Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Enschede 2009

Geldend van 18-07-2015 t/m 20-09-2015

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Enschede 2009

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • ·

    a. openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

  • ·

    b. weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • ·

    c. bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen gelegen binnen de grenzen zoals die laatstelijk door de Gemeenteraad zijn vastgesteld krachtens artikel 20a van de Wegenverkeerswet;

  • ·

    d. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • ·

    e. bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening;

  • ·

    f. gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • ·

    g. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • ·

    h. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • · 1. Voor zover bij deze verordening niet anders is bepaald beslist het bevoegd bestuursorgaan op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag;

  • · 2. Voor zover bij deze verordening niet anders is bepaald kan het bevoegd bestuursorgaan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • · 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, 2:12, 4:11 of 4:15.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • · 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen;

  • · 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoegde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • · 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist;

  • · 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • ·

    a. Indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • ·

    b. Indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • ·

    c. Indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • ·

    d. Indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • ·

    e. Indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

  • ·

    a. de openbare orde;

  • ·

    b. de openbare veiligheid;

  • ·

    c. de volksgezondheid;

  • ·

    d. de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9 Termijnen

[vervallen]

Artikel 1:10 Lex Silencio Positivo

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de artikelen van deze verordening, met uitzondering van de artikelen 5:2 lid 4 en 5:7 lid 2.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

AFDELING 1. BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • · 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden;

  • · 2. Een ieder die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen;

  • · 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet;

  • · 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod;

  • · 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

    AFDELING 2. BETOGING

    Artikel 2:1

    Artikel 2:2 Kennisgeving optocht of herdenkingsplechtigheid

    [vervallen]

    Artikel 2.2.a Verboden optocht of herdenkingsplechtigheid

    [vervallen]

    Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

    • ·

      1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

    • ·

      2. De kennisgeving bevat:

      • o

        a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

      • o

        b. het doel van de betoging;

      • o

        c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

      • o

        d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

      • o

        e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

      • o

        f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

    • ·

      3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

    • ·

      4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

    • ·

      5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

    Artikel 2:4

    [gereserveerd]

    Artikel 2:5

    [gereserveerd]

    AFDELING 3. VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN

    Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedruktestukken of afbeeldingen

    [vervallen]

    AFDELING 4. VERTONINGEN E.D. OP DE WEG

    Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

    [vervallen]

    Artikel 2:8

    [gereserveerd]

    Artikel 2:9

    [gereserveerd]

    AFDELING 5. BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG

    Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

    • ·

      1. Het is verboden om zonder ontheffing van het college, de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan;

    • ·

      2. Het college kan de ontheffing als bedoeld in lid 1 van dit artikel weigeren indien

      • o

        a. Het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de  weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

      • o

        b. Het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

      • o

        c. Het beoogde gebruik overlast veroorzaakt voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

    • ·

      3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor evenementen als bedoeld in artikel 2.24.

    • ·

      4. Het verbod in het eerste lid van geldt niet als aan elk van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

      • o

        a. De duur van de ingebruikname van de weg of een weggedeelte bedraagt aaneensluitend niet langer dan 3 dagen;

      • o

        b. voor het beoogde gebruik mogen objecten geplaatst worden;

      • o

        c. voor het beoogde gebruik mogen objecten enkel voor het perceel geplaatst worden waar de werkzaamheden plaatsvinden;

      • o

        d. voor het beoogde gebruik geplaatste objecten mogen enkel zodanig geplaatst worden dat een minimale doorgang van 3,50 meter aanwezig is voor verkeer en hulpdiensten;

      • o

        e. op wegen of weggedeelten bestaande uit een rijbaan en een trottoir, wordt het object niet op de rijbaan geplaatst of op het trottoir als tussen het object en de rijbaan geen vrije onbelemmerde doorgang van minimaal 1,50 meter aanwezig is (voor voetgangers, invalide- en kinderwagens);

      • o

        f. Het object of het beoogde gebruik daarvan levert geen gevaar op voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg;

      • o

        g. Het object of beoogde gebruik daarvan vormt geen belemmering voor het gebruik of het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

      • o

        h. Het object of het beoogde gebruik daarvan levert geen overlast op voor gebruikers van in de nabijheid gelegen onroerende zaken.

      • o

        i. Het object of het beoogde gebruik daarvan levert geen risico op voor de openbare orde en veiligheid.

      • o

        j. Het object brengt door de omvang of vormgeving, constructie, plaats van bevestiging of het beoogde gebruik geen schade toe aan de weg of groenvoorzieningen.

    • ·

      5. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

    • ·

      6. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor uitstallingen als bedoeld in de door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregel ‘Uitstallingen in de openbare ruimte’.

      Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

      • ·

        1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

      • ·

        2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

      • ·

        3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

      • ·

        4. Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening gemeente Enschede.

      Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

      • ·

        1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

      • ·

        a. Een uitweg te maken naar de weg;

      • ·

        b. Verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

      • ·

        2. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

      • ·

        a. de bruikbaarheid van de weg;

      • ·

        b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

      • ·

        c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

      • ·

        d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

      • ·

        3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat;

      • ·

        4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

    AFDELING 6. VEILIGHEID OP DE WEG

    Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

    [vervallen]

    Artikel 2:14

    [gereserveerd]

    Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijke voorwerpen

    Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

    Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

    Artikel 2:17

    [gereserveerd]

    Artikel 2:18 Rookverbod in natuurterreinen

    [vervallen]

    Artikel 2.19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

    • ·

      1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

    • ·

      2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

    • ·

      3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

    • ·

      4.  Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

    Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

    [vervallen]

    Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

    • ·

      1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

    • ·

      2. Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

    Artikel 2:21a Verwijdering van veiligheidsvoorzieningen

    [vervallen]

    Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

    • ·

      1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

    • ·

      2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

    • ·

      3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

    Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

    [vervallen]

    Artikel 2:23.1 Opsporen, opgraven e.d. van explosief materiaal

    • ·

      1. Het is verboden met behulp van een metaaldetector of een ander voorwerp explosief materiaal op te sporen, dan wel explosief materiaal op te graven of uit de grond te verwijderen.

    • ·

      2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

    Artikel 2:23.2 Vervoer opsporing- of graafgereedschap e.d.

    • ·

      1. Het is verboden in door het college aangewezen gedeelten van de gemeente een metaaldetector of een ander voorwerp dat kan dienen tot het opsporen van metalen, te vervoeren of bij zich te hebben, dan wel in die gedeelten van de gemeente een voorwerp dat kan dienen tot het graven in de grond, te vervoeren of bij zich te hebben.

    • ·

      2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet, indien de in dat lid bedoelde voorwerpen niet bestemd of gebruikt zijn voor het opsporen, opgraven of uit de grond verwijderen van explosief materiaal.

    • ·

      3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt eveneens niet voor diegene aan wie het college een ontheffing heeft verleend als bedoeld in artikel 2.23.1, lid 2, binnen de grenzen van tijd en plaats zoals in die ontheffing zijn aangegeven.

    • ·

      4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

    Artikel 2:23.3 Benzinepompen op of nabij de weg

    [vervallen]

    Artikel 2.23.4 Zakelijk karakter vergunning

    [vervallen]

    Artikel 2:23.5 Wegschieten van projectielen

    [vervallen]

    Artikel 2:23.6 Bij zich hebben van schietklare voorwerpen

    [vervallen]

    AFDELING 7. EVENEMENTEN

    Artikel 2:24 Begripsbepaling

     

     

    • 1.

      In deze afdeling wordt onder een evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak.

    • 2.

      Onder een evenement wordt mede verstaan:

      a. Een herdenkingsplechtigheid

      b. Een braderie

      c. Een themamarkt die plaatsvindt op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1.1 van de APV

      d. Een beurs

      e. Een grootschalig verkoopevenement in een evenementenhal

      f. Een optocht op de weg niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.3 APV

      g. Elke besloten bijeenkomst voor zover deze plaats vindt op een doorgaans voor het publiek toegankelijke plaats, of waarvoor publiekelijk kaarten worden verkocht en/of publiekelijk reclame wordt gemaakt

      h. Tentfeesten

      i. Vechtsportgala’s waarbij activiteiten in het kader van vecht- of verdedigingssporten worden georganiseerd

      j. Het afsteken van vuurwerk door professionele vuurwerkbedrijven

      k. Een feest met een besloten karakter met meer dan 50 personen, waarbij in de directe omgeving van het feest een grootschalig evenement plaatsvindt.

     

    Artikel 2:25 Vergunning

     

    • 1.

      Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

    • 2.

      De organisator van een evenement zorgt ervoor dat de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en de bescherming van het milieu gewaarborgd zijn.

    • 3.

      De burgemeester kan te allen tijde nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en de bescherming van het milieu.

     

     

    Artikel 2:25A Uitzonderingen waarvoor geen evenementenvergunning als bedoeld in artikel 2:25 vereist is

     

    • 1.

      Uitzonderingen zijn:

      a. Bioscoopvoorstellingen

      b. Markten zoals genoemd in de Gemeentewet (Marktverordening);

    • c. Kansspelen als bedoeld in de Wet op de Kansspelen;

      d. Het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen, te weten discotheken en muziekcafés t/m categorie 2 (VNG lijst uitgave versie 2009);

    • e. Betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f. Betaald voetbalwedstrijden;

      g. Sportwedstrijden waaraan uitsluitend wordt deelgenomen door amateursporters op de daarvoor bestemde sportlocaties;

      h. Toneel-, muziek-, theater- en cabaretvoorstellingen en dergelijke die daarvoor plaatsvinden in de daarvoor bestemde inrichtingen;

      i. Tentoonstellingen/exposities, presentaties en congressen die plaatsvinden in de daarvoor bestemde inrichtingen;

      j. Evenementen in inrichtingen waar het op grond van het bestemmingsplan, een projectafwijkingsbesluit of een omgevingsvergunning is toegestaan om evenementen te organiseren, tenzij;

      - het aanvragen van een evenementenvergunning anderszins is voorgeschreven;

      - er openbare orde en veiligheidsproblemen kunnen ontstaan;

      er extra openbare ruimte voor het evenement nodig is, of

      er verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn.

    • k. Paasvuren, tenzij deze gepaard gaan met festiviteiten (tentfeesten) waarbij tenten of andere objecten worden geplaatst en waarbij bijvoorbeeld versterkte muziek ten gehore wordt gebracht en/of alcohol wordt geschonken.

       

    • 2.

      Meldingsplichtige evenementen als bedoeld in artikel 2.25B APV.

     

     

    2:25B Meldingsplichtig evenementen

     

    Onder een meldingsplichtig evenement wordt verstaan:

    • 1.

      een evenement dat voldoet aan de onderstaande voorwaarden:

      a. Het betreft een evenement van maximaal twee aaneengesloten dagen;

    • b. Het aantal bezoekers bedraagt maximaal 500 personen per dag;

    • c. Het evenement vindt niet plaats op een van de volgende aangewezen evenementenlocaties Van Heekplein, Oude Markt, Ei van Ko, Kruispunt de Graaf, Stationsplein, Plein Zuidmolen, Willem Wilminkplein en het Volkspark;

    • d. Het evenement vindt plaats tussen 09.00 en 24.00 uur;

    • e. Enkel en alleen achtergrond muziek is hoorbaar tot 50 dB(A) / 65 dB(C), gemeten op 20 meter van de geluidsbron;

    • f. Er wordt geen podium geplaatst dat voorzien is van een overkapping en hoger is dan 1 meter;

    • g. Er ontstaat door het plaatsen van objecten geen schade aan de weg of aan groenvoorzieningen;

    • h. Tenten zijn niet groter dan 50 m2 en/of het aantal mensen in de tent bedraagt niet meer dan 50 personen;

    • i. Er worden alleen 30-km straten afgesloten indien het geen doorgaande weg of busroute betreft;

    • j. Er zijn geen verkeersomleidingen noodzakelijk;

    • k. Het evenement vindt plaats in de openbare ruimte of openbaar toegankelijk gebied;

    • l. Er wordt geen vuurwerk afgestoken;

    • m. Er is geen open vuur.

      

    • 2.

      Een evenement dat plaatsvindt in een sociaal cultureel centrum of een evenementenhal en voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a. De inrichting beschikt over de vereiste omgevingsvergunningen (activiteiten milieu en gebruik).

    • b. Het evenement behoort gezien de grootschaligheid, de muziekstijl, het soort publiek en de sluitingstijd tot de normale bedrijfsvoering van de inrichting

    • c. Het evenement vindt alleen in de inrichting plaats.

    • d. Het evenement heeft niet een zodanig uitstralingseffect op de omgeving dat ernstige overlast kan ontstaan en/of de openbare orde, (verkeers)veiligheid, zedelijkheid of gezondheid in onevenredige mate worden aangetast.

