Regeling vervallen per 23-03-2017

Verordening maatschappelijke ondersteuning Enschede 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 22-03-2017

Intitulé

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Enschede 2015

De raad van de gemeente Enschede;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 september 2014, nummer 1400249900;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede en derde lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 156 van de Gemeentewet;

gelet op de doelstellingen zoals verwoord in het Beleidsplan Invoering Wmo 2015 Enschede

2015-2016;

gehoord de opmerkingen van de Wmo-raad;

overwegende dat:

  • -

    burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • -

    burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn, onvoldoende in staat zijn tot participatie, of niet in staat zijn zich zelfstandig te handhaven in de samenleving in verband met een beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • -

    het noodzakelijk is om regels vast te stellen -ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet- voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning;

  • -

    dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de:

Verordening maatschappelijke ondersteuning Enschede 2015

Afdeling I Algemeen

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop gebaseerde regelgeving wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als cliënt behorend;

    • b.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten;

    • c.

      beperking: aan de cliënt verbonden factoren die er toe leiden dat hij niet (volledig) in staat is tot zelfredzaamheid en deelname aan het maatschappelijk leven;

    • d.

      besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Enschede 2015;

    • e.

      budgetplan: een door de cliënt opgesteld en door het college goedgekeurd plan in verband met de aanspraak op een persoonsgebonden budget, waarin is opgenomen welke diensten uit het persoonsgebonden budget worden betaald, wat de kwaliteit daarvan is en welke resultaten daarmee worden bereikt;

    • f.

      CIMOT: de Centrale Toegang tot Opvang en Beschermd Wonen Twente, waar een cliënt gemeld kan worden voor maatschappelijke ondersteuning voor opvang en beschermd wonen en die deze melding verder in behandeling kan nemen;

    • g.

      collectieve maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening die individueel wordt toegekend maar door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt;

    • h.

      deelname aan activiteiten: structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel;

    • i.

      gemeenschappelijke ruimten: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de cliënt waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken, waaronder begrepen ruimten voor gemeenschappelijk gebruik zoals een keuken of recreatieruimte;

    • j.

      gesprek: een gesprek naar aanleiding van een melding waarin de onderwerpen van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid van de wet aan bod komen;

    • k.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de basisadministratie personen staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien het een persoon met een briefadres is;

    • l.

      huisgenoot: de persoon die met de cliënt duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan door een commerciële huurders- of kostgangersrelatie;

    • m.

      instelling: Volgens de Wet toelating zorginstellingen, een ziekenhuis of kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in de Regeling Subsidies AWBZ/Wlz dan wel een door het college goedgekeurde accommodatie van een aanbieder;

    • n.

      maatschappelijk nuttige activiteiten: activiteiten die bijdragen aan de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt en daarnaast iets bijdragen aan de samenleving;

    • o.

      meerkosten: kosten, niet zijnde de kosten als bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet, die uitgaan boven de kosten die als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen;

    • p.

      melding: het kenbaar maken van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet;

    • q.

      normaal gebruik van de woning: het kunnen verrichten van elementaire woonfuncties, het verrichten van belangrijke huishoudelijke werkzaamheden, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning;

    • r.

      ondersteuningsplan: de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 achtste lid van de wet, waarin de adviezen, verwijzingen en afspraken staan die in samenspraak met de cliënt zijn gemaakt, eventueel zijn persoonlijk plan, en de beoogde resultaten;

    • s.

      persoonlijk plan: een door de cliënt opgesteld plan dat aangeeft, op basis van artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met e van de wet, welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • t.

      spoedeisend geval: een onvoorziene situatie die geen uitstel verdraagt;

    • u.

      uitvoeringsbesluit: het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, zijnde een algemene maatregel van bestuur;

    • v.

      vervoersvoorziening: een maatwerkvoorziening, al dan niet gemotoriseerd, waarmee de cliënt zich in zijn leefomgeving kan verplaatsen;

    • w.

      voorliggende voorziening: een andere wettelijke regeling waarop de cliënt een beroep kan doen met het oog op zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • x.

      voucher: een document dat als vervanging kan dienen voor geld of kan dienen als tegoed bij toekomstige uitgaven.

    • y.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • z.

      woning: een woonruimte bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld en die ook een eigen toegang heeft, hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen, mits bestemd voor permanente bewoning;

    • aa.

      woonvoorziening: een maatwerkvoorziening gericht op het normale gebruik van de woning.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3.

