stellen voor de toepassing van artikel 3.23 Wro. Met de toepassing van deze ontheffingsbevoegdheid willen wij rechtsongelijkheid voorkomen. Zo kan, binnen de criteria van artikel 4.1.1 Bro, ook voor oudere plannen worden ingespeeld op ontwikkelingen, zoals die in jongere plannen worden toegestaan. Wij willen echter voorkomen dat met het gebruikmaken van deze ontheffingsbevoegdheid binnen oudere plannen mogelijkheden worden geboden die in vergelijkbare gebieden met een actueel plan niet mogelijk zijn. In zo’n geval kunnen wij gemotiveerd het verzoek om ontheffing afwijzen.

Artikel 1.3 Opzet van de notitie

Na dit inleidende hoofdstuk gaat hoofdstuk 2 in op artikel 3.23 Wro, jo artikel 4.1.1 Bro en wordt een toelichting gegeven op de toepassing daarvan in Bronckhorst. In hoofdstuk 3 staan de beleidsregels. In bijlage 1 is de tekst van de artikelen 3.23 Wro en 4.1.1 Bro opgenomen. Bijlage 2 bevat de kaarten met de begrenzing van de bebouwde kommen van Bronckhorst.

 

Hoofdstuk 2 Toelichting op de beleidsregels

Afdeling 2.1 Beleidsregels

De beleidsregels gaan in op de zogenaamde kruimelgevallen, waarvoor burgemeester en wethouders met toepassing van artikel 3.23 Wro ontheffing van het geldende bestemmingsplan kunnen verlenen. Deze beleidsregels geven een nadere uitwerking van een aantal van de in artikel 3.23 Wro, jo artikel 4.1.1 Bro geboden ontheffingsmogelijkheden, met name door het stellen van criteria, zoals maximale oppervlakten en bouwhoogtes. Kaderstellend voor het ontheffingsbeleid van de gemeente Bronckhorst zijn:

  • 1.

    het moet om kruimelgevallen gaan;

  • 2.

    de toepassingsmogelijkheden genoemd artikel 4.1.1 Bro en daaraan gekoppelde criteria;

  • 3.

    de mogelijkheden in de vigerende bestemmingsplannen en met name de herzieningen daarvan.

Het verlenen van ontheffing is geen verplichting maar een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Dat wil zeggen dat burgemeester en wethouders, ook al is een bouwplan in overeenstemming met de beleidsregels, medewerking via een ontheffing kunnen weigeren, mits deze weigering gemotiveerd is. Een aspect dat daarbij ook een rol kan spelen is de mogelijkheid van planschade, die ook voor dit soort ontheffingen geldt en de bereidheid van de initiatiefnemer daar al dan niet een planschadeovereenkomst voor te sluiten. Daarmee wordt niet bedoeld dat een planschadeovereenkomst standaard is bij artikel 3.23 Wro-procedures.

Afdeling 2.2 Toepassing beleidsregels

Paragraaf 2.2.1 Algemeen

Indien een aanvraag om bouwvergunning dan wel een verzoek om ontheffing van het bestemmingsplan wordt ingediend, dan zal er eerst aan het vigerende bestemmingsplan moeten worden getoetst alvorens er een afweging plaatsvindt om hiervan af te wijken. De toetsing zal op de volgende wijze geschieden:

  • 1.

    Bestemmingsplan: a. toetsing aan de (bouw)mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan (rechtstreeks toelaatbaar);b. toetsing aan de in het vigerende bestemmingsplan opgenomen ontheffingsmogelijkheden (binnenplans) en wijzigingsbevoegdheden.

  • 2.

    Artikel 3.23 Wro: a. toetsing aan artikel 4.1.1 Bro; b. toetsing aan het ontheffingsbeleid artikel 3.23 Wro. Artikel 3.23 Wro betreft dus het laatste gedeelte van de toetsing van de planologische mogelijkheden tot medewerking van het verzoek (om bouwvergunning), voordat een afweging wordt gemaakt of er een projectbesluit of herziening van het bestemmingsplan wordt toegepast.Aanspreekpunt voor ontheffingen in combinatie met een bouwvergunning (onder a t/m g en i van artikel 4.1.1 Bro) is het cluster Bouwen van de afdeling Veiligheid, vergunningen en handhaving (VVH). Aanspreekpunt voor ontheffingen zonder bouwvergunning (onder h t/m j van artikel 4.1.1 Bro) is het cluster Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting van de afdeling Ruimtelijke en economische ontwikkeling (REO). Afhankelijk van aard en omvang van de aanvraag om ontheffing zal de behandelende afdeling moeten zorgen dat de gebruikelijke deeladviezen van bijvoorbeeld de afdelingen:- VVH voor wat betreft de milieuaspecten; welstand, toetsing aan bestemmingsplan, Algemeen plaatselijke verordening, Drank- en Horecawet en -verordening; Bouwbesluit en de bouwverordening;- REO voor wat betreft ruimtelijk-stedenbouwkundige aspecten, verkeersaspecten, bouwen op groenstroken en parkeren; economische aspecten, nabijheid van- en effect op gemeentelijke- en/of Rijksmonumenten worden gevraagd en meegewogen.