     

    Artikel 2:25C Indieningstermijn vergunning en melding

     

    De indieningstermijn voor een melding of vergunning zijn:

    • 1.

      5 werkdagen voorafgaand aan een meldingsplichtig evenement

    • 2.

      6 weken voorafgaand aan een evenement waarbij meer dan 500 en minder dan 5000 bezoekers per dag worden verwacht

    • 3.

      10 weken voorafgaand aan een evenement waarbij meer dan 5000 bezoekers per dag worden verwacht

    Artikel 2:26 Ordeverstoring

    • ·

      1. Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

    • ·

      2. Het is verboden enig gereedschap, voorwerp of middel te vervoeren of bij zich te hebben met de kennelijke bedoeling daarmee bij een evenement de orde te verstoren.

    • ·

      3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak en een herdenkingsplechtigheid.

    Artikel 2.26a Begripsomschrijvingen voetbal

    Voor de toepassing van de artikelen 2.26a t/m 2.26ae wordt verstaan onder:

    • a.

      organisator:

      • 1.

        de betaald voetbalorganisatie FC Twente BV, indien het betreft een voetbalwedstrijd waarbij het eerste elftal van de betaald voetbalorganisatie FC Twente B.V. als thuisspelende ploeg is betrokken;

      • 2.

        de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, indien het betreft een voetbalwedstrijd tussen voetbalorganisaties afkomstig van buiten de gemeente Enschede waarbij ten minste één betaald voetbalorganisatie is betrokken, of indien het betreft een wedstrijd tussen vertegenwoordigende elftallen.

      • 3.

        degene die buiten de gevallen genoemd onder 1 en 2 een voetbalwedstrijd organiseert waarbij ten minste één betaald voetbalorganisatie is betrokken.

    • b.

      voetbalwedstrijd: een voetbalwedstrijd georganiseerd door een organisator als bedoeld onder a;

    • c.

      Convenant Betaald Voetbal: het convenant met afspraken over voetbalwedstrijden van de betaald voetbalorganisatie FC Twente B.V., dat is overeengekomen tussen de burgemeester van de gemeente Enschede, het Openbaar Ministerie, de Politie en de betaald voetbalorganisatie FC Twente B.V.

    • d.

      Veiligheidsverklaring: de veiligheidsverklaring zoals bedoeld in het Licentiereglement van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond.

    Artikel 2.26aa Voetbalvergunning

    1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een voetbalwedstrijd te houden of te doen houden.

    2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan betrekking hebben op meerdere wedstrijden.

    Artikel 2.26ab Indienen aanvraag

    1. Een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.26aa wordt uiterlijk twee weken voor de datum van de voetbalwedstrijd ingediend.

    2.  In afwijking van het eerste lid wordt een aanvraag om een vergunning voor meerdere wedstrijden als bedoeld in artikel 2.26aa tweede lid uiterlijk 6 weken voor de datum van de eerste voetbalwedstrijd ingediend.

    3. De burgemeester kan van de in het eerste en tweede lid vermelde indieningstermijnen afwijken en de uiterlijke datum van indiening van de aanvraag afzonderlijk bepalen.

    4. De aanvraag om een vergunning geschiedt door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

    5. In de aanvraag om een vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de gegevens van de organisator;

    • b.

      de deelnemende voetbalorganisaties;

    • c.

      de datum, het tijdstip en de locatie van de wedstrijd.

    Artikel 2.26ac Weigering van de vergunning

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning weigeren indien:

    • a.

      het aannemelijk is dat een of meer aan de vergunning te verbinden voorschriften niet zullen worden nageleefd;

    • b.

      de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van de voetbalwedstrijd;

    • c.

      een of meer afspraken, zoals overeengekomen in Convenant Betaald Voetbal, niet worden of kunnen worden nagekomen, of

    • d.

      de betaald voetbalorganisatie FC Twente B.V. niet beschikt over een geldige Veiligheidsverklaring.

     

    2.26ad Wijziging of intrekking van de vergunning

    1. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning geheel of gedeeltelijk wijzigen, waaronder begrepen het stellen van nadere voorschriften, of intrekken indie:

    • a.

      er sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde of de vrees bestaat voor het ontstaan daarvan;

    • b.

      het aannemelijk is dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet worden of zullen worden nageleefd;

    • c.

      de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van de voetbalwedstrijd, of

    • d.

      een of meer afspraken, zoals overeengekomen in Convenant Betaald Voetbal, niet worden of kunnen worden nagekomen.

    2. Als een vergunning betrekking heeft op meerdere wedstrijden kan een wijziging of intrekking van de vergunning betrekking hebben op 1 of meerdere wedstrijden.

    Artikel 2:26b Orde in verband met betaald voetbalwedstrijden

    • ·

      1. Het is verboden de openbare orde te verstoren bij een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2:26a.

    • ·

      2. Vanaf 48 uur voor het vastgestelde begin van een betaald voetbalwedstrijd tot 24 uur na afloop daarvan is het verboden voorwerpen mee te voeren waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze zijn bedoeld om de openbare orde te verstoren.

    • ·

      3. Al diegenen die zich vanaf 48 uur voor het vastgestelde begin van een betaald voetbalwedstrijd tot 24 uur na afloop van die wedstrijd op openbare plaatsen gemaskerd, vermomd of op enige andere wijze onherkenbaar gemaakt vertonen, zijn verplicht zich op eerste vordering van een ambtenaar van politie van het masker of andere vermomming te ontdoen.

    Artikel 2:26c Supportersstromen en verwijderingsplicht voetbalsupporters

    • 1.

      Al diegenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken en in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de te bezoeken wedstrijd zijn verplicht om, als sprake is van verstoring van de openbare orde of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, hun weg naar het stadion te vervolgen zodra ze de gemeente bereiken.

    • 2.

      Al diegenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken zijn verplicht om, als sprake is van verstoring van de openbare orde of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, direct na afloop van de wedstrijd te vertrekken uit de gemeente, tenzij men woonachtig is in de gemeente Enschede.

    • 3.

      Al diegenen die zich door kleding, uitrusting of gedragingen kenbaar maken als voetbalsupporters, en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd of op enige wijze de openbare orde verstoren of de kennelijke bedoeling hebben deze te verstoren of wiens aanwezigheid een gevaar op escalatie vergroot, zijn verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen zich naar een in dit bevel aangegeven plaats te begeven, of zich te verwijderen uit een in het bevel aangegeven gebied, of zich buiten de gemeentegrenzen van de gemeente Enschede te begeven.

    • 4.

      De in lid 3 genoemde verplichtingen tot verwijdering uit een in het bevel genoemd gebied of tot het zich begeven buiten de gemeentegrenzen zijn niet van toepassing op diegenen die aannemelijk kunnen maken woonachtig te zijn in het betreffende gebied respectievelijk binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Enschede.

    Artikel 2:26d Stadion omgevingsverbod

    • 1.

      De burgemeester kan aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in een door hem nader aan te wijzen gebied rondom het voetbalstadion van FC Twente vanaf vier uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot vier uur na afloop van betaald voetbalwedstrijden.

    • 2.

      Het verbod geldt voor een bepaalde periode van ten hoogste twee jaar.

    • 3.

      De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het eerste lid bedoelde verbod, indien de persoon de openbare orde in de omgeving van genoemd stadion in ernstige mate heeft verstoord op een dag dat een voetbalwedstrijd in dit stadion is gespeeld.

    AFDELING 8: TOEZICHT OP HORECABEDRIJVEN

    Artikel 2:27 Begripsbepalingen

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • ·

      1. horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

    • ·

      2. terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

    Artikel 2:28 Terrassen

    • ·

      1. Terrassen worden in de gemeente gebied gebonden gereguleerd. De drie te onderscheiden gebieden zijn:

    • ·

      a. Het Gebied op en om de Oude Markt;

    • ·

      b. Het Gebied Stadserf;

    • ·

      c. Het Gebied rest van Enschede.

    De gebiedsafbakening van deze drie gebieden is uitgewerkt in kaarten die als bijlage horen bij de beleidsregel Terrassenbeleid Gemeente Enschede.

    • ·

      2. In het Gebied op en om de Oude Markt is het verboden een terras te plaatsen tenzij aan elk van de hiernavolgende voorschriften wordt voldaan:

    • ·

      a. een winterterras mag het gehele jaar geplaatst worden indien het zodanig wordt geplaatst dat het terras grenst aan de gevel van het horecabedrijf en het zich bevindt in de daartoe bestemde, ingerichte en als zodanig aan de bestrating herkenbare winterterraszone;

    • ·

      b. een zomerterras mag enkel van 1 maart tot 1 november zodanig worden geplaatst dat deze zich bevindt binnen de begrenzing van de daartoe bestemde, ingerichte en als zodanig aan de bestrating herkenbare zomerterraszone;

    • ·

      c. indien zich tussen het winter- en zomerterras een als looppad ingericht weggedeelte bevindt, dient deze te allen tijde vrijgehouden te worden;

    • ·

      d. de burgemeester kan ontheffing verlenen voor het plaatsen van een terras dat afwijkt van de onder lid a, b en c van dit artikel genoemde voorschriften.

    • ·

      3. In het Gebied Stadserf is het verboden een terras te plaatsen zonder een vergunning van de burgemeester;

    • ·

      4. In het Gebied rest van Enschede is het verboden een terras te plaatsen zonder een vergunning van de burgemeester;

    • ·

      5. De burgemeester kan de in lid 3 en in lid 4 van dit artikel vereiste vergunning weigeren indien:

    • ·

      a. het terras gevaar, schade of hinder oplevert voor de omgeving en de bruikbaarheid van de weg

    • ·

      b. het terras niet gelegen is in de nabijheid van het horecabedrijf.

    • ·

      c. op het pand waarin het horecabedrijf is gevestigd ten behoeve waarvan de vergunning wordt gevraagd, krachtens het ter plaatse geldende bestemmingsplan geen horecabestemming rust.

    • ·

      6. De burgemeester kan nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de verkeersveiligheid, de volksgezondheid, de bescherming van het milieu en het uiterlijk van het terras.

    Artikel 2:29 Sluitingstijd

    • ·

      1. Het is de houder van een horecabedrijf verboden deze voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 uur en 07.00 uur.

    • ·

      2. De Burgemeester kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen en voor een afzonderlijk horecabedrijf een ander sluitingsuur of andere sluitingsuren vaststellen.

    • ·

      3. De Burgemeester kan voor een bij een horecabedrijf behorend terras een ander sluitingsuur of andere sluitingsuren vaststellen dan bepaald met toepassing van het tweede lid.

    • ·

      4. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

    Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden: algehele sluiting

    • ·

      1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

    • ·

      2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

    Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

    Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

    Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

    • ·

      1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

    • ·

      2. De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

    Artikel 2.33 Ordeverstoring

    Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

    Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

    Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31.

    Artikel 2:34 a Toegang ambtenaren van politie

    [vervallen]

    AFDELING 9. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

    [vervallen]

    Artikel 2:35 Begripsomschrijvingen

    [vervallen]

    Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

    [vervallen]

    Artikel 2:37 Nachtregister

    [vervallen]

    Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

    [vervallen]

    AFDELING 10. TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

    Artikel 2:39 Begripsomschrijvingen

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      Speelgelegenheid: Een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij premies, geld of in geld inwisselbare goederen kunnen worden gewonnen en verloren;

    • b.

      Exploitant: Degene die krachtens een zakelijk of persoonlijk recht een speelgelegenheid exploiteert of, indien de exploitatie geschiedt door een rechtspersoon, de natuurlijke persoon die bestuurder is van die rechtspersoon;

    • c.

      Beheerder: De natuurlijke persoon die de dagelijkse en onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van een speelgelegenheid.

    Artikel 2:39.1 Bevoegd bestuursorgaan

    In deze afdeling wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

    Artikel 2:39.2 Exploitatie van een speelgelegenheid

    • ·

      1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een speelgelegenheid te exploiteren.

    • ·

      2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • ·

      a. Speelcasino’s, waarvoor op grond van artikel 27h van de Wet op de kansspelen een vergunning is vereist;

    • ·

      b. Speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c van de Wet op de kansspelen een vergunning is verleend;

    • ·

      c. Speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, waar gelegenheid wordt gegeven te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen of waar gelegenheid wordt gegeven tot het beoefenen van enig ander kansspel waarvoor de Wet op de kansspelen een regeling kent;

    • ·

      d. De door het bevoegde bestuursorgaan aangewezen soorten speelgelegenheden.