    Onder het begrip maatwerkvoorziening wordt in deze verordening mede het persoonsgebonden budget verstaan.

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening

  • 1.

    Deze verordening heeft betrekking op de maatschappelijke ondersteuning in de zin van de wet, ten behoeve van ingezetenen van de gemeente Enschede.

  • 2.

    Als ingezetene wordt aangemerkt degene die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Enschede.

  • 3.

    In afwijking van de voorgaande leden kan deze verordening ten aanzien van opvang en beschermd wonen, al dan niet in verband met risico’s voor veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, betrekking hebben op iedere ingezetene van Nederland die zich voor deze ondersteuning tot het college wendt.

Hoofdstuk 2 Melding en onderzoek

Artikel 2.1 De melding

  • 1.

    De melding kan door of namens een cliënt bij het college worden gedaan.

  • 2.

    De wijze waarop de melding wordt gedaan is schriftelijk of digitaal.

  • 3.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk of digitaal.

  • 4.

    Het college wijst de cliënt op de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan, dat uiterlijk binnen zeven werkdagen na de melding kan worden ingediend.

  • 5.

    In spoedeisende gevallen treft het college na de melding als bedoeld in het eerste lid zonder uitstel een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomsten van het gesprek.

  • 6.

    Het college kan afspraken maken met aanbieders op welke wijze zij, namens de cliënt, vanwege een gewijzigde behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, een melding kunnen doen.

  • 7.

    Indien het verzoek om maatschappelijke ondersteuning is gericht op opvang of beschermd wonen, · wordt de melding schriftelijk of digitaal door of namens cliënt gedaan bij de CIMOT die de melding · verder in behandeling neemt.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat inwoners van de gemeente Enschede een beroep kunnen doen op gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voorafgaande aan het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 2.3 Het gesprek

  • 1.

    Het college nodigt de cliënt die een melding heeft gedaan zo spoedig mogelijk uit voor het gesprek.

  • 2.

    Ingeval van mantelzorg wordt (worden) de mantelzorger(s) mede uitgenodigd voor het gesprek.

  • 3.

    Het college kan, voordat een afspraak wordt gemaakt voor het gesprek, de gegevens verzamelen die voor dat gesprek van belang zijn.

  • 4.

    In het gesprek staat het belang van de cliënt centraal.

  • 5.

    Indien de ondersteuningsbehoefte van de cliënt die zich heeft gemeld voldoende bekend is bij het college, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 2.4 Advisering

  • 1.

    Het college kan in het kader van het onderzoek om deskundigenadvies vragen indien:

    • a.

      het onduidelijk is of en zo ja, welke beperkingen de cliënt ondervindt en wat de prognose daarvan is;

    • b.

      het college dat om een andere reden gewenst vindt.

  • 2.

    Het college is bevoegd om, als dit van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, de cliënt -of in geval van gebruikelijke hulp zijn huisgenoten door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen.

Artikel 2.5 Ondersteuningsplan

  • 1.

    Het college stelt na het gesprek een ondersteuningsplan op en verstrekt dat aan de cliënt.

  • 2.

    Het college formuleert in het ondersteuningsplan ook de behoefte aan maatregelen om de mantelzorger te ondersteunen.

Artikel 2.6 Onderzoekstermijn en verlenging

Het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, wordt afgerond binnen zes weken na registratie van de melding, tenzij cliënt heeft ingestemd met verlenging van deze termijn.

Artikel 2.7 Vaststellen identiteit

Het college is bevoegd de identiteit van de vertegenwoordiger of mantelzorger van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Afdeling II Uitvoering van maatschappelijke ondersteuning

Hoofdstuk 3 Speerpunten van beleid

Artikel 3.1 Inzet voorzieningen

  • 1.

    Het college kan voor de maatschappelijke ondersteuning algemene voorzieningen of · maatwerkvoorzieningen beschikbaar stellen.

  • 2.

    Het college kiest er voor om door het treffen van algemene voorzieningen de noodzaak van het toekennen van maatwerkvoorzieningen zoveel mogelijk te beperken.

Artikel 3.2 Stimulering van maatschappelijk nuttige activiteiten

Het college stimuleert dat plekken tot stand komen waar de cliënt maatschappelijk nuttige activiteiten kan verrichten.

Artikel 3.3 Sturing op resultaten

De inzet van algemene voorzieningen en de verstrekking van maatwerkvoorzieningen, evenals de stimulering van maatschappelijk nuttige activiteiten, is gericht op het behalen van één of meer door het college vastgestelde resultaten.

