Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening individuele voorzieningen wmo

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening individuele voorzieningen wmo

Algemeen

De raad van de gemeente Enschede;

gelezen het voorstel van het college van 8 februari 2011, nummer 110009996;

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 149 van de Gemeentewet;

gehoord de opmerkingen van de Gehandicaptenraad en de Seniorenraad;

overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen in verband de plicht tot het compenseren van de beperkingen die een persoon, als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 6° van de Wet maatschappelijke ondersteuning, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;

besluit vast te stellen de:

Verordening individuele voorzieningen Wmo

AFDELING I ALGEMEEN

Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde regelgeving wordt verstaan onder:

aanmelding: de kennisgeving aan het college dat een persoon beperkingen ondervindt op grond waarvan wordt verzocht om een gesprek;

alfahulp: de hulp bij het huishouden op basis van een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964;

algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als belanghebbende behorend;

belanghebbende: - de persoon met beperkingen door wie een aanmelding of aanvraag is gedaan, of - de persoon met beperkingen voor wie een aanmelding of aanvraag is gedaan, of - de persoon met beperkingen aan wie één of meerdere voorzieningen krachtens de wet zijn toegekend;

beperkingen: moeilijkheden in het uitvoeren van activiteiten ten gevolge van aandoening, letsel, aangeboren afwijking, ouderdom of chronische pijn dan wel ten gevolge van een chronisch psychisch of psychosociaal probleem;

Besluit maatschappelijke ondersteuning: een Algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 15 en 19 van de wet;

collectief vervoer: aanvullend openbaar vervoer waarbij men gezamenlijk met anderen wordt vervoerd van deur tot deur;

compensatieplicht: de plicht van het college op basis van artikel 4 van de wet om aan een persoon met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van zijn beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hem in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

echtgenoot: aangesloten wordt bij de begripsbepaling zoals vermeld in artikel 1 leden 2 tot en met 5 van de wet.

eigen bijdrage: een door het college op te leggen en door het CAK vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

eigen aandeel: een door het college op te leggen en vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming betaald moet worden en waarop de regels van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

Financieel Besluit: het door het college vast te stellen Financieel besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Enschede, waarin op grond van deze verordening nadere regels zijn gesteld;

gebruikelijke zorg: de zorgplicht die op het gebied van het voeren van het huishouden voor alle leden van een leefeenheid geldt om gezamenlijk voor het huishouden te zorgen;

gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van belanghebbende vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en waarvan belanghebbende gebruik moet kunnen maken;

gesprek: het contact na een aanmelding waarin met belanghebbende, eventueel in aanwezigheid van de gemachtigde of (wettelijk) vertegenwoordiger, de gehele situatie wordt geïnventariseerd met betrekking tot de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden, via mogelijkheden van het sociale netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke, wettelijk voorliggende, niet-wettelijk voorliggende en individuele voorzieningen;

hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar belanghebbende zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien het een persoon met een briefadres is;

huisgenoot: iedere persoon met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan in een commerciële huurders- of kostgangersrelatie;

[ vervallen per 16-2-2012 ]

leefeenheid: de kring van huisgenoten;

maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijk verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan;

mantelzorg: aangesloten wordt bij de begripsbepaling zoals vermeld in artikel 1 lid 1 onder b van de wet;

normaal gebruik van de woning: activiteiten in en om de woning die tot de elementaire woonfuncties behoren;

psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door problemen die iemand heeft in zijn relatie met zijn sociale omgeving;

resultaat: datgene wat met het verstrekken van een voorziening wordt beoogd;

voorzieningen (met onderscheid in soort): wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan de Wet maatschappelijke ondersteuning, waarmee het resultaat -als genoemd in afdeling II- geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden. Deze voorziening is voorliggend op grond van artikel 2 van de wet; niet-wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening waarop aanspraak kan worden gemaakt ànders dan op grond van een wettelijke regeling en waarmee het resultaat -als genoemd in afdeling II- geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden; algemene voorziening: een voorziening die in de maatschappij beschikbaar is, al dan niet met een beperkte toegangsbeoordeling, en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft; individuele voorziening: een voorziening die door het college -ter uitvoering van artikel 4 van de wet- aan één persoon wordt toegekend en waarop de regels bij en krachtens de wet van toepassing zijn.

voorzieningen (met onderscheid in vorm van verstrekking): voorziening in natura: een voorziening die in de vorm van goederen (in eigendom of in bruikleen) dan wel in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt; persoonsgebonden budget: een door het college vast te stellen geldbedrag zoals bedoeld in artikel 6 van de wet, als alternatief voor een voorziening in natura, om te gebruiken voor het te bereiken resultaat; financiële tegemoetkoming: een door het college vast te stellen geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening mee te bekostigen voor het te bereiken resultaat;

wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning;

zelfstandige woonruimte: een woonruimte met een eigen toegang waarbij woonkamer, keuken, douche en toilet niet worden gedeeld met andere personen dan huisgenoten;

zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk, zintuigelijk en financiële vermogen van belanghebbende om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

Uitvoering compensatieplicht

Met het oog op het bereiken van een of meerdere resultaten als genoemd in afdeling II, verstrekt het college individuele voorzieningen waarmee belanghebbende naar het oordeel van het college in aanvaardbare mate zelfredzaam is en in staat tot maatschappelijke participatie.

Het te bereiken resultaat, als bedoeld in lid 1, is maatwerk.

Het college betrekt bij zijn beoordeling omtrent de noodzaak een voorziening te verstrekken:

  • a.

    de vastgestelde beperkingen die belanghebbende ondervindt op één of meerdere resultaatsgebieden als genoemd in afdeling II;

  • b.

    de eigen mogelijkheden om de beperkingen te compenseren;

  • c.

    de beschikbaarheid van mantelzorg en overige hulp;

  • d.

    de woon- en gezinssituatie van belanghebbende en de verdere sociale structuur om de belanghebbende heen;

  • e.

    de keuzes die belanghebbende maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat hij keuzes maakt die passend en verantwoord zijn gelet op zijn individuele situatie.

Voorwaarden bij compensatie

Een voorziening kan slechts worden verstrekt indien:

deze valt aan te merken als de financieel voordeligste voorziening om te compenseren;

deze langdurig noodzakelijk is;

deze in overwegende mate individueel is gericht;

deze als proportioneel en doeltreffend valt aan te merken.

Geen compensatie

Een voorziening wordt niet toegekend:

a.indien de belanghebbende niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Enschede;

indien de voorziening voor een persoon als belanghebbende algemeen gebruikelijk is;

indien belanghebbende ter compensatie van zijn beperkingen gebruik kan maken van een wettelijk voorliggende voorziening, een niet-wettelijk voorliggende voorziening of een algemene voorziening die passend en toereikend is;

voor zover belanghebbende de beperkingen die hij ondervindt kan opheffen of verminderen door het anders organiseren van het dagelijks leven waaronder het huishouden, eventueel met behulp van huisgenoten of anderen uit zijn sociale omgeving;

indien deze onveilig is;

voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de aanvraag of de beschikking heeft gemaakt;

indien de normale afschrijvingstermijn van een eerdere voorziening nog niet is verstreken, tenzij deze voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die belanghebbende niet zijn toe te rekenen of niet voor zijn risico komen;

indien de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw;

voor zover er aan de zijde van de belanghebbende geen sprake is van aantoonbare extra kosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen;

indien belanghebbende onvoldoende medewerking heeft verleend om de noodzaak van een voorziening te kunnen vaststellen.

Eigen bijdrage en eigen aandeel

1.Bij het verstrekken van een individuele voorziening is belanghebbende die 18 jaar of ouder is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd wanneer het betreft :

  • a.

    een individuele voorziening als genoemd in hoofdstuk 3;

  • b.

    de volgende individuele voorzieningen als genoemd in hoofdstuk 4:

    • artikel 4.2 lid 1 a: een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

    • artikel 4.2 lid 1 b: een woningaanpassing;

    • artikel 4.2 lid 1 g: een andere woonvoorziening;

  • c.

    de volgende individuele voorzieningen als genoemd in hoofdstuk 6:

    • artikel 6.2 lid 1 b: een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel;

    • artikel 6.2 lid 1 e: een aanpassing aan (bruikleen)auto, gesloten buitenwagen of ander verplaatsingsmiddel;

    • artikel 6.2 lid 1 f: een scootmobiel;

    • artikel 6.2 lid 1 i: een andere vervoersvoorziening;

    • artikel 6.2 lid 1 c: een gesloten buitenwagen;

    • artikel 6.2 lid 1 d: een bruikleenauto;

    • artikel 6.2 lid 1 g: een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van eigen auto, bruikleenauto, vervoer door derden, gesloten buitenwagen of (rolstoel)taxi;

    • artikel 6.2 lid 1 h: een financiële tegemoetkoming in verband met medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer;

    • artikel 6.2 lid 3: een financiële tegemoetkoming voor bovenlokaar vervoer;

  • d.

    een individuele voorziening als genoemd in hoofdstuk 7.

De hoogte van deze eigen bijdrage of dit eigen aandeel is afgestemd op de hoogte van het inkomen van belanghebbende dan wel het gezamenlijk inkomen van belanghebbende en zijn echtgenoot en bestaat uit :

  • a.

    het maximale vaste bedrag per vier weken als genoemd in artikel 4.1 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, vermeerderd met

  • b.

    15% van het meerinkomen, zoals bedoeld in artikel 4.1 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Nadere regels met betrekking tot de leden 1 en 2 worden vastgesteld in het Financieel Besluit.

Te verstrekken individuele voorzieningen

Vormen en keuzevrijheid

  • 1.

    Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming.

  • 2.

    Belanghebbende heeft de keuzevrijheid om in plaats van de voorziening in natura een persoonsgebonden budget te ontvangen, tenzij zich een situatie voordoet als beschreven in artikel 2.7.

Voorziening in natura

  • 1.

    Een voorziening in natura wordt verstrekt in eigendom, in bruikleen of als persoonlijke dienstverlening, ter beoordeling aan het college.

  • 2.

    Indien een voorziening in bruikleen wordt verstrekt wordt aan de belanghebbende in de beschikking de verplichting opgelegd -middels het ondertekenen van een overeenkomst- akkoord te gaan met de voorwaarden waaronder de voorziening wordt verstrekt.

Financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Het college stelt de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de individuele voorziening vast in het Financieel Besluit.

  • 2.

    Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorschriften -zoals vastgelegd in het Financieel Besluit- in de beschikking opgenomen.

  • 3.

    Ingeval een financiële tegemoetkoming voor een auto- of woningaanpassing wordt verstrekt, wordt in de beschikking de verplichting opgelegd dat de voorziening toereikend is verzekerd.

Algemene bepalingen bij persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt, met uitzondering van het persoonsgebonden budget voor vergoeding van een alfahulp, afgeleid van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie te verstrekken voorziening in natura.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget wordt, indien noodzakelijk, aangevuld met een vergoeding voor aanvullende kosten, zoals vastgelegd in het Financieel Besluit.

  • 3.

    De wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, wordt vastgelegd in het Financieel Besluit.

  • 4.

    In de beschikking worden de hoogte en de looptijd van het te verstrekken persoonsgebonden budget vastgelegd.

Verplichtingen bij verstrekking van het persoonsgebonden budget

Bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget worden belanghebbende de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    hij gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor betaling van het doel waarvoor het budget wordt verstrekt, welk doel staat vermeld in de beschikking;

  • b.

    de voorziening voldoet aan het gestelde programma van eisen;

  • c.

    de voorziening is in kwalitatief opzicht een verantwoorde aankoop;

  • d.

    de voorziening heeft tenminste dezelfde gebruiksduur als een voorziening in natura.

Verantwoording besteding persoonsgebonden budget door belanghebbende

  • 1.

    Het college kan onderzoek doen naar de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Bij een eenmalig aan te schaffen voorziening dient belanghebbende de besteding van het persoonsgebonden budget binnen 60 dagen na dagtekening van de beschikking te verantwoorden door middel van het overleggen van een factuur en een bewijs van betaling.

  • 3.

    Bij de voorziening hulp bij het huishouden dient belanghebbende de besteding van het persoonsgebonden budget periodiek te verantwoorden zoals vastgelegd in het Financieel Besluit.

  • 4.

    Aanvullend aan de verantwoording als bedoeld in lid 3, gaat het college steekproefsgewijs na of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het is verstrekt. Belang- hebbende is verplicht de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken, waaronder in ieder geval de overeenkomst en de betalingsbewijzen, per ommegaande aan het college te verstrekken.

  • 5.

    Indien de verantwoording niet voldoende is, kan het college het recht op het persoons- gebonden budget geheel of gedeeltelijk intrekken.

  • 6.

    De verantwoording kan niet worden gedaan door een natuurlijk persoon of rechtspersoon die leverancier is van de voorziening, waaraan het persoonsgebonden budget is besteed.