    Artikel 2:39.3 Aanvraag

    • ·

      1. Voor het indienen van een aanvraag om een vergunning maakt de exploitant gebruik van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

    • ·

      2. Bij een aanvraag wordt een bedrijfsplan overgelegd, waarin in ieder geval staat:

    • ·

      a. een inhoudelijke beschrijving van de spelen die in de speelgelegenheid zullen worden beoefend, en voor elk spel de wijze waarop premies, geld of in geld inwisselbare goederen kunnen worden gewonnen en verloren;

    • ·

      b. op welke wijze de bedrijfsactiviteiten zullen worden gefinancierd.

    • ·

      3. Een wijziging in de gegevens van het bedrijfsplan als bedoeld in het tweede lid, deelt de exploitant vooraf schriftelijk mee aan het bevoegde bestuursorgaan; de mededeling wordt als aanvulling op het bedrijfsplan aangemerkt.

    Artikel 2:39.4 Overdraagbaarheid vergunning

    De vergunning is niet overdraagbaar, en gebonden aan de speelgelegenheid waarvoor zij is verleend.

    Artikel 2:39.5 Eisen aan de exploitant en de beheerder

    De exploitant en de beheerder van een speelgelegenheid:

    • ·

      a. Staan niet onder curatele of bewind en zijn niet uit de ouderlijke macht of voogdij ontzet;

    • ·

      b. Zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

    • ·

      c. Zijn niet binnen de laatste vijf jaar exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor een periode van ten minste vijf weken door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 2:39.2, eerste lid is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hen ter zake geen verwijt treft;

    • ·

      d. Zijn niet binnen de laatste vijf jaar ten minste twee maal onherroepelijk veroordeeld wegens overtreding van het bepaalde in de Drank- en Horecawet, de Wet op de kansspelen, de Opiumwet en de Wet wapens en munitie;

    • ·

      e. Hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

    Artikel 2:39.6 Gronden voor weigering vergunning

    • ·

      1. Het bevoegde bestuursorgaan weigert een vergunning als bedoeld in artikel 2:39.2 eerste lid, indien:

    • ·

      a. De vestiging of de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend of in procedure zijnde bestemmingsplan of leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;

    • ·

      b. De speelgelegenheid niet in een gebouw is gevestigd;

    • ·

      c. De exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 2:39.5 gestelde eisen.

    • ·

      2. Het bevoegde bestuursorgaan kan een vergunning als bedoeld in artikel 2:39.2, eerste lid weigeren, indien:

    • ·

      a. Een eerdere vergunning voor de exploitatie van de speelgelegenheid is ingetrokken of de speelgelegenheid met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet is gesloten; en voorts indien naar zijn oordeel:

    • ·

      b. Het woon- en leefklimaat in de omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare orde of veiligheid nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de speelgelegenheid;

    • ·

      c. Het bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2.39.3 onvoldoende garanties geeft dat het in deze verordening en in de Wet op de kansspelen bepaalde niet zal worden overtreden;

    • ·

      d. Het op grond van andere feiten en omstandigheden onvoldoende vaststaat dat het bepaalde in de Wet op de kansspelen niet zal worden overtreden;

    • ·

      e. Redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

    Artikel 2:39.7 Verplichtingen van de exploitant en beheerder

    • ·

      1. De exploitant van een speelgelegenheid is verplicht voldoende toezicht uit te oefenen op de gang van zaken gedurende de openingstijden van de speelgelegenheid, dan wel ervoor zorg te dragen dat voldoende toezicht wordt uitgeoefend.

    • ·

      2. De exploitant is verplicht als beheerder van de speelgelegenheid op te laten treden degene die als zodanig in de vergunning staat vermeld.

    • ·

      3. De exploitant en de beheerder dienen ervoor zorg te dragen dat de vergunning in de speelgelegenheid aanwezig is en deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met het toezicht op deze regelgeving of op eerste vordering van een opsporingsambtenaar, ter inzage af te geven.

    Artikel 2:39.8 Exploitatietijden

    De artikelen 2:29 tot en met 2:33 zijn van overeenkomstige toepassing op speelgelegenheden die geen horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 2.27., eerste lid, met dien verstande dat in deze artikelen voor “de burgemeester” wordt gelezen: het bevoegde bestuursorgaan.

    Artikel 2:39.9 Gronden voor intrekking vergunning

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 van deze verordening, kan het bevoegde bestuursorgaan de vergunning voor een speelgelegenheid intrekken, indien:

    • ·

      a. De exploitant in strijd handelt met hetgeen hij in het bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2:39.2 heeft opgenomen;

    • ·

      b. Het aanvullend bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2.39.3, derde lid, onvoldoende garanties geeft dat de Wet op de kansspelen niet zal worden overtreden;

    • ·

      c. Het bepaalde in de Wet op de kansspelen wordt overtreden;

    • ·

      d. In de speelgelegenheid strafbare feiten plaatsvinden die een bedreiging vormen voor de veiligheid of orde in de speelgelegenheid;

    • ·

      e. De openbare orde, de veiligheid, of het woon- en leefklimaat door de aanwezigheid van de speelgelegenheid wordt verstoord of benadeeld;

    • ·

      f. De exploitant of beheerder niet langer voldoet aan de in artikel 2:39.5 gestelde eisen;

    • ·

      g. De exploitant of beheerder de in artikel 2:39.7 neergelegde verplichtingen niet of onvoldoende nakomt;

    • ·

      h. De exploitant of beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt.

    Artikel 2:39.10 Sluiting speelgelegenheid

    • ·

      1. Indien het belang van de openbare orde of de veiligheid dat naar zijn oordeel vereist, kan het bevoegde bestuursorgaan de sluiting van een speelgelegenheid bevelen.

    • ·

      2. Indien de in het eerste lid genoemde belangen de sluiting naar zijn oordeel niet langer vereisen, heft het bevoegde bestuursorgaan de sluiting op.

    Artikel 2:39.11 Beëindiging exploitatie speelgelegenheid

    • ·

      1. De exploitant is verplicht, indien hij de exploitatie van de speelgelegenheid ten behoeve waarvan de vergunning is verleend beëindigt, hiervan binnen twee weken na de beëindiging schriftelijk mededeling te doen aan het bevoegde bestuursorgaan.

    • ·

      2. Bij ontvangst van deze mededeling vervalt de vergunning, tenzij daarbij is aangegeven dat de bedrijfsactiviteiten door een ander worden voortgezet en een aanvraag voor een nieuwe vergunning binnen vier weken na de mededeling is ingediend.

    • ·

      3. Behoudens het geval dat zwaarwegende feiten of omstandigheden zich daartegen verzetten, blijft de vergunning in dat geval van kracht totdat op de aanvraag een besluit is genomen.

    Artikel 2:39.12 Overgangsbepalingen

    [vervallen]

    AFDELING 10A. SPEELAUTOMATEN

    Artikel 2:40 Speelautomaten

    • ·

      1. Begripsomschrijvingen:

    • ·

      a. Wet: de Wet op kansspelen;

    • ·

      b. Speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet;

    • ·

      c. Behendigheidsautomaat als bedoeld in artikel 30 onder B van de Wet;

    • ·

      d. Kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;

    • ·

      e. Hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;

    • ·

      f. Laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet;

    • ·

      g. Vergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 30b, lid 1 van de Wet.

    • ·

      2. Met inachtneming van het bepaalde in het vierde lid zijn in hoogdrempelige inrichtingen maximaal vijf speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

    • ·

      3. In laagdrempelige inrichtingen zijn geen kansspelautomaten toegestaan. Met inachtneming van het bepaalde in het vierde lid zijn in hoogdrempelige inrichtingen behendigheidsautomaten toegestaan.

    • ·

      4. Het maximaal toe te laten aantal speelautomaten wordt berekend op basis van de vloeroppervlakte van de lokaliteiten van een inrichting, waarbij voor elke gehele 35 m2 van een op de vergunning vermelde horecalokaliteit één speelautomaat is toegestaan, met dien verstande dat in elke inrichting ten minste twee speelautomaten zijn toegestaan.

    • ·

      5. Aan een vergunning voor de aanwezigheid van een of twee kansspelautomaten worden, naast de bij of krachtens de wet verplichte voorschriften, in ieder geval de voorschriften verbonden dat:

    • ·

      a. De vergunning, of een fotokopie daarvan, voor het publiek duidelijk zichtbaar aanwezig dient te zijn bij elke kansspelautomaat waarvoor die vergunning is verleend;

    • ·

      b. Op de kansspelautomaat of –automaten uitsluitend mag worden gespeeld door personen aan wie tijdens hun aanwezigheid in de hoogdrempelige inrichting, tegen betaling van de normaal geldende prijzen, dranken zijn geschonken of maaltijden voor directe consumptie zijn verstrekt; voor de toepassing van deze bepaling wordt een terras niet beschouwd als een onderdeel van een hoogdrempelige inrichting.

    • ·

      6. Een vergunning wordt verleend voor een periode van ten hoogste vier jaar.

    AFDELING 11. MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

    Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

    • ·

      1. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

    • ·

      2. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens, een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten woning of lokaal, of een daarbij behorend erf te betreden.

    • ·

      3. Dit verbod geldt niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal, of het daarbij behorende erf wegens dringende redenen noodzakelijk is.

    Artikel 2:42 Plakken en kladden

    • ·

      1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

    • ·

      2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • ·

      a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • ·

      b. met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

    • ·

      3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

    • ·

      4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

    • ·

      5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

    • ·

      6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

    • ·

      7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

    Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

    • ·

      1. Het is verboden op de weg te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek plakmiddel, plakgereedschap, kalk, krijt, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap of enig ander materiaal of gereedschap.

    • ·

      2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

    Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

    • ·

      1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

    • ·

      2. Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

    Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen

    • ·

      1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op een bij de gemeente in onderhoud zijn(de) park, wandelplaats, plantsoen, groenstrook of andere groenvoorziening buiten de daarin gelegen wegen, paden, verhardingen, grasvelden of grasstroken.

    • ·

      2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden op een bij de gemeente in onderhoud zijn(de) grasveld of grasstrook dan wel op een daartoe in aanleg zijn(de) terrein, indien door borden is aangegeven dat dit wordt hersteld of pas is ingezaaid.

    • ·

      3. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden op een bij de gemeente in onderhoud zijn(de) grasveld of grasstrook een tent, scherm of kampeerartikel te plaatsen of te hebben.

    • ·

      4. Het is aan een persoon die schoenen met noppen draagt verboden op een grasveld of grasstrook, gelegen in een bij de gemeente in onderhoud zijn(de) park, wandelplaats, plantsoen, groenstrook of andere groenvoorziening, te voetballen, te hockeyen of een andere veldsport te beoefenen.

    • ·

      5. De in het derde lid en in het vierde lid gestelde verboden zijn niet van toepassing indien de daar omschreven handelingen geschieden op plaatsen waar dit blijkens van gemeentewege geplaatste borden uitdrukkelijk is toegestaan.

    Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

    [vervallen]

    Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

    • ·

      1. Het is verboden:

      • o

        a. op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

      • o

        b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

    • ·

      2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

    Artikel 2:48 Openlijk drankgebruik

    • ·

      1. Het is verboden op openbare plaatsen alcoholhoudende drank te nuttigen als dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

    • ·

      2. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een, door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

    • ·

      3. Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor:

    • ·

      a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • ·

      b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 Drank en Horecawet.

    Artikel 2:49 Openlijk gedrag bij of in gebouwen

    • ·

      1. Het is verboden:

      • o

        a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

      • o

        b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

    • ·

      2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

    Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

    Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

    Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

    Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

    • ·

      a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

    • ·

      b. daardoor die ingang wordt versperd.

    Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

    Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

    Artikel 2:53 Bespieden van personen

    [vervallen]

    Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

    [vervallen]

    Artikel 2:.55 Nodeloos alarmeren

    [vervallen]

    Artikel 2:56 Alarminstallaties

    [vervallen]

    Artikel 2:56a Brandkranen

    Het is degene die daartoe niet bevoegd is verboden, op een openbare brandkraan een aansluiting te maken of te hebben waardoor daaraan water wordt of kan worden onttrokken, dan wel handelingen te verrichten waardoor daaruit water ontsnapt of kan ontsnappen.

    Artikel 2:57 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

    • ·

      1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of lopen:

    • ·

      a. binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat die hond is aangelijnd;

    • ·

      b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide of trap veld of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • ·

      c. in een bij de gemeente in onderhoud zijnde vijver of andere waterpartij, tenzij deze door het college is aangewezen als hondenzwemplaats;

    • ·

      d. op de weg of openbare plaats zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiekenmerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

    • ·

      2. Het in het eerste lid, onder a, gestelde verbod geldt niet in gebieden die door het college zijn aangewezen als losloopgebieden.