Artikel 3.4 Vernieuwing in de ondersteuning

  • 1.

    Het college stimuleert vernieuwing in de maatschappelijke ondersteuning.

  • 2.

    De vernieuwing als bedoeld in het eerste lid kan betrekking hebben op:

    • a.

      de inhoud van de ondersteuning, in het bijzonder op het ontwikkelen van nieuwe soorten algemene voorzieningen of het beter toegankelijk maken hiervan;

    • b.

      de samenwerking tussen aanbieders van maatwerkvoorzieningen;

    • c.

      de samenwerking tussen aanbieders van maatwerkvoorzieningen en verzekeraars in het kader van de Zorgverzekeringswet;

    • d.

      de samenwerking tussen aanbieders van maatwerkvoorzieningen en maatschappelijke organisaties;

    • e.

      de rol van het college ten opzichte van zijn partners als genoemd onder b, c en d.

Afdeling III Maatwerkvoorzieningen

Hoofdstuk 4 Aaanvraag en vormen van verstrekking

Artikel 4.1 De aanvraag

  • 1.

    Het college kan het ondersteuningsplan, voorzien van de volledig ingevulde en ondertekende aanvraagstrook, aanmerken als aanvraag.

  • 2.

    Het college merkt een aanvraag en het daarbij behorend ondersteuningsplan, dat naar oordeel van het college verouderde informatie bevat, aan als een melding.

Artikel 4.2 Vormen van verstrekking

  • 1.

    Een maatwerkvoorziening kan in natura worden verstrekt of in de vorm van een· persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Een maatwerkvoorziening natura kan worden verstrekt in eigendom, in bruikleen, als persoonlijke · dienstverlening of in de vorm van een voucher, dit ter beoordeling aan het college.

Hoofdstuk 5 Beoordeling aanspraak

Artikel 5.1 Wettelijke criteria maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in verband met de door hem ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, voor zover hij deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:

    • a.

      op eigen kracht,

    • b.

      met gebruikelijke hulp,

    • c.

      met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, dan wel

    • d.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen, kan verminderen of wegnemen.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid levert, rekening houdend met het ondersteuningsplan en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en/of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen.

Artikel 5.2 Algemene criteria maatwerkvoorziening

  • 1.

    Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      deze noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en/of participatie, mede met als doel zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen;

    • b.

      deze als goedkoopst passende bijdrage aan te merken is;

    • c.

      deze in belangrijke mate op de cliënt gericht is;

    • d.

      de maatwerkvoorziening veilig is voor de cliënt en zijn omgeving en geen gezondheidsrisico’s meebrengt.

  • 2.

    Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

    • a.

      indien de beperkingen van de cliënt met een voor hem als algemeen gebruikelijk te beschouwen voorziening kunnen worden opgelost dan wel verminderd;

    • b.

      voor zover de cliënt aanspraak kan maken op een voorliggende voorziening;

    • c.

      voor zover er voor de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan de melding;

    • d.

      indien de noodzaak tot ondersteuning is ontstaan als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen;

    • e.

      de cliënt niet adequaat, binnen de eigen mogelijkheden, heeft ingespeeld op de aanwezige beperkingen of op de gevolgen van de diverse levensfasen waar eenieder mee te maken krijgt of kan krijgen.

  • 3.

    De aanvraag om een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval geweigerd indien de maatwerkvoorziening in natura is gerealiseerd vóór de melding dan wel de aanvraag.

  • 4.

    Indien werkzaamheden ter realisatie van de maatwerkvoorziening in natura zijn gestart vóór de melding dan wel aanvraag, kan een maatwerkvoorziening worden geweigerd, tenzij de noodzaak achteraf door het college kan worden vastgesteld.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, tenzij: a. de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen; b. de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of c. de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt· aan maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 5.3 Primaat en kortdurende maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Het college kan maatschappelijke ondersteuning verlenen als collectieve - en als individuele maatwerkvoorziening waarbij het primaat ligt bij de collectieve verstrekking.

  • 2.

    Het college kan de maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid kortdurend toekennen indien:

    • a.

      de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kortdurend is;

    • b.

      de cliënt of zijn huisgenoten, van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd, leerbaar zijn.

  • 3.

    Het kortdurend toekennen van een maatwerkvoorziening, als bedoeld in het vorige lid onder b, is gericht op het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan.