In voorkomend geval worden dit soort deeladviezen schriftelijk verstrekt.

Paragraaf 2.2.2 Aanvullende werking

De voorliggende beleidsregels beperken zich tot de meest voorkomende cq verwachte situaties genoemd in artikel 4.1.1 Bro. Zij zijn aanvullend op de in het Bro gegeven voorwaarden. Bij een ontheffingsmogelijkheid waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslissen wij per specifieke situatie, gelet op de in het Bro gegeven voorwaarden, omtrent het al dan niet toepassen van de ontheffing. Dit is met name aan de orde bij een kas of een bedrijfsgebouw van lichte constructie, een andere antenne-installatie dan GSM of UMTS en een jaarlijks terugkerend evenement.

Paragraaf 2.2.3 Binnen en buiten bebouwde kom.

Artikel 4.1.1 Bro maakt onderscheid tussen mogelijkheden binnen en buiten de bebouwde kom ten aanzien van uitbreiding van of bijgebouw bij een woning en gebruikswijzigingen van gebouwen. Voor de begrenzing van de bebouwde kommen wordt voor deze beleidsregels zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de geldende en in procedure gebrachte, danwel te brengen, bestemmingsplannen Buitengebied en Dorp. Een en ander zoals op de bij dit besluit behorende kaarten nader is aangegeven. Voor gebieden buiten de bebouwde kom, oftewel het buitengebied, kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden genoemd in het Bro, voor zover één en ander past binnen het gemeentelijke beleid. Het gemeentelijke beleid voor het buitengebied ligt vast in het meest recente bestemmingsplan Buitengebied 2005 Hengelo-Vorden, inclusief correctieve herziening, en de ten tijde van vaststelling van deze beleidsregels in procedure zijnde bestemmingsplannen Buitengebied Steenderen, Hummelo en Keppel 2008; functiewijziging en Buitengebied Zelhem. Nieuwe bestemmingsplannen worden opgesteld volgens het “Handboek bestemmingsplannen Bronckhorst”.  

Paragraaf 2.2.4 Ontheffingscategorieën

Artikel 2.2.4.1 Uitbreiding van of bijgebouw bij een woning

Voor uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning geeft artikel 4.1.1, onder a Bro zelf voorwaarden ten aanzien van hoogte, oppervlak en bebouwingspercentage. Ruime toepassing zonder verdere beperkingen zou tot ruimtelijk ongewenste situaties kunnen leiden. Wij vinden het dan ook wenselijk om aanvullende voorwaarden te stellen. Daarbij volgen wij de lijn van het “Handboek bestemmingsplannen Bronckhorst” en de meest recente bestemmingsplannen als Buitengebied 2005 Hengelo-Vorden, inclusief correctieve herziening, en de ten tijde van vaststelling van deze beleidsregels in procedure zijnde bestemmingsplannen Buitengebied Steenderen, Hummelo en Keppel 2008; functiewijziging, Buitengebied Zelhem en Zelhem Dorp. De ruimte voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen lijkt voor de meeste woningen in de bebouwde kom ruimschoots voldoende. In geval van relatief kleine achtertuinen kan het voorkomen dat er minder oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen opgericht kan worden. Dit komt doordat volgens het Bro slechts 50% van het perceelsgedeelte achter de voorgevelrooilijn, exclusief het hoofdgebouw, mag worden bebouwd. Dit geldt overigens eveneens voor vergunningsvrij bouwen. In zogenaamde hoeksituaties geldt in feite een voorgevelrooilijn aan de voor- en de zijkant van de betreffende woning en zijn de mogelijkheden voor bebouwing in de zijtuin daarom beperkt. In de bebouwde kom geldt een ‘erkerregeling’ en een maximaal toegelaten (absolute) oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen van 120 m² en een, ten opzichte van het Bro afwijkend, maximaal toegelaten bebouwingspercentage. Buiten de bebouwde kom geldt een, ten opzichte van het Bro afwijkende, maximaal toegelaten inhoudsmaat van 750 m3 voor woningen en maximale oppervlakte van 100 m² voor bijgebouwen. In actuele bestemmingsplannen is daarvan geen 10% ontheffing meer mogelijk. Het gaat namelijk al om een ruimere mogelijkheid dan de 600 m3 en 75 m² in oudere plannen. Wij vinden het niet wenselijk om de maximale maten van actuele bestemmingsplannen nog verder te overschrijden.

Artikel 2.2.4.2 Uitbreiding van of bijgebouw bij een ander gebouw

Voor uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw geeft artikel 4.1.1, onder b Bro zelf voorwaarden ten aanzien van het bebouwingspercentage. Aangezien het hier om een diversiteit aan functies en activiteiten in ‘andere gebouwen’ gaat, kunnen we hieraan niet op voorhand nadere regels stellen. Wel of geen medewerking verlenen is sterk afhankelijk van de specifieke situatie en omgeving. Ruime toepassing zonder verdere beperkingen zou wel tot ruimtelijk ongewenste situaties kunnen leiden. Wij zullen dan ook terughoudend omgaan met toepassing van deze ontheffingsmogelijkheid. Toepassing vindt enkel plaats nadat het beoogde plan, voorafgaand aan de welstandstoets, ruimtelijk-stedenbouwkundig positief is beoordeeld.  