    • ·

      3. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een blinden-geleide- of hulp hond laat begeleiden en de hond daarvoor aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot blindengeleide- of hulp hond.

    Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

    • ·

      1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet binnen de bebouwde kom op een openbare plaats.

    • ·

      2. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven,

    • ·

      a. indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd;

    • ·

      b. op plaatsen die door het college aangewezen zijn als honden uitlaatplekken (hups);

    • ·

      c. in gebieden die krachtens artikel 2:57 lid 2, door het college zijn aangewezen als losloopgebieden.

    • ·

      3. De eigenaar of houder van een hond is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar, belast met de zorg voor de naleving van het in dit artikel bepaalde, aan te tonen dat hij bij het uitlaten van die hond een deugdelijk hulpmiddel bij zich heeft, dat gezien de vorm en constructie als zodanig geschikt is voor het verwijderen van uitwerpselen.

    • ·

      4. De verplichtingen genoemd in het eerste en het derde lid gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een blindengeleide- of hulp hond laat begeleiden en de hond daarvoor aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot blindengeleide- of hulp hond.

    Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

    • ·

      1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

      • o

        a. anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

      • o

        b. Anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

    • ·

      2. In afwijking van artikel 2:57, aanhef en onder d geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

    • ·

      3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

      • o

        a. muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren;

      • o

        b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

    • ·

      4. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

    Artikel 2:59a Gevaarlijk ras of type hond

    [vervallen]

    Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

    • ·

      1. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluitaangeduide dieren:

    • ·

      a. aanwezig te hebben; of

    • ·

      b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of

    • ·

      c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

    • ·

      2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en de regels als bedoeld in het eerste lid, onder b, mogen uitsluitend zijn gebaseerd op het voorkomen of opheffen van hinder, overlast, schade aan de openbare gezondheid, gevaar voor mens of dier of gevaar voor verstoring van de openbare orde.

    • ·

      3. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het- college is aangegeven.

    • ·

      4. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

    • ·

      5. Indien het aanwezig hebben van een of meer dieren gebeurt in strijd met het bepaalde krachtens het eerste lid, kan het college degene die het dier of de dieren aanwezig heeft aanschrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming of opheffing van hinder, overlast, schade aan de openbare gezondheid, gevaar voor mens of dier of verstoring van de openbare orde.

    • ·

      6. Het bepaalde in dit artikel geldt niet:

    • ·

      a. voor het in de gemeente optreden van een circus waarvoor de Burgemeester overeenkomstig artikel 2:25 vergunning heeft verleend;

    • ·

      b. voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

    Artikel 2:61 Vissen in gemeentelijke vijvers

    • ·

      1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden te vissen in een bij de gemeente in onderhoud zijnde vijver of andere dergelijke waterpartij.

    • ·

      2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien het vissen geschiedt op plaatsen waar dit blijkens van gemeentewege geplaatste borden uitdrukkelijk is toegestaan.

    Artikel 2:62 Loslopend vee

    De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

    Artikel 2.63 In bewaring nemen van loslopend onbeheerd vee

    [vervallen]

    Artikel 2:64 opjagen van dieren

    [vervallen]

    Artikel 2:65 Verblijfsontzeggingen

    [vervallen]

    AFDELING 12. BESTRIJDING VAN HELING VAN ZAKEN

    Artikel 2:66 Begripsbepaling

    In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

    Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

    • ·

      1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • ·

      a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • ·

      b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • ·

      c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • ·

      d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • ·

      e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

    • ·

      2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

    Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

    De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

    a. De burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen: 

    1. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    2. van een verandering van de onder a, sub 1º, bedoelde adressen;

    3. als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    4. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

    b. de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;·

    c. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

    d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

    Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

    [vervallen]

    AFDELING 13 VUURWERK

    Artikel 2:71 Begripsomschrijving

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    Consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

    Artikel 2.72 Afleveren van vuurwerk

    [vervallen]

    Artikel 2.73 Bezigen van vuurwerk

    • ·

      1. Het is verboden consumentvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

    • ·

      2. Het is verboden consumentvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

    • ·

      3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

    • ·

      4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

    AFDELING 14 DRUGSOVERLAST

    Artikel 2.74 Drugshandel op straat

    Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

    AFDELING 15 VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN EN CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN

    Artikel 2.75

    [gereserveerd]

    Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

    Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

    • ·

      1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

    • ·

      2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor een ieder toegankelijke plaatsen.

    AFDELING 16 CARBIDSCHIETEN

    Artikel 2:78 Begripsomschrijvingen

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • ·

      a. bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft openbare samenkomsten en vermakelijkheden als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

    • ·

      b. bus: een al dan niet originele melkbus, of een andere bus van staal of ijzer, een container, een opslagvat, een buis of een ander daarmee gelijk te stellen voorwerp;

    • ·

      c. carbidschieten: het in een bus op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen carbid (calcium-acetylide) en water of van een gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen.

    Artikel 2:79 Verbod carbidschieten

    Carbidschieten in de openlucht is verboden.

    Artikel 2:80 Vrijstelling verbod

    • ·

      1. Het verbod gesteld in artikel 2:79 geldt niet indien carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur, mits:

    • ·

      a. daarbij gebruik wordt gemaakt van een bus met een inhoud van ten hoogste 1 liter;

    • ·

      b. daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving.

    • ·

      2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, geldt het verbod gesteld in artikel 2.79 eveneens niet indien carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur buiten de bebouwde kom, mits:

    • ·

      a. daarbij gebruik wordt gemaakt van een bus met een inhoud van ten hoogste 50 liter;

    • ·

      b. daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving;

    • ·

      c. degene die het carbidschieten verricht, een schriftelijke toestemming daartoe kan overleggen van de eigenaar van het terrein van waaraf wordt geschoten;

    • ·

      d. de plaats op het terrein van waaraf wordt geschoten is gelegen:

    • ·

      1. op een afstand van ten minste 75 meter van woonbebouwing;

    • ·

      2. op een afstand van ten minste 300 meter van inrichtingen voor de intramurale zorg;

    • ·

      3. op een afstand van ten minste 300 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren;

    • ·

      4. op een afstand van ten minste 500 meter van een vogelbeschermingsgebied.

    • ·

      e. wordt geschoten in een richting welke tegengesteld is aan de richting waarin de dichtstbijzijnde woonbebouwing is gelegen;

    • ·

      f. het vrije schootsveld ten minste 75 meter is en hierin geen verharde openbare wegen of paden liggen;

    • ·

      g. er geen bus deksels of andere gevaar zettende voorwerpen worden weggeschoten;

    • ·

      h. het gebruik van (voet)ballen of andere afsluitingen zodanig is dat daardoor geen schade aan mens, dier of goed kan worden veroorzaakt;

    • ·

      i. het terrein van waaraf wordt geschoten is afgezet met linten of ander vergelijkbaar materiaal;

    • ·

      j. binnen een cirkel met een straal van 100 meter rond de plaats waar het carbidschieten plaatsvindt, in totaal niet meer dan tien bussen voor het carbidschieten worden gebruikt dan wel gebruiksklaar voor carbid-schieten aanwezig worden gehouden;

    • ·

      k. de bussen zodanig stevig in de bodem, in een frame of op andere wijze zijn verankerd, dat terugslag wordt voorkomen;

    • ·

      l. het carbidschieten plaatsvindt door een persoon van ten minste 16 jaar oud die niet verkeert onder invloed van alcohol of andere psychotrope stoffen;

    • ·

      m. teneinde de veiligheid van het publiek en de eigen veiligheid te waarborgen, toezicht op het carbidschieten wordt gehouden door ten minste één persoon van ten minste 18 jaar oud die niet verkeert onder invloed van alcohol of andere psychotrope stoffen;

    • ·

      n. het terrein van waaraf wordt geschoten goed is verlicht indien het carbidschieten plaatsvindt na zonsondergang.

    Artikel 2:81 Bij zich hebben van carbid

    • ·

      1. Het is verboden op of aan de weg carbid bij zich te hebben op andere dagen dan op 31 december tussen 10.00 en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur.

    • ·

      2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degenen aan wie carbid is afgeleverd, gedurende de tijd die nodig is om thuis te komen, noch op degene die aannemelijk maakt dat hij het carbid nodig heeft in de uitoefening van beroep of bedrijf.

    Artikel 2:82 Aanwijzing gebieden zonder vrijstelling

    Het gestelde in artikel 2:80 is niet van toepassing op door het bevoegde bestuursorgaan ter voorkoming van gevaar, schade of overlast of in het belang van de natuurbescherming aangewezen gedeelten van de gemeente of plaatsen.

    Artikel 2:83 Ontheffing

    Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het artikel 2.79 gestelde verbod.

    Artikel 2:84 Toepasselijkheid

    Deze afdeling is niet van toepassing voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

    AFDELING 17. TOEZICHT OP GROWSHOPS C.A.

    Artikel 2:85 Begripsomschrijvingen

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • ·

      a. inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer vaak wordt aangeduid als een smartshop, headshop of growshop;

    • ·

      b. leidinggevende:

    • ·

      1. de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

    • ·

      2. de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

    • ·

      3. de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

    • ·

      c. bezoeker:

    • ·

      1. een ieder, die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:

    • ·

      2. de leidinggevende(n) en de levenspartner en kinderen van een leidinggevende van de inrichting;

    • ·

      3. de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegen dringende redenen noodzakelijk is.

    Artikel 2:86 Vergunningplicht

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een inrichting te exploiteren.

    Artikel 2:87 Eisen leidinggevende

    Een leidinggevende:

    • ·

      a. staat niet onder curatele;

    • ·

      b. is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • ·

      c. is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

    • ·

      d. heeft de leeftijd van 21 jaar bereikt.

    Artikel 2:88 Nadere regels

    De burgemeester kan nadere regels vast stellen voor wat betreft het aantal inrichtingen waarvoor vergunning kan worden verleend alsmede voor die inrichting geldende nadere voorwaarden.

    Artikel 2:89 Vergunningaanvraag

    • ·

      1. Voor het verkrijgen van een vergunning moet een aanvraag bij de burgemeester worden ingediend aan de hand van een door de burgemeester vast te stellen formulier.

    • ·

      2. Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste:

    • ·

      a. opgaaf gedaan van de personalia van de leidinggevende(n) voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

    • ·

      b. opgaaf gedaan van de personalia en het adres van iedere overige leidinggevende;

    • ·

      c. overgelegd een recente pasfoto van de leidinggevende(n);

    • ·

      d. opgaaf gedaan van het adres en de aard van de bedrijfsuitoefening;

    • ·

      e. overgelegd een niet meer dan drie maanden tevoren ten behoeve van de leidinggevende afgegeven verklaring omtrent het gedrag;

    • ·

      f. overgelegd een nauwkeurige beschrijving van de inrichting, waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan en een plattegrond van de inrichting (schaal 1 : 100).

    • ·

      3. Per inrichting wordt niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling genomen.

    Artikel 2:90 Beslistermijn

    • ·

      1. De burgemeester beslist binnen dertien weken na de datum waarop de aanvraag met bijbehorende bescheiden is ontvangen.

    • ·

      2. De burgemeester kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. De aanvrager van de vergunning wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis gesteld van de verdaging.

    Artikel 2:91 Weigeringsgronden

    • ·

      1. De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging en/of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, met een leefmilieuverordening of met het bepaalde in of krachtens deze verordening.

    • ·

      2. De burgemeester kan de vergunning weigeren indien naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de inrichting de openbare orde wordt aangetast en/of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadelig wordt beïnvloed.

    • ·

      3. Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester in ieder geval rekening met:

    • ·

      a. het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen;

    • ·

      b. de aard van de inrichting;

    • ·

      c. de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting;

    • ·

      d. de concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied;

    • ·

      e. de wijze van bedrijfsuitoefening door de leidinggevende(n) van de inrichting in deze of in andere inrichtingen;

    • ·

      f. de wijze van bedrijfsuitoefening van de inrichting in het verleden.

    Artikel 2:92 Vergunning

    • ·

      1. In een vergunning worden vermeld:

    • ·

      a. de natuurlijke of rechtspersoon of -personen aan wie de vergunning is verleend;

    • ·

      b. de leidinggevenden;

    • ·

      c. tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;

    • ·

      d. de plaats waar de inrichting zich bevindt;

    • ·

      e. de situering en de oppervlakten van de lokaliteiten.

    • ·

      2. De vergunning of een afschrift daarvan is in de inrichting aanwezig.

    • ·

      3. De vergunning wordt verleend voor een periode van ten hoogste 3 jaar.

    Artikel 2:93 Aanwezigheid leidinggevende

    Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning met betrekking tot die inrichting.