Hoofdstuk 6 Persoonsgebonden budget

Artikel 6.1 Criteria persoonsgebonden budget

  • 1.

    De cliënt heeft onverminderd artikel 2.3.6 vijfde lid van de wet recht op een persoonsgebonden budget indien:

    • a.

      de cliënt naar oordeel van het college op eigen kracht, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger, voldoende in staat is te achten tot: - een redelijke waardering van zijn belangen, en - het op een verantwoorde manier uitvoeren van de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken;

    • b.

      de cliënt weet te motiveren waarom hij de maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wenst, bijvoorbeeld door de motivering op te nemen in het budgetplan;

    • c.

      naar oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen voldoen aan de kwaliteitseisen van de wet en in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt toegekend.

  • 2.

    Aan het persoonsgebonden budget zijn de volgende verplichtingen verbonden:

    • a.

      de cliënt stelt een budgetplan op. Het college kan aanvullende voorwaarden stellen aan de inhoud van dit plan;

    • b.

      het persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt algemeen gebruikelijk wordt geacht;

    • c.

      uit het persoonsgebonden budget mogen geen personen uit het sociale netwerk worden betaald, tenzij dat leidt tot effectievere en meer doelmatige ondersteuning;

    • d.

      uit het persoonsgebonden budget mogen in ieder geval geen administratieve bemiddelingsbureaus, andere tussenpersonen of belangenbehartigers worden betaald;

    • e.

      het persoonsgebonden budget moet binnen zes maanden na toekenning zijn aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden;

    • f.

      de cliënt die is aangewezen op maatschappelijke ondersteuning besteedt het persoonsgebonden budget niet aan een huisgenoot die in beginsel de gebruikelijke hulp op zich zou moeten nemen, maar daartoe niet in staat is wegens overbelasting of dreigende overbelasting.

  • 3.

    De cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is toegekend sluit met de aanbieder een zorgovereenkomst, waarin onder andere afspraken zijn opgenomen over de wijze van declareren:

    • a.

      Een declaratie van een aanbieder bevat in ieder geval:

      • -

        een overzicht van de dagen waarop is gewerkt;

      • -

        het uurtarief;

      • -

        het Burgerservicenummer en de naam en het adres van de cliënt;

      • -

        het nummer waarmee die aanbieder staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

    • b.

      Hiernaast wordt de declaratie door de aanbieder ondertekend.

  • 4.

    Het college kan andere eisen stellen aan de in het vorige lid bedoelde zorgovereenkomst indien het persoonsgebonden budget wordt besteed aan een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt of aan een persoon die niet als beroepskracht wordt aangemerkt.

  • 5.

    In de zorgovereenkomst, als bedoeld in het derde lid, sluit de aanbieder zich aan bij de afspraken die zijn vastgelegd in het budgetplan over de kwaliteit en het resultaat van de maatschappelijke ondersteuning.

  • 6.

    De cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is toegekend zorgt er voor dat een aanbieder op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is, niet meer dan veertig uur in één week voor hem werkzaamheden verricht.

  • 7.

    Het college stelt nadere regels in het Besluit over de voorwaarden als het persoonsgebonden budget aan een hulpmiddel, vervoersvoorziening of woningaanpassing wordt besteed.

Artikel 6.2 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen, hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt in ieder geval niet meer dan de aanschafprijs of bekostiging van de goedkoopst passende bijdrage. Daarbij is rekening gehouden met onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door het college aan de aanbieder verschuldigd is.

  • 2.

    Het college kan de hoogte van het persoonsgebonden budget als bedoeld in het vorige lid vaststellen op basis van een offerte.

  • 3.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten is afgeleid van de tarieven waarvoor het college deze diensten heeft gecontracteerd. Het persoonsgebonden budget is niet hoger dan een percentage van dat tarief.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels in het Besluit over de hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten waaronder in ieder geval:

    • a.

      de tarieven van aanbieders waarbij rekening wordt gehouden met overheadkosten en andere kostencomponenten;

    • b.

      de tarieven van het persoonsgebonden budget dat wordt besteed voor diensten door een persoon die behoort tot het sociale netwerk van de cliënt en een persoon die niet als beroepskracht wordt aangemerkt;

    • c.

      de tarieven bedoeld onder b zijn lager zijn dan de tarieven genoemd onder a.

  • 5.

    Het persoonsgebonden budget moet in ieder geval toereikend zijn om maatschappelijke ondersteuning in te kunnen kopen die voldoet aan de kwaliteitseisen zoals bedoeld in de wet en die in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt toegekend.