Artikel 2.2.4.3 Nutsvoorziening, telecommunicatie, openbaar vervoer, verkeer

Voor een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, telecommunicatie, openbaar vervoer en trein-, water of wegverkeer geeft artikel 4.1.1, onder c Bro zelf voorwaarden ten aanzien van oppervlak en (bouw)hoogte. Omwille van ruimtelijke kwaliteit vinden wij het wenselijk om ook beperkingen te stellen aan inhoudsmaat en goothoogte. Hierdoor In de meeste bestemmingsplannen is al een ontheffingsregeling opgenomen voor dit soort voorzieningen van openbaar nut.

Artikel 2.2.4.4 Bouwwerk, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geeft artikel 4.1.1, onder d Bro zelf voorwaarden ten aanzien van oppervlak en hoogte. Omwille van de ruimtelijke kwaliteit vinden wij het wenselijk om de maximale hoogte van erf- en terreinafscheidingen en andere bouwwerken zonder openbaar nut te beperken. Aan bouwwerken voor verkeersdoeleinden, verlichtingsarmaturen, wegwijzers, kunstwerken en –objecten en overige openbare (nuts)voorzieningen stellen wij geen nadere eisen. Ook stellen wij een functionele eis dat de bouwwerken worden opgericht ten behoeve van het toegestane gebruik.

Artikel 2.2.4.5 Dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw

Voor een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, geeft artikel 4.1.1, onder e Bro geen voorwaarden. Dit kan bij zowel woningen als andere gebouwen worden toegepast. Omwille van de ruimtelijke kwaliteit vinden wij het wenselijk om nadere regels te stellen. Voor dakkapellen geldt, in aansluiting op de systematiek van het “Handboek bestemmingsplannen Bronckhorst”, een maximale inhoudsmaat. Bij dakopbouwen of gelijksoortige uitbreidingen gelden beperkingen ten aanzien van het aantal bouwlagen, de hoogte en een terugliggende situering achter de oorspronkelijke buitengevels. 

Artikel 2.2.4.6 Kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie

Voor een kas of een bedrijfsgebouw van lichte constructie geeft artikel 4.1.1, onder f Bro zelf voorwaarden ten aanzien van oppervlak en gebruik. Wij vinden het niet zinvol om aanvullende voorwaarden te stellen.  

Artikel 2.2.4.6 Antenne-installatie

Voor antenne-installaties geeft (artikel 4.1.1, onder g Bro zelf voorwaarden ten aanzien van de hoogte. Afhankelijk van de locatie kunnen deze bouwwerken een behoorlijke impact hebben. Voor de toepassing van deze mogelijkheid geldt dat per aanvraag een goede afweging gemaakt dient te worden over de ruimtelijke aanvaardbaarheid. Wij vinden het wenselijk om, voor zover het gaat om GSM- en UMTS-masten, nadere regels te stellen ten aanzien van de minimale afstand tot woningen en ruimtelijke en landschappelijke inpassing. Daartoe hebben wij op 11 september 2007 beleidsregels vastgesteld voor toepassing van vrijstelling (artikel 15, 17 of 19 WRO). Op grond van het overgangsrecht inzake de nieuwe Wro worden vrijstellingen ex artikel 15, 17 en 19, lid 3 WRO gelijkgesteld met ontheffingen ex artikel 3.6, lid 1, onder c, 3.22 en 3.23 Wro. Van rechtswege zijn de beleidsregels voor genoemde vrijstellingen dan ook van toepassing op de corresponderende ontheffingen. Voor de duidelijkheid en eenduidigheid verklaren wij in onderhavige beleidsregels het specifieke beleid voor GSM- en UMTS-masten van toepassing. Omdat de maatschappelijke en politieke discussie omtrent dit onderwerp in beweging is, bewegen inzichten over de toelaatbaarheid en voorwaarden voor het plaatsen van deze masten mee. Dit kan leiden tot wijziging van het specifieke beleid. Wij hebben daarom opgenomen dat een verzoek om ontheffing, naast het gestelde in het Bro, wordt getoetst aan de op het moment van verzoek geldende specifieke beleidsregels voor GSM- en UMTS-masten.  

Artikel 2.2.4.7 Jaarlijks terugkerend evenement

Voor jaarlijks terugkerende evenementen geeft artikel 4.1.1, onder h Bro zelf voorwaarden ten aanzien van het aantal en de duur van evenementen. Wij vinden het niet zinvol om aanvullende voorwaarden te stellen. In nieuwe bestemmingsplannen zullen wij terreinen voor evenementen bestemmen. Daar waar bestemmingsplannen nog niet zijn geactualiseerd, kunnen wij gebruik maken van deze ontheffingsmogelijkheid. Jaarlijks terugkerende evenementen in onze gemeente zijn onder andere diverse kermissen, schuttersfeesten en oranjefeesten.  