    Artikel 2:94 Intrekkingsgronden

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken, indien:

    • ·

      a. aannemelijk is, dat een leidinggevende van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

    • ·

      b. een leidinggevende van de inrichting toestaat dan wel gedoogt, dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

    • ·

      c. een leidinggevende van de inrichting zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid;

    • ·

      d. zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

    • ·

      e. is gehandeld in strijd met artikel 2.93;

    • ·

      f. een niet daarin vermelde persoon leidinggevende is geworden met betrekking tot de inrichting, waarop de vergunning betrekking heeft;

    • ·

      g. indien de bedrijfsuitoefening van de inrichting voor een periode van langer dan 3 maanden is of wordt onderbroken;

    • ·

      h. indien niet langer wordt voldaan aan het bepaalde in of krachtens deze afdeling.

    Artikel 2:95 Vervallen vergunning

    De vergunning vervalt indien een vergunning, strekkende ter vervanging van een eerdere vergunning voor dezelfde inrichting, is verleend.

    Artikel 2:96 Sluiting van inrichtingen

    • ·

      1. De burgemeester kan een inrichting - al dan niet voor een bepaalde duur - gesloten verklaren:

    • ·

      a. indien die inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

    • ·

      b. indien die inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met het bepaalde in deze verordening of met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

    • ·

      2. De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van de inrichting is aangebracht.

    • ·

      3. Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

    • ·

      4. Het is verboden, na het van kracht worden van de sluiting als bedoeld in het eerste lid, bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.

    • ·

      5. Het is een ieder verboden in een bij besluit van de burgemeester gesloten inrichting als bezoeker te verblijven.

    Artikel 2:97 Toegang opsporingsambtenaren

    De leidinggevende van een inrichting is verplicht ervoor te zorgen dat opsporingsambtenaren, als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering alsmede de ambtenaren die door het college of de burgemeester met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf:

    • ·

      a. gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is; dan wel

    • ·

      b. gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn en indien die opsporingsambtenaren hun vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

    Artikel 2:98 Overgangsbepaling

    [vervallen]

    AFDELING 18. RECREATIEPARK HET RUTBEEK

    Artikel 2.99 Openingstijden

    • ·

      1. Het is verboden zich tussen zonsondergang en zonsopgang in Het Rutbeek te bevinden.

    • ·

      2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor wegen die bestemd of mede bestemd zijn voor rijverkeer, woningen met bijbehorende erven en voor het publiek toegankelijke bedrijven, en door de Regio Twente aangewezen terreingedeelten.

    Artikel 2.100 Rij- en trekdieren

    • ·

      1. Het is in Het Rutbeek verboden zich buiten de wegen en paden te bevinden met een rij- of trekdier.

    • ·

      2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor door de Regio Twente als zodanig aangewezen ruiterpaden en terreinen.

    Artikel 2.101 Vaartuigen

    • ·

      1. Het is in Het Rutbeek verboden met een vaartuig ligplaats te kiezen en/of in te nemen, zich daarmee in het water te bevinden, te varen of te doen varen.

    • ·

      2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor door de Regio Twente als zodanig aangewezen water of gedeelten daarvan ten aanzien van de daarbij door de Regio Twente aangewezen categorieën van vaartuigen.

    Artikel 2.102 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

    • ·

      1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond in Het Rutbeek te laten verblijven of te laten lopen:

    • ·

      a. op een openbaar plaats zonder dat die hond is aangelijnd;

    • ·

      b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, trimbaan, stranden, zonneweiden, speelweiden, openbaar water, de daarin gelegen paden en in voor het publiek, al dan niet met enige beperking toegankelijke gebouwen en ruimten;

    • ·

      c. op een openbare plaats zonder te zijn voorzien van een halsband of een door middel van tatoeage aangebracht identificatiemerk, dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

    • ·

      2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is, of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

    • ·

      3. De Regio Twente is bevoegd gedeelten van Het Rutbeek aan te wijzen waar het in het eerste lid gestelde verbod niet geldt.

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE E.D .

PARAGRAAF 3.1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN EN NADERE REGELS

Artikel 3:1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • A.

    Prostitutie: het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen met of voor een ander tegen vergoeding;

  • B.

    Prostituee: degene die zich beschikbaar stelt voor het verrichten van seksuele handelingen met of voor een ander tegen vergoeding;

  • C.

    Seksuele handeling: in ieder geval een aanraking van de geslachtsorganen welke niet medisch is, en lust- of gemoedstoestand opwekkend is;

  • D.

    Seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een inrichting voorzien van een darkroom, een seksclub, een parenclub, een erotisch café, een prostitutiehotel, een privé-huis of een prostitutiebedrijf waaronder een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie;

  • E.

    Escortbedrijf: een bedrijf waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is, bemiddeld wordt in prostitutie, die op een andere plaats wordt uitgeoefend dan waar de bemiddeling plaatsvindt;

  • F.

    Sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk zaken van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • G.

    Exploitant: de natuurlijke persoon, of de natuurlijke persoon die bestuurder is van een rechtspersoon, voor wiens rekening en risico een seksinrichting of escortbedrijf wordt geëxploiteerd;

  • H.

    Beheerder: de door de exploitant aangestelde natuurlijke persoon die de algemene en onmiddellijke leiding geeft aan een seksinrichting, escortbedrijf of sekswinkel;

  • I.

    Bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • ·

    a. de exploitant;

  • ·

    b. de beheerder;

  • ·

    c. de prostituee;

  • ·

    d. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • ·

    e. de toezichthouder aangewezen krachtens artikel 6.2 van deze ver-ordening;

  • ·

    f. een andere persoon wiens aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • J.

    Geschiktheidsverklaring: besluit van het college waaruit blijkt dat het pand waarin de seksinrichting wordt gevestigd voldoet aan de op grond van artikel 3.1.3 vastgestelde nadere regels.

Artikel 3:1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:1.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

PARAGRAAF 3.2 SEKSINRICHTINGEN, ESCORTBEDRIJVEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS EN DERGELIJKE

Artikel 3:2.1 Vergunningplicht seksinrichting of escortbedrijf

  • · 1. Het is verboden een seksinrichting respectievelijk escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van de burgemeester respectievelijk het college.

  • · 2. Het college kan het aantal te verlenen vergunningen aan een maximum binden.

  • · 3. Bij de aanvraag om een vergunning wordt in ieder geval vermeld, dan wel bij de aanvraag wordt in ieder geval gevoegd:

  • · a. de persoonsgegevens van de exploitant;

  • · b. de persoonsgegevens van de beheerder;

  • · c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

  • · d. een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting of het escortbedrijf;

  • · e. een plattegrond van de inrichting met een schaal van tenminste 1:100 waarop duidelijk het aantal werkruimten is aangegeven;

  • · f. de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

  • · g. een lijst met telefoonnummers en/of websites waarmee c.q. waarop de exploitatie zal plaatsvinden;

  • · h. het aantal werkzame prostituees;

  • · i. een bedrijfsplan, waarin in ieder geval beschreven de maatregelen die waarborgen dat tegen de prostituees geen enkele dwang wordt uitgeoefend en die tevens de veiligheid van de prostituees waarborgen. Het bedrijfsplan beschrijft tevens de geneeskundige zorg en voorlichting op het gebied van beroeps gerelateerde ziektes ten behoeve van bij het bedrijf werkzame prostituees.

  • · j. in geval van een seksinrichting, de door het college afgegeven geschiktheidsverklaring;

  • · k. indien van toepassing, een kopie van de Drank- en Horecavergunning;

  • · l. indien van toepassing, een origineel bewijs van inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel alsmede ingeval van een rechtspersoon de statuten van de betreffende rechtspersoon;

  • · m. indien van toepassing, een bewijs van inschrijving bij de belastingdienst ten aanzien van loon-, inkomsten- en/of omzetbelastingen, met bijbehorende BTW -nummer(s).

Artikel 3:2.2 Eisen exploitant en beheerder

  • ·

    1. De exploitant en de beheerder:

  • ·

    a. staat niet onder curatele;

  • ·

    b. is niet ontzet uit de ouderlijke macht of voogdij;

  • ·

    c. is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag, en

  • ·

    d. heeft de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • ·

    2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

  • ·

    a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

  • ·

    b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

  • ·

    c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 453 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens, overtreding van:

I bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

II de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250, 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater of 453 van het Wetboek van Strafrecht;

III de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

IV de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

V de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

VI de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • ·

    3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld:

  • ·

    a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 340 euro bedraagt;

  • ·

    b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • ·

    4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

  • ·

    a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

  • ·

    b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • ·

    5. De exploitant en de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor tenminste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning genoemd in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:2.3 Sluitingstijden

  • · 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 en 11.00 uur.

  • · 2. De burgemeester kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • · 3. Het is verboden zich als bezoeker in een seksinrichting te bevinden op tijden waarop de seksinrichting voor het publiek gesloten dient te zijn.

  • · 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:2.4 Tijdelijke afwijking sluitingstijden, (tijdelijke) sluiting

  • · 1. Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan de burgemeester, te zijner beoordeling:

  • · a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

  • · b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • · 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt de burgemeester het in het eerste lid bedoelde besluit bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:2.5 Verplichtingen exploitant en beheerder

  • · 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de in de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • · 2. Het is verboden een escortbedrijf in bedrijf te hebben zonder dat de in de vergunning vermelde exploitant of beheerder op de plaats waar de bemiddeling plaatsvindt, aanwezig is.

  • · 3. De exploitant en de beheerder van een seksinrichting of escortbedrijf, dienen er voortdurend op toe te zien dat tijdens of in verband met de exploitatie waarvoor de vergunning is verleend er:

  • · a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie, en

  • · b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

  • · c. geen prostitutie wordt uitgeoefend door een minderjarige prostituee;

  • · d. geen personen jonger dan 18 jaar toegang tot de seksinrichting wordt verleend.

  • · 4. De exploitant en de beheerder treffen maatregelen ter voorkoming van feiten genoemd in het derde lid.

  • · 5. De exploitant en de beheerder dienen er zorg voor te dragen dat dagelijks een actuele bedrijfsadministratie bij wordt gehouden, dat deze administratie in het bedrijf aanwezig is en op eerste vordering van een ambtenaar belast met toezicht op het bepaalde in dit hoofdstuk of op eerste vordering van een opsporingsambtenaar ter inzage wordt afgegeven.

  • · 6. Het bevoegde orgaan kan nadere regels stellen ten aanzien van wat in de bedrijfsadministratie wordt opgenomen.

Artikel 3:2.6 Raam- en straatprostitutie

  • · 1. Het is verboden:

  • · a. door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, op of aan de weg, op of in voor het publieke toegankelijke plaatsen (winkels daaronder begrepen), in deuropeningen, dan wel zich binnenshuis bevindende zichtbaar voor het publiek, iemand tot prostitutie uit te nodigen of aan te lokken, dan wel op deze uitnodiging of uitlokking in te gaan;

  • · b. op of zichtbaar vanaf de weg ontuchtige handelingen te verrichten, indien dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

  • · 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3:2.7 Sekswinkels

  • · 1. Het is verboden, zonder vergunning van de burgemeester, een sekswinkel te exploiteren of te wijzigen, in door het college, in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

  • · 2. Indien door het college gebruik is gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, dan zijn artikel 3.2.1 lid 3 sub a tot en met e, sub h, artikel 3.2.2, artikel 3.2.5 lid 1 en lid 2, en de paragrafen 3.3, 3.4, en 3.5 van overeenkomstige toepassing.

  • · 3. Indien door het college gebruik is gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, dan is het verbod op een reeds bestaande sekswinkel niet van toepassing:

  • · a. gedurende 12 weken nadat het college gebruik heeft gemaakt van die bevoegdheid;

  • · b. na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door de burgemeester een besluit is genomen.

  • · c. Gedurende de periode genoemd in het derde lid, kan de burgemeester met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorziening.

  • · 4. Indien door het college gebruik is gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, dan is de weigeringsgrond genoemd in artikel 3.3.2, eerste lid, onder b, op een reeds bestaande sekswinkel niet van toepassing, voor zover de perso(o)n(en) die deze sekswinkel exploiteerde(n), de exploitatie daarvan sindsdien onafgebroken heeft of hebben voortgezet en de bruto vloeroppervlakte van deze sekswinkel sindsdien ongewijzigd is gebleven. Deze bepaling is niet van toepassing indien ná voormelde dag tevens een andere persoon of andere personen de exploitatie van een in dit lid bedoelde sekswinkel op zich heeft of hebben genomen.

  • · 5. Het is de exploitant van een sekswinkel verboden, toe te laten, dat in de winkel aanwezige of werkzame personen aan bezoekers aanbieden om met hen tegen vergoeding seksuele handelingen te verrichten.