Hoofdstuk 7 Ondersteuning bij het huishouden

Artikel 7.1 Resultaten ondersteuning bij het huishouden

De ondersteuning bij het huishouden is gericht op één of meer van de volgende resultaten:

  • a.

    het schoon en leefbaar houden van de woning;

  • b.

    het beschikken over schone en draagbare kleding;

  • c.

    het beschikken over de benodigde dagelijkse maaltijden;

  • d.

    het thuis kunnen zorgen voor de minderjarige kinderen.

Artikel 7.2 Criteria ondersteuning bij het huishouden

  • 1.

    Het schoon en leefbaar houden van de woning heeft uitsluitend betrekking op woonruimten die:

    • a.

      nodig zijn voor het normale gebruik van de woning, en

    • b.

      daadwerkelijk in gebruik zijn.

  • 2.

    Een cliënt komt niet in aanmerking voor ondersteuning bij het huishouden indien hij één of meer huisgenoten heeft die naar oordeel van het college gebruikelijk hulp kunnen verlenen.

  • 3.

    Bij het oordeel of gebruikelijke hulp kan worden gevergd houdt het college -onverminderd de wettelijke definitie- in ieder geval rekening met:

    • a.

      de omvang van de ondersteuningsbehoefte;

    • b.

      de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • c.

      de omstandigheid dat een huisgenoot regelmatig niet aanwezig is vanwege activiteiten elders met een verplichtend karakter.

Hoofdstuk 8 Ondersteuning bij zelfstandig leven, maatschappelijke deelname en kortdurend verblijf

Artikel 8.1 Maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Onder maatschappelijke ondersteuning in dit hoofdstuk wordt verstaan:

    • a.

      ondersteuning bij zelfstandig leven, zo nodig aangevuld met:

      • -

        ondersteuning van personen uit de sociale omgeving van de cliënt;

      • -

        ondersteuning kortdurend verblijf in een instelling.

    • b.

      ondersteuning bij maatschappelijke deelname, zo nodig aangevuld met:

      • -

        het noodzakelijke vervoer door de aanbieder van en naar de locatie waar de ondersteuning wordt geboden.

Artikel 8.2 Resultaten ondersteuning bij zelfstandig leven

  • 1.

    De ondersteuning bij een zelfstandig leven is gericht op één of meer van de volgende resultaten:

    • a.

      het gezond houden van zijn financiële situatie;

    • b.

      het voorzien in zijn eerste levensbehoeften;

    • c.

      het uitvoeren van taken rondom het huis;

    • d.

      het voorkomen van isolement;

    • e.

      het nemen van besluiten;

    • f.

      het verzorgen van zichzelf;

    • g.

      het op een passende manier voor zichzelf opkomen;

    • h.

      met minimale ondersteuning stabiel functioneren en participeren in de maatschappij;

    • i.

      het zich zelfstandig te verplaatsen met algemeen gebruikelijke vervoersmiddelen;

    • j.

      het in acht nemen van een gezonde levensstijl,

      dit met als doel het zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen.

  • 2.

    Ook personen uit de sociale omgeving van de cliënt kunnen in aanmerking komen voor de ondersteuning als genoemd in het eerste lid. In dat geval is de ondersteuning er op gericht hen in staat te stellen om met (de gevolgen van) de beperkingen van de cliënt om te kunnen gaan.

Artikel 8.3 Resultaten ondersteuning bij maatschappelijke deelname

De ondersteuning bij maatschappelijke deelname is gericht één of meer van de volgende resultaten:

  • a.

    een zinvolle dagbesteding;

  • b.

    het hebben van sociale contacten buitenshuis;

  • c.

    deelname aan georganiseerde activiteiten;

  • d.

    het hebben van betaald werk met ondersteuning;

  • e.

    het aanleren van werknemersvaardigheden;

  • f.

    het ontlasten van de mantelzorger,

    dit met als doel zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen.

Artikel 8.4 Resultaten kortdurend verblijf in een instelling

De ondersteuning kortdurend verblijf in een instelling is gericht op de volgende resultaten:

  • a.

    het ontlasten van de mantelzorger;

  • b.

    het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen laten wonen van de cliënt.

Artikel 8.5 Criterium ondersteuning bij maatschappelijke deelname

De ondersteuning als bedoeld in artikel 8.3 onder d en e, kan slechts worden toegekend aan de cliënt die niet beschikt over arbeidsvermogen in de zin van de Participatiewet.