Artikel 2.2.4.8 Wijzigen gebruik van bouwwerken

Voor wijzigingen in het gebruik van bouwwerken geeft artikel 4.1.1, onder i Bro zelf voorwaarden ten aanzien van ligging in de bebouwde kom en het maximale bruto vloeroppervlak. Ruime toepassing zonder verdere beperkingen qua gebruik zou tot ruimtelijk of planologisch ongewenste situaties kunnen leiden. Wij vinden het dan ook wenselijk om aanvullende voorwaarden te stellen ten aanzien van de vormen van het toegelaten gebruik. Met het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten aan huis en nevenfuncties bij detailhandel wordt een gedeelte van de woning of detailhandelsbedrijf aan haar bestemming onttrokken. Uitgangspunt is dat de woon- of detailhandelsfunctie in overwegende mate behouden blijft en de bewoner of exploitant de activiteit uitoefent. Bezien moet worden of deze uitstraling van dien aard is dat deze niet meer te rijmen valt met de woon- of detailhandelsfunctie van het betrokken pand of perceel. De beschreven criteria hebben tot doel om de impact van de activiteit te reduceren en de gevolgen op de omgeving te beperken. Hoewel het gaat om wijzigingen in het gebruik, zijn er soms ook bouwkundige aanpassingen noodzakelijk om de functiewijziging mogelijk te maken. In tegenstelling tot het Bro 1985, laat het nieuwe Bro inpandige bouwactiviteiten, al dan niet met bouwvergunning, toe. Beroep aan huis Dit artikel kan worden toegepast voor die situaties waar een aanvrager binnen de bebouwde kom een aan huis verbonden beroep (de ‘traditionele’, zoals arts, notaris, advocaat en andere vrije beroepen) of bedrijf wil vestigen, zoals een kapsalon, reclamebureau, assurantiekantoor en wat dies meer zij. Het onderscheid tussen beroep en bedrijf is vervaagd en is in feite alleen maar relevant met het oog op de uitstralingseffecten van het gebruik (hinder, detailhandel, parkeren, reclame etc.) en de verhouding tot de (primaire) woonfunctie. In de jurisprudentie wordt vanuit die hoek ook wat kritischer gekeken naar bedrijfsmatige activiteiten dan naar de (traditioneel) aan huis gebonden (vrije) beroepen. Bij de beoordeling van de strijdigheid met de (woon-)bestemming is de ruimtelijke uitwerking die het gebruik gezien zijn aard, omvang en uitstraling heeft, maatgevend. Bedrijf aan huis. De beleidsnotitie “Kansen benutten voor Bronckhorst, beleid voor economische ontwikkeling van de gemeente Bronckhorst 2006–2010” vraagt aandacht en ruimte voor bedrijvigheid in de woonomgeving. Wij willen starters ondersteunen door in het beleid ruimte te bieden voor de vaak aantrekkelijke optie om vanuit huis een bedrijfje te starten. Horeca Bij een aan huis verbonden bedrijf is functiewijziging ten behoeve van horeca-activiteiten uitgesloten. Voor vormen van horeca-activiteiten als de tearoom bij een bakkerij, die qua exploitatievorm en openingstijden aansluiten bij detailhandel, en waar naast kleinere etenswaren alcoholvrije dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, willen wij beperkt ruimte bieden. Omwille van de kleinschaligheid en ondergeschiktheid hebben wij regels gesteld ten aanzien van omvang, openingstijden (gerelateerd aan de winkeltijden), ruimtelijke uitstraling en parkeren. Ook willen wij ruimte bieden aan een horecagerelateerde activiteit als bed and breakfast (b and b) bij wonen als ondergeschikt medegebruik. Het gaat hierbij om een kleinschalige toeristische activiteit. Deze voorziening kan door het kleinschalige karakter, spreiding in de gemeente en het beperkt aantal aaneengesloten overnachtingen, een wezenlijke bijdrage leveren aan het toeristische product naast hotels, recreatiewoningen en campings. Wel stellen wij voorwaarden waaronder b and b toelaatbaar is. Omwille van de kleinschaligheid en ondergeschiktheid hebben wij regels gesteld ten aanzien van omvang, ruimtelijke uitstraling en parkeren. De regels voorzien in b and b als ondergeschikte activiteit bij woningen. Dit betekent niet dat b and b in andere vormen, dus niet als onderdeel van de woning maar bijvoorbeeld bij een theeschenkerij of ambachtelijk bedrijf, zonder meer is uitgesloten. Voor die situaties gelden geen algemene regels. Deze initiatieven zullen op hun merites worden beoordeeld op de mogelijkheid en wenselijkheid van vestiging ter plaatse.

Voorbeelden Voorbeelden van toelaatbare activiteiten aan huis zijn: - (para-) medische beroepen (huisarts, fysiotherapie); - een kapsalon of schoonheidssalon aan huis; - administratieve beroepen (advocaat, accountant); - een kantoor aan huis (verzekeringsagent, belastingadviseur, adviesbureau, reclamebureau); - het voeren van een administratie ten behoeve van een eenmanszaak; - het verstrekken van dranken en spijzen als ondergeschikte activiteit bij een detailhandelsactiviteit (tijdens de winkeltijden); - bed and breakfast.

