Enquêteverordening gemeente Enschede 2003

Geldend van 21-05-2003 t/m heden

Intitulé

Enquêteverordening gemeente Enschede 2003

De Raad van de gemeente Enschede,

gelezen het voorstel van het Raadspresidium 12 februari 2003, Raadsgriffie, nr. 03S000460

gelet op artikel 155a, achtste lid, van de Gemeentewet;

b e s l u i t

vast te stellen de

Gemeenteblad van Enschede

Enquêteverordening gemeente Enschede 2003:

Artikel 1

  • 1. De raad kan op voorstel van een of meer van zijn leden een onderzoek naar het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur instellen.

  • 2. Het besluit tot het instellen van een onderzoek omvat een omschrijving van het onderwerp van onderzoek, alsmede een toelichting.

  • 3. De uitvoering van dit besluit wordt opgedragen aan hetzij een reeds door de raad ingestelde commissie, hetzij aan een daartoe in te stellen commissie.

  • 4. De in het vorige lid bedoelde commissie bestaat uit minimaal vijf (5) raadsleden.

  • 5. De raad wijst uit haar midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter aan.

  • 6. Het raadspresidium wijst op voorstel van de raadsgriffier de secretaris van de commissie aan.

  • 7. De omschrijving als genoemd in lid 2 kan, hangende het onderzoek, al dan niet op verzoek van de commissie die het onderzoek verricht, door de raad worden gewijzigd.

  • 8. De commissie kan de bij deze verordening of Gemeentewet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen, indien meer dan de helft van het aantal commissieleden aanwezig is.

Artikel 2

  • 1. Op het besluit tot instelling van een onderzoek en tot instelling van de onderzoekscommissie, alsmede het besluit tot wijziging van de omschrijving van het onderwerp van een onderzoek zijn de artikelen 139, tweede lid, 140 en 141 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De besluiten tot instelling van een onderzoek en tot instelling van de onderzoekscommissie worden gelijktijdig bekend gemaakt en treden inwerking een dag na bekendmaking.

Artikel 3

  • 1. Met ingang van de inwerkingtreding van de besluiten tot instelling van een onderzoek en tot instelling van de onderzoekscommissie zijn leden en gewezen leden van de raad, de burgemeester en gewezen burgemeesters, wethouders en gewezen wethouders, leden en gewezen leden van een door de raad, het college of de burgemeester ingestelde commissie, ambtenaren en gewezen ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt, verplicht te voldoen aan een vordering van de onderzoekscommissie tot het verschaffen van inzage in, het geven van afschrift van of het anderszins laten kennisnemen van alle bescheiden waarover zij beschikken en waarvan naar het redelijk oordeel van de onderzoekscommissie inzage, afschrift of kennisneming anderszins voor het doen van een onderzoek als bedoeld in artikel 1 nodig is.

  • 2. Indien een vordering als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op bescheiden die afkomstig zijn van een instelling van de Europese Unie of van het Rijk en kennisneming van die bescheiden door de onderzoekscommissie het belang van de Europese Unie of de Staat kan schaden, wordt niet dan met toestemming van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de vordering voldaan.

  • 3. Ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt, zijn gehouden om aan een onderzoek alle door de onderzoekscommissie gevorderde medewerking als bedoeld in lid 1 te verlenen.

  • 4. Een ieder die over informatie denkt te beschikken die van belang kan zijn voor het onderzoek, wordt uitgenodigd zich te melden bij de voorzitter van de commissie. De commissie publiceert een dergelijke uitnodiging, met een omschrijving van het onderwerp van het onderzoek overeenkomstig de wijze als genoemd in artikel 2, eerste lid, van deze Verordening. De commissie besluit of van deze informatie gebruik wordt gemaakt.

Artikel 4

  • 1. Personen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, zijn verplicht te voldoen aan een oproep van de onderzoekscommissie om als getuige of deskundige te worden gehoord.

  • 2. Een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord, is niet tevens lid van de onderzoekscommissie.

  • 3. De getuigen zijn verplicht getuigenis af te leggen.

  • 4. De deskundigen zijn verplicht hun diensten onpartijdig en naar beste weten als zodanig te verlenen.

  • 5. De onderzoekscommissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Zij leggen dan in de vergadering van de onderzoekscommissie, in handen van de voorzitter, de eed of belofte af dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen.

  • 6. De getuigen en deskundigen worden in een openbare zitting van de onderzoekscommissie gehoord. Plaats en tijd van de openbare zitting worden door de voorzitter tijdig ter openbare kennis gebracht.

  • 7. De onderzoekscommissie kan om gewichtige redenen besluiten een verhoor of een gedeelte daarvan niet in het openbaar af te nemen. De leden van de commissie en andere aanwezigen bewaren geheimhouding over hetgeen hun tijdens een besloten zitting ter kennis komt.

  • 8. Een getuige is gerechtigd zich tijdens het verhoor te laten bijstaan. Om gewichtige redenen kan de commissie besluiten, dat een getuige zonder bijstand wordt gehoord.

  • 9. Verklaringen die zijn afgelegd voor de onderzoekscommissie kunnen, behalve in het geval van artikel 207, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet als bewijs in rechte gelden.

Artikel 5

  • 1. Getuigen en deskundigen worden schriftelijk opgeroepen. De brief, houdende de oproep, wordt aangetekend verzonden of tegen gedagtekend ontvangstbewijs uitgereikt.

  • 2. De onderzoekscommissie kan bevelen dat getuigen en deskundigen die, hoewel opgeroepen in overeenstemming met het eerste lid, niet zijn verschenen, door de openbare macht voor hen worden gebracht om aan hun verplichting te voldoen. De onderzoekscommissie stelt de getuige of deskundige hiervan schriftelijk in kennis op de wijze, bedoeld in het eerste lid. In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbende de tenuitvoerlegging kan voorkomen door alsnog aan zijn verplichting te voldoen.

  • 3. Op een beschikking als bedoeld in het eerste en het tweede lid is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 6

De getuigen of deskundigen dienen de oproeping als bedoeld in artikel 5, eerste lid, tenminste drie dagen voor de dag van het verhoor te ontvangen.

Artikel 7

  • 1. De verhoren van getuigen en deskundigen worden door de commissie gehouden op de plaats, waar zij zulks het meest wenselijk oordeelt.

  • 2. De schriftelijke aantekening van de afgelegde verklaringen of gegeven berichten wordt aan de getuigen of deskundigen voorgelezen of ter inzage verstrekt en door dezen ondertekend.

  • 3. De commissie kan ter voorbereiding op de openbare verhoren informatieve gesprekken voeren in beslotenheid.

    Artikel 8

    • 1.

      Indien de behoorlijk opgeroepen getuige of deskundige niet verschijnt, wordt daarvan een proces-verbaal opgemaakt, hetwelk een nauwkeurige omschrijving van de oproeping behelst en door de aanwezige leden der commissie wordt ondertekend.

    • 2.

      Dit proces-verbaal wordt door de commissie, wanneer zij het nodig acht, in handen gesteld van het openbaar ministerie bij de rechtbank van het arrondissement, waarin de in gebreke gebleven getuige of deskundige woont.

    Artikel 9

    Wanneer een getuige of deskundige, hetzij vrijwillig, hetzij op de oproeping verschenen of door de openbare macht gebracht zijnde, weigert te antwoorden, of de eed of de belofte af te leggen, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt, hetwelk de redenen van die weigering, zo die gegeven zijn, inhoudt, en door de aanwezige leden van de commissie wordt ondertekend.

Artikel 10

  • 1. Niemand kan genoodzaakt worden aan de commissie geheimen te openbaren, voor zover daardoor onevenredige schade zou worden toegebracht aan het belang van de uitoefening van zijn beroep, danwel aan het belang van zijn onderneming of de onderneming waarbij hij werkzaam is of geweest is.

  • 2. Zij die uit hoofde van hun ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen getuigenis af te leggen, doch uitsluitend met betrekking tot hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zodanig is toevertrouwd. Zij kunnen inzage, afschrift of kennisneming anderszins weigeren van bescheiden of gedeelten daarvan tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt.

Artikel 11

  • 1. De commissie kan om gewichtige redenen in verband met de bescherming van de in artikel 3, eerste lid, genoemde personen of van een belang, bedoeld in artikel 12, besluiten aan haar overgelegde bescheiden of gedeelten daarvan niet openbaar te maken.

  • 2. De leden van de commissie bewaren geheimhouding omtrent de inhoud van de bescheiden of gedeelten daarvan, die ingevolge een besluit, bedoeld in het eerste lid, niet openbaar worden gemaakt.

  • 3. Voor zover de in het tweede lid bedoelde bescheiden deel uitmaken van het onderzoeksverslag van de commissie, worden deze ter inzage of anderszins ter kennisneming gelegd van de leden van de gemeenteraad. De leden bewaren omtrent de inhoud van zodanige bescheiden geheimhouding.

Artikel 12

  • 1. Leden en gewezen leden van de raad, de burgemeester en gewezen burgemeesters, wethouders en gewezen wethouders, leden en gewezen leden van een door de raad, het college of de burgemeester ingestelde commissie, ambtenaren en gewezen ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt, zijn niet verplicht aan artikel 3, eerste lid, en artikel 4, eerste en derde lid te voldoen, indien het verstrekken van de inlichtingen in strijd is met het openbaar belang.

  • 2. De onderzoekscommissie kan verlangen dat een beroep als bedoeld in het eerste lid op strijd met het openbaar belang wordt bevestigd door het college, of, voor zover de inlichtingen betrekking hebben op het door de burgemeester gevoerde bestuur, door de burgemeester.

Artikel 13

Een commissie kan in een besloten vergadering, op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de commissie worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de commissie haar opheft.

Artikel 14

De getuigen en deskundigen ontvangen op hun daartoe strekkend verzoek schadeloosstelling, door de commissie op vertoon van de schriftelijke oproeping, te begroten overeenkomstig het bepaalde omtrent getuigen en deskundigen krachtens artikel 57 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken.

Artikel 15

De bevoegdheid en de werkzaamheden van een commissie van onderzoek worden door het aftreden van de raad niet geschorst.

Artikel 16

De gemeenteraad stelt een raming vast van de kosten, welke naar zijn oordeel voor het onderzoek in een bepaald jaar vereist zijn. Hij brengt deze ter kennis van het college. Het college neemt de geraamde kosten voor een onderzoek in een bepaald jaar op in de ontwerp-gemeentebegroting.

Artikel 17

De commissie van onderzoek legt haar bevindingen neer in een rapport. Dit rapport wordt besproken in de raad op een door de raad te bepalen tijdstip.

Artikel 18

  • 1. Na de beëindiging van het onderzoek van een door hem ingestelde commissie besluit de raad, dat de processen-verbaal en de overige bescheiden van het onderzoek worden vernietigd, dan wel gedurende een door hem te bepalen periode worden bewaard in het gemeentearchief.

  • 2. Bescheiden en aantekeningen, die ingevolge een besluit van de commissie geheim dienen te worden gehouden, maken geen deel uit van dit archief.

  • 3. De commissie bepaalt waar de in het tweede lid bedoelde bescheiden worden bewaard en gedurende welke periode zij geheim zijn.

Artikel 19

  • 1. Alle activiteiten van de leden en de aan de commissie toegevoegde medewerkers vallen onder de politieke verantwoordelijkheid van de commissie.

  • 2. De secretaris van de commissie is op basis van een mandaatbesluit van de griffier verantwoordelijk voor alle inhoudelijke en organisatorische ondersteuning van de commissie en is (indien van toepassing) daartoe belast met het beheer van de gelden, toegestaan in de goedgekeurde begroting.

  • 3. Zo spoedig mogelijk na instelling van de commissie c.q. vaststelling van de onderzoeksopdracht stelt de voorzitter van de commissie, in overleg met de raadsgriffier en gemeentesecretaris, voor zover een beroep wordt gedaan op zijn ambtelijk apparaat, een concept plan van aanpak op waarin zij in ieder geval aandacht besteden aan:

  • - de uitvoering van de onderzoeksopdracht;

  • - de eerste planning van de uit te voeren taken;

  • - de taakverdeling;

  • - de taak en rol van de voorzitter;

  • - de nadere invulling van de wenselijke ondersteuning, waarbij aandacht wordt besteed aan de wettelijke aansprakelijkheid;

  • - de plaats en de omvang van de werkruimten;

  • - de noodzaak van een informatieprotocol;

  • - de archivering en classificering;

  • - de geheimhoudings- en beveiligingsaspecten;

  • - de vertrouwelijkheid van de informatie in de verschillende fasen van het onderzoek;

  • - de contacten met de pers.

  • 4. Indien de onderzoekscommissie besluit de uitvoering van bepaalde delen van het onderzoek neer te leggen bij derden, vindt deze uitvoering plaats onder haar verantwoordelijkheid.

Artikel 20

Deze verordening kan worden aangehaald als “Enquêteverordening gemeente Enschede 2003” en treedt in werking met ingang van de dag gelegen zes weken na die van haar bekendmaking.

vastgesteld in de vergadering van 7 april 2003

de Griffier, de Voorzitter,

B.C.de Groot J.H.H. Mans