Gronden voor weigering van een persoonsgebonden budget

Belanghebbende heeft niet de mogelijkheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget als er overwegende bezwaren zijn als bedoeld in artikel 6 van de wet. Daarvan is in ieder geval sprake als zich een van de volgende situaties voordoet:

  • a.

    de voorziening betreft een vervoerspas voor gebruik van het collectief vervoer;

  • b.

    belanghebbende heeft zich in de periode van twee jaar voorafgaand aan de aanvraag niet gehouden aan -bij een eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget- opgelegde verplichtingen;

  • c.

    belanghebbende zit in een financieel hulpverleningstraject of zou daarvoor in aanmerking kunnen komen;

  • d.

    er zijn gegronde redenen om aan te nemen dat belanghebbende zelf niet in staat is tot een verantwoord beheer en een verantwoorde besteding, en er is geen ondersteuning beschikbaar van een echtgenoot, wettelijk vertegenwoordiger, bewindvoerder of mentor.

  • e.

    belanghebbende heeft het eerder verstrekte persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden niet naar genoegen van het college kunnen verantwoorden.

Uitbetaling van persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college betaalt het persoonsgebonden budget uitsluitend uit op de bankrekening van belanghebbende.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid betaalt het college het persoonsgebonden budget van een minderjarige belanghebbende uit op de bankrekening van de wettelijke vertegenwoordiger.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid betaalt het college het persoonsgebonden budget van belanghebbende die onder curatele of bewindvoering staat op verzoek van de curator of de bewindvoerder uit op de bankrekening van de curator of bewindvoerder.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid betaalt het college, op verzoek van de belanghebbende die jonger is dan 18 jaar of diens wettelijk vertegenwoordiger, het persoonsgebonden budget uit op een bankrekening van een organisatie die belast is met de ondertoezichtstelling op belanghebbende of die een reclasseringsmaatregel uitoefent.

AFDELING II RESULTAATSGEBIEDEN

Resultaat: het kunnen voeren van een huishouden

Verstrekking van een voorziening voor het huishouden

  • 1.

    Teneinde belanghebbende in staat te stellen een huishouding te voeren, kan een individuele voorziening worden verstrekt indien hij aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3 onderdeel b, kan deze individuele voorziening ook worden verstrekt als deze kortdurend noodzakelijk is.

Soorten voorzieningen voor het voeren van een huishouden

De voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    a. hulp bij het huishouden categorie 1 (HH1), die ingezet kan worden voor de volgende werkzaamheden:

    • boodschappen doen;

    • broodmaaltijd of warme maaltijd bereiden;

    • licht of zwaar huishoudelijk werk;

    • de was doen.

  • b.

    hulp bij het huishouden categorie 2 (HH2), die ingezet kan worden voor de volgende werkzaamheden:

    • ondersteuning bij verzorging van kinderen;

    • dagelijkse organisatie van het huishouden;

    • advies, instructie en voorlichting over huishoudelijke taken;

    • HH1-werkzaamheden, mits in combinatie met een of meerdere werkzaamheden als genoemd onder b.

Vormen van de voorziening

De voorziening kan worden verstrekt in de vorm van:

  • a.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan:

    • inkoop van hulp bij een leverancier van hulp bij het huishouden;

    • hulp bij het huishouden, te leveren door een alfahulp.

Begrenzing

Voor zover een mantelzorger beschikbaar is en in staat om huishoudelijke taken uit te voeren, wordt voor die onderdelen geen voorziening verstrekt.

Geen voorziening

  • 1.

    Geen voorziening wordt verstrekt als tot de leefeenheid waar belanghebbende deel van uitmaakt, één of meer meerderjarige huisgenoten behoren die in staat worden geacht de huishoudelijke taken uit te voeren.

  • 2.

    Lid 1 is niet van toepassing indien deze huisgenoten regelmatig langere perioden niet aanwezig zijn, vanwege activiteiten elders met een verplichtend karakter.

Omvang van de voorziening

De omvang van de voorziening wordt uitgedrukt in uren en minuten per week.

Hoogte van het persoonsgebonden budget

Het bedrag per uur dat in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt jaarlijks door het college vastgesteld.

Resultaat: het normaal gebruik kunnen maken van de woning

Verstrekking van een voorziening voor het normale gebruik van de woning

  • 1.

    Teneinde belanghebbende in staat te stellen normaal gebruik te maken van zijn woning, kunnen één of meerdere individuele woonvoorzieningen worden verstrekt indien hij aantoonbare beperkingen ondervindt bij de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid.

  • 2.

    Een individuele woonvoorziening wordt slechts verstrekt ten behoeve van de woning waar belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben en die geschikt is om het hele jaar bewoond te worden.

Soorten woonvoorzieningen

  • 1.

    1 De voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

    • b.

      een woningaanpassing, zijnde een bouwkundige of woontechnische voorziening;

    • c.

      onderhoud, keuring en reparatie van een in het kader van deze verordening, de Wet voorzieningen gehandicapten, de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of Beschikking Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten, verstrekte voorziening.

    • d.

      tijdelijke huisvesting;

    • e.

      huurderving;

    • f.

      verwijderen van een woonvoorziening in natura, inclusief herstel van schade als gevolg van het verwijderen;

    • g.

      een andere woonvoorziening.

  • 2.

    De voorzieningen als genoemd in lid 1 worden verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming, behalve de voorziening genoemd onder g die in natura of als persoons-gebonden budget wordt verstrekt.

Voorrang van verhuizing boven andere woonvoorzieningen

  • 1.

    Als verhuizing naar een geschikte woning -of een gemakkelijker dan de bewoonde woning geschikt te maken woning- kan leiden tot het te bereiken resultaat, dan wordt in beginsel een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekt.

  • 2.

    De voorrang van deze voorziening geldt alleen als de aanpassing van de huidige woning meer kost dan een in het Financieel Besluit vast te stellen bedrag.

Begrenzing bij verhuis- en inrichtingskosten

Een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wordt slechts uitbetaald indien:

  • a.

    belanghebbende de gevonden woning heeft gemeld binnen één jaar na datum van de toekenningsbeschikking;

  • b.

    de nieuwe woning voldoet aan het programma van eisen, zoals is gesteld in deze beschikking.

Overige begrenzingen bij woonvoorzieningen

  • 1.

    Een woonvoorziening kan slechts worden verstrekt voor zover belanghebbende ervoor heeft gekozen te verhuizen naar een beschikbare woning die passend is gelet op zijn reeds bestaande beperkingen. Deze voorwaarde geldt niet indien het college van tevoren schriftelijke toestemming heeft verleend voor de verhuizing.

  • 2.

    Een woonvoorziening in de vorm van een woningaanpassing kan slechts worden verstrekt voor zover:

    • a.

      er sprake is van een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      de aan te passen woning in de gemeente Enschede staat;

    • c.

      de woning naar verwachting nog minstens 10 jaar in stand blijft;

    • d.

      de woningaanpassing naar verwachting nog minstens 10 jaar bruikbaar is voor belanghebbende dan wel een andere persoon met beperkingen.

Geen voorziening voor verhuis- en inrichtingskosten

Geen tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wordt verstrekt als belanghebbende verhuist naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg.

Geen voorziening

  • 1.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt indien;

    • a.

      de beperkingen bij het normale gebruik van de woning zijn ontstaan na een verhuizing, tenzij de verhuizing heeft plaatsgevonden vanwege een belangrijke reden of samenhangt met een wijziging in de leefsituatie;

    • b.

      de beperkingen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • c.

      belanghebbende vanwege reeds langere tijd bij hem bekende omstandigheden, redelijkerwijs kan weten dat hij een aanvraag voor een woonvoorziening zal moeten doen, voor welke voorziening hij gelet op zijn inkomen heeft kunnen reserveren. Voor zover belanghebbende onvoldoende heeft kunnen reserveren kan een -aanvullende- woonvoorziening worden verstrekt.

    • d.

      het woningaanpassingen in levensloopbestendige woongebouwen of woningen betreft die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige extra kosten meegenomen kunnen worden.

    • e.

      belanghebbende in staat is om de kosten van de aanbouw aan de woning te betalen op de wijze zoals bedoeld in artikel 4.11 van deze verordening.

  • 2.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt ten behoeve van het verblijf in een hotel/pension, trekkerswoonwagen, tweede woning, vakantie- en recreatiewoning, klooster, AWBZ-instelling of een andere instelling die gericht is op het verstrekken van zorg.

Hoofdverblijf in een instelling

  • 1.

    In afwijking van artikel 4.1 lid 3 kan aan belanghebbende die elders in een AWBZ-instelling woont, een woonvoorziening worden verstrekt voor het bezoekbaar maken van één woonruimte in de gemeente Enschede onder de voorwaarde dat :

    • a.

      de woonruimte regelmatig wordt bezocht;

    • b.

      de kosten van de woningaanpassing niet meer bedragen dan € 5.000,-.

  • 2.

    Onder bezoekbaar maken van de woonruimte wordt uitsluitend verstaan dat belanghebbende de woonkamer en het toilet kan bereiken en dat hij tevens het toilet kan gebruiken.

Aanpassing van gemeenschappelijke ruimten

  • 1.

    De volgende woningaanpassingen kunnen worden verstrekt voor de gemeenschappelijke ruimte in een wooncomplex, als zonder deze voorziening de woning van belanghebbende voor hem ontoegankelijk blijft of niet te gebruiken is:

    • a.

      verbreden van toegangsdeuren;

    • b.

      automatische deuropeners;

    • c.

      hellingbanen van de openbare weg naar de toegang van het gebouw;

    • d.

      drempelhulpen of vlonders;

    • e.

      extra trapleuningen bij een portiekwoning;

    • f.

      opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw;

    • g.

      het aanbrengen van een plateaulift.

  • 2.

    Voorzieningen als bedoeld in lid 1 worden niet verstrekt voor wooncomplexen die specifiek bestemd zijn voor ouderen en personen met een beperking, omdat deze voorzieningen dan algemeen gebruikelijk worden geacht.

Voorrang van losse woonunit boven woningaanpassing

  • 1.

    Als een woningaanpassing bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van de woning, dan wordt in beginsel een herplaatsbare losse woonunit verstrekt als dit mogelijk is gelet op overig gemeentelijk beleid.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 geldt de voorrang van de losse woonunit niet bij huurwoningen waarvan de eigenaar bereid is de aan te passen woning blijvend ter beschikking te stellen aan personen met een beperking.

  • 3.

    Bij verstrekking van een losse woonunit worden de toepasselijke voorschriften, zoals genoemd in het Financieel Besluit, in de beschikking opgenomen.

Afstemming op financiële capaciteit bij eigen woning

  • 1.

    Indien belanghebbende eigenaar is van de woning wordt hij geacht de kosten van een aanbouw aan deze woning te betalen of mee te betalen in de situatie dat:

    • a.

      de waarde van de woning hoger is dan de geldlening onder verband van hypotheek, en

    • b.

      hij een aanvullende geldlening onder verband van hypotheek kan afsluiten gelet op deze overwaarde van het huis en gelet op zijn inkomen dan wel het gezamenlijk inkomen van belanghebbende en zijn echtgenoot indien belanghebbende gehuwd is in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 5 van de wet.

  • 2.

    Bij het vaststellen van de maximale leencapaciteit als bedoeld in lid 1 onder b, worden de normen van het Nibud gehanteerd.

Vrijmaking aangepaste woning

  • 1.

    Een tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten kan worden verstrekt aan een persoon die op verzoek van of met instemming van de gemeente Enschede verhuist uit een aangepaste woning.

  • 2.

    Het bedrag van de financiële tegemoetkoming en de hoogte van de woningaanpassing, als bedoeld in lid 1, worden vastgelegd in het Financieel Besluit.

  • 3.

    Een aanvraag voor een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid moet worden ingediend voordat de verhuizing heeft plaatsgevonden.

Tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt voor de kosten van tijdelijke huisvesting die door of voor belanghebbende moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      de huidige woonruimte;

    • b.

      de nog te betrekken woonruimte.

  • 2.

    Deze financiële tegemoetkoming wordt uitsluitend verstrekt voor de periode dat de aan te passen woning, ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing, niet kan worden bewoond en daardoor dubbele woonlasten ontstaan.

  • 3.

    Deze financiële tegemoetkoming wordt uitsluitend verstrekt in de situatie dat:

    • a.

      redelijkerwijs niet kan worden voorkomen dat deze dubbele woonlasten ontstaan, en

    • b.

      de tijdelijke huisvesting meer dan een maand duurt.

  • 4.

    De financiële tegemoetkoming betreft uitsluitend de kale huurkosten van de tijdelijke huisvesting en kan worden verstrekt gedurende maximaal zes maanden.

Huurderving na huurbeëindiging

  • 1.