Artikel 3:2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • · 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop zaken, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

  • · a. indien het bevoegde bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

  • · b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • · 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

PARAGRAAF 3.3 BESLISTERMIJN, TENAAMSTELLING EN GELDIGHEIDSDUUR, WEIGERINGS- EN INTREKKINGSGRONDEN, SLUITING

Artikel 3:3.1 Beslistermijn, tenaamstelling en geldigheidsduur

  • · 1. Het besluit op de aanvraag om een vergunning wordt genomen binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • · 2. Het besluit kan voor ten hoogste twaalf weken worden verdaagd, hiervan wordt mededeling gedaan aan de aanvrager.

  • · 3. De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant, is gebonden aan het bedrijf en aan het adres waarvoor zij is verleend en is niet overdraagbaar.

  • · 4. De vergunning wordt op naam gezet van de exploitant en de beheerder.

  • · 5. De vergunning wordt verleend voor een periode van ten hoogste 3 jaar. Uiterlijk 12 weken voor het verstrijken van de termijn dient de exploitant een nieuwe aanvraag te hebben ingediend.

Artikel 3:3.2 Weigeringsgronden

  • · 1. De vergunning wordt geweigerd indien:

  • · a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

  • · b. de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

  • · c. er aanwijzingen zijn dat er personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • · d. het verlenen van de vergunning zou leiden tot overschrijding van het met toepassing van artikel 3.2.1, tweede lid, vastgestelde maximum;

  • · e. de vergunning is aangevraagd voor de exploitatie van een raamprostitutiebedrijf;

  • · f. naar oordeel van het bevoegde orgaan, redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in of bij de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

  • · g. de exploitant met betrekking tot seksinrichting niet beschikt over een door het college afgegeven geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 3.2.1, derde lid onder j.

  • · 2. De vergunning kan worden geweigerd:

  • · a. in het belang van de openbare orde;

  • · b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • · c. in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van de woon- winkel-, werk- of leefklimaat;

  • · d. in het belang van de veiligheid van personen of zaken;

  • · e. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

  • · f. in het belang van de gezondheid;

  • · g. in het belang van de zedelijkheid;

  • · h. in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee

  • · 3. Onverminderd het elders in de APV of in deze verordening bepaalde, kan de vergunning worden geweigerd indien de aanvrager bij een eerdere verlening van een vergunning de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet of ten dele niet is nagekomen en het vermoeden gerechtvaardigd is dat indien de vergunning wordt verleend, de aanvrager ook de aan deze vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet zal naleven.

  • · 4. De vergunning voor een escortbedrijf wordt geweigerd indien dat bedrijf, naar het oordeel van het college, niet voldoende aan een pand is gebonden.

  • · 5. De vergunning voor een escortbedrijf wordt geweigerd indien het bedrijf gevestigd is of wordt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, behalve wanneer het een seksinrichting betreft waarvoor een vergunning is verleend.

Artikel 3:3.3 Intrekkingsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6, kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd, gedeeltelijk of geheel worden ingetrokken indien:

  • ·

    a. de in de vergunning vermelde exploitant of beheerder niet feitelijk de exploitatie en het beheer voert;

  • ·

    b. de exploitant of beheerder de nadere regels bedoeld in artikel 3.1.3 overtreedt, dan wel niet of niet langer voldoet aan het gestelde in paragraaf 3.2;

  • ·

    c. de exploitant of beheerder de voorschriften, behorende bij de vergunning, overtreedt;

  • ·

    d. er door de exploitant of beheerder onvoldoende maatregelen zijn getroffen in het belang van de veiligheid, de hygiëne en de bescherming van de gezondheid van de voor hem, namens hem, onder zijn leiding, of door zijn bemiddeling, werkzame personen, alsmede ter bescherming van de volksgezondheid;

  • ·

    e. aannemelijk is dat de exploitant of beheerder betrokken is of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de seksinrichting of het escortbedrijf, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat;

  • ·

    f. zich anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat de exploitatie gevaar oplevert voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving;

  • ·

    g. aan een exploitant meerdere vergunningen zijn verleend en een van deze vergunningen op grond van een reden zoals hiervoor bedoeld onder a tot en met f, wordt ingetrokken. Datzelfde kan indien een in een andere gemeente verleende vergunning is ingetrokken.

Artikel 3:3.4 Sluiting

  • · 1. De burgemeester kan een seksinrichting, al dan niet voor een bepaalde duur, gesloten verklaren, indien:

  • · a. de seksinrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

  • · b. de seksinrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • · c. naar zijn oordeel, een van de in artikel 3.3.3 genoemde situaties waarin intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.

  • · 2. De sluiting wordt bekendgemaakt door het aanbrengen van een afschrift van het bevel op of nabij de toegang of toegangen van de seksinrichting. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht

  • · 3. Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • · 4. Het is de exploitant of beheerder van een seksinrichting, verboden daarin bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

  • · 5. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten seksinrichting te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

  • · 6. Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbenden(n) worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar het oordeel van het bevoegde orgaan, voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • · 7. Het college kan op de gronden zoals vermeld in lid 1 een escortbedrijf, al dan niet voor een bepaalde duur, gesloten verklaren tenzij het bedrijf gevestigd is in een woning. Het bepaalde in lid 2 tot en met 6 is van overeenkomstige toepassing.

PARAGRAAF 3:4 WIJZIGING DAN WEL BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER

Artikel 3:4.1 Wijziging of beëindiging exploitatie

  • · 1. Elke wijziging in de bedrijfsvoering of van de exploitatievorm dient schriftelijk en direct te worden medegedeeld aan het bevoegde orgaan.

  • · 2. De vergunning vervalt zodra de op de vergunning vermelde exploitant de exploitatie feitelijk beëindigt.

  • · 3. Uiterlijk binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, meldt de exploitant dat schriftelijk.

  • · 4. In afwijking van het bepaalde in lid 2 en 3 vervalt, behoudens zwaarwegende omstandigheden en feiten, de vergunning verleend voor een sekswinkel niet indien, bij de wijziging bedoeld in lid 1, aangegeven is dat de bedrijfsactiviteiten door een ander worden voortgezet en een aanvraag voor een nieuwe vergunning binnen 2 weken na de mededeling is ingediend, totdat op de aanvraag een besluit is genomen.

Artikel 3:4.2 Wijziging of beëindiging beheer

  • · 1. Indien een beheerder het beheer feitelijk beëindigt, meldt de exploitant dat uiterlijk binnen een week na de feitelijke beëindiging schriftelijk aan het bevoegde orgaan.

  • · 2. Het beheer kan pas worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder indien, op aanvraag van de exploitant, is besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • · 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer reeds voorlopig worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend en, met betrekking tot de nieuwe beheerder, door de politie een positief advies is uitgebracht.

PARAGRAAF 3.5 OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 3:5.1 Overgangsbepalingen

  • · 1. Het college stelt een lijst vast waarop vermeld staan: seksinrichtingen waarin vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, seksbioscopen, seksautomatenhallen en sekswinkels die, voor zover bij het college bekend, op 1 januari 2008 werden geëxploiteerd.

  • · 2. Op het exploiteren van: een bestaande seksinrichting waarin vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, van een bestaande seksautomatenhal of van een bestaande seksbioscoop is het gestelde in artikel 3.2.1, eerste lid, niet van toepassing:

  • · a. gedurende 12 weken na het in werking treden daarvan;

  • · b. na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door de burgemeester een besluit is genomen.

  • · 3. Gedurende de periode genoemd in het tweede lid, kan de burgemeester met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, bedoelde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

  • · 4. De weigeringsgrond genoemd in artikel 3.3.2, eerste lid, onder b geldt niet voor de seksbioscoop of de seksautomatenhal die voorkomt op de lijst als genoemd in het eerste lid, indien en voor zover de perso(o)n(en) die deze seksinrichting exploiteerde(n) op 1 januari 2008, de exploitatie daarvan sindsdien onafgebroken heeft of hebben voortgezet en de bruto vloeroppervlakte van deze seksinrichting sindsdien ongewijzigd is gebleven. Deze bepaling is niet van toepassing indien ná 1 januari 2008 tevens een andere persoon of andere personen de exploitatie van een in dit lid bedoelde seksinrichting op zich heeft c.q. hebben genomen.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • ·

    a. besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • ·

    b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • ·

    c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • ·

    d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • ·

    e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • ·

    f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • ·

    g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • ·

    h. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • ·

    1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • ·

    2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

·3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen noord, zuid, west centrum, oost en west exclusief het gebied buiten de bebouwde kom.

·4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

·5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

·6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter. Onder het equivalente geluidsniveau wordt verstaan, het in de meterstand LAeq (“Fast”) gemeten niveau gedurende minimaal één minuut.

·7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

·8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 24.00 uur te worden beëindigd. Dit tijdstip is met één uur verlengd indien de dag volgend op de festiviteit een zaterdag of zondag betreft danwel de volgende dag:

·a. valt binnen de basisschoolvakanties;

·b. Nieuwjaarsdag, Tweede Paasdag, Koninginnedag, Hemelvaartsdag of Tweede Pinksterdag is.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • · 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 2 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • · 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 2 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 lid 1 van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste 10 werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • · 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • · 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • · 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • · 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter. Onder het equivalente geluidsniveau wordt verstaan, het in de meterstand LAeq (“Fast”) gemeten niveau gedurende minimaal één minuut.

  • · 7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • · 8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 24.00 uur te worden beëindigd. Dit tijdstip is met één uur verlengd indien de dag volgend op de festiviteit een zaterdag of zondag betreft danwel de volgende dag:

  • · a. valt binnen de basisschoolvakanties;

  • · b. Nieuwjaarsdag, Tweede Paasdag, Koninginnedag, Hemelvaartsdag of Tweede Pinksterdag is.

Artikel 4:4

[gereserveerd]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

  • ·

    a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

  • ·

    b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

  • ·

    c. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

  • ·

    d. bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • ·

    e. Tabel

7.00 – 19.00 uur

19.00 – 23.00 uur

23.00 – 7.00 uur

LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

  • ·

    2. Voor de duur van 4 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • ·

    3. Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • · 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • · 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • · 3. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 4:6a Geluidshinder door dieren

Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

Artikel 4:6b Geluidshinder door bouw- en/of sloopactiviteiten

(op grond van de Circulaire Bouwlawaai 2010)

  • ·

    1. Het is verboden om aan een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning (onderdeel bouwen of slopen) noodzakelijk is of bij de totstandkoming van een dergelijk bouwwerk werkzaamheden te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt:

    • o

      a. in gevallen waarbij de dagwaarde 60 dB(A) of meer is (op de gevel van de geluidgevoelige bestemming);

    • o

      b. indien werkzaamheden plaatsvinden in de avond (19.00-23.00 uur)- en nachtperiode (23.00-07.00 uur);

    • o

      c. indien werkzaamheden plaatsvinden op zaterdagen en/of op zon- en feestdagen.

  • ·

    2. Indien aan een bouwwerk (waarvoor een omgevingsvergunning onderdeel bouwen of slopen noodzakelijk is) of bij de totstandkoming van een bouwwerk werkzaamheden worden verricht, waarbij gebruik wordt gemaakt van installaties die continu op de bouwplaats in bedrijf zijn en geluid veroorzaken (b.v. grondwaterpompen) gelden in de avond (19.00-23.00 uur)- en nachtperiode (23.00-07.00 uur) grenswaarden van respectievelijk 45 en 40 dB(A) op de gevel van een geluidgevoelige bestemming.

  • ·

    3. a. Een ontheffing zoals bedoeld in lid 1 en lid 2 kan worden verleend tot het maximale aantal blootstellingsdagen dat is opgenomen in onderstaande tabel:

Dagwaarde*

Tot 60 dB(A)

Boven de 60 dB(A)

Boven de 65 dB(A)

Boven de 70 dB(A)

Boven de 75 dB(A)

Boven de 80 dB(A)

Maximale blootstellingsduur in dagen

Geen beperking in dagen

Ten hoogste 50 dagen

Ten hoogste 30 dagen

Ten hoogste 15 dagen

Ten hoogste 5 dagen

0 dagen

  • ·

    4. *: waarde in dB(A) van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de periode van 07.00-19.00 uur, bepaald volgens de Handleiding Meten en rekenen Industrielawaai, waarbij enkel de impulstoeslag wordt toegepast (b.v. ingeval van heiwerkzaamheden). De waarde wordt bepaald op de gevel van woningen en andere geluidgevoelige gebouwen en op de grens van geluidgevoelige terreinen.

  • ·

    5. Een ontheffing kan per bouw- of sloopfase worden aangevraagd en verleend.

  • ·

    6. Het college kan in uitzonderlijke situaties afwijken van het bepaalde in lid 1, lid 2 en lid 3.

  • ·

    7. Een aanvraag om een ontheffing dient te worden voorzien van een onderbouwing die bestaat uit een analyse van de technisch toepasbare technieken, de te verwachten geluidsniveaus, de te verwachten blootstellingsduur en de motivatie van de gekozen technieken. Bij grotere, complexe bouw- of sloopprojecten kan het college verlangen om e.e.a. in een akoestisch onderzoek op te nemen en dit onderzoeksrapport mee te zenden bij de aanvraag.

  • ·

    8. Er dient sprake te zijn van een goede communicatie met omwonenden. De wijze waarop de communicatie plaats dient te vinden is afhankelijk van verschillende factoren en is daarom maatwerk. Het college kan voorwaarden stellen aan de wijze waarop de communicatie wordt verzorgd.

AFDELING 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4:7

[gereserveerd]

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

AFDELING 3. HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4:10 Begripsomschrijvingen

1.Deze afdeling verstaat onder:

A Boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een omtrek van de stam van minimaal 35 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In het geval van meerstammigheid geldt de omtrek van de dikste stam. In het kader van een herplant- of instandhoudingsplicht kunnen voorschriften gesteld en maatregelen genomen worden voor bomen met een omtrek van minder dan 35 centimeter op 1,3 meter boven het maaiveld.

B Houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal.

C Hakhout: één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

D Houtwal: een afscheiding in het landschap, of door stadsuitbreiding binnen de bebouwde kom, die wordt gevormd door een, al dan niet verhoogde, smalle strook grond met daarop volgroeide beplanting in de vorm van hakhout en struiken.

E Knotten/kandelaberen: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud.

F Bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, lid 5 van de Boswet.

G Boomwaarde: de boomwaarde wordt bepaald door toepassing van de Richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen (N.V.T.B.).

H Iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau).

I Iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.), Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

J Ruimtelijke betekenis van houtopstanden: de houtopstand draagt in belangrijke mate bij aan het groene karakter van een wijk, buurt of dorp, maakt deel uit van een karakteristieke beplantingsgroep of vormt een element van herkenning.

K Monumentale betekenis van houtopstanden: de houtopstand is van een zeldzame soort, type of ouderdom, maakt deel uit van een monumentale omgeving of herinnert aan een belangrijke gebeurtenis.

L Ecologische betekenis van houtopstanden: de houtopstand biedt leefruimte voor zeldzame planten- en/of diersoorten of vormt een belangrijke schakel in de ecologische structuur.

M Perceel: de aaneengesloten bebouwde en/of onbebouwde grond, behorende bij een bestaand of op te richten bouwwerk of complex van bouwwerken, met inbegrip van het bebouwde oppervlak.

N Beschermde houtopstand: een houtopstand dat is vastgelegd op de bomenlijst.

O Bomenlijst: Lijst met bomen waarop de beschermwaardige bomen staan aangegeven.

2.In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 Kapverbod

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden buiten de bebouwde kom in de zin van de Boswet, indien het betreft:

  • · a. populieren en wilgen als wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

  • · b. fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

  • · c. fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • · d. kweekgoed;

  • · e. houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20;

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

  • a. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in de artikelen 4.11.6 en 4.11.8 van deze afdeling;

  • b. het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten;

  • c. bomen buiten de bebouwde kom in de zin van de Boswet, met een omtrek van de stam, of bij meerstammigheid een omtrek van de dikste stam, van minder dan 50 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld, tenzij de bomen onderdeel uitmaken van een houtopstand met een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 1 are;

  • d. bomen binnen de bebouwde kom in de zin van de Boswet met een omtrek van de stam, of bij meerstammigheid de omtrek van de dikste stam, van minder dan 100 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld;

  • e. bomen op een perceel binnen de bebouwde kom met een maximale oppervlakte van 350 m2, met uitzondering van bomen die zijn opgenomen in het Landelijk Register van Monumentale Bomen, ingesteld door de Bomenstichting, gevestigd te Utrecht.

Artikel 4:11.1 Aanvraag vergunning

  • · 1. De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • · 2. Wanneer Gedeputeerde Staten van Overijssel aan het college een afschrift hebben toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen het college dit afschrift mede als een aanvraag voor een vergunning.

Artikel 4:11.2 Toetsingsgronden

  • · 1. Het bevoegd gezag toetst alvorens te beslissen de aanvraag voor een omgevingsvergunning met een kapactiviteit aan de hand van indicatieve criteria “waardering”, “overlast” en “andere dringende redenen”.

  • · 2. Het college stelt met betrekking tot de in lid 1 genoemde criteria en de te maken afweging beleidsregels vast.

  • · 3. Het college verwijst zoveel mogelijk naar vastgestelde bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplannen van de gemeente.

  • · 4. Het bevoegd gezag kan bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering hanteren.

  • · 5. De Burgemeester kan toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang.

Artikel 4:11.3 Inwerkingtreding vergunning

  • · 1. De vergunning treedt in werking:

  • · a. wanneer tegen de beslissing tot verlening van de vergunning geen bezwaarschrift is ingediend: twee werkdagen na het einde van de in artikel 6:7 van de Algemene Wet Bestuursrecht genoemde termijn;

  • · b. wanneer tegen de beslissing tot verlening van de vergunning binnen de in artikel 6:7 van de Algemene Wet Bestuursrecht genoemde termijn een bezwaarschrift is ingediend: niet voordat op dit bezwaarschrift is beslist;

  • · c. wanneer het bezwaarschrift als bedoeld onder b ongegrond wordt verklaard: twee werkdagen na het einde van de in artikel 6:7 van de Algemene Wet Bestuursrecht genoemde termijn voor het indienen van een beroepschrift;

  • · d. wanneer gedurende de onder c bedoelde termijn zowel een beroepschrift als een verzoekschrift om een voorlopige voorziening te treffen ingevolge artikel 8:81 is ingediend: niet voordat op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen is beslist.

  • · 2. Indien sprake is van een spoedeisend belang, kan het bevoegd gezag bepalen dat de vergunning op een eerder tijdstip in werking treedt.

Artikel 4:11.4 Vervaltermijn vergunning

De vergunning als bedoeld in artikel 4.11 vervalt, indien daarvan niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning volledig gebruik is gemaakt.

Artikel 4:11.5 Bijzondere vergunningvoorschriften.

  • · 1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift, dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • · 2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • · 3. Indien voldoende termen aanwezig zijn om overeenkomstig het bepaalde in lid 1 een herplant voorschrift te verbinden aan de vergunning, doch uitvoering hiervan in ruimtelijke zin niet mogelijk is of naar maatstaven van redelijkheid onvoldoende compensatie biedt voor het vellen van de houtopstand, kan het bevoegd gezag aan de vergunning het voorschrift verbinden, dat de vergunning aanvrager een door hen te bepalen vergoeding, gebaseerd op de boomwaarde, verschuldigd is, te storten op de rekening van het bevoegd gezag.

  • · 4. het bevoegd gezag stelt nadere regels vast omtrent de wijze waarop de hoogte van de in het 3e lid bedoelde vergoeding, gebaseerd op de boomwaarde, wordt bepaald.

  • · 5. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren aanwijzingen ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

Artikel 4:11.6 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • · 1. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in artikel 4.11 van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten binnen een door hen te stellen termijn en overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen.

  • · 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • · 3. Indien voldoende termen aanwezig zijn om overeenkomstig het bepaalde in lid 1 een verplichting tot herbeplanting op te leggen, doch uitvoering hiervan in ruimtelijke zin niet mogelijk is of naar maatstaven van redelijkheid onvoldoende compensatie biedt voor het tenietgaan van de houtopstand, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen een door hen te bepalen vergoeding, gebaseerd op de boomwaarde, te betalen, te storten op de rekening van het bevoegd gezag.

  • · 4. het college stelt nadere regels vast omtrent de wijze waarop de hoogte van de in het 3 e lid bedoelde vergoeding, gebaseerd op de boomwaarde, wordt bepaald.

  • · 5. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in artikel 4.11 van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop de houtopstand zich bevindt dan wel aan de degene die uit anderen hoofde tot het treffen van de voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om binnen een door hen te stellen termijn en overeenkomstig door hen te geven aanwijzingen voorzieningen te treffen waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • · 6. Het kapverbod zoals omschreven in artikel 4.11 geldt ook voor bomen met een omtrek van minder dan 100 cm binnen de bebouwde kom, respectievelijk 50 cm buiten de bebouwde kom, indien deze zijn geplant in het kader van een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting tot herbeplanting.

Artikel 4:11.7 Schadevergoeding

Het college beslist op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17, juncto artikel 13, vierde lid, van de Boswet.

Artikel 4:11.8 Bestrijding iepziekte

  • 1. Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden, die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkever, is de rechthebbende verplicht, na aanschrijving door het bevoegd gezag, binnen een door hen te stellen termijn en overeenkomstig hun aanwijzingen:

  • · a. indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

  • · b. de iepen te ontbasten en de bast te vernietigen;

  • · c. de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen, dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Dit verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op iepenhout met een omtrek kleiner dan 15 centimeter.

  • 3. het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod, indien er geen gevaar bestaat voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkever.

Artikel 4:11.9 Bescherming bomen

  • · 1. Het is verboden om houtopstanden, die openbaar eigendom zijn:

  • · a. te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

  • · b. daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens snoeiwerk door of in opdracht van het college.

  • · 2. Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een openbare houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens vergunning van het bevoegd gezag.

Artikel 4.11.10 Beschermwaardige bomen

  • ·

    1. Het college is bevoegd een boom aan te wijzen als een beschermwaardige boom.

  • ·

    2. Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen omtrent de gegevens en bescheiden die bij een verzoek om vergunning tot het kappen van een beschermwaardige boom moeten worden ingediend.

  • ·

    3. De aanvraag voor het kappen van een beschermde boom wordt slechts bij uitzondering verleend, indien:

    • o

      a. de boom gevaarlijk is voor de omgeving;

    • o

      b. de boom leidt tot zwaarwegende omgevingshinder;

    • o

      c. boombehoud na afweging van alle betrokken belangen niet kan opwegen tegen een zwaarwegend maatschappelijk of algemeen belang.

  • ·

    4. Aan de vergunning kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

Het college stelt met betrekking tot de in het vorige lid genoemde criteria en de te maken afweging beleidsregels vast.

Artikel 4:12

[gereserveerd]

AFDELING 4. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • · 1. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:

  • · a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • · b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

  • · c. caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

  • · d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • · 2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en de regels als bedoeld in het eerste lid, mogen uitsluitend zijn gebaseerd op het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, het voorkomen of opheffen van overlast of het voorkomen van schade aan de openbare gezondheid.

  • 3. In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • · 4. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof:

    • o

      a. op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben;

    • o

      b. op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

  • · 5. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale milieuverordening Overijssel van toepassing is.

    Artikel 4:14

    [gereserveerd]

    Artikel 4:15 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

    ·1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de (hoofd)gebruiker van die zaak verboden, zonder vergunning van het bevoegd gezag deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame dan wel voor het uitsluitend of in hoofdzaak aangeven van de bestemming van of de richting naar een bepaalde onroerende zaak, met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

    • ·

      2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

    • ·

      a. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendige gedeelte van een onroerende zaak;

    • ·

      b. opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door de overheid;

    • ·

      c. opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:

    • ·

      - openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • ·

      - het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden, mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan de onroerende zaak;

    • ·

      d. opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet zijn verlicht, een en ander voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • ·

      e. opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer;

    • ·

      f. opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college, en dit college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken. Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren wanneer deze gedurende meer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

    • ·

      3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover de Woningwet, de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening of artikel 2.10 van toepassing is, dan wel op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

    • ·

      4. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • ·

      a. indien de reclame hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving, niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • ·

      b. in het belang van de verkeersveiligheid;

    • ·

      c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

    • ·

      5. Opschriften, aankondigingen of afbeeldingen die de bestemming van of de richting naar een bepaalde onroerende zaak aangeven worden per geval slechts in beperkte mate en tot bescheiden afmetingen – in beginsel tot ten hoogste 0,5 m2 – toegestaan. Bij de beoordeling van meldingen of aanvragen om vergunningen, wordt naast de in het vierde lid genoemde aspecten bovendien rekening gehouden met de noodzaak c.q. wenselijkheid tot verwijzing.

    • ·

      6. Het is verboden opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in welke vorm dan ook te hebben die niet in goede staat van onderhoud verkeren.