Artikel 8.6 Aanvullende criteria ondersteuning bij zelfstandig leven en maatschappelijke deelname

  • 1.

    De cliënt komt niet in aanmerking voor ondersteuning als bedoeld in dit hoofdstuk indien hij één of meer huisgenoten heeft die naar oordeel van het college gebruikelijke hulp kunnen verlenen.

  • 2.

    Bij het oordeel of gebruikelijke hulp kan worden gevergd houdt het college -onverminderd de wettelijke definitie- in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

    • b.

      de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt;

    • c.

      de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • d.

      de leerbaarheid van de cliënt en/of huisgenoten van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd;

    • e.

      de omstandigheid dat een huisgenoot regelmatig niet aanwezig is vanwege activiteiten elders met een verplichtend karakter.

Artikel 8.7 Criterium kortdurend verblijf in een instelling

  • 1.

    De cliënt kan in aanmerking komen voor kortdurend verblijf in een instelling, niet zijnde een ziekenhuis, indien de cliënt zonder of met minder mantelzorg is aangewezen op ondersteuning die gepaard gaat met permanent toezicht.

  • 2.

    Het kortdurend verblijf als bedoeld in het eerste lid omvat maximaal drie etmalen per week.

Hoofdstuk 9 Ondersteuning gericht op het wonen

Artikel 9.1 Maatschappelijke ondersteuning

Onder maatschappelijke ondersteuning in dit hoofdstuk wordt verstaan:

  • a.

    een woonvoorziening;

  • b.

    een rolstoel of ander middel om zich in en om de woning te verplaatsen.

Artikel 9.2 Resultaat woonvoorziening

De woonvoorziening is er op gericht dat de cliënt normaal gebruik kan maken van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 9.3 Resultaat van verplaatsingsmiddel

Een rolstoel of ander verplaatsingsmiddel is er op gericht dat de cliënt zich kan verplaatsen in en om de woning.

Artikel 9.4 Criterium woonvoorziening

Een woonvoorziening heeft uitsluitend betrekking op woonruimten die:

  • a.

    nodig zijn voor het normale gebruik van de woning, en

  • b.

    daadwerkelijk in gebruik zijn.

Artikel 9.5 Aanvullende criteria woonvoorziening

  • 1.

    Een woningaanpassing kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      er sprake is van een zelfstandige woning;

    • b.

      de aan te passen woning in de gemeente Enschede staat;

    • c.

      de woning naar verwachting nog minstens tien jaar in stand blijft.

  • 2.

    De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

    • a.

      het toekennen van woonvoorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

    • b.

      het toekennen van woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen, die specifiek gericht zijn op ouderen en mensen met beperkingen;

    • c.

      het toekennen van woonvoorzieningen in levensloopbestendige woongebouwen, die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen of hadden kunnen worden meegenomen.

  • 3.

    Een woonvoorziening wordt slechts toegekend indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de maatwerkvoorziening wordt getroffen.

  • 4.

    De aanvraag voor een woonvoorziening kan in ieder geval worden geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing, die niet noodzakelijk was vanwege belemmeringen in het normale gebruik van de woning als gevolg van beperkingen, en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen -op dat moment beschikbare- meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      deze betrekking heeft op woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan:

      • -

        het verbreden van toegangsdeuren,

      • -

        het aanbrengen van elektrische deuropeners,

      • -

        aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel),

      • -

        het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders,

      • -

        het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

    • d.

      de cliënt verhuisd is naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

    • e.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning het gevolg zijn van de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • f.

      de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud of alleen bedoeld is ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan een woning mogen worden gesteld.

  • 5.

    Het college kan in het Besluit nadere regels stellen over afschrijftermijnen als bedoeld in het vorige lid onder f.

Artikel 9.6 Hoofdverblijf in een instelling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9.5 lid 3 kan aan de cliënt die elders in een AWBZ-instelling woont, een woonvoorziening worden verstrekt voor het bezoekbaar maken van één woonruimte in de gemeente Enschede onder de voorwaarde dat:

    • a.

      de woonruimte regelmatig wordt bezocht;

    • b.

      de kosten van de woonvoorziening niet meer bedragen dan € 5.000,-.

  • 2.

    Onder bezoekbaar maken van de woonruimte wordt uitsluitend verstaan dat belanghebbende de woonkamer en het toilet kan bereiken en dat hij tevens het toilet kan gebruiken.

