Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels terugvordering, verhaal en zekerheidsrechten 2010

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels terugvordering, verhaal en zekerheidsrechten 2010

Hoofdstuk 1 Wettelijke bevoegdheden

De directeur van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Enschede;

gelet op punt 6 van het Overzicht VII DMO van het vigerende Mandaatbesluit 2003 dat de directeur de bevoegdheid verschaft om namens het college ter zake beleidsregels vast te stellen;

gelet op titel 4.3 ‘’Beleidsregels’’ van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op de bepalingen inzake herziening, intrekking, terugvordering en verhaal van uitkeringen in de Wet werk en bijstand, Wet investeren in jongeren, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Wet werk en inkomen kunstenaars, en

gelet op de bepalingen inzake zekerheidsrechten in de Wet werk en bijstand;

overwegende dat de huidige, door de directeur op 13 januari 2009 vastgestelde, beleidsregels door gewijzigde wetgeving wijzigingen in artikel 1, onderdeel c, behoeven,

besluit

vast te stellen de

Beleidsregels terugvordering, verhaal en zekerheidsrechten 2010

Artikel 1 Gebruikmaking wettelijke bevoegdheden

Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheden tot:

  • a.

    herziening of intrekking van toekenningsbesluiten als bedoeld in de artikelen 53a, lid 2 en 54, lid 3 van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 40, leden 3 en 4 van de Wet investeren in jongeren (WIJ), artikel 17 leden 3 en 4 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), artikel 17, leden 3 en 4 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en artikel 26, leden 1 en 2 van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK);

  • b.

    terugvordering van ten onrechte verleende uitkeringen als bedoeld in paragraaf 6.4 van de WWB, artikelen 54 tot en met 56 van de WIJ, hoofdstuk II, paragraaf 5 van de IOAW, hoofdstuk II, paragraaf 5 van de IOAZ en hoofdstuk 4 van de WWIK;

  • c.

    verhaal van verleende uitkeringen als bedoeld in paragraaf 6.5 van de WWB en artikel 57 van de WIJ;

  • d.

    vestiging van zekerheidsrechten door middel van hypotheekrechten op woningen of pandrechten op woonwagens of woonschepen indien bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend op grond van artikel 50 van de WWB.

Hoofdstuk 2 Terugvordering en verhaal

Artikel 2 Afzien van terugvordering of verhaal, kwijtschelding

  • 1. Het college kan, op grond van dringende redenen of om redenen van doelmatigheid, geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering, invordering of verhaal.

  • 2. Het college kan om redenen van redelijkheid of billijkheid of gelet op de persoonlijke situatie van belanghebbende, geheel of gedeeltelijk kwijtschelding verlenen.

Hoofdstuk 3 Zekerheidsrechten

Paragraaf 1 Vestiging

Artikel 3 Verplichting meewerking vestiging hypotheek of pand; minimum € 5000

  • 1. Het college verbindt aan de verlening van algemene bijstand in de vorm van een geldlening als bedoeld in artikel 50 WWB de verplichting dat de belanghebbende meewerkt aan de vestiging van een hypotheekrecht.

  • 2. Indien de belanghebbende een eigen woonwagen of eigen woonschip bewoont, heeft de

    meewerkverplichting betrekking op de vestiging van een pandrecht.

  • 3. Voor geldleningen beneden € 5000 wordt geen hypotheek of pand geëist.

Paragraaf 2 Rente en aflossing geldlening

Artikel 4

Hoogte geldlening, taxatie woning, taxatiekosten woning ten laste van belanghebbende, taxatie woonwagens en woonschepen

  • 1.

    De geldlening bedraagt ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel d WWB.

  • 2.

    Als waarde van de woning geldt in beginsel de waarde vastgesteld volgens de Wet waardering onroerende zaken (‘’WOZ-waarde’’).

Bij gerede twijfel van het college over de passendheid van de WOZ-waarde als actuele waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering, of op verzoek van belanghebbende, vindt taxatie plaats door een taxateur voor onroerende zaken die door het college in overeenstemming met de belanghebbende wordt aangewezen.