    Artikel 4:16 Aanschrijving

    Indien een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in lid 2 van artikel 4.15. dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame of het aangeven van de bestemming van of de richting naar een bepaalde onroerende zaak, de veiligheid van het verkeer in gevaar brengt of ernstige hinder voor de omgeving veroorzaakt dan wel niet in goede staat van onderhoud verkeert, is het college bevoegd de rechthebbende, onderscheidenlijk de (hoofd)gebruiker van de onroerende zaak aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder dan wel tot het in goede staat van onderhoud brengen of tot het verwijderen van bedoeld opschrift, aankondiging of afbeelding. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

AFDELING 5. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4:17 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

A Kampeermiddel: een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief (nacht) verblijf.

B Kampeerterrein: terrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd.

Artikel 4:18 Kamperen

  • · 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief (nacht)verblijf één of meer kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd.

  • · 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • · 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het eerste lid voor het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen buiten de daarvoor in het bestemmingsplan aangewezen kampeerterreinen:

  • · a. door groepen uitgaande van een vereniging of andere organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een in de ontheffing aangegeven korte, aaneengesloten periode voor maximaal 10 dagen.

  • · b. voor kamperen dat een directe relatie heeft met een evenement, wanneer voor dat evenement een vergunning is verleend.

  • · 4. Een ontheffing als bedoeld in lid 3 van dit artikel kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

  • · a. landschaps- en natuurwaarden;

  • · b. de veiligheid van personen of goederen;

  • · c. de zedelijkheid, gezondheid of hygiëne;

  • · d. het voorkomen of beperken van overlast.

  • · 5. Aan een ontheffing als bedoeld in lid 3 kunnen nadere regels worden gesteld.

  • · 6. Het verbod in het eerste lid geldt niet op door het college aangewezen plaatsen. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in lid 4.

AFDELING 6. HET ZICH ONTDOEN VAN DESTRUCTIEMATERIAAL

Artikel 4:19 Begripsomschrijvingen

[vervallen]

Artikel 4:20 Verzamelplaats destructiemateriaal

[vervallen]

Artikel 4:21 Verplichtingen aangifteplichtige

[vervallen]

Artikel 4:22 Bewaren destructiemateriaal

[vervallen]

Artikel 4:23 Toepassing artikel 6 Destructiebesluit

[vervallen]

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1. PARKEEREXCESSEN

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • ·

    a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • ·

    b. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • · 1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen verboden:

  • · a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen;

  • · b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • · 2. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

  • · a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan 1 uur vergen, gedurende de tijd die nodig is voor en wordt gebruikt voor deze werkzaamheden;

  • · b. voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • · 3. Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

  • · a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • · b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • · 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • · 1. Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • · 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • · 1. Het is verboden een voertuig dat rij-technisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • · 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Caravans e.d.

  • · 1. Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd, langer dan op 3 achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

  • · 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • · 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • · 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • · 2. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • · 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • · 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • · 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • · 4. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht-belemmerende voertuigen

  • · 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, zodanig op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw, dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • · 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en wordt gebruikt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stank-verspreidende stoffen

  • · 1. Het is verboden een voertuig met stank-verspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • · 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • · 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • · 2. Dit verbod is niet van toepassing:

  • · a. op de weg;

  • · b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

  • · c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • · 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:11.1 Parkeren van voertuigen met ontsierende zichtbare lading

  • · 1. Het is verboden voertuigen met aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken of tweedehands voorwerpen of andere ontsierende lading op of aan wegen te parkeren.

  • · 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met zaterdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • · 1. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheidfietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

  • · 3. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rij-technisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

AFDELING 2 COLLECTEREN

Artikel 5:13 INZAMELING VAN GELD OF GOEDEREN

  • · 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • · 2. Onder een inzameling van geld of goederen mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • · 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring wordt gehouden.

  • · 4. Het college kan onder door hen te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die worden gehouden door daarbij aangewezen instellingen.

AFDELING 3

Artikel 5:14

  • o

    1. Het is verboden zonder vergunning van het college te venten.

  • o

    2. Onder venten wordt verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel het huis-aan-huis te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen, niet zijnde het te koop aanbieden, verkopen van goederen of diensten zoals bedoeld in de Standplaatsverordening en de Marktverordening.

  • o

    3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet, dit voor zover dit niet tot overlast of hinder leidt

  • o

    4. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

  • o

    a. in het belang van de openbare orde;

  • o

    b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of hinder;

  • o

    c. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

  • o

    d. indien degene die de vergunning aanvraagt geen bewijs van inschrijving in het Handelsregister kan overleggen of een vergelijkbaar buitenlands equivalent daarvan.

Artikel 5:15

[gereserveerd]

Artikel 5:16

[gereserveerd]

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • · 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats voor bepaalde of onbepaalde tijd op een openbare en in de open lucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van verplaatsbare fysieke middelen zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • · 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • ·

      a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • ·

      b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24;

    • ·

      bouwwerken of andere niet verplaatsbare fysieke middelen.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • · 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • · 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheers-verordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • · 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

  • · a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • · b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • · 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de vergunning worden ingetrokken:

  • · a. bij overlijden van de rechthebbende;

  • · b. als de rechthebbende niet meer kan voldoen aan de eis van handelingsbekwaamheid en inschrijving in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

  • · c. als de rechthebbende zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • · d. indien de rechthebbende niet of niet tijdig zijn standplaatsengeld of leges voldoet zoals bepaald in de Precariobelastingverordening of de Legesverordening.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college een standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

[gereserveerd]

Artikel 5:22

[gereserveerd]

AFDELING 6. OPENBAAR WATER

Artikel 5:23 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder:

Openbaar water: het water van het Twentekanaal en het daarmee in open verbinding staande water van de havens.

Artikel 5.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • ·

    1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • ·

    2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • ·

    3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • ·

    4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:25

[ gereserveerd]

Artikel 5:26 zoeken in openbaar vaarwater

  • ·

    1. Het is degene die daartoe niet bevoegd is verboden in openbaar vaarwater te zoeken of te vissen naar levenloze voorwerpen.

  • ·

    2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover het Algemeen reglement van politie voor rivieren en rijkskanalen van toepassing is.

Artikel 5:27 Zwemmen in openbaar vaarwater

Het is in verband met de veiligheid op het openbaar vaarwater verboden daarin te baden of te zwemmen.

Artikel 5:28 Beschadiging van werken

  • ·

    1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbaar water, havens, wallen, kaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens.

  • ·

    2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het openbaar vaarwater aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30

[gereserveerd]

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • ·

    1. Het is verboden zonder redelijk doel op een vaartuig in openbaar vaarwater te klimmen of zich daar op of daar in te begeven of te bevinden.

  • ·

    2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig in openbaar vaarwater te brengen of een vaartuig, liggend in of aan openbaar vaarwater, los te maken.

AFDELING 7 CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • ·

    1.Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • ·

    2. Het verbod genoemd in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

  • ·

    a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast:

  • ·

    b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • ·

    c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • ·

    3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • ·

    4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren van toepassing is.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • ·

    1. Ter voorkoming van overlast en/of schade aan milieuwaarden is het verboden op door het college aangewezen en voor het publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen,te rijden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of een paard.

  • ·

    2. Het is verboden op krachtens het eerste lid aangewezen plaatsen:

  • ·

    a. zich met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in het vorige lid of met een fiets of een paard te bevinden; dan wel

  • ·

    b. zich met een motorvoertuig, met een bromfiets of met een fiets of een paard te bevinden op een in die aanwijzing aangeduid tijdstip.

  • ·

    3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

  • ·

    a. ten dienste van Politie, Brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de Minister van verkeer en waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

  • ·

    b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie het college aangewezen plaatsen;

  • ·

    c. die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

  • ·

    d. van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

  • ·

    e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • ·

    4. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet:

  • ·

    a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • ·

    b. binnen de bij of krachtens de provinciale verordening “Stiltegebieden” aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • ·

    5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

AFDELING 8 VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • ·

    1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • ·

    2. Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

  • ·

    a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

  • ·

    b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

  • ·

    c. vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder veroorzaakt voor de omgeving.

  • ·

    3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • ·

    4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • ·

    5. Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

AFDELING 9 VERSTROOIING VAN AS

[vervallen]

Artikel 5:35 Begripsomschrijvingen

[vervallen]

Artikel 5:36 Verbod van incidentele as-verstrooiing op bepaalde plaatsen

[vervallen]

Artikel 5:37

[gereserveerd]

AFDELING 10. BESCHERMEN VAN EIGENDOMMEN

Artikel 5:38 Voeren van het gemeentewapen of het gemeentelogo

  • ·

    1. Het is anderen dan de gemeente Enschede verboden het gemeentewapen of het gemeentelogo te voeren.

  • ·

    2. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 5:39 Zorg voor zaken in geval van brand

[vervallen]

Artikel 5:40 Afsluiten van voertuigen

[vervallen]

AFDELING 11. STRAATNAMEN, HUISNUMMERS E.D

Artikel 5:41 Begripsomschrijvingen

[vervallen]

Artikel 5:42 Gedoogplicht aanduidingen

[vervallen]

Artikel 5:43 Verwijdering e.d. van aanduidingen

[vervallen]

Artikel 5:44 Aanbrengen huisnummers op objecten

[vervallen]

Artikel 5:45 Vernummering van objecten

[vervallen]

Artikel 5:46 Leesbaarheid van huisnummers

[vervallen]

AFDELING 12. LIJKBEZORGING

Artikel 5:47 Tijdvak voor begraven e.d.

[vervallen]

Artikel 5:48 Onbetamelijk gedrag op een begraafplaats

[vervallen]

Artikel 5:49 Aanwijzingen

[vervallen]

Artikel 5:50 Vervoer e.d. van lijken

[vervallen]

Artikel 5:51 Bezorgen van lijken van on-vermogenden

[vervallen]

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak:

2:1 2:10, 2:11 en 2:12 2:15, 2:16 en 2:19 2:21a, 2:22,  2:23.1 en 2:23.2 2:25

2:26 en 2:26a tot en met 2:26d 2:28 en 2:28a 2:29 2:31, 2:32 en 2:33

2:39.2 2:39.7 en 2:39.8 2:41 tot en met 2:45 2:47 tot en met 2:52

2:56a tot en met 2:62 2:65 vervalt 2:73 2:74 2:79 en 2:81, lid 1 2:86 2:93

2:96  lid 4 en lid 5 2:99 tot en met 2:102

3.2.1 3.2.3 3.2.4, lid 1 3.2.5 t/m 3.2.8 3.3.4 3.4.1 en 3.4.2

4:6 en 4:6a 4:8 4:9 4:11 4:11.5 en 4:11.6 4:11.8 en 4:11.9

4:13, 4:15 en 4:16 4:18

5:2 tot en met 5:12 5:13 5:24 5:26 tot en met 5.29 5:31 5:32 en 5:33 5:34

5:38 5:42 en 5:43 5:44 tot en met 5:46.

Artikel 6:2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college dan wel de Burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die zijn belast met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding

  • ·

    1. De Algemene Plaatselijke Verordening van de Gemeente Enschede wordt ingetrokken.

  • ·

    2. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

Artikel 6:5 Overgangsbepalingen

  • ·

    1.Vergunningen en ontheffingen – hoe ook genaamd – verleend krachtens verordeningen of delen van verordeningen die zijn ingetrokken in verband met de vaststelling van déze verordening, blijven – indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft ook is vervat in deze verordening – van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • ·

    2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens ingetrokken verordeningen of delen van verordeningen bedoeld in het eerste lid, blijven – indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd ook zijn vervat in déze verordening – van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • ·

    3. Vergunningen en ontheffingen bedoeld in het eerste lid, en voorschriften en beperkingen bedoeld in het tweede lid, worden geacht vergunningen, ontheffingen, voorschriften en beperkingen in de zin van déze verordening te zijn.

  • ·

    4. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van déze verordening een aanvraag is ingediend om een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – op grond van een ingetrokken verordening of een ingetrokken deel van een verordening bedoeld in het eerste lid, en voor het tijdstip van inwerkingtreding van déze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van déze verordening toegepast.

  • ·

    5. Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift betreffende een vergunning of ontheffing bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid, dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4 is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de betreffende ingetrokken verordening of het betreffende ingetrokken deel van de verordening.

  • ·

    6. Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing is vereist krachtens déze verordening en niet voorkomend in een ingetrokken verordening of een ingetrokken deel van een verordening bedoeld in het eerste lid, zijn niet van toepassing:

  • ·

    a. gedurende 3 maanden na het in werking treden van déze verordening;

  • ·

    b. ook na de onder a bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • ·

    7. De intrekking van een verordening of van een deel van een verordening bedoeld in het eerste lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening vastgestelde nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in déze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel "Algemene plaatselijke verordening gemeente Enschede 2009".