Artikel 2.2.4.9 Bewoning recreatiewoningen

Voor persoonsgebonden ontheffingen voor bewoning van recreatiewoningen geeft artikel 4.1.1, onder j Bro zelf voorwaarden ten aanzien van de toepasbaarheid. De recreatiewoning moet voldoen aan de bouwtechnische eisen van een reguliere woning, de verlening mag niet in strijd zijn met milieuregelgeving en de aanvrager moet in elk geval op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik hebben gehad en deze sedertdien onafgebroken hebben bewoond. In tegenstelling tot de andere ontheffingsmogelijkheden, is deze ontheffing persoonsgebonden voor de hoofdbewoner en diens meerderjarige huisgenoten en niet overdraagbaar. De ontheffing kan worden geweigerd als de verlening in strijd is met het op 31 oktober 2003 gevoerde handhavingsbeleid. In de memorie van toelichting is daarover opgenomen dat een gemeente die niet binnen redelijke termijn na aanvang van een onrechtmatige bewoning aantoonbaar uitvoering heeft gegeven aan haar handhavingsbeleid (dus op dossierniveau), de ontheffing formeel nog wel kan weigeren, maar dit dan wel extra goed moet motiveren. Dat geldt zeker indien het gaat om langdurig bestaande en feitelijk gedoogde onrechtmatige situaties. Op 15 mei 2007 hebben wij beleidsregels vastgesteld ten aanzien van onrechtmatige bewoning van recreatiewoonverblijven. Daarmee zijn beleidsregels gegeven voor het verlenen van persoonsgebonden beschikkingen (PGB’s) voor bewoning van recreatiewoonverblijven. In 32 gevallen veel onrechtmatige bewoning hebben wij reeds PGB’s verleend. Er is op grond van dat beleid thans geen mogelijkheid meer om een PGB aan te vragen. Wel kan er dus een ontheffing worden aangevraagd. Het PGB-beleid komt overeen met hetgeen in het Bro voor ontheffingen is geregeld, maar bevat een meer gedetailleerde uitwerking. Wij vinden het wenselijk om bij de behandeling van een verzoek om ontheffing aansluiting te zoeken bij het PGB-beleid. De geldende beleidsregels voor PGB’s zijn dan ook van toepassing verklaard.  

Paragraaf 2.2.5 Afwijkingen

Wij kunnen, en moeten soms zelfs, afwijken van deze beleidsregels, mits goed gemotiveerd. Dit is met name aan de orde als de toepassing van de beleidsregels wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doel. Deze zogeheten ‘hardheidclausule’ is geregeld in artikel 4:84 Awb.

Afdeling 2.3 Procedure

Op de voorbereiding van een besluit omtrent een ontheffing artikel 3.23 Wro is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV), genoemd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb), van toepassing. Dit houdt in dat, als er wordt besloten om medewerking te verlenen aan het betreffende ontheffingsverzoek, de aanvraag in procedure wordt gebracht zoals in afdeling 3.4 Awb voorgeschreven. Deze procedure houdt het volgende in:

  • 1.

    besluit voornemen ontheffing te verlenen;

  • 2.

    voornemen ontheffing te verlenen 6 weken voor een ieder ter inzage met de mogelijkheid tot het naar voren brengen van een zienswijze;

  • 3.

    besluit tot het al dan niet verlenen van de ontheffing binnen 4 weken na afloop van de inzagentermijn;

  • 4.

    bekendmaking van de verleende ontheffing en eventueel de bouwvergunning door verzending aan aanvrager (=bekendmaking) en publicatie in weekblad Contact;

  • 5.

    (eventuele) bezwaar- en/of beroepprocedure. Een bouwvergunning die met ontheffing wordt verleend volgt de voorbereidingsprocedure van de ontheffing. De bouwvergunning is voor de beroepsgang onderdeel van de ontheffing. Er staat tegen de ontheffing en de bouwvergunning rechtstreeks beroep open.

Afdeling 2.4 Evaluatie

Deze beleidsregels zullen wij jaarlijks evalueren en opnieuw vaststellen. Op dit moment zijn nog niet alle bestemmingsplannen geactualiseerd. Ook gedurende het actualiseringsproces zullen wij deze beleidsregels dus geregeld tegen het licht houden en zonodig bijstellen.

Hoofdstuk 3 Beleidsregels

Afdeling 3.1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 BEGRIPSBEPALINGEN

BegrippenAan huis verbonden beroep: een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Aan huis verbonden bedrijf: het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, daaronder niet begrepen prostitutie of een seksinrichting, in tegenstelling tot de beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.Aanbouw: Een als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat architectonisch ondergeschikt is aan, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat hoofdgebouw. Achtergevelrooilijn: De lijn die, evenwijdig aan de voorgevelrooilijn, gelijk loopt aan de van de wegzijde gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. Achtererf: Het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen achter de achtergevelrooilijn, indien het perceelsgedeelte niet reeds is aangemerkt als voor- of zijtuin. Ander gebouw: Een gebouw, geen woongebouw zijnde. Bebouwde kom: Het in bijlage 1 op de kaart als zodanig aangegeven gebied. Bebouwingspercentage: Het percentage van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd. Bed and breakfast: Een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie, waarbij één of meerdere gastenkamers aanwezig zijn en waarbij de gastenkamers geen eigen kookgelegenheid hebben en waarbij er een gemeenschappelijke ruimte is waar de gasten een door de ondernemer bereid maaltijd (ontbijt) kunnen nuttigen.Bijgebouw:Een gebouw dat ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen woning, al dan niet aan de woning gebonden, zoals een berging, hobbyruimte, dierenverblijf of garagebox en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Bouwperceel:Een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens een bestemmingsplan, een zelfstandige bij elkaar horende bebouwing is toegelaten. Bouwwerk: Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. Bouwwijze: De wijze van bouwen van een hoofdgebouw, waarbij:

  • a.

    onder aaneengebouwd wordt verstaan een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd (ook wel rijwoningen genoemd);

  • b.

    onder twee-aaneen wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (ook wel tweeonder-één-kap of halfvrijstaand genoemd);

  • c.

    onder vrijstaand wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd.

Dienstverlening: dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven. Gebouw: Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Hoofdgebouw: Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn bestemming, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. Kleinschalige horeca: Vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren alcoholvrije dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, waarvan de exploitatie zowel overdag als in de vroege avonduren, alleen tijdens openingstijden van de winkel plaatsvindt. Uitbouw: Een als vergroting van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, hetwelk door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en daar in architectonisch opzicht ondergeschikt aan is, maar in functioneel opzicht wel deel uitmaakt van dat hoofdgebouw. Voorgevelrooilijn: De lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel.) Voortuin: Het bij de woning behorende perceelsgedeelte dat is gelegen vóór de voorgevelrooilijn(en).Woning: Een complex van intern met elkaar in verbinding staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één of meer personen. Woongebouw: Een gebouw dat qua bestemming dient voor de huisvesting van één of meerdere huishoudens.Zijtuin: Het bij de woning behorende perceelgedeelte dat is gelegen naast de zijgevel, tussen de voor en achtergevelrooilijn, indien het perceelsgedeelte niet reeds is aangemerkt als voortuin.

Voor de begripsbepalingen die niet in deze beleidsregels zijn voorzien, gelden de bepalingen van het desbetreffende bestemmingsplan. Bij de toepassing van deze beleidsregels worden de bepalingen van het desbetreffende bestemmingsplan omtrent ‘de wijze van meten’ toegepast.

Afdeling 3.2 Beleidsregels

Artikel 2 UITBREIDING VAN OF BIJGEBOUW BIJ EEN WONING

Voor toepassing van artikel 3,23 Wro, jo artikel 4.1.1, onder a Bro komen in aanmerking- een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning in de bebouwde kom, met inachtneming van de volgende bepalingen:

a. in zijtuinen, grenzend aan de openbare weg of openbaar groen (de zogenaamde hoeksituaties) is enkel bebouwing toegestaan in de vorm van een erker, met dien verstande dat;

  • 1.

    de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 meter, gemeten vanuit de oorspronkelijke gevel van het hoofdgebouw;

  • 2.

    de hoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 meter;

  • 3.

    de afstand van de erker tot de openbare weg en/of het openbaar groen minimaal 1,5 m moet bedragen.

b. ten aanzien van het bouwen vóór de voorgevelrooilijn mag enkel een erker en mogen geen bijgebouwen worden opgericht, met dien verstande dat:

  • 1.

    de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 meter, gemeten vanuit de oorspronkelijke gevel van het hoofdgebouw;

  • 2.

    de hoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 meter.

  • 3.

    de afstand van de erker tot de openbare weg minimaal 1,5 m moet bedragen

c. ten aanzien van het bouwen achter de voorgevelrooilijn (zijgevel of achtergevel) mogen aanof uitbouwen worden opgericht met dien verstande dat:

  • 1.

    de totale vloeroppervlakte van aan- of uitbouwen, de onder d genoemde bijgebouwen, de in het bestemmingsplan toegestane bijgebouwen inbegrepen, en overkappingen mag per bouwperceel in totaal maximaal 120 m2 bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage per bouwperceel niet meer mag bedragen dan:1e. bij vrijstaande woningen: 30%; 2e. bij twee-aaneen woningen: 40%; 3e. bij aaneengebouwde woningen: 50%; 4e. bij gestapelde woningen: bij de ruimtelijk-stedenbouwkundige beoordeling nader te bepalen, afhankelijk van de specifieke situatie;

  • 2.

    de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;

  • 3.

    de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter;

  • 4.

    de breedte niet meer bedraagt dan 60% van de voorgevel van het hoofdgebouw;

  • 5.

    de voorgevel tenminste 1 meter achter de voorgevelrooilijn ligt.

d. ten aanzien van het bouwen achter de voorgevelrooilijn (zijgevel of achtergevel) mogen bijgebouwen worden opgericht met dien verstande dat:

  • 1.

    de voorgevel van een aangebouwd of vrijstaand bijgebouw tenminste 1 meter achter de voorgevelrooilijn ligt; deze maat geldt niet in hoeksituaties;

  • 2.

    een aangebouwd bijgebouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw een maximale breedte van 60% van de oorspronkelijke gevelbreedte van de voorgevel van het hoofdgebouw heeft, met een absoluut maximum van 5 meter;

  • 3.

    de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;

  • 4.

    de hoogte niet meer mag bedragen dan 5 meter;

  • 5.

    de totale vloeroppervlakte van (de onder c genoemde) aan- of uitbouwen én bijgebouwen (de in het bestemmingsplan toegestane bijgebouwen inbegrepen) niet meer mag bedragen dan 120 m² per woongebouw én bovendien:

  • 6.

    het bebouwingspercentage per bouwperceel van het hoofdgebouw, afhankelijk van de bouwwijze, niet meer mag bedragen dan: 1e. bij vrijstaande woningen: 30%; 2e. bij twee-aaneen woningen: 40%; 3e. bij aaneengebouwde woningen: 50%;

e. onverminderd het in het onder a t/m d gestelde, geldt bij hoofdgebouwen met een woonbestemming in de bebouwde kom voorts dat:

  • 1.

    de totale bebouwde oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, de in het bestemmingsplan toegestane bebouwing inbegrepen, per hoofdgebouw maximaal 120 m² mag bedragen;

  • 2.

    het bebouwingspercentage per bouwperceel van het hoofdgebouw, afhankelijk van de bouwwijze, niet meer mag bedragen dan:1e. bij vrijstaande woningen: 30%; 2e. bij twee-aaneen woningen: 40%; 3e. bij aaneengebouwde woningen: 50%;

- een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw buiten de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft, met dien verstande dat:

  • 1.

    de totale inhoud van de woning niet meer mag bedragen dan 750 m3;

  • 2.

    de totale oppervlakte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 100 m².

Artikel 3 UITBREIDING VAN OF BIJGEBOUW BIJ EEN ANDER GEBOUW

a. Voor toepassing van artikel 3.23 Wro, jo artikel 4.1.1, onder a Bro wordt, gelet op de goede ruimtelijke ordening, per individueel verzoek om uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw een afweging gemaakt binnen de in het Bro genoemde voorwaarden. Een positieve ruimtelijk-stedenbouwkundige beoordeling is hierbij, voorafgaand aan de welstandstoets, noodzakelijk.

 

Artikel 4 OPENBARE VOORZIENINGEN

Voor de toepassing van artikel 3.23 Wro, jo artikel 4.1.1, onder c Bro komt in aanmerking een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, telecommunicatie, openbaar vervoer en trein-, water of wegverkeer, met dien verstande dat:

  • a.

    de inhoud niet meer mag bedragen dan 50 m3;

  • b.

    de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter.

Artikel 5 BOUWWERK, GEEN GEBOUW ZIJNDE

Voor de toepassing van artikel 3.23 Wro, jo artikel 4.1.1, onder d Bro komt in aanmerking een bouwwerk geen gebouw zijnde, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a.

    de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat het gedeelte vóór de voorgevelrooilijn nooit meer dan 1 meter mag bedragen;

  • b.

    de hoogte van overige andere bouwwerken, met uitzondering van die voor verkeersdoeleinden, verlichtingsarmaturen, wegwijzers, kunstwerken en –objecten en overige openbare (nuts)voorzieningen, mag niet meer dan 3 meter bedragen;

  • c.

    de betreffende bouwwerken moeten qua functie passen binnen de bestemming die in het bestemmingsplan aan de betreffende gronden is gegeven.

Artikel 6 DAKKAPEL, DAKOPBOUW OF GELIJKSOORTIGE UITBREIDING

Voor de toepassing van artikel 3.23 Wro, jo artikel 4.1.1, onder e Bro komt in aanmerking een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a.

    ten aanzien van een dakkapel of gelijksoortige uitbreiding, geldt een maximale inhoudsmaat van 7 m3.

  • b.

    ten aanzien van een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding geldt dat deze mogen worden opgericht, met dien verstande dat: 1. het om maximaal één bouwlaag, boven op de oorspronkelijke bouwlaag, gaat; 2. de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter, gemeten vanaf de oorspronkelijke bouwhoogte; 3. de dakopbouw minimaal 1,5 meter achter de oorspronkelijke buitengevels wordt gebouwd.

Artikel 7

KAS OF BEDRIJFSGEBOUW VAN LICHTE CONSTRUCTIE

Artikel 8 ANTENNE-INSTALLATIE

1. algemeen: a. de nieuwe functie mag:

  • 1.

    geen onevenredige hinder voor het woon- en leefklimaat opleveren en geen afbreuk doen aan het karakter van omgeving;

  • 2.

    bij wijziging binnen de functie wonen geen detailhandel betreffen, behalve als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het aan huis verbonden beroep of bedrijf;

  • 3.

    geen seksinrichting, escortbureau, sekswinkel dan wel prostitutiebedrijven omvatten;

  • 4.

    horeca-activiteiten betreffen, anders dan kleinschalige horeca als nevenfunctie bij detailhandel en bed and breakfast als kleinschalige nevenfunctie bij wonen;

  • 5.

    geen buitenopslag met zich brengen;

  • 6.

    niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse.

b. functiewijziging op bedrijventerreinen is beperkt tot die waarin, op basis van concrete gegevens, geconcludeerd kan worden dat de nieuwe activiteit naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat gelijk is te stellen met de bedrijven, genoemd in de voor die gebieden geldende bestemmingsplannen opgenomen staat van inrichtingen.

2. specifiek:

a. de wijzigingen voor het medegebruik van een woning en/of bijgebouw voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep is toegestaan, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • 1.

    voor het aan huis verbonden beroep mag maximaal 40% van de bebouwde oppervlakte worden gebruikt;

  • 2.

    degene die de activiteiten in de woning en/of het bijgebouw zal uitvoeren, is tevens de bewoner van de woning;

  • 3.

    de woonfunctie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van het aan huis verbonden beroep is hieraan ondergeschikt.

b. de wijzigingen voor het medegebruik van een woning en/of bijgebouw voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf is toegestaan, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • 1.

    voor het aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 40% van de bebouwde oppervlakte worden gebruikt, met een absoluut maximum van 50 m2;

  • 2.

    degene die de activiteiten in de woning en/of het bijgebouw zal uitvoeren, is tevens de bewoner van de woning;

  • 3.

    de woonfunctie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van het aan huis verbonden bedrijf is hieraan ondergeschikt;

  • 4.

    het pand blijft het uiterlijk van een woning behouden;

  • 5.

    het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitingsen parkeersituatie ter plaatse;

  • 6.

    de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving; in dit verband zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in categorie 1 en 2 van de VNGuitgave “Bedrijven en Milieuzonering”;

  • 7.

    er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met het aan huis gebonden bedrijf.

c. de wijzigingen voor het medegebruik van een gebouw bestemd voor detailhandel, voor het toestaan van kleinschalige horeca-activiteiten als nevenfunctie, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • 1.

    voor de horeca-activiteit mag maximaal 25 m2 worden gebruikt;

  • 2.

    degene die de horeca-activiteit zal uitvoeren, is tevens de exploitant van de detailhandelsactiviteit;

  • 3.

    de detailhandelsfunctie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van de horeca-activiteit is hieraan ondergeschikt;

  • 4.

    het pand blijft het uiterlijk van een detailhandelsbedrijf behouden;

  • 5.

    het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitingsen parkeersituatie ter plaatse;

  • 6.

    de horeca-activiteit mag alleen plaatsvinden tijdens de openingstijden van het detailhandelsbedrijf.

d. de wijzigingen voor het medegebruik van een woning voor het toestaan van bed and breakfast als ondergeschikte nevenfunctie, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • 1.

    een bed and breakfast is enkel in de woning of in een bijgebouw toegestaan;

  • 2.

    in maximaal 3 kamers;

  • 3.

    een kamer mag door niet meer dan 2 personen worden gebruikt;

  • 4.

    er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de bed and breakfast plaats;

  • 5.

    permanente bewoning of huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan;

  • 6.

    de cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;

  • 7.

    de bed and breakfast mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse.

Artikel 11 BEWONING RECREATIEWONINGEN

Voor de toepassing van artikel 3.23 Wro, jo artikel 4.1.1, onder j Bro voor een verzoek om bewoning van een recreatiewoning zijn aanvullend op de in het Bro gegeven voorwaarden de “Beleidsregels ten aanzien van onrechtmatige bewoning van recreatiewoonverblijven”, zoals door ons vastgesteld op 15 mei 2007, van toepassing.

 

Artikel 12 LANDELIJK GEBIED

Onverminderd het bepaalde in voorgaande artikelen, komen voor de toepassing van artikel 3.23 Wro, jo artikel 4.1.1 Bro voor de gebieden buiten de bebouwde kom, in aanmerking alle in het Bro genoemde categorieën die in overeenstemming zijn met een vergelijkbare situatie in de meest recente bestemmingsplannen als Buitengebied 2005 Hengelo-Vorden, inclusief correctieve herziening, en de ten tijde van vaststelling van deze beleidsregels in procedure zijnde bestemmingsplannen Buitengebied Steenderen, Hummelo en Keppel 2008; functiewijziging en Buitengebied Zelhem. Voor de toepassing van artikel 3.23 Wro, jo artikel 4.1.1, onder c Bro komt in aanmerking een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, telecommunicatie, openbaar vervoer en trein-, water of wegverkeer, met dien verstande dat:

  • a.

    de inhoud niet meer mag bedragen dan 50 m3;

  • b.

    de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter.

Artikel 13 HARDHEIDSCLAUSULE

Burgemeester en wethouders blijven bevoegd om af te wijken van de regeling wanneer deze voor een of meer belanghebbenden gevolgen hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

Artikel 14 INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking op de dag na bekendmaking, ter vervanging van de ”Beleidsregels artikel 19, lid 3 Wet op de Ruimtelijke Ordening” zoals vastgesteld op 23 januari 2007, welke hiermee komen te vervallen.

Artikel 15 TITEL

Dit besluit kan worden aangehaald als “Beleidsregels artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening”. Hengelo (Gld.) 28 oktober 2008.  

Ondertekening

Burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst,
 
de secretaris,                               de burgemeester,
P.C.M. van Gog                            H.A.J. Aalderink
 

Bijlage Bijlagen bij Beleidsregels ontheffing ert. 3.23 Wro

Bijlagen bij Beleidsregels ontheffing art. 3.23 Wro