  • 3.

    De kosten verbonden aan de taxatie op verzoek van belanghebbende komen ten laste van de belanghebbende.

  • 4.

    Ten aanzien van woonwagens en woonschepen bedraagt de geldlening ten hoogste de waarde van de woonwagen of het woonschip in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel d WWB.

  • 5.

    Ter vaststelling van de waarde van de woonwagen of het woonschip vindt taxatie plaats door een erkend of een in elk geval als deskundig aan te merken taxateur voor dergelijke roerende zaken die door het college in overeenstemming met de belanghebbende wordt aangewezen.

Artikel 5 Op te nemen name voorwaarden in hypotheekakte of pandovereenkomst

  • 1. Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden van de artikelen 6 en 7.

  • 2. Deze voorwaarden worden tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte of pandovereenkomst.

Artikel 6 Aflossingsvoorwaarden geldlening

  • 1. Aflossing van de geldlening vindt plaats in ten hoogste tien jaar.

  • 2. De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandverlening en vindt maandelijks plaats.

  • 3. Het maandelijkse aflossingsbedrag wordt in beginsel telkens voor een periode van één jaar vastgesteld. Indien niet opnieuw een maandelijks aflossingsbedrag voor een periode van een jaar wordt vastgesteld, blijft het bestaande maandelijkse aflossingsbedrag van toepassing.

  • 4. Bij een inkomen als bedoeld in artikel 32 van de Wet werk en bijstand dat niet uitgaat boven de van toepassing de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3 van genoemde wet, wordt geen aflossing gevergd. Tevens wordt geen aflossing gevergd indien belanghebbende een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt.

  • 5. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, stelt het college het maandelijkse aflossingsbedrag voor een langere periode dan één jaar vast, dan wel wordt zo nodig tussentijds het maandelijkse aflossingsbedrag lager of hoger vastgesteld.

  • 6. Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in het voorgaande lid kan rekening worden gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende, bijzondere bestaanskosten. Deze kunnen in mindering worden gebracht op het inkomen.

  • 7. Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar verwijtbaar-nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening direct opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 7

Rentevordering

  • 1.

    Indien door toepassing van artikel 6, vierde tot en met het zesde lid, na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 2.

    De rente, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de wettelijke rente, verminderd met 3 procent.

  • 3.

    Indien belanghebbende naar het oordeel van het college de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven op het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 4.

    Indien belanghebbende naar het oordeel van het college geen rente kan betalen, wordt de verschuldigde rente bijgeschreven op het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 5.

    Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

Artikel 8

Aflossing geldlening bij verkoop of vererving woning, woonwagen of woonschip

  • 1.

    Bij verkoop of bij vererving van de woning, de woonwagen of het woonschip en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 7, derde en vierde lid, bijgeschreven rente, direct afgelost.

  • 2.

    Bij verkoop van de woning, de woonwagen of het woonschip kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek of verpanding voor de aankoop van een andere woning, woonwagen of woonschip, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning, woonwagen of woonschip.

  • 3.

    Indien bij verkoop van de woning, de woonwagen of het woonschip op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

    Paragraaf 3 Overige bepalingen

Artikel 9

Toepassing laatst gevestigd hypotheekrecht of laatst gevestigd pandrecht bij korte onderbreking bijstandverlening

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstand opnieuw recht op bijstand bestaat, wordt bijstand verleend met toepassing van het laatst gevestigde hypotheek- of pandrecht.

Artikel 10

Jaarlijkse opgave restantschuld en rentevorderingen

Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en rentevorderingen.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 11

Intrekking oude beleidsregels

De Beleidsregels terugvordering, verhaal en zekerheidsrechten 2009, vastgesteld 13 januari 2009, worden ingetrokken.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden de dag na bekendmaking in werking.

Artikel

13Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels terugvordering, verhaal en zekerheidsrechten 2010.

Vastgesteld op 16 december 2009.

Burgemeester en wethouders,

namens dezen,

de directeur van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling,

w.g.

A.M.G. Dijcks