Artikel 9.7 Criterium verplaatsingsmiddel

Een rolstoel of ander verplaatsingsmiddel kan worden verstrekt indien de cliënt deze nodig heeft voor dagelijks noodzakelijke verplaatsingen in en rondom de woning.

Hoofdstuk 10 Ondersteuning gericht op verplaatsen binnen de leefomgeving

Artikel 10.1 Maatschappelijke ondersteuning

Onder maatschappelijke ondersteuning in dit hoofdstuk wordt een vervoersvoorziening verstaan.

Artikel 10.2 Resultaat vervoersvoorziening

  • 1.

    De vervoersvoorziening is gericht op een of meer van de volgende resultaten:

    • a.

      het kunnen bereiken van winkels;

    • b.

      het kunnen onderhouden van sociale contacten;

    • c.

      het deelnemen aan activiteiten, al dan niet in de vorm van een algemene voorziening, binnen de leefomgeving van de cliënt.

  • 2.

    Om de resultaten als bedoeld in het vorige lid onder a, b en c te bereiken, wordt vervoer mogelijk gemaakt tot 1.500 kilometer per jaar.

  • 3.

    Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het tweede lid.

Artikel 10.3 Criterium vervoersvoorziening

  • 1.

    Beperkingen bij het verplaatsen in de leefomgeving worden aanwezig geacht als de cliënt het openbaar vervoer niet kan bereiken of niet kan gebruiken.

  • 2.

    Onder de leefomgeving als bedoeld de artikelen 10.1 en 10.2 wordt 15 tot 20 kilometer rondom de woning verstaan.

  • 3.

    Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in dit lid.

Artikel 10.4 Voorrang van collectief vervoer

  • 1.

    Indien het resultaat als bedoeld in artikel 10.2 bereikt kan worden door gebruik van de Regiotaxi, wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 2.

    De cliënt is voor het gebruik van de Regiotaxi een ritbijdrage verschuldigd.

  • 3.

    Het college stelt in het Besluit de hoogte vast van de ritbijdrage als bedoeld in het vorige lid.

Afdeling IV Overige bepalingen

Hoofdstuk 11 Bijdrage in kosten

Artikel 11.1 Maatwerkvoorziening

  • 1.

    De cliënt is een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening verschuldigd, zolang hij van de maatwerkvoorziening in natura gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden wordt toegekend. De bijdrage in kosten is verschuldigd overeenkomstig het bepaalde in het Uitvoeringsbesluit en is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 2.

    Indien een maatwerkvoorziening wordt toegekend ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, is de bijdrage verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen; en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3.

    Het college stelt in het Besluit nadere regels over de omvang van de verschuldigde bijdrage in de kosten van de maatwerkvoorziening met inachtneming van het Uitvoeringsbesluit.

Artikel 11.2 Algemene voorziening

  • 1.

    De cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning.

  • 2.

    De cliënt is de bijdrage in principe verschuldigd aan de aanbieder.

  • 3.

    Het college stelt in het Besluit nadere regels waaronder:

    • a.

      wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is;

    • b.

      of voor cliënten uit omschreven groepen een korting van toepassing is op deze bijdrage.

Artikel 11.3 Kostprijs berekening voor bijdrag in de kosten

  • 1.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening is gelijk aan de prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening afneemt of aanschaft van een -gecontracteerde- aanbieder, inclusief de bijkomende kosten.

  • 2.

    De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.

  • 3.

    De kostprijs van een algemene voorziening bedraagt nooit meer dan een kostendekkende bijdrage.

Artikel 11.4 Vaststelling en inning van bijdrage voor opvang

De bijdragen in de kosten van opvang worden vastgesteld en geïnd door de betreffende organisaties die de opvang bieden.

Hoofdstuk 12 Toezicht en handhaving

Artikel 12.1 Nieuwe feiten en omstandigheden

Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt uit eigen beweging of op verzoek, zonder uitstel, mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

Artikel 12.2 Beëindiging

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening beëindigen, indien:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

    • b.

      de cliënt wordt opgenomen in een instelling;

    • c.

      de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen verbonden aan het gebruik van de maatwerkvoorziening;

    • d.

      de cliënt is overleden;

    • e.

      indien de cliënt vanwege een verhuizing niet meer in de gemeente Enschede woont.

Artikel 12.3 Herziening of intrekking

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening herzien of intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

    • b.

      blijkt dat de cliënt aan wie een persoonsgebonden budget is toegekend niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 6.1 van deze verordening.