    In geval van huurbeëindiging van een woning die aanzienlijk is aangepast, kan gedurende maximaal vijf maanden een financiële tegemoetkoming worden verstrekt aan de eigenaar van de woning in verband met derving van de kale huurinkomsten.

  • 2.

    De eerste maand huurderving, als bedoeld in lid 1, komt niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.

  • 3.

    In het Financieel Besluit wordt vastgelegd wanneer sprake is van een aanzienlijke woningaanpassing als bedoeld in lid 1.

  • 4.

    De financiële tegemoetkoming wordt slechts verstrekt indien de huurbeëindiging vooraf bij de gemeente is gemeld.

Verwijderen van een voorziening

  • 1.

    Een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt voor het verwijderen van een in bruikleen verstrekte traplift, plateaulift of losse woonunit en de hiermee samenhangende herstelwerkzaamheden.

  • 2.

    Deze financiële tegemoetkoming wordt slechts verstrekt indien het verwijderen van de voorziening op verzoek van of met instemming van het college plaatsvindt.

Terugbetaling meerwaarde na aanbouw aan de woning

1.De eigenaar van een woning, die krachtens de wet een financiële tegemoetkoming heeft ontvangen voor een aanbouw aan de woning, dient bij verkoop van de woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de aanbouw, deze verkoop te melden. Deze verplichting geldt ook voor de eigenaar die de woning door vererving heeft verkregen.

Het college kan na de melding aan de eigenaar opleggen om de ontvangen financiële tegemoetkoming terug te betalen tot het bedrag van de meerwaarde van de woning die door de aanbouw is ontstaan.

De meerwaarde is een percentage van de verkoopprijs van de woning, dat wordt afgeleid van twee taxaties door een onafhankelijk taxateur. Deze taxaties drukken de waarde van de woning uit zoals deze is direct voor en direct na het realiseren van de aanbouw. Het percentage wordt bepaald door het verschil tussen beide taxaties.

Op het terug te betalen bedrag wordt het reeds betaalde eigen aandeel, als bedoeld in artikel 1.5 in mindering gebracht.

Indien de eigenaar dan wel diens erfgenamen de verplichting, als genoemd in het eerste lid, niet nakomen, kan de financiële tegemoetkoming in zijn geheel worden teruggevorderd.

Resultaat: het zich kunnen verplaatsen in en rond de woning

Verstrekking van een voorziening voor het zich verplaatsen in en rond de woning

Teneinde belanghebbende in staat te stellen zich te verplaatsen in en rond de woning, kunnen een of meerdere individuele voorzieningen worden verstrekt indien hij aantoonbare beperkingen ondervindt bij zijn dagelijkse verplaatsingen.

Soort voorziening

  • 1.

    De voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een rolstoel voor dagelijks gebruik;

    • b.

      accessoires;

    • c.

      een andere voorziening.

  • 2.

    De voorzieningen als genoemd in lid 1 worden verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Geen voorziening

Geen voorziening wordt verstrekt indien belanghebbende in een AWBZ-instelling of een op zorg gerichte instelling verblijft en recht heeft op verstrekking van een rolstoel op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Resultaat: het zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel

Verstrekking van een voorziening voor het zich lokaal verplaatsen

  • 1.

    Teneinde belanghebbende in staat te stellen zich lokaal te verplaatsen, kunnen een of meerdere individuele vervoersvoorzieningen worden verstrekt indien hij aantoonbare beperkingen ondervindt bij zijn lokale verplaatsingen.

  • 2.

    Deze beperkingen worden aanwezig geacht als belanghebbende het openbaar vervoer niet kan bereiken dan wel niet kan gebruiken.

  • 3.

    Bij het treffen van een voorziening kan rekening worden gehouden met een reeds aan de echtgenoot verstrekte vervoersvoorziening, zoals nader geregeld in het Financieel Besluit.

  • 4.

    Onder lokaal wordt verstaan het gebied binnen een afstand van 20 kilometer van de woning.

  • 5.

    Bij uitzondering wordt een vervoersvoorziening voor bovenlokale verplaatsingen verstrekt, te weten in de situatie dat een bovenlokaal contact alleen door belanghebbende zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor belanghebbende noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Soorten voorzieningen voor het zich lokaal verplaatsen

  • 1.

    De voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een vervoerspas voor gebruik van het collectief vervoer, waarmee een korting wordt verkregen op het normale tarief;

    • b.

      een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel;

    • c.

      een gesloten buitenwagen;

    • d.

      een bruikleenauto;

    • e.

      een aanpassing aan (bruikleen)auto, gesloten buitenwagen of ander verplaatsingsmiddel;

    • f.

      een scootmobiel;

    • g.

      een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van eigen auto, bruikleenauto, vervoer door derden, gesloten buitenwagen of (rolstoel)taxi;

    • h.

      een financiële tegemoetkoming in verband met medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer;

    • i.

      een andere voorziening.

  • 2.

    De voorzieningen als genoemd in lid 1 worden verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget, behalve de voorzieningen genoemd onder g en h.

  • 3.

    De voorziening voor bovenlokaal vervoer kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van dit vervoer.

Voorrang van het collectief vervoer

  • 1.

    Als collectief vervoer kan leiden tot het te bereiken resultaat, dan wordt in beginsel een vervoerspas voor gebruik van het collectief vervoer verstrekt.

  • 2.

    Met het collectief vervoer kan belanghebbende zich lokaal verplaatsen van deur tot deur, waarbij geldt dat met de vervoerspas:

    • a.

      een ritbijdrage met korting verschuldigd is, die gebaseerd is op het tarief van het openbaar vervoer;

    • b.

      deze ritbijdrage met korting voor maximaal vijf reiszones geldt;

    • c.

      belanghebbende een reisgenoot mag meenemen onder dezelfde voorwaarden als genoemd onder a en b;

    • d.

      persoonlijke begeleiding gratis is als deze op basis van een indicatie medisch noodzakelijk wordt geacht.

Geen voorziening

[ vervallen per 16-2-2012 ]

Resultaat: medemensen kunnen ontmoeten in sportverband

Verstrekking van sportvoorziening

Teneinde belanghebbende in staat te stellen om in sportverband medemensen te ontmoeten, kan een individuele sportvoorziening worden verstrekt indien hij aantoonbare beperkingen ondervindt waardoor hij niet kan deelnemen aan een sportactiviteit.

Soorten voorziening

  • 1.

    De voorziening kan bestaan uit :

    • a.

      een sportrolstoel;

    • b.

      een ander sporthulpmiddel;

    • c.

      een aanpassing aan een hulpmiddel.

  • 2.

    De voorzieningen als genoemd in lid 1 worden verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming, waarvan de hoogte is vastgelegd in het Financieel Besluit.

Begrenzing

Een sportvoorziening kan worden verstrekt indien:

  • a.

    de sportactiviteit van recreatieve aard is en plaatsvindt in lokaal verband;

  • b.

    in de periode van 3 jaar voorafgaand aan de aanvraag geen sportvoorziening is verstrekt.

AFDELING III PROCEDURELE BEPALINGEN

Inventarisatie van problemen en oplossingen

Aanmelding en aanvraag

Aan een aanvraag voor een individuele voorziening gaat in beginsel een aanmelding voor een gesprek vooraf indien:

  • a.

    het een eerste aanvraag betreft;

  • b.

    het geen eerste aanvraag betreft maar het college dit gesprek noodzakelijk oordeelt dan wel belanghebbende hierom verzoekt.

Aanmelding voor een gesprek.

  • 1.

    Een aanmelding voor een gesprek kan schriftelijk, elektronisch, mondeling -al dan niet telefonisch- worden gedaan bij het Wmo-loket door of namens een persoon die beperkingen ervaart in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Uiterlijk binnen 5 werkdagen na aanmelding zal een afspraak voor een gesprek worden gemaakt.

Het verkrijgen van een individuele voorziening

De aanvraag

  • 1.

    Een eerste aanvraag voor een individuele voorziening dient schriftelijk te worden ingediend.

  • 2.

    Elke volgende aanvraag, mits vallend binnen hetzelfde resultaatsgebied als genoemd in afdeling II, kan mondeling worden ingediend.

  • 3.

    Het college kan belanghebbende alsmede zijn gemachtigde of wettelijke vertegenwoordiger verplichten zich te legitimeren door middel van een identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht.

Loket

De aanvraag moet worden ingediend bij het Wmo-loket van de gemeente Enschede.

Beslistermijn

  • 1.

    De termijn waarbinnen na ontvangst van de aanvraag een besluit wordt genomen bedraagt op het resultaatsgebied:

    • a.

      het kunnen voeren van een huishouden: 8 weken

    • b.

      het normaal gebruik kunnen maken van de woning: 24 weken

    • c.

      het zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel: 8 weken

    • d.

      het zich kunnen verplaatsen in en om de woning: 16 weken.

    • e.

      medemensen kunnen ontmoeten in sportverband: 8 weken

  • 2.

    De in lid 1 bedoelde termijn wordt met 6 weken verlengd, indien een (medisch) advies als bedoeld in artikel 10.2 lid 3 wordt gevraagd.

  • 3.

    De in lid 1 onder b genoemde termijn wordt verlengd met 8 weken als een bouwkundige offerte opgevraagd moet worden.

Verplichtingen en bevoegdheden

Inlichtingenplicht

Belanghebbende is verplicht om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de te verstrekken voorziening dan wel verstrekte voorziening.

Onderzoek en advies

  • 1.

    Het college is bevoegd om de belanghebbende:

    • a.

      op te roepen te verschijnen op een aangegeven plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      op een aangegeven plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en onderzoeken.

  • 2.

    Deze bevoegdheid heeft het college eveneens ten aanzien van huisgenoten van belanghebbende, voor zover de gebruikelijke zorg als omschreven in artikel 1.1 onder n moet worden beoordeeld.

  • 3.

    Het college vraagt de MO-zaak om advies indien:

    • a.

      er onvoldoende duidelijkheid bestaat over de beperkingen dan wel de oorzaak hiervan;

    • b.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 4.

    Bij de advisering zoals genoemd in het derde lid, wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Health, de zogenaamde ICF-classificatie.

Heronderzoek

Het college is bevoegd, na de verstrekking van een voorziening krachtens de wet of de Wet voorzieningen gehandicapten, een heronderzoek uit te voeren om vast te kunnen stellen of de omstandigheden, die hebben geleid tot het verstrekken van een voorziening, gewijzigd zijn.

Intrekking en wijziging

Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken of ten nadele van belanghebbende wijzigen als:

  • a.

    niet of niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen zoals opgenomen bij of krachtens deze verordening;

  • b.

    gebleken is dat de gegevens op grond waarvan is beschikt zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

  • c.

    de voorziening ten onrechte is verstrekt en belanghebbende dit wist of redelijkerwijs heeft kunnen weten;

  • d.

    de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een alfahulp, zes maanden na uitbetaling nog niet is aangewend voor bekostiging van de voorziening;

  • e.

    de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een alfahulp, niet of niet volledig is aangewend voor het doel waarvoor deze is verstrekt;

  • f.

    achteraf blijkt dat een aanspraak op grond van een wettelijk voorliggende voorziening bestaat;

  • g.

    uit onderzoek blijkt dat belanghebbende geen gebruik maakt in de gemeente Enschede van een aan hem verstrekte voorziening.

Terugvordering en verrekening

  • 1.

    Ingeval het recht op een voorziening geheel of gedeeltelijk is ingetrokken of ten nadele van belanghebbende is gewijzigd, kan het college op basis daarvan een ten onrechte betaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget terugvorderen.

  • 2.

    Ingeval het recht op een in eigendom of bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd dan wel teruggehaald.

  • 3.

    Het college is bevoegd een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming die ten onrechte of tot een te hoog bedrag is uitgekeerd, te verrekenen met een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming waar belanghebbende nadien op grond van deze verordening recht op heeft.

  • 4.

    Het college is bevoegd een geldschuld, die het gevolg is van onverantwoord gebruik van een hulpmiddel, te verrekenen met een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming waar belanghebbende op grond van deze verordening recht op heeft.

AFDELING IV SLOTBEPALINGEN

Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening en het Financieel Besluit, indien toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de geldende bedragen, die vermeld zijn in deze verordening en in het Financieel Besluit, verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor gezinsconsumptie zoals bepaald in artikel 4.5 lid 1 van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 mei 2011.

Intrekking oude regeling en overgangsregeling

De Verordening maatschappelijke ondersteuning wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij:

  • a.

    van toepassing blijft op aanvragen die zijn ingediend voor 1 mei 2011;

  • b.

    van toepassing blijft op de financiële verantwoording, vaststelling en uitbetaling van voorzieningen die zijn verstrekt voor 1 mei 2011.

Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele voorzieningen Wmo.

Toelichting op Verordening individuele voorzieningen Wmo

Algemene toelichting

Voorgeschiedenis

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is op 1 januari 2007 van kracht geworden. De uitvoering van deze nieuwe wet is aanvankelijk ‘beleidsarm’ ingezet, voorzover het de individuele voorzieningen van prestatieveld 6 betrof. Met ‘beleidsarm’ wordt bedoeld dat de bestaande regelgeving van de -aan de Wmo voorafgaande- Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de functie Huishoudelijke Verzorging (HV) uit de AWBZ zo veel mogelijk ongewijzigd in de nieuwe verordening werden opgenomen. Voor deze opzet is toentertijd gekozen om voor de burgers de overgang zo rustig mogelijk te laten verlopen. Ook kon de gemeente ervaring opdoen met het nieuwe product Hulp bij het huishouden.

In 2008 heeft de VNG het initiatief genomen om de modelverordening door te ontwikkelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de bedoeling van de wetgever. Ook in de gemeente Enschede werd in 2008 dit initiatief genomen. Deze verordening is tot stand gekomen na een intensief beleidsvormingsproces tussen college en Raad. Dit traject werd gestart in mei 2009 met een discussienota over de invulling van het compensatiebeginsel. In januari 2010 heeft de gemeenteraad de beleidsuitgangspunten voor het verstrekken van individuele voorzieningen vastgesteld. Deze uitgangspunten vormen de basis voor deze verordening. Ter voorbereiding op de vaststelling hiervan, werden in september 2010 de belangrijkste maatregelen reeds in de raad besproken.

Kenmerken van verordening

Met deze verordening wordt beter aangesloten op het karakter en begrippenkader van de Wmo. Het zwaartepunt ligt hierbij op de resultaten die behaald moeten worden. Met deze nieuwe benadering wordt afstand gedaan van de invalshoek in de voorgaande verordening, te weten het recht op voorzieningen aan de hand van gestelde criteria. Hiervoor in de plaats komt de plicht voor de gemeente om te compenseren. Dit betekent dat de claimbeoordeling wordt vervangen door een integrale en persoonlijke beoordeling waarbij breed gekeken wordt naar mogelijkheden om de ervaren beperkingen te compenseren. Het vertrekpunt en eindpunt bij vaststellen van compenserende maatregelen is de individuele situatie. De eigen kracht en verantwoordelijkheid staat daarbij voorop.

Ook de lokaal vastgestelde beleidsuitgangspunten zijn uitgewerkt in de verordening. Nieuwe elementen zijn ondermeer:

Opnemen van ‘het gesprek’ (hoofdstuk 8): De gangbare uitvoeringspraktijk van de brede vraagverheldering wordt nu geformaliseerd in de verordening: voorafgaand aan de aanvraag vindt een gesprek plaats ter inventarisatie van de problemen en mogelijke oplossingen.

Uitbreiding van verstrekking van persoonsgebonden budgetten (artikel 2.1): Voorheen kon alleen een persoonsgebonden budget worden verstrekt voor hulp bij het huishouden. Voortaan kan een persoonsgebonden budget worden gevraagd bij alle voorzieningen in natura.

Uitbreiding van sportvoorzieningen (hoofdstuk 7): Voorheen werd alleen de sportrolstoel verstekt om te kunnen sporten. Voortaan kunnen ook andere sporthulpmiddelen worden verstrekt mits ze passen binnen het kader dat is gesteld in hoofdstuk 7.

Uitbreiding van ‘eigen bijdrage’-verplichting (artikel 1:5): Voorheen was het opleggen van een eigen bijdrage beperkt tot hulp bij het huishouden. Voortaan wordt ook een eigen bijdrage opgelegd bij de andere genoemde voorzieningen. (Ter informatie: het laten meebetalen van belanghebbende wordt ‘eigen bijdrage’ genoemd als het een natura-voorziening of een persoonsgebonden budget betreft.)

Invoering van het ‘eigen aandeel’ (artikel 1:5): Voortaan wordt belanghebbende een eigen aandeel opgelegd bij de genoemde voorzieningen die als financiële tegemoetkoming worden verstrekt. (Ter informatie: het laten meebetalen van belanghebbende wordt ‘eigen aandeel’ genoemd als het een financiële tegemoetkoming betreft.)

Regels rond een aanbouw aan de woning (artikel 4.11 en artikel 4.12): In specifiek genoemde situaties moet belanghebbende de kosten van de aanbouw betalen dan wel terugbetalen.

Invoering van inkomensgrens bij vervoerspas Regiotaxi (artikel 6.4): De lijn die al bestond bij andere vervoersvoorzieningen wordt doorgetrokken naar het collectief vervoer. Ook voor toekenning van de vervoerspas geldt voortaan een inkomensgrens.

Geen vervoerspas of financiële tegemoetkoming bij bezit van eigen auto (artikel 6.4): Belanghebbende kan weliswaar moeilijkheden hebben in zijn functioneren, maar hij heeft zelf reeds een oplossing voor zijn vervoersprobleem.

Invoering van de identificatieplicht bij aanvraag om individuele voorziening (artikel 9.1): Omdat de Wmo zelf deze plicht niet regelt wordt hierin voorzien bij verordening.

Opbouw van verordening

De resultaatsgebieden vormen het hart van de verordening. De in de wet genoemde resultaats-gebieden zijn overgenomen, met dien verstande dat het domein ‘het kunnen voeren van een huishouden’ is opgesplitst in twee hoofdstukken.

In de verordening staan de volgende resultaatsgebieden:

Het kunnen voeren van een huishouden (hoofdstuk 3.)

Het normaal gebruik kunnen maken van de woning (hoofdstuk 4)

Het zich kunnen verplaatsen in en om de woning (hoofdstuk 5)

Het zich lokaal kunnen verplaatsen (hoofdstuk 6)

Medemensen kunnen ontmoeten in sportverband (hoofdstuk 7)

De hoofdstukken 1 en 2 bevatten algemene bepalingen. De procedurele bepalingen staan in de hoofdstukken 8, 9 en 10, waarbij de fase voorafgaand aan de aanvraag wordt onderscheiden van de fase na aanvraag. Aan verplichtingen en bevoegdheden is een apart hoofdstuk gewijd om duidelijker dan voorheen in kaart te brengen wat gemeente en belanghebbende van elkaar mogen verwachten. De slotbepalingen in hoofdstuk 11 hebben de gebruikelijke inhoud en vormen het sluitstuk van de verordening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikelsgewijze toelichting

De toelichting hierna volgt de artikelen in de verordening. Deze toelichting kan bestaan uit een beschrijving van het doel of de achtergrond van het artikel, een verwijzing naar de wettekst, of een uitgebreidere beschrijving. Een aantal artikelen behoeven geen verdere toelichting.

Algemeen

Begripsbepalingen

Ad b Alfahulp:

De ‘Regeling dienstverlening aan huis’ is een uitwerking van artikel 5 eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964. Bij deze arbeidsverhouding wordt de houder van een persoons-gebonden budget voor hup bij het huishouden werkgever van de alfahulp.

Ad c Algemeen gebruikelijk:

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die gewoon te koop is, niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten en die niet speciaal bedoeld is voor personen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt. In bijzondere omstandigheden, die samenhangen met de beperking, kunnen algemeen gebruikelijke voorzieningen het algemeen gebruikelijk karakter verliezen. Dit kan het geval zijn bij:

  • -

    Een plotseling noodzaak tot aanschaf of vervanging van de zaak, zodat niet gereserveerd kon worden;

  • -

    Aanzienlijke -en aantoonbare- kosten, samenhangend met de beperking, die tot gevolg hebben dat het besteedbaar inkomen onder de relevante bijstandsnorm ligt;

  • -

    De noodzaak tot gelijktijdige aanschaf van meerdere algemeen gebruikelijke zaken.

Ad e Beperkingen: Met het begrip beperkingen wordt in in deze verordening bedoeld de moeilijkheden die iemand ondervindt met het uitvoeren van activiteiten. Deze betekenis stemt overeen met de ICF-terminologie. Het gaat hier om alles wat belanghebbende niet meer kan doén op het vlak van sociale redzaamheid, mobiliteit, huishouden en persoonlijke verzorging.

De oorzaak van de moeilijkheden kan gelegen zijn in een aandoening, letsel, een aangeboden afwijking, ouderdom of chronische pijn dan wel een chronisch psychisch of psychosociaal probleem. De compensatie richt zich op de ondervonden moeilijkheden: getracht wordt om deze moeilijkheden op te heffen of te verminderen. Op deze wijze wordt de situatie van betrokkene -wat betreft zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie- zoveel als mogelijk weer in evenwicht gebracht.

Ad h Compensatieplicht: De begripsomschrijving van het cruciale begrip ‘compensatieplicht’ is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo. Het letterlijke citaat luidt:

“4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is -gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo- in beginsel aan de gemeenteraad en -gelet op artikel 4 van de Wmo- aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 131, nr. 122, p. 6), de memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30131, C, p. 7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-1645).”

Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de begripsbepaling in de verordening.

In artikel 1 van de Wmo worden bij prestatieveld 6 -betreffende de individuele voorzieningen- ook de doelgroepen mantelzorgers en vrijwilligers genoemd. De Centrale Raad heeft deze categorieën in voornoemde beschrijving niet meegenomen. Daarom gebeurt dit evenmin in deze verordening.

Ad i Echtgenoot:

Verwezen wordt naar artikel 1 lid 2 tot en met 5 van de Wmo. De tekst hiervan luidt:”

  • 2.

    Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:

  • a.

    echtgenoot: geregistreerde partner;

  • b.

    gehuwd: als partner geregistreerd.

  • 3.

    Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt:

  • a.

    als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

  • b.

    als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4.

    Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 5.

    Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

  • a.

    zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld,

  • b.

    uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander,

  • c.

    zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract, of

  • d.

    zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.”

Ad j en k Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten:

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel vloeit voort uit artikel 15 en 19 van de wet. Hierin is bepaald dat bij Algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Deze nadere regels zijn opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Ad l Financieel Besluit:

Het Financieel Besluit individuele voorzieningen Wmo gemeente Enschede, waarin door het college op grond van deze verordening nadere regels zijn gesteld.

Ad m Gebruikelijke zorg:

Huisgenoten hebben gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter. Deze personen zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling. Ook minderjarigen worden geacht een aandeel te hebben in het huishoudelijk werk, zij het in mindere mate.

Ad o Gesprek:

Het gesprek is niet het onderzoek is naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van belanghebbende, zijn problemen en behoeften, de te bereiken resultaten enz. Dit is dan uitgangspositie voor de beoordeling welke oplossingen er zijn om de resultaten te bereiken. Dit traject kan uiteindelijk leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening maar dat hoeft niet het geval te zijn. De uitkomsten van het gesprek kunnen informatie bieden bij de beoordeling van de aanvraag om een individuele voorziening.

Ad r [ vervallen per 16-2-2012 ]

Ad t Maatschappelijke participatie:

Dit begrip is ontleend aan de toelichting op het amendement Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad u Mantelzorg:

Verwezen wordt naar artikel 1 lid 1 onder b van de Wmo. De tekst hiervan luidt:

“Onder mantelzorg wordt verstaan de langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;”.

Ad w Psychosociaal probleem:

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar is inmiddels als grondslag uit de AWBZ geschrapt. In de Wmo heeft dit begrip een specifieke betekenis, zoals verwoord in de begripsbepaling. Deze engere betekenis komt voort uit de parlementaire behandeling en is in de rechtspraak overgenomen.

Ad y Wettelijk voorliggende voorziening:

De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en overige regelgeving vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten en diverse andere wetten. Als een wettelijke voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen ruimte voor de Wmo, zo is in artikel 2 Wmo bepaald. De Wet werk en bijstand kan overigens niet worden aangemerkt als voorliggende voorziening gelet op de vangnetfunctie van deze wet.

Ad y Algemene voorziening:

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:

de dagrecreatie voor ouderen

de sociale alarmering

de boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp

de maaltijdservice en het eetcafé

klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice

De (ramen)wasservice

De rolstoel-pools en scootmobiel-pools voor incidentele situaties

De kort durende huishoudelijk hulp

Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen

Een algemene voorziening is per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdrage en eigen aandeel gelden niet.

Ad y Individuele voorziening:

De individuele voorziening is de tegenhanger van de algemene voorziening. Deze voorziening wordt uitsluitend verstrekt aan diegenen die onder prestatieveld 6 van de wet vallen. Dit prestatieveld is opgenomen in artikel 1 onder g nummer 6 van de Wmo. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van de voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn de wettelijke regels over eigen bijdrage/eigen aandeel van toepassing.

Ad z Financiële tegemoetkoming:

Het is een geldbedrag dat is bedoeld om een voorziening te verwerven of bekostigen. Het is niet perse een kostendekkende vergoeding maar een bedrag bedoeld als tegemoetkoming in de kosten. Een financiële tegemoetkoming kan ook worden verstrekt als een normbedrag (forfaitair bedrag). In dat geval is de hoogte van de tegemoetkoming losgekoppeld van de werkelijke kosten van de voorziening.

Ad cc Zelfredzaamheid:

Dit begrip is ontleend aan de toelichting op het amendement Miltenburg c.s., dat het compensatie-beginsel aan de wet heeft toegevoegd. Het woord ‘zintuigelijk’ is hieraan toegevoegd ter wille van de volledigheid.

Uitvoering compensatieplicht

De wet zelf geeft niet aan wat de ondergrens of bovengrens is van de compensatie. Het hoogste rechtscollege zegt in dit verband:

‘Het College heeft de rechtsplicht om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

En voorts:

‘Het College heeft de plicht om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden’

In elk individueel geval moet dus worden beoordeeld of de persoon met beperkingen voldoende wordt geholpen. Hij moet gelijke kansen hebben als een gezond persoon, blijkens de parlementaire geschiedenis.

In lid 1 wordt tot uitdrukking gebracht welk het niveau van de compensatie de gemeente wil realiseren. Wat dus ‘voldoende helpen’ inhoudt. Bij het begrip ‘in aanvaardbare mate’ kan worden gedacht aan de volgende aspecten:

  • -

    niet elke beperking kan worden opgeheven. In sommige gevallen is het reëel om genoegen te nemen met het verminderen van de beperkingen. Dit verminderen is dan het hoogst haalbare.

  • -

    niet elke wens van belanghebbende hoeft te worden ingewilligd. Weliswaar moet de gemeente rekening houden met de behoefte van belanghebbende, maar deze behoefte is niet absoluut. Dit wil zeggen dat niet elke behoefte hoeft te worden vertaald in een voorziening (voor de verzorging van huisdieren wordt bijvoorbeeld geen huishoudelijke hulp verstrekt). Ook de rechtspraak heeft aangeven dat de gemeente niet gehouden is de voor belanghebbende best denkbare oplossing te verstrekken (bijvoorbeeld er hoeft geen hoog-laag keuken te worden verstrekt uitsluitend omdat dit gunstiger is voor de huisgenoten van belanghebbende).

Voorwaarden bij compensatie

Ad a

Deze bepaling regelt dat de voorziening moet kunnen worden aangemerkt als de financieel voordeligste voorziening. Bij de toepassing van deze regel staat voorop dat een voorziening wordt verstrekt die compenserend is voor de ondervonden beperkingen, zodat het resultaat daadwerkelijk wordt bereikt. Maar wanneer meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn, wordt volstaan met de voorziening die het minst kost. Er wordt dus gekozen voor de voorziening waarmee, naar objectieve maatstaven gemeten, op de meest voordelige manier de beperking van belanghebbende kan worden gecompenseerd.

Ad b

Volgens deze bepaling moet de voorziening langdurig noodzakelijk is. Dit begrip heeft twee aspecten die los van elkaar bezien moeten worden. De voorziening moet:

Langdurig nodig zijn.

Noodzakelijk zijn om de beperkingen te compenseren.

Langdurig nodig wil zeggen dat belanghebbende voor langere tijd aangewezen moet zijn op de desbetreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk beperkingen ondervindt, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat de aard van de beperking van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in aanmerking komt. Degene die tijdelijk beperkingen ondervindt kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de thuiszorgorganisaties die zijn opgezet in het kader van de AWBZ.

Ad c

Deze bepaling regelt dat de voorziening in overwegende mate op het individu gericht moet zijn. Het probleem van het individu dient te worden gecompenseerd en staat centraal bij de beoordeling van de aanvraag. Een aanvraag voor een gezamenlijke voorziening is daarom niet mogelijk.

Ad d

De te treffen voorziening moet proportioneel en doeltreffend zijn. De met de voorziening gepaard gaande kosten dienen in verhouding te staan tot de ondervonden beperkingen en het te bereiken resultaat. Deze bepaling hangt samen met het evenredigheidsbeginsel dat is opgenomen in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Geen compensatie

Ad a

Alleen inwoners van de gemeente Enschede kunnen voor een voorziening op grond van deze verordening in aanmerking komen. In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel over de vraag waar belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft.

Ad b

Algemeen gebruikelijke voorzieningen komen niet voor vertrekking in aanmerking. Dit betekent dat het college geen voorzieningen verstrekt waarover belanghebbende, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn beperkingen zou kunnen beschikken.

Ad c

Voorbeelden van wettelijk voorliggende voorzieningen zijn de AWBZ, Zorgverzekeringswet, Wet op de Jeugdzorg, TOG 2000, Leerlingenvervoer en WIA. De Wmo zélf bepaalt in artikel 2 dat andere wettelijke voorzieningen voorrang hebben boven een individuele Wmo-voorziening.

Een voorbeeld van een niet-wettelijk voorliggende voorziening is de verhuiskostenvergoeding van de woningcorporatie in verband met sloop van een woning.

Als belanghebbende een beroep kan doen op één van de genoemde voorzieningen is een individuele Wmo-voorziening niet nodig. Er moet wel beoordeeld worden of die voorliggende voorziening bruikbaar is en kan leiden tot het te bereiken resultaat.

Ad d

Uit de Memorie van Toelichting blijkt nadrukkelijk dat het bedoeling van de wetgever is dat mensen en hun omgeving zelf oplossingen bedenken en daarin een eigen verantwoordelijkheid hebben en nemen. Een passage uit de parlementaire stukken laat deze bedoeling zien:

“De regering wil met dit wetsvoorstel ook stimuleren dat mensen die dat kunnen, meer dan nu het geval is, zelf oplossingen bedenken in de eigen sociale omgeving voor problemen die zich voordoen. De regering stelt daarom een aantal historisch gegroeide vanzelfsprekendheden in zorg en ondersteuning ter discussie en doet een groter beroep op de eigen draagkracht.”

De bepaling onder d is een uitwerking van dit wettelijk uitgangspunt over de eigen kracht en verantwoordelijkheid. De mogelijkheid om een beroep te doen op huisgenoot, mantelzorger, vrijwilliger, uitwonende volwassen kinderen etc. moet worden verkend. Het is vervolgens ter beoordeling van het college of deze medewerking redelijkerwijs kan worden gevergd.

Ad e

Met deze bepaling wordt bijvoorbeeld voorkomen dat een scootmobiel wordt verstrekt terwijl belanghebbende geen goede verkeersdeelnemer is of hij het voertuig niet goed kan bedienen.

Ad f

Gedoeld wordt op de situatie dat de belanghebbende een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de belanghebbende is gerealiseerd of aangekocht. In dat geval wordt de gemeente voor voldongen feiten gesteld.

Ad g

Omstandigheden die belanghebbende worden toegerekend zijn roekeloos gedrag en verwijtbare onachtzaamheid met betrekking tot de eerder vergoede of verstrekte voorziening. In die situaties wordt een voorziening geweigerd als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede of verstrekte voorziening nog niet is verstreken. Onder de eerder verstrekte voorziening valt ook te rekenen een onderdeel van deze voorziening zoals de accu van een scootmobiel.

Ad h

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoor-zieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Garages vallen bijvoorbeeld niet onder bedoeld uitrustingsniveau. Een duidelijke begrenzing dus. Ingeval vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college een uitzondering maken op deze bepaling. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken worden gemaakt.

Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd dan normaal vanwege een luxe of grote woning, geeft deze bepaling een begrenzing voor de omvang van de hulp.

Ad i

In sommige gevallen maken mensen al jaren gebruik van een bepaalde voorziening en vragen zij na het optreden van een beperking een individuele Wmo-voorziening aan in verband met deze beperking. Zo’n situatie kan leiden tot de conclusie dat de beperkingen geen extra kosten met zich meebrengen.

Ad j

Voorbeelden van onvoldoende medewerking zijn: niet verschijnen op een schriftelijk gemaakte afspraak en niet aanwezig zijn op het tijdstip dat een huisbezoek schriftelijk is afgesproken.

Eigen bijdrage en eigen aandeel

Lid 1

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid om een eigen bijdrage te vragen bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget. Daarnaast kan op basis van artikel 19 van de wet een eigen aandeel worden gevraagd als de voorziening bestaat uit een financiële tegemoetkoming. In lid 1 stelt de gemeenteraad vast van beide mogelijkheden gebruik te willen maken in de genoemde gevallen.

Er zijn enige wettelijke begrenzingen aan het kunnen opleggen van een eigen bijdrage of aandeel. Het is niet mogelijk om aan personen jonger dan 18 jaar een eigen bijdrage of aandeel te vragen. Ook kan aan ouders geen eigen bijdrage worden opgelegd in verband met een aan hun minderjarige kind verstrekte voorziening. Dit is een wijziging van rijksbeleid omdat in de

Wet voorzieningen gehandicapten deze mogelijkheid wel bestond. Een tweede begrenzing is het verbod op het heffen van een eigen bijdrage bij het verstrekken van een rolstoel.

Lid 2

Artikel 15 en 19 van de wet geven aan dat de hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel afhankelijk gesteld kan worden van het inkomen van belanghebbende en zijn echtgenoot. Wel moeten de regels van het landelijk Besluit maatschappelijk ondersteuning hierbij in acht worden genomen.

In lid 2 wordt vastgelegd dat - met inachtneming van deze landelijke regeling - de maximale eigen bijdrage en het maximale eigen aandeel wordt gevraagd.

Met ‘meerinkomen’ wordt bedoeld het verschil tussen het eigen inkomen en het bedrag ter hoogte van 120% van het sociaal minumum. Laatstbedoeld bedrag van 120% wordt voor de verschillende categorieën genoemd in artikel 4.1 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Vormen en keuzevrijheid

Lid 1

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Lid 2

De in artikel 6 van de Wmo genoemde verplichting om bij aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturavoorziening is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om tegen het het verstrekken van een persoonsgebonden budget. Artikel 2.7 regelt in welke gevallen in ieder geval geen persoons-gebonden budget wordt verstrekt.

Voorziening in natura

Lid 1

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Lid 2

Op basis van deze bepaling laat het college de belanghebbende een bruikleenovereenkomst ondertekenen waarin rechten en plichten van partijen zijn vastgelegd.

Financiële tegemoetkoming

Lid 1 en 2

Met deze bepalingen wordt genoemde bevoegdheden gedelegeerd aan het college.

Lid 3

Deze bepaling vormt de basis om in de beschikking de verzekeringsplicht op te leggen.

Algemene bepalingen bij persoonsgebonden budget

Lid 1

Op basis van artikel 6 lid 1 van de Wmo moet het persoonsgebonden budget toereikend zijn en vergelijkbaar met de voorziening in natura. In dit lid wordt met het begrip ‘tegenwaarde’ invulling gegeven aan deze wettelijke bepaling.

Leden 2 en 3

Met deze bepalingen worden genoemde bevoegdheden gedelegeerd aan het college.

Lid 4

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Verplichtingen bij verstrekking van het persoonsgebonden budget

Dit artikel beoogt een verantwoorde besteding van het persoonsgebonden budget. Het doel van een verstrekking is immers dat de beperkingen van belanghebbende worden verminderd of opgeheven. Dit artikel schrijft daarom voor dat eisen worden gesteld aan de voorziening waarvoor het budget is bedoeld. De bepalingen bevatten waarborgen dat het persoonsgebonden budget zodanig wordt ingezet dat het te behalen resultaat wordt bereikt.

Verantwoording besteding persoonsgebonden budget

Leden 1 tot en met 4

Deze bepalingen behoeven geen toelichting.

Lid 5

Op basis van de gehele of gedeeltelijke intrekking kan een terugvordering van het persoonsgebonden budget plaatsvinden.

Lid 6

Deze bepaling beoogt eventueel misbruik van het persoonsgebonden budget te voorkomen.

Gronden voor weigering van een persoonsgebonden budget

Ad a

Tijdens de parlementaire behandeling van de Wmo werd het instandhouden van het systeem van collectief vervoer genoemd als voorbeeld van een overwegend bezwaar. Ook voor de gemeente Enschede geldt dat het systeem van collectief vervoer wordt ondergraven als een substantieel deel van de deelnemers aan dit collectief vervoer de keuzemogelijkheid zou krijgen tussen een vervoerspas of een persoonsgebonden budget.

Ad b

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Ad c

Als belanghebbende vanwege een schuldensituatie in een minnelijke of wettelijke schuldsananering is opgenomen, is dit een reden om geen persoonsgebonden budget te verstrekken.Dit is ook het geval als er een schuldensituatie bestaat die kan leiden tot een schuldsanering.

Ad d

Deze bepaling is opgenomen om belanghebbende te beschermen. Voorop staat dat de voorziening die wordt verstrekt volledig ten goede komt aan belanghebbende: zijn beperkingen moeten daadwerkelijk worden gecompenseerd. Andere oogmerken, die het belang van belanghebbende niét dienen, moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarom is het uitgangspunt bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget, dat belanghebbende in staat is om zelf de regie te voeren over zijn financiën. Hij moet de verantwoordelijkheid die samenhangt met het hebben van een persoonsgebonden budget zelfstandig en volledig kunnen dragen. Is dit niet het geval, dan is dat een reden om de wettelijke keuzevrijheid in te perken. Een uitzondering hierop wordt gemaakt als belanghebbende een echtgenoot, ouder, voogd, curator, bewindvoerder of mentor heeft.

Als tijdens het onderzoek duidelijk wordt dat belanghebbende problemen zal krijgen met het omgaan met het persoonsgebonden budget, wordt dit als een contra-indicatie opgevat. Hierbij kan ondermeer gedacht worden aan personen die niet kunnen lezen en schrijven. Andere voorbeelden zijn personen met een psychiatrische problematiek, zoals verslaving, manische depressie of dementie.

Ad e

Op basis van deze bepaling verliest belanghebbende de keuzevrijheid voor een persoonsgebonden budget, als hij in de voorafgaande periode het budget niet of niet volledig heeft aangewend voor hulp bij het huishouden. Belanghebbende krijgt evenwel de mogelijkheid om een verklaring te geven waarom hij niet heeft voldaan aan zijn verantwoordingsplicht. Deze verklaring kan vervolgens leiden tot het oordeel van het college dat de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt voortgezet.

Uitbetaling van persoonsgebonden budget

Leden 1 tot en met 3

Deze bepalingen behoeven geen toelichting.

Lid 4

Gedoeld wordt op een reclasseringsmaatregel krachtens een uitspraak van de rechter of het Openbaar Ministerie op grond artikel 14d, artikel 15b, tweede lid, of Boek I, Titel VIII A Bijzondere bepalingen voor jeugdige personen, van het Wetboek van Strafrecht.

Resultaat: het kunnen voeren van een huishouden

Verstrekking van een voorziening voor het huishouden

Lid 1

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen te verstrekken om een huishouden te kunnen voeren. In deze verordening wordt deze resultaatsverplichting opgesplitst in twee onderdelen, te weten het voeren van een huishouden en het normale gebruik van de woning. In dit lid wordt het eerste resultaatsgebied beschreven. Vervolgens wordt aangegeven in welke situatie er aanspraak kan worden gemaakt op een voorziening: de beperkingen moeten aantoonbaar zijn in die zin dat ze kunnen worden waargenomen of anderszins een relatie kan worden gelegd tussen de beperking en de oorzaak hiervan (een aandoening, letsel, een aangeboden afwijking, ouderdom of chronische pijn dan wel een chronisch psychisch of psychosociaal probleem).

Lid 2

Door het opnemen van dit lid kan ook bij een kortdurende noodzaak huishoudelijke hulp worden geboden.

Soorten voorzieningen voor het voeren van een huishouden

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Vormen van de voorziening

Door wijziging van de wet per 1 januari 2010 is het niet meer mogelijk dat onder de vlag van zorg in natura een alfahulp wordt ingezet. Als gevolg van deze wetswijziging zijn er drie vormen waarin de voorziening kan worden verstrekt:

Zorg in natura: Bij deze vorm heeft belanghebbende de keuze uit de door de gemeente gecontracteerde leveranciers.

Een persoonsgebonden budget bedoeld voor het sluiten van een ‘overeenkomst van opdracht’ met een leverancier van hulp bij het huishouden. Bij deze vorm wordt belanghebbende opdrachtgever en géén werkgever.

Een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden te leveren door een alfahulp. Bij deze vorm wordt belanghebbende werkgever van de alfahulp.

Begrenzing

Met dit artikel wordt aangesloten op de aanwezigheid en bereidheid van de mantelzorger om huishoudelijke taken te verrichten. Zolang en voor zover de mantelzorger in staat is deze taken uit te voeren, wordt geen individuele voorziening verstrekt voor die onderdelen van het huishouden.

In deze bepaling ligt tevens besloten dat aan belanghebbende wél een individuele voorziening kan worden verstrekt als zijn mantelzorger tijdelijk de huishoudelijke taken niet kan uitvoeren vanwege overbelasting. Het is aan de mantelzorger zelf om aan te geven wanneer er sprake is van (dreigende) overbelasting.

Geen voorziening

Lid 1

Gedoeld wordt in dit lid op de zogeheten gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg is de normale zorg die huisgenoten (zoals partners of ouders en inwonende kinderen) geacht worden elkaar te bieden omdat zij een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden. Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre huisgenoten de problemen, waarmee de belanghebbende zich tot de gemeente wendt, kunnen oplossen. Wat aan hulp verwacht mag worden hangt ondermeer af van de woonsituatie, de belastbaarheid van de huisgenoten en de leeftijd van kinderen. Voor zover de ondervonden problemen door middel van gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden.

Lid 2

Een voorziening wordt afgestemd op de individuele situatie van de belanghebbende. In de situatie als bedoeld in dit lid kan het voorkomen dat gebruikelijke zorg niet of slechts ten dele aanwezig is. Er wordt altijd bezien welke huishoudelijke werkzaamheden de regelmatig afwezige huisgenoot nog wél kan verrichten.

Omvang van de voorziening

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Hoogte van het persoonsgebonden budget

Het bedrag per uur wordt jaarlijks door het college geïndexeerd en vastgesteld en is gebaseerd op de tegenwaarde van zorg in natura.

Resultaat: het normaal gebruik kunnen maken van de woning

Verstrekking van een voorziening voor het normale gebruik van de woning

Lid 1

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen te verstrekken om een huishouden te kunnen voeren. In deze verordening wordt deze resultaatsverplichting opgesplitst in twee onderdelen, te weten het voeren van een huishouden en het normale gebruik van de woning. In dit lid wordt het tweede resultaatsgebied beschreven. Vervolgens wordt aangegeven in welke situatie er aanspraak kan worden gemaakt op een voorziening: de beperkingen moeten aantoonbaar zijn in die zin dat ze kunnen worden waargenomen of anderszins een relatie kan worden gelegd tussen de beperking en de oorzaak hiervan (een aandoening, letsel, een aangeboden afwijking, ouderdom of chronische pijn dan wel een chronisch psychisch of psychosociaal probleem).

Lid 2

Verwezen wordt hierbij naar de begripsbepaling van ‘hoofdverblijf’ in artikel 1.1 onder q.

Soorten woonvoorzieningen

Ad g

Met ‘een andere voorziening’ wordt tot uitdrukking gebracht dat de lijst niet limitatief is. Om het resultaat te kunnen bereiken kan immers een andere voorziening nodig zijn dan de in dit artikel genoemde voorzieningen.

Voorrang van verhuizing boven andere woonvoorzieningen

Lid 1

Deze bepaling vloeit voort uit de algemene benadering dat uit compenserende voorzieningen wordt gekozen voor de financieel voordeligste oplossing.

Lid 2

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Begrenzing bij verhuis- en inrichtingskosten

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Overige begrenzingen bij woonvoorzieningen

Lid 1

Als een persoon met beperkingen verhuist zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met ‘verhuizen’ wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het ondertekenen van een koop- of huurovereenkomst.

Lid 2 ad a

Een voorziening voor een woningaanpassing wordt slechts vertrekt als het een zelfstandige woonruimte betreft. Deze voorwaarde geldt niet voor verstrekking van andere woonvoorzieningen.

Geen voorziening voor verhuis- en inrichtingskosten

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de belanghebbende buiten de doelgroep van de wet valt. Deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig een huishouden voeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen.

Geen voorziening

Lid 1 ad a

De verhuizing van een adequate naar een inadequate woning wordt hier genoemd als weigerings-grond. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. In deze bepaling wordt een uitzondering gemaakt, als de verhuizing samenhangt met een wijziging in leefsituatie. Sinds de wetswijziging van artikel 4 lid 2 per 1 januari 2010 moet rekening worden gehouden met deze omstandigheid. Uit de parlementaire geschiedenis komt naar voren dat hierbij ondermeer werd gedacht aan een verhuizing vanwege gezinsvorming dan wel gezinsuitbreiding. Ook het gaan samenwonen of het sluiten van een huwelijk kan worden gezien als een wijziging in leefsituatie. Een tweede uitzondering in deze bepaling is de zogeheten ‘belangrijke reden’. Hierbij kan worden gedacht aan een verhuizing vanwege het aanvaarden van werk.

Lid 1 ad b

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.

Lid 1 ad c

De bij belanghebbende bekende omstandigheden mogen zich niet beperken tot leeftijd, gezinsssituatie en woonsituatie. Dit oordeel heeft de Centrale Raad van Beroep gegeven in zijn uitspraak van 15-12-2010, nr. 09/1591 Wmo (LJN BO8856).

Lid 1 ad d en e

Deze bepalingen behoeven geen toelichting.

Lid 2

Kamerhuur valt niet onder de uitsluitingen als genoemd in deze bepaling. Aan een kamerhuurder kan dus ook een woonvoorziening worden verstrekt met uitzondering van een woningaanpassing. Deze uitzondering is geregeld in artikel 4.5 lid 2 onder a.

Hoofdverblijf in een instelling

Lid 1

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het bezoekbaar maken van de woning van ouders of andere familieleden. Deze uitzondering was dan gebaseerd op de Verordening. Omdat met de wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is de optie van het bezoekbaar maken ook in deze verordening opgenomen. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet.

Lid 2

In dit lid wordt aangegeven wat onder ‘bezoekbaar maken’ wordt verstaan.

Aanpassing van gemeenschappelijke ruimten

Lid 1

Omdat voorzieningen op grond van de wet zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Op dit uitgangspunt zijn uitzonderingen gemaakt die staan vermeld in deze bepaling. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan hier genoemd.

Lid 2

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Voorrang van losse woonunit boven woningaanpassing

Leden 1 en 2

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten konden gemeenten woningaanpassingen duurder dan € 20.420,-- onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder de huidige wet is deze mogelijkheid vervallen en komen ook deze hoge kosten voor rekening van de gemeente. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd aan mensen met een beperking, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. Is deze situatie niet aan de orde, dan wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In sommige gevallen belet evenwel het gemeentelijk welstandsbeleid of het bestemmingsplan het plaatsen van een losse woonunit.

Afstemming op financiële capaciteit

Artikel 4 lid 2 Wmo bepaalt dat het college rekening houdt met de capaciteit van belanghebbende om uit het oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Deze bepaling is dwingend geformuleerd met dien verstande dat met de individuele omstandigheden van belanghebbende rekening wordt gehouden. Artikel 4.11 biedt de mogelijkheid om dit maatwerk te leveren.

Lid 1 creëert de mogelijkheid om de eigenaar/bewoner de woonvoorziening (deels) zelf te laten betalen. Hij wordt (mede) verantwoordelijk gemaakt voor het oplossen van zijn probleem. Bij het beoordeling van de vraag of de eigenaar zelf een deel van de kosten kan dragen moet gekeken worden naar de overwaarde in de woning en de mogelijkheid van de eigenaar om een (extra) hypotheek op te nemen. De waarde van de woning wordt vastgesteld door de potentiële geldverlener die hierbij een onafhankelijke taxateur kan inschakelen. Lid 1 is van toepassing als bij de woning-aanpassing sprake is van een vergroting van de woning. Onderzocht zal moeten worden of de eigenaar in staat is de kosten van de aanbouw zelf te financieren. Het gaat hierbij uitsluitend om de ‘kale aanbouw’. De kosten die betrekking hebben op andere aanpassingen in verband met de beperkingen (bijvoorbeeld een tillift) kunnen leiden tot een verstrekking.

Lid 2

De maximale leencapaciteit wordt vastgesteld door de potentiële geldschieter aan de hand van de normen van het Nibud. De onderzoeksgegevens van deze geldschieter dienen vervolgens door belanghebbende ter beschikking te worden gesteld van de gemeente. In zijn algemeenheid wordt bij het onderzoek naar aanvaardbare woonlasten door het Nibud gekeken naar 4 factoren: inkomen, schulden (waaronder andere leningen), vermogen en hoogte van de hypotheekrente. De normen worden door het Nibud jaarlijks herberekend.

De Nibud-normen worden ook gehanteerd in het kader van de Nationale Hypotheek Garantie en maken deel uit van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen. Dit is een bindende gedragscode die alle hypotheekverstrekkers in Nederland hebben ondertekend om zorgvuldige advisering te waarborgen. Hypotheekverstrekkers zijn verplicht zich hieraan te houden bij het vaststellen van de maximale hypotheeksom. Doel van de gedragscode is om consumenten te beschermen tegen te hoge hypotheekschulden. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) gebruikt de Nibud-normen in haar toezicht op financiële instellingen om te beoordelen of een hypotheek verantwoord is voor de klant.

Vrijmaking aangepaste woning

Deze bepaling behoeft geen toelichting

Tijdelijke huisvesting

Alleen in die gevallen dat redelijkerwijs niet kan worden voorkomen dat er dubbele woonlasten ontstaan, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan. De tegemoetkoming heeft betrekking op kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige of niet-zelfstandige woonruimte dan wel het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Huurderving na huurbeëindiging

Lid 1

Het vinden van een geschikte huurder voor een ingrijpend aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan de termijnen die voor mensen zonder beperking gelden. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen, kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor de doelgroep van de wet. De duur van de tegemoetkoming wordt gesteld op vijf maanden. Aangezien adequate huisvesting van personen met beperkingen ook een specifieke taak van de (sociale) verhuurders is, is het reëel dat een deel van de huurderving ten laste van de verhuurder komt. Bovendien wordt in de exploitatie van een woning rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Ook om die reden is het te verantwoorden dat de verhuurder enig risico voor leegstand loopt.

Lid 2

Er is voor gekozen de eerste maand ten laste van de verhuurder te laten en de daarop volgende vijf maanden voor vergoeding in het kader van deze verordening in aanmerking te laten komen. Uitsluitend de kale huurinkomsten komen voor vergoeding in aanmerking.

Lid 3

Er wordt een grens getrokken bij een bepaald investeringsbedrag, dat nader wordt vastgesteld in het Financieel Besluit. Woningen die voor een lager bedrag zijn aangepast zullen in veel gevallen niet zo specifiek zijn aangepast, dat het vinden van een geschikte kandidaat hierdoor wordt belemmerd.

Lid 4

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Verwijderen van een voorziening

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Terugbetaling meerwaarde na aanbouw aan de woning

Dit artikel is een variant op het anti-speculatiebeding dat al sinds de invoering van de

Wet voorzieningen gehandicapten in de modelverordening van de VNG stond. Het heeft dan ook geen rechtstreekse relatie met het compensatiebeginsel. Achterliggende gedachte bij het beding is dat bij verkoop van een woning geen particuliere verrijking mag plaatsvinden op kosten van de gemeenschap. De eigenaar -en eventueel de erfgenaam- moet daarom bij verkoop de financiële tegemoetkoming voor de aanbouw terugbetalen, indien en voorzover de waarde van de woning door deze aanbouw is gestegen (zie voor het vaststellen van de meerwaarde de toelichting bij lid 3).

Lid 1

In het geval de woning is aangepast ten behoeve van een huurder, wordt de meldingsplicht opgelegd aan de verhuurder. Deze kan immers, bij verkoop van de woning, ook profijt hebben van de waardestijging van de woning als gevolg van de aanbouw. De werking van het beding is 10 jaar na de datum van gereedmelding van de woningaanpassing. Als binnen deze termijn de verkoop plaatsvindt, moet hiervan melding worden gedaan aan de gemeente. De datum van de verkoop is bepalend, niet de datum van levering.

Lid 2

Het bedrag dat terugbetaald moet worden, wordt begrensd door de hoogte van de financiële tegemoetkoming. Dit betekent dat de ontvangen tegemoetkoming het maximum aangeeft van de terugbetalingsverplichting ook al is de meerwaarde hoger (zie voor het vaststellen van de meerwaarde de toelichting bij lid 3).

Lid 3

De meerwaarde wordt vastgesteld met behulp van een onafhankelijk taxateur. Dit wordt gedaan in drie stappen:

Stap 1 De taxateur stelt voorafgaand aan het realiseren van de aanbouw de waarde van de woning vast (taxatie A). Tegelijktijd wordt op basis van tekeningen -in relatie met het programma van eisen van de indicatieadviseur- vastgesteld wat de waarde van de woning zal zijn direct na het realiseren van de aanbouw (taxatie B).

Stap 2

Bij een waardestijging wordt het verschil uitgedrukt in een percentage ten opzichte van de oorspronkelijke waarde .

Voorbeeld: Taxatie A: € 200.000/ taxatie B € 220.000. Het percentage is dan 10% (€ 20.000 )

Stap 3

Bij verkoop van de woning wordt berekend wat de uitkomst is van dit percentage op de verkoopprijs. Dit is dan de meerwaarde.

Voorbeeld: Als de verkoopprijs € 250.000 is, dan is deze prijs voor 10% van

€ 250.000 te relateren aan de aanbouw. De meerwaarde bedraagt dan € 25.000,-

Van meerwaarde kan ook sprake zijn als de verkoopprijs minder is dan de oorspronkelijke waarde van de woning, dus de waarde vóór de aanbouw. Dit doet zich voor bij een ongunstige woningmarkt. Ook dan heeft de eigenaar profijt van de aanbouw omdat zonder de aanbouw de verkoopprijs nog lager zou zijn.

Voorbeeld: Als de verkoopprijs (in bovengenoemde situatie) € 190.000 is, dan is deze prijs voor 10% van € 190.000 te relateren aan de aanbouw. De meerwaarde bedraagt dan € 19.000,-.

De hiervoor beschreven methodiek en het vastgestelde percentage worden aan de woningeigenaar meegedeeld bij de beschikking waarin de tegemoetkoming voor woningaanpassing wordt toegekend.

Bovenbedoelde taxatie B betreft de waarde van de woning mét aanbouw. Het gaat hier om de waarde van de ‘kale aanbouw’. Andere aanpassingen in verband met de beperkingen (bijvoorbeeld een tillift) blijven buiten beschouwing. Eveneens worden kosten in verband met een luxere uitvoering van de aanbouw uitgesloten, omdat taxatie B zich strikt beperkt tot een aanbouw op basis van het programma van eisen (de financieel voordeligste uitvoering).

Onder het begrip aanbouw wordt ook een uitbouw of een bijgebouw gerekend.

Uitleg van deze begrippen:

Aanbouw:

Te denken valt aan een aangebouwde keuken, bijkeuken, badkamer of slaapkamer. Deze ruimten zijn bereikbaar vanuit de woning via een deur.

Uitbouw:

Te denken valt aan een erker of een woonkamer/keuken die vergroot is door een doorbraak. De bestaande bouw en nieuwbouw staan in directe verbinding met elkaar en zijn te beschouwen als één ruimte.

Bijgebouw:

Te denken valt aan een berging, schuur of garage. Deze kunnen zowel los staan als vastzitten aan de woning.

Lid 4.

Het Eigen Aandeel dat de eigenaar aan het CAK heeft betaald in de jaren voorafgaand aan de verkoop, wordt in mindering gebracht op het bedrag als bedoeld in lid 2 en 3.

Lid 5

Dit is een handhavingsbepaling.

Resultaat: het zich kunnen verplaatsen in en rond de woning

Verstrekking van een voorziening voor het zich verplaatsen in en rond de woning

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen te verstrekken opdat de persoon met beperkingen zich in en rond de woning kan verplaatsen. In deze verordening wordt dit wettelijke resultaatsgebied in zijn geheel en ongewijzigd overgenomen in hoofdstuk 5. Het gaat hier om verplaatsingen in het kader van het wonen. Het doel is dat men zich in de woonruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is moet ook deze bereikt kunnen worden. Bij deze verplaatsingen horen tevens de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of tuin. Het moet mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid. De resultaatsverplichting kan met zich meebrengen dat twee voorzieningen verstrekt moeten worden om het kunnen verplaatsen in de woning mogelijk te maken. Verplaatsingen die verder gaan dan de woning horen bij het resultaats gebied ‘lokaal verplaatsen per vervoermiddel’. Het posten van een brief, het bezoek van een buurman of het maken van een ommetje, behoren daarom niet onder deze bepaling.

Vervolgens wordt in deze bepaling aangegeven in welke situatie er aanspraak kan worden gemaakt op een voorziening: de beperkingen moeten aantoonbaar zijn in die zin dat ze kunnen worden waargenomen of anderszins een relatie kan worden gelegd tussen de beperking en de oorzaak hiervan (een aandoening, letsel, een aangeboden afwijking, ouderdom of chronische pijn dan wel een chronisch psychisch of psychosociaal probleem).

Soort voorziening

Lid 1 onder c Met ‘een andere voorziening’ wordt tot uitdrukking gebracht dat de lijst niet limitatief is. Om het resultaat te kunnen bereiken kan immers een andere voorziening nodig zijn dan de in dit artikel genoemde voorzieningen.

Lid 2

Deze bepaling behoeft geen toelichting

Geen voorziening

Recht op een rolstoel op grond van de AWBZ bestaat alleen indien de bewoner van de instelling zowel de AWBZ-functie ‘verblijf’ als de functie ‘behandeling’ geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als aan deze voorwaarden niet is voldaan is er geen wettelijk voorliggende voorziening en komt een voorziening op grond van de Wmo in beeld.

Resultaat: het zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel

Verstrekking van een voorziening voor het zich lokaal verplaatsen

Lid 1

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen te verstrekken opdat de persoon met beperkingen zich lokaal kan verplaatsen per vervoermiddel. In deze verordening wordt dit wettelijke resultaatsgebied in zijn geheel en ongewijzigd overgenomen in hoofdstuk 6.

Vervolgens wordt aangegeven in welke situatie er aanspraak kan worden gemaakt op een voor-ziening: de beperkingen moeten aantoonbaar zijn in die zin dat ze kunnen worden waargenomen of anderszins een relatie kan worden gelegd tussen de beperking en de oorzaak hiervan (een aandoening, letsel, een aangeboden afwijking, ouderdom of chronische pijn dan wel een chronisch psychisch of psychosociaal probleem).

Lid 2

Deze bepaling is een logische gevolgtrekking van het algemene uitgangspunt dat een individuele Wmo-voorziening pas kan worden verstekt als een algemene niet beschikbaar en/of bruikbaar is.

Lid 3

Deze bepaling vloeien voort uit artikel 4 lid 2 van de wet waarbij het college wordt verplicht om rekening te houden met de persoonskenmerken en de behoefte van belanghebbende .

Lid 4

Deze bepaling vormt de basis voor het onderscheid tussen lokaal dan wel bovenlokaal vervoer. Het begrip bovenlokaal komt hiermee in de plaats van het begrip bovenregionaal vervoer dat voorheen meestal werd gebruikt. Dit betreft het vervoer buiten de actieradius van 20 kilometer van de woning. Vervoer buiten de landgrenzen wordt overigens niet gerekend tot lokaal vervoer ook al valt het binnen de actieradius van 20 kilometer.

Lid 5

Deze bepaling is geënt op uitspraken van de Centrale Raad van Beroep betreffende dit onderwerp haar jurisprudentie, uitgesproken ten tijde van de Wet voorzieningen gehandicapten, voorzet onder de huidige wet .

Soorten voorzieningen voor het zich lokaal verplaatsen

Lid 1 ad i

Met ‘een andere voorziening’ wordt tot uitdrukking gebracht dat de lijst niet limitatief is. Om het resultaat te kunnen bereiken kan immers een andere voorziening nodig zijn dan de in dit artikel genoemde voorzieningen.

Onder ‘een andere voorziening’ valt vooralsnog ook de zogeheten rolstoel voor incidenteel gebruik. Deze rolstoel wordt meestal gebruikt in aansluiting op lokale verplaatsingen per vervoermiddel, dus buiten de woning. Gedurende langere tijd moet men zich elders kunnen verplaatsen en men kan dat niet zonder rolstoel. Zolang in de gemeente Enschede nog geen regeling bestaat voor het lenen van dit soort rolstoelen, kan dit type rolstoel op individuele basis worden verstrekt. Voorwaarde hierbij is dat dit type rolstoel regelmatig gebruikt wordt.

Voorrang van het collectief vervoer

Lid 1

In deze bepaling wordt tot uitdrukking gebracht dat het primaat van het collectief vervoer geldt.

Dit primaat vloeit voort uit de algemene benadering dat uit compenserende voorzieningen wordt gekozen voor de financieel voordeligste oplossing. Het primaat heeft evenwel geen absoluut karakter in die zin dat in elk individueel geval wordt beoordeeld of wordt voldaan aan de compensatieplicht als geformuleerd in artikel 4 van de wet.

Lid 2

De Regiotaxi Twente is een vorm van aanvullend openbaar vervoer. Iedereen kan dus van dit vervoerssysteem gebruik maken tegen het normale tarief. Als een burger van de gemeente Enschede een vervoerspas heeft, betekent dit dat op het normale tarief een korting wordt toegepast. Deze korting geldt voor maximaal 5 zones. Voor zone 6 en 7 moet dus het normale tarief worden betaald.

Geen voorziening

[ vervallen per 16-2-2012 ]

Resultaat: medemensen kunnen ontmoeten in sportverband

Verstrekking van sportvoorziening

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen te treffen opdat de persoon met beperkingen medemensen kan ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten kan aangaan. In deze verordening wordt er van uitgegaan dat geboden vervoersvoorzieningen voldoende mogelijkheden bieden medemensen te ontmoeten. De persoon met beperkingen kan hiermee immers de gewenste bezoeken afleggen en deelnemen aan de gewenste activiteiten. Op dit uitgangspunt wordt een nuancering aangebracht als de gewenste activiteit verband houdt met sport. Het kunnen ontmoeten van medemensen in sportverband geldt als een te bereiken resultaat. Hiervoor kan een individuele sportvoorziening worden verstrekt

Vervolgens wordt aangegeven in welke situatie er aanspraak kan worden gemaakt op een voorziening: de beperkingen moeten aantoonbaar zijn in die zin dat ze kunnen worden waargenomen of anderszins een relatie kan worden gelegd tussen de beperking en de oorzaak hiervan (een aandoening, letsel, een aangeboden afwijking, ouderdom of chronische pijn dan wel een chronisch psychisch of psychosociaal probleem).

Soorten voorziening

Dit artikel geeft aan dat naast sportrolstoelen ook andere sporthulpmiddelen worden verstrekt. Het gemeentelijk beleid wordt in die zin verruimd.

Lid 1 onder b

Met ‘een ander sporthulpmiddel ’ wordt tot uitdrukking gebracht dat de lijst niet limitatief is.

Begrenzing

Ad a

De verruiming van het beleid, zoals aangegeven onder artikel 7.2, kent zijn inkadering vanuit de doelstelling van de wet: het ontmoeten van medemensen. De gewenste voorziening moet nodig zijn om in lokaal verband de sport te kunnen beoefenen. Met lokaal wordt hier bedoeld het gebied binnen een afstand van 20 kilometer van de woning. Hierbij is aangesloten bij het begrip lokaal vervoer zoals geregeld in hoofdstuk 6 van deze verordening.

Ad b

De begrenzing van de verstrekking tot één maal een voorziening per drie jaar, betekent niet dat na afloop van deze periode automatisch een recht bestaat op een financiële tegemoetkoming. Een nieuwe aanvraag zal opnieuw in volle omvang worden beoordeeld. Het vaststellen van de behoefte aan een voorziening is hierbij één van de aspecten ter uitvoering van het compensatiebeginsel.

Inventarisatie van problemen en oplossingen

Aanmelding en aanvraag

In beginsel wordt het proces om te komen tot oplossingen in twee delen gesplitst: de inventarisatie-fase en de aanvraagfase. De inventarisatiefase wordt gekarakteriseerd door het gesprek. Bij alle nieuwe aanvragen vindt dit gesprek plaats. Als belanghebbende dit gesprek ook bij een volgende aanvraag wenst of het college dit gesprek dan nodig acht, vindt dit gesprek eveneens plaats.

Aanmelding voor een gesprek.

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Het verkrijgen van een individuele voorziening

De aanvraag

Leden 1 en 2

Deze bepalingen zijn gebaseerd op artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht. Op deze wijze wordt duidelijkheid geboden in welke situatie een schriftelijke aanvraag nodig is dan wel met een mondelinge aanvraag kan worden volstaan. Lid 1 geeft voorts aan dat de aanvraag vormvrij is. Vanzelfsprekend moet de aanvraag voldoen aan de vereisten zoals vermeld in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuurrecht: naast naam, adres, dagtekening en handtekening moet in de aanvraag een aanduiding staan van de beschikking die wordt gevraagd.

Deze bepaling laat onverlet de mogelijkheid voor de gemeente om een standaard-formulier te gebruiken voor het merendeel van de gevallen. Een dergelijk formulier kan immers bijdragen aan een ordelijke en efficiënte aanvraagbehandeling. Het gebruik van het standaardformulier is echter niet dwingend voorgeschreven. Als de aanvraag op een andere manier wordt gedaan, kan deze niet op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling worden gesteld.

Lid 3

De Wmo kent geen identificatieplicht voor personen die een voorziening aanvragen. De verordening voorziet daarom hierin. Het college kan belanghebbende -en zijn eventuele gemachtigde of wettelijk vertegenwoordiger- de verplichting opleggen een identiteits-bewijs te overleggen om de persoons-gegevens te kunnen vaststellen en verifiëren. Verwezen wordt naar van de Wet op de identificatieplicht. De documenten die in artikel 1 onder 1 tot en met 4 van deze wet staan genoemd zijn:

een reisdocument (paspoort, Europese identiteitskaart);

een vreemdelingendocument of verblijfskaart;

een buitenlands paspoort.

een rijbewijs

Ten aanzien van personen zonder de Nederlandse nationaliteit is het identiteitsbewijs van belang voor het vaststellen van hun verblijfrechtelijke status. En deze status is vervolgens van belang om artikel 8 van de Wmo te kunnen uitvoeren. In dit wetsartikel wordt aangegeven welke vreemdelingen tot de kring van belanghebbenden behoren.

Loket

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Beslistermijn

Deze bepaling berust op artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel maakt het mogelijk om in de verordening een andere termijn te noemen dan de wettelijke termijn van 8 weken. Als de beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, dient dit aan de belang-hebbende vooraf te worden meegedeeld. Tevens moet dan de termijn worden genoemd waarbinnen hij de beschikking wel tegemoet kan zien. Op basis van artikel 4:14 van de

Algemene wet bestuursrecht dient deze termijn zo kort mogelijk te zijn. Als de aanvraag onvolledig is en belanghebbende uitgenodigd is om binnen een bepaalde termijn de aanvullende informatie te verstrekken, dan wordt de beslistermijn verlengd met deze termijn (artikel 4:15 Awb).

Verplichtingen en bevoegdheden

Inlichtingenplicht

In de wet zelf is de inlichtingenplicht niet geregeld, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de

Wet werk en bijstand. Daarom is een bepaling in de verordening noodzakelijk. Deze is van belang om een goede beoordeling te kunnen maken welke compensatie in het individuele geval nodig is. Voor belanghebbende moet redelijkerwijs duidelijk zijn dat de inlichtingen van invloed kunnen zijn op het recht op de voorziening, dan wel de aard, hoogte of duur daarvan. De bepaling biedt de basis voor het intrekken van een beschikking omdat de voorziening niet meer nodig blijkt te zijn. In sommige situaties kan daaruit een terugvordering voortvloeien.

Onderzoek en advies

Lid 1

Een goede besluitvorming vereist zorgvuldig onderzoek. Deze bepaling maakt het mogelijk om belanghebbende te bevragen en hem door een deskundige te laten onderzoeken. Deze deskundige is meestal een arts. Omdat de doelgroep van de wet zich mede uitstrekt tot personen met een psychische of psychosociale problematiek, kan de deskundige ook een niet-medische achtergrond hebben. In principe mag van belanghebbende verwacht worden dat hij medewerking verleent. Is hij hiertoe niet bereid, dan zal het college moeten beoordelen of zonder deze medewerking een deugdelijk gemotiveerd besluit kan worden genomen. Is dit niet het geval dan kan de aanvraag worden afgewezen op basis van artikel 1.4 onder j.

Lid 2

Onduidelijk kan zijn of huisgenoten daadwerkelijk in staat zijn om de gebruikelijke zorg te leveren. Het onderzoek naar de belastbaarheid van de huisgenoot wordt met deze bepaling mogelijk gemaakt.

Lid 3

In deze bepaling wordt de MO-zaak als adviesinstantie opgenomen. MO-zaak is per 1 januari 2011 de rechtsopvolger van het Centrum Indicatiestelling Zorg voorzover het de Wmo-indicatiestelling betreft.

Lid 4

Deze bepaling is in de Verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat ‘Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Health (ICF- classificatie) een uniform begrippen-kader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.’

Heronderzoek

Deze bepaling vormt de basis voor een gelijkluidende mededeling in de beschikking.

Intrekking en wijziging

Het intrekken en wijzigen van een beschikking behoort tot de bevoegdheden van het college. In dit artikel worden de situaties genoemd die kunnen leiden tot intrekking of wijziging van een beschikking op grond van deze verordening. Of daadwerkelijk tot intrekking wordt overgegaan hangt af van de beoordeling in het individuele geval. Hierbij moet worden voldaan aan de vereisten van zorgvuldige voorbereiding en belangenafweging zoals neergelegd in de artikelen 3:2 en 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Ad a

Een verplichting in de verordening is ondermeer de inlichtingenplicht als genoemd in artikel 10.1. Als belanghebbende deze inlichtingenplicht onvoldoende nakomt en hierdoor het recht op of de noodzaak van de gevraagde voorziening niet of niet langer kan worden vastgesteld, kan dit aanleiding zijn voor intrekking of wijziging van het besluit.

Verplichtingen krachtens de verordening zijn bijvoorbeeld de verzekeringsplicht en de plicht om akkoord te gaan met de voorwaarden in de bruikleenovereenkomst. Deze verplichtingen zijn opgenomen in de beschikking en vinden hun basis in de verordening in artikel 2.3 lid 3 en artikel 2.2 lid 2.

Ad g

Deze bepaling maakt het mogelijk om een voorziening in te trekken als belanghebbende elders verblijft en de voorziening dus niet wordt ingezet waarvoor zij is bedoeld. Deze bedoeling is namelijk dat de resultaten worden bereikt als beschreven in de hoofdstukken 3 tot en met 7. Deze resultaten hebben betrekking op beperkingen die in de eigen woning in de gemeente Enschede en de nabije woonomgeving worden ervaren. Als de voorziening niet hiervoor wordt gebruikt, vervalt de basis voor verstrekking.

Terugvordering en verrekening

Leden 1 en 2

In tegenstelling tot andere sociale zekerheidswetten zoals de WWB, WW en AOW, kent de Wmo geen eigen regels inzake terugvordering. Ook bepaalt de Wmo niet, in tegenstelling tot de Wvg dat de verordening regels moet bevatten over terugvordering. Op grond van vaste jurisprudentie mag worden aangenomen dat de bevoegdheid van het college voorzieningen toe te kennen, impliceert dat het bestuursorgaan de bevoegdheid heeft voorzieningen terug te vorderen.

Diverse omstandigheden kunnen ertoe leiden dat ten onrechte een Wmo-voorziening is verstrekt. Betreft het een financiële tegemoetkoming of een (periodiek) persoonsgebonden budget, dan kan dit aanleiding zijn om over te gaan tot terugvordering. In artikel 10:4 is geregeld dat het toekennings-besluit dan kan worden ingetrokken, waarna het college het betaalde persoonsgebonden budget dan wel de financiële tegemoetkoming kan terugvorderen.

Zodra de termijnen van bezwaar en (hoger) beroep tegen het terugvorderingsbesluit zijn verstreken, kan invordering plaatsvinden als klant niet op vrijwillige basis wenst te betalen. Hiertoe zal de gemeente een zogeheten executoriale titel moeten verkrijgen van de burgerlijke rechter. Als het gaat om een bedrag van minder dan € 5.000,- dan kan dit door middel van een dagvaardingsprocedure bij de Sector Kanton Enschede (artikel 93 e.v. Wetboek van burgerlijke rechtsvordering). Bij hogere bedragen moet de zaak aanhangig worden gemaakt bij de civiele kamer van de rechtbank. Het betreft een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.

De noodzaak voor deze gang naar de rechter vloeit voort uit de Wet maatschappelijke ondersteuning zelf. Deze wet heeft namelijk -in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Wet werk en bijstand- aan het besluit tot terugvordering geen executoriale titel toegekend.

Leden 3 en 4

Door het opnemen van de leden 3 en 4 in de verordening wordt verrekening mogelijk gemaakt. Artikel 4:8 van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning vormt de basis voor deze verrekenings-bevoegdheid.

Hardheidsclausule

Een beschikking dient in het individuele geval maatwerk te zijn. Onder omstandigheden kan dit er toe leiden dat moet worden afgeweken van een bepaling in de verordening met een rechtstreekse verwijzing naar artikel 4 van de wet. Dit is de vaste lijn in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. Als het gaat om de invulling van de compensatieplicht zal een beroep op de hardheidsclausule minder vaak hoeven voor te komen. Er vindt immers standaard al een zorgvuldige beoordeling plaats met inachtneming van alle persoonlijke omstandigheden. De hardheidsclausule wordt in deze verordening niettemin gehandhaafd als vangnet voor al die situaties waarbij toepassing van de verordening leidt een onbillijke situatie.

Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk alle bedragen jaarlijks te indexeren. Indexering van de normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie.

Inwerkingtreding

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Intrekking oude regeling en overgangsregeling

Besluiten na 1 mei 2011 op aanvragen die zijn ingediend voor deze datum, worden genomen met toepassing van de Verordening maatschappelijke ondersteuning. Eveneens blijft de oude verordening van toepassing op de financiële verantwoording, vaststelling en uitbetaling van voorzieningen die zijn verleend voor 1 mei 2011.

Citeertitel

Met deze naamgeving wordt duidelijker dan voorheen aangeven dat de verordening betrekking heeft op prestatieveld 6 van de Wmo.