Artikel 12.4 Terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.4.1 van de wet kan het college, nadat het besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening is herzien of ingetrokken:

    • a.

      het ten onrechte of tot een te hoog bedrag genoten persoonsgebonden budget terugvorderen;

    • b.

      de geldswaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura vorderen of deze maatwerkvoorziening terugvorderen dan wel terughalen;

  • 2.

    De vordering kan worden geïnd door middel van verrekening, als bedoeld in artikel 3.11 van het Uitvoeringsbesluit.

  • 3.

    De extra kosten die het college maakt bij toepassing van het eerste lid onder b, kan het college verhalen op de cliënt.

Artikel 12.5 Wangedrag en onzorgvuldig gebruik

Bij herhaald en ernstig wangedrag bij het ontvangen van diensten of bij herhaald onzorgvuldig gebruik van een in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening, kan het college -al dan niet tijdelijke- maatregelen treffen jegens cliënt ter bescherming van de medewerker van een aanbieder of ter voorkoming van (verdere) schade aan de in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening.

Artikel 12.6 Fraudepreventie

Het college zet in op fraudepreventie, dat in ieder geval omvat:

  • a.

    het voorlichting geven aan inwoners van de gemeente Enschede en in het bijzonder aan cliënten;

  • b.

    het informeren van cliënten over de rechten en plichten die zijn verbonden aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik;

  • c.

    het aanwijzen van toezichthouders en hen -indien wenselijk- betrekken bij gesprekken met cliënten;

  • d.

    het vroegtijdige opsporen van misbruik of oneigenlijk gebruik.

Artikel 12.7 Controle persoonsgebonden budgetten

Het college beoordeelt, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van de persoonsgebonden budgetten. Tevens beoordeelt het college of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.

Hoofdstuk 13 Kwaliteit en klachten

Artikel 13.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • 2.

    Het college kan in het Besluit bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 13.2 Verhouding prijs-kwaliteit van voorziening geleverd door derden

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • c.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • -

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • -

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • -

        onderhoud van de voorziening, en

      • -

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 13.3 Externe klachtregeling

  • 1.

    De aanbieder van een maatwerkvoorziening is verplicht om een klachtenregeling, als bedoeld in artikel 3.2 van de wet, te treffen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 13.4 Externe medezeggenschapsregeling

De aanbieder van een maatwerkvoorziening in de vorm van dienstverlening is verplicht een regeling te treffen voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn.

Artikel 13.5 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening zonder uitstel aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan in het Besluit bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 13.6 Interne klachtenregeling

Het college behandelt klachten van cliënten - dan wel hun gemachtigden, vertegenwoordigers of mantelzorgers- die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de Klachtenregeling gemeente Enschede 2006.

Hoofdstuk 14 Mantelzorgwaardering en inspraak

Artikel 14.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers indien mantelzorg wordt verleend aan een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Enschede.

  • 2.

    Bij de waardering als bedoeld in het eerste lid heeft het college ook oog voor mantelzorgers van cliënten die alleen gebruik maken van algemene voorzieningen.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen in het Besluit over de waardering als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 14.2 Inspraak

  • 1.

    Het college betrekt de inwoners van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning overeenkomstig de Inspraakverordening Enschede 2006.

  • 2.

    Het college stelt de Wmo-raad vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen te doen voor het beleid en advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning. Het college voorziet hierbij de Wmo-raad van ondersteuning om zijn rol effectief te kunnen vervullen.

Hoofdstuk 15 Slotbepalingen

Artikel 15.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening en het Besluit, indien toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 15.2 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de geldende bedragen, die zijn vermeld in het Besluit, verhogen of verlagen overeenkomstig de prijsindex die de rijksoverheid betreffende de onderdelen van de wet toepast in de gemeentefondsuitkering.

Artikel 15.3 Intrekking huidige verordening en overgangsrecht

  • 1.

    Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening individuele voorzieningen Wmo 2011 ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2007 of de Verordening individuele voorzieningen Wmo 2011, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze lopende voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening individuele voorzieningen Wmo 2011, en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Enschede 2015, worden afgehandeld krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuning Enschede 2015.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening individuele voorzieningen Wmo 2011, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

  • 5.

    Het college heeft de bevoegdheid om een persoonsgebonden budget dat is verstrekt onder de Verordening individuele voorzieningen Wmo 2011 terug te vorderen op de gronden genoemd in die verordening.

Artikel 15.4 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015 en wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning