Regeling vervallen per 01-01-2020

Subsidieverordening peuterprogramma gemeente Roerdalen 2014

Geldend van 01-09-2014 t/m 31-12-2019

Intitulé

Subsidieverordening peuterprogramma gemeente Roerdalen 2014

Subsidieverordening peuterprogramma gemeente Roerdalen 2014

De raad van de gemeente Roerdalen heeft;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 mei 2014,

gelet op de artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet, titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 2 lid 2 van de Algemene subsidieverordening Roerdalen 2013.

het volgende besluit genomen:

Besluit:

De volgende verordening vast te stellen.

Subsidieverordening peuterprogramma gemeente Roerdalen 2014

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Verhouding tot de Algemene subsidieverordening

  • 1. De in deze verordening opgenomen bepalingen gelden naast de bepalingen uit de vigerende Algemene subsidieverordening Roerdalen.

  • 2. Wanneer en voor zover de bepalingen in deze verordening afwijken van de vigerende Algemene subsidieverordening Roerdalen, geldt niet de vigerende Algemene subsidieverordening Roerdalen, doch deze verordening.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    raad: de raad van de gemeente Roerdalen;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roerdalen;

  • c.

    algemene subsidieverordening: de vigerende Algemene subsidieverordening van de gemeente Roerdalen;

  • d.

    wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

  • e.

    besluit: het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen;

  • f.

    regeling: de ministeriële regeling, zoals genoemd in het besluit;

  • g.

    amvb: het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie;

  • h.

    peuterprogramma: een programma van voorschoolse educatie, zoals nader omschreven in de amvb;

  • i.

    kindercentrum: een voorziening van kinderopvang, zoals bedoeld in de wet, welke is ingeschreven in het register kinderopvang;

  • j.

    register kinderopvang: het register kinderopvang, zoals bedoeld in de wet;

  • k.

    peuter: een kind in de leeftijd van 2 tot 4 jaar, niet zijnde een VVE-peuter, waarvoor de ouder(s)/verzorger(s) geen aanspraak maakt/maken of kunnen maken op kinderopvangtoeslag;

  • l.

    VVE-peuter: een kind in de leeftijd van 2 tot 4 jaar met een geïndiceerde achterstand of risico op achterstand, zoals bedoeld in artikel 167 van de Wet op het primair onderwijs;

  • m.

    VVE-peuter ZKT: een VVE-peuter waarvoor de ouder(s)/verzorger(s) geen aanspraak maakt/maken of kan/kunnen maken op kinderopvangtoeslag

  • n.

    VVE-peuter MKT: een VVE-peuter waarvoor de ouder(s)/verzorger(s) aanspraak maakt/maken of kan/kunnen maken op kinderopvangtoeslag;

  • o.

    kinderopvangtoeslag: een kinderopvangtoeslag, zoals bedoeld in de wet;

  • p.

    inkomensverklaring: een door de ouder(s)/verzorger(s) ondertekende verklaring, voorzien van bewijsstukken, waaruit blijkt dat geen aanspraak wordt gemaakt, of kan worden gemaakt op een kinderopvangtoeslag.

Artikel 3 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het in twee dagdelen voor tenminste 6 uur per week aanbieden van een peuterprogramma aan een peuter, gedurende tenminste 40 weken per jaar.

  • 2. Het in drie of vier dagdelen voor tenminste 10 uur per week aanbieden van een peuterprogramma aan een VVE-peuter, gedurende tenminste 40 weken per jaar.

  • 3. Deelname aan netwerkbijeenkomsten in het kader van de activiteiten, zoals genoemd in lid 1 en 2 van dit artikel, alsmede het voeren van overleg met de GGD/JGZ, inzake de plaatsing van VVE-peuters.

Artikel 4 Soort subsidie

Aan een aanvrager kan voor zover het deze verordening betreft uitsluitend een jaarlijkse subsidie worden verstrekt. Voor het verstrekken van een eenmalige subsidie vormt deze verordening geen grondslag.

Hoofdstuk 2 Eisen aan aanvrager en aanvraag

Artikel 5 Eisen aan aanvrager

Aanvrager is degene die een kindercentrum in de gemeente Roerdalen in stand houdt.

Artikel 6 Bij de aanvraag te overleggen gegevens

  • 1. Hoofdstuk 5 van de algemene subsidieverordening Roerdalen is niet van toepassing.

  • 2. De aanvrager dient bij de aanvraag de navolgende bescheiden te overleggen:

    • a.

      per locatie, een overzicht van peuters, welke in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van de aanvraag aan het peuterprogramma hebben deelgenomen, met vermelding van naam, adres, postcode, woonplaats, geboortedatum, datum inkomensverklaring, datum start deelname peuterprogramma en (voor zover van toepassing) datum beëindiging deelname peuterprogramma;

    • b.

      per locatie, een overzicht van VVE-peuters, onderverdeeld naar VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT, welke in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van de aanvraag aan het peuterprogramma hebben deelgenomen, met vermelding van naam, adres, postcode, woonplaats, geboortedatum, datum inkomensverklaring, datum start deelname peuterprogramma en (voor zover van toepassing) datum beëindiging deelname peuterprogramma;

    • c.

      een werkplan, waarin in ieder geval opgenomen:

      • -

        een omschrijving van het gehanteerde peuterprogramma, zoals bedoeld in de amvb;

      • -

        een omschrijving van het pedagogisch beleid en klimaat;

      • -

        een omschrijving van het educatieaanbod en de wijze van educatief handelen;

      • -

        voor zover van toepassing, een omschrijving van het extra educatieaanbod voor VVE-peuters;

      • -

        een omschrijving van de organisatie:

      • -

        de groepsindeling;

      • -

        dagindeling;

      • -

        wijze van intake;

      • -

        wijze van inzet personeel;

      • -

        opleiding personeel en opleidingsplan;

    • d.

      een omschrijving van de zorgstructuur, alsmede van het daarbij gehanteerde observatie- en registratie-instrument;

    • e.

      een omschrijving van de wijze waarop de kwaliteitszorg is ingericht en wordt geborgd;

    • f.

      een omschrijving van de wijze waarop de doorgaande leerlijn vorm wordt gegeven en geborgd;

    • g.

      de wijze waarop de ouderbetrokkenheid vorm wordt gegeven.

Artikel 7 Overige voorwaarden

Om voor subsidie in aanmerking te komen:

  • a.

    dienen de pedagogisch medewerkers, naast de opleidingseisen zoals vastgelegd in de regeling, te voldoen aan de basisvoorwaarden voor kwaliteit van beroepskrachten in verband met voorschoolse educatie, zoals vastgelegd in de amvb;

  • b.

    dient een opleidingsplan aanwezig te zijn, zoals bedoeld in de amvb;

  • c.

    bedraagt de ouderbijdrage voor deelname aan het peuterprogramma, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, van deze verordening € 2,50 per uur;

  • d.

    bedraagt de ouderbijdrage voor deelname aan het peuterprogramma door een VVE-peuter ZKT, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van deze verordening € 0,60 per uur.

Hoofdstuk 3 Subsidieplafond en subsidiebedragen

Artikel 8 Subsidieplafond

1. Het subsidieplafond wordt vastgesteld op € 150.000,00.

Artikel 9 Subsidiebedragen

  • 1. De subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een peuter, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, van deze verordening, bedraagt op jaarbasis € 1.008,00 per peuter.

  • 2. De subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van deze verordening, aan een VVE-peuter ZKT bedraagt op jaarbasis € 3.780,00 per VVE-peuter.

  • 3. De subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van deze verordening, aan een VVE-peuter MKT bedraagt op jaarbasis € 1.340,00 per peuter.

  • 4. De subsidie voor deelname aan netwerkbijeenkomsten, alsmede het voeren van overleg met de GGD/JGZ, inzake de plaatsing van VVE-peuters, zoals bedoeld in artikel 3, lid 3, van deze verordening, bedraagt op jaarbasis € 1.970,00 per aanvrager.

Hoofdstuk 4 Berekeningswijze subsidie bij subsidieverlening

Artikel 10 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een peuter bij de subsidieverlening

  • 1. Bij de verlening wordt de subsidie berekend door het gemiddelde aantal peuters te vermenigvuldigen met het bedrag genoemd onder artikel 9, lid 1, van deze verordening.

  • 2. Het gemiddelde aantal peuters betreft het aantal peuters dat op de 1e dag van de maanden januari t/m juni en september t/m december in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van de aanvraag aan het peuterprogramma heeft deelgenomen, zoals vermeld op het overzicht als bedoeld in artikel 6, lid 2, sub a, van deze verordening, gedeeld door 10. De uitkomst van de berekening wordt – naar boven - op een geheel getal afgerond.

Artikel 11 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een VVE-peuter bij de subsidieverlening

  • 1. Bij de verlening wordt de subsidie berekend door het gemiddelde aantal VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT te vermenigvuldigen met het bedrag genoemd onder artikel 9, lid 2, respectievelijk artikel 9, lid 3, van deze verordening.

  • 2. Het gemiddelde aantal VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT betreft het aantal VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT dat op de 1e dag van de maanden januari t/m juni en september t/m december in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van de aanvraag aan het peuterprogramma heeft deelgenomen, zoals vermeld op het overzicht als bedoeld in artikel 6, lid 2, sub b, van deze verordening, gedeeld door 10. De uitkomst van de berekening wordt – naar boven - op een geheel getal afgerond.

Artikel 12 Berekeningswijze subsidie voor deelname aan netwerkbijeenkomsten en overleg GGD/JGZ bij de subsidieverlening

Bij de verlening betreft per aanvrager de subsidie, het bedrag zoals opgenomen in artikel 9, lid 4, van deze verordening.

Hoofdstuk 5 Bevoorschotting en betaling van de subsidie na verlening

Artikel 13 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Hoofdstuk 5, artikel 11 van de algemene subsidieverordening is niet van toepassing.

  • 2. Wanneer het totaal door de aanvrager te ontvangen subsidie € 25.000,00 of minder bedraagt, wordt het volledige bedrag bevoorschot uiterlijk binnen 8 weken na de subsidieverlening, tenzij bij de subsidieverlening een andere termijn is bepaald.

  • 3. Wanneer het totaal door de aanvrager te ontvangen subsidie meer dan € 25.000 bedraagt, wordt 80% van het te subsidiëren bedrag bevoorschot, uiterlijk binnen 8 weken na de subsidieverlening, tenzij bij de subsidieverlening een andere termijn is bepaald.

Hoofdstuk 6 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Artikel 14 Aanvraag om vaststelling

  • 1. Hoofdstuk 7 van de algemene subsidieverordening is niet van toepassing. De subsidievaststelling vindt plaats op aanvraag van de subsidieontvanger.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling wordt ingediend bij het college vóór 15 februari van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft.

  • 3. De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      per locatie, een overzicht van peuters, met vermelding van naam, adres, postcode, woonplaats, geboortedatum, datum inkomensverklaring, datum start deelname peuterprogramma en (voor zover van toepassing) datum beëindiging deelname peuterprogramma, over het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt vastgesteld;

    • b.

      per locatie en overzicht van VVE-peuters, onderverdeeld naar VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT, met vermelding van naam, adres, postcode, woonplaats, geboortedatum, datum inkomensverklaring, datum start deelname peuterprogramma en (voor zover van toepassing) datum beëindiging deelname peuterprogramma, over het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt vastgesteld;

    • c.

      een overzicht waaruit de deelname aan netwerkbijeenkomsten, zoals bedoeld in artikel 9, lid 3, van deze verordening, blijkt;

    • d.

      een jaarverslag met daarin beschreven de activiteiten, zoals genoemd in artikel 6, lid 2, sub c, van deze verordening, de wijze waarop deze zijn uitgevoerd, de daarbij getroffen maatregelen en de behaalde resultaten.

  • 4. Het college is bevoegd – naast de informatie en/of bescheiden als genoemd in het vierde lid – andere informatie en/of bescheiden te verlangen, voor zover dat:

    • a.

      voor een goede beoordeling van een aanvraag tot vaststelling nodig is;

    • b.

      nodig is voor het desgevraagd verstrekken van informatie aan overheidsinstellingen of daaraan verbonden inspectiediensten.

  • 5. Het college is bevoegd genoegen te nemen met minder informatie en/of bescheiden dan genoemd in het vierde lid, voor zover dat redelijkerwijs niet in de weg staat een goede beoordeling van een aanvraag tot vaststelling.

Artikel 15 Vaststelling van subsidie

  • 1. Binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling stelt het college de subsidie vast.

  • 2. De in het eerste lid genoemde beslistermijn kan door het college één maal worden verlengd met ten hoogste 13 weken. Een verlenging dient uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling aan aanvrager bekend te worden gemaakt.

  • 3. Wanneer de aanvraag tot vaststelling niet of niet tijdig is ingediend, stelt het college – na een éénmalige rappel waarbij de subsidieontvanger een redelijke termijn is geboden diens verzuim te herstellen – de subsidie ambtshalve vast.

Artikel 16 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een peuter bij de subsidievaststelling

  • 1. Bij de vaststelling wordt de subsidie berekend door het gemiddelde aantal peuters te vermenigvuldigen met het bedrag genoemd onder artikel 9, lid 1, van deze verordening.

  • 2. Het gemiddelde aantal peuters betreft het aantal peuters dat op de 1e dag van de maanden januari t/m juni en september t/m december in het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt vastgesteld aan het peuterprogramma heeft deelgenomen, zoals vermeld op het overzicht als bedoeld in artikel 14, lid 4, sub a, van deze verordening, gedeeld door 10. De uitkomst van de berekening wordt – naar boven - op een geheel getal afgerond.

Artikel 17 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een VVE-peuter bij de subsidievaststelling

  • 1. Bij de vaststelling wordt de subsidie berekend door het gemiddelde aantal VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT te vermenigvuldigen met het bedrag genoemd onder artikel 9, lid 2, respectievelijk artikel 9, lid 3,van deze verordening.

  • 2. Het gemiddelde aantal ZKT en VVE-peuters MKT betreft het aantal VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT dat op de 1e dag van de maanden januari t/m juni en september t/m december in het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt vastgesteld aan het peuterprogramma heeft deelgenomen, zoals vermeld op het overzicht als bedoeld in artikel 14, lid 4, sub b, van deze verordening, gedeeld door 10.

Artikel 18 Berekeningswijze subsidie voor deelname aan netwerkbijeenkomsten en overleg GGD/JGZ bij de subsidievaststelling

Bij de vaststelling betreft de subsidie per aanvrager het bedrag, zoals opgenomen in artikel 9, lid 3, van de verordening.

Artikel 19 Berekeningswijze subsidie bij vaststelling, wanneer de aanvrager gedurende het kalenderjaar de activiteiten heeft beëindigd

Wanneer de aanvrager gedurende het kalenderjaar waarvoor een subsidie is verleend heeft opgehouden uitvoering te geven aan de activiteiten, zoals bedoeld in artikel 9 van deze verordening, vindt de vaststelling van de subsidie naar rato plaats, dat wil zeggen rekening houdende met het aantal maanden dat de activiteit is uitgevoerd.

Hoofdstuk 7 Betaling en terugvordering van de subsidie na vaststelling

Artikel 20 Betaling en terugvordering

  • 1. Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling betaald, na aftrek van het reeds op grond van artikel 13 van deze verordening verleende voorschot, uiterlijk binnen 8 weken na de subsidievaststelling, tenzij bij de subsidievaststelling een andere termijn is bepaald.

  • 2. Wanneer het vastgestelde subsidiebedrag lager is dan op grond van artikel 13 van deze verordening verleende voorschot, wordt het teveel betaalde teruggevorderd.

Hoofdstuk 8 Indexering subsidiebedragen

Artikel 21 Indexering subsidiebedragen

  • 1. In verband met de kostenontwikkeling in de kinderopvang kan het college besluiten tot het indexeren van de subsidiebedragen, zoals genoemd in artikel 9 van deze verordening.

  • 2. Indexering vindt niet eerder plaats dan vanaf het kalenderjaar 2015.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 22 Overgangsbepalingen

  • 1. Voor aanvragen voor een subsidie op grond van deze verordening voor de periode september 2014 tot en met december 2014 en voor het kalenderjaar 2015 betreft de uiterste datum van indienen van de aanvraag om subsidieverlening, zoals bedoeld in artikel 13, lid 2 van de Algemene subsidieverordening, 1 september 2014.

  • 2. Voor het berekenen van de subsidie, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1 en 2, van deze verordening, in het kader van de verlening, wordt voor de periode september 2014 t/m december 2014 uitgegaan van het gemiddeld aantal peuters, VVE-peuters ZKT en VVE peuters MKT over 2013, tenzij de aanvrager met het college een ander aantal is overeengekomen.

  • 3. Voor het berekenen van de subsidie, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1 en 2, van deze verordening, in het kader van de vaststelling, wordt voor een periode september 2014 t/m december 2014 uitgegaan van het gemiddelde aantal peuters en VVE-peuters gedurende deze periode. Het gemiddelde aantal peuters en VVE-peuters betreft het aantal peuters, VVE-peuters ZKT en VVE-peuters MKT, dat gedurende genoemde periode op de 1e dag van de maand aan het peuterprogramma heeft deelgenomen, zoals vermeld op het overzicht als bedoeld in artikel 14 lid 3, sub a en b van deze verordening, gedeeld door 4. De uitkomst van de berekeningen wordt – naar boven- op een geheel getal afgerond

De subsidie, zoals bedoeld in artikel 3, lid 3 van deze verordening, wordt voor de periode september 2014 t/m december 2014, zowel bij de verlening als bij de vaststelling naar rato berekend, dat wil zeggen rekening houdende met het aantal maanden dat de activiteit wordt c.q. is uitgevoerd.

Artikel 23 Slotbepaling

Geen of slechts gedeeltelijke aanspraak op subsidie ingevolge deze verordening kan worden gemaakt, wanneer een voorziening op grond van een andere wettelijke regeling of bepaling reeds geheel of gedeeltelijk in de bekostiging van de subsidiabele activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3 van deze verordening, voorziet.

Artikel 23 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 september 2014.

Artikel 24 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Subsidieverordening peuterprogramma gemeente Roerdalen 2014”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 10-7-2014.
De gemeenteraad van Roerdalen,
De griffier, De voorzitter
R.J.J. Notermans mr. M.D. de Boer-Beerta

Toelichting Subsidieverordening peuterprogramma gemeente Roerdalen 2014.    Een regeling voor de bekostiging van het aanbieden van een peuterprogramma door kindercentra.Algemene toelichting.

Een regeling voor de bekostiging van het aanbieden van een peuterprogramma door kindercentra.

Algemene toelichting.

1. Inleiding.

Zowel de kinderopvang als het peuterspeelzaalwerk worden geconfronteerd met diverse ontwikkelingen die gevolgen hebben voor het stelsel van voorschoolse voorzieningen in onze gemeente.

Het peuterspeelzaalwerk staat onder druk, als gevolg van 1) de krimp, 2) economische ontwikkelingen, 3) bezuinigingen en 4) de per 1 augustus 2010 wettelijk vastgestelde en aangescherpte kwaliteitseisen (Wet OKE).

Dit geldt ook voor de kinderopvang, die naast de krimp te maken heeft met bezuinigingen door het rijk op de toeslagen voor kinderopvang en de economische crisis, waardoor steeds minder ouders gebruik maken van de formele kinderopvang. Er treedt een verschuiving op naar het gebruik van informele opvang door grootouders/familieleden, vrienden of gastouders.

2. Harmonisatie en aanscherping kwaliteitseisen.

De Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (Wet OKE) is per 1 augustus 2010 van kracht geworden. Met deze wet is de regelgeving voor peuterspeelzalen en kinderopvang geharmoniseerd en zijn de kwaliteitseisen aangescherpt. Daardoor gelden thans voor peuterspeelzalen nagenoeg dezelfde kwaliteitseisen als voor de kinderopvang.

3. Harmonisatie peuterspeelzaalwerk en kinderopvang.

De diverse ontwikkelingen hebben er toe geleid dat veel organisaties die zowel peuterspeelzaalwerk als kinderopvang aanbieden  de voorzieningen hebben geharmoniseerd.  Dit houdt in dat het huidige peuterspeelzaalaanbod onderdeel is gaan uitmaken van de kinderopvang. Binnen de kinderopvang wordt vervolgens peuterspeelzaalwerk georganiseerd, dat wil zeggen een ‘peuterprogramma’ aangeboden.

Deze harmonisatie leidt er toe dat de wijze van de subsidiëring van het peuterspeelzaalwerk, lees peuterprogramma, opnieuw bekeken moet worden.

4. Belang deelname aan een peuterprogramma.

Deelname aan een peuterprogramma wordt gezien als een goede voorbereiding op de basisschool, omdat deze programma’s bijdragen aan de ontwikkeling van name taalvaardigheden en sociale vaardigheden.

Daarnaast kunnen door deelname aan de peuterprogramma’s (dreigende) achterstanden gesignaleerd en aangepakt worden door middel van een aanvullend programma voor voorschoolse educatie[1].

5. Een nieuw model voor de bekostiging van het aanbieden van een peuterprogramma.

Het nieuwe bekostigingsmodel houdt in dat subsidie kan worden verleend aan organisaties van kinderopvang die in onze gemeente een peuterprogramma aanbieden, die voldoen aan de gestelde voorwaarden. Daarbij wordt tevens de subsidiëring geregeld van de voorschoolse educatie aan peuters met een taalachterstand.

Artikelsgewijze toelichting.

Artikel 2. Begripsomschrijvingen.

 

h. Peuterprogramma.

Een peuterprogramma is een educatie-programma waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling.

 

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 (AMVB) Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie

Artikel 5. Gebruik voorschools educatie-programma

Voor de voorschoolse educatie wordt een programma gebruikt waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Deze programma’s worden ook we l VVE-programma’s genoemd (Voor- en Vroegschoolse Educatie).

 

Veel gebruikte programma's zijn Piramide, KO-totaal, Speelplezier en Startblokken. Op de website van het Nederlands Jeugd Instituut (NJI) staat een overzicht van de gangbare VVE-programma’s.

 

i. Kindercentrum.

In de ‘Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen’ wordt een kindercentrum omschreven als: ‘een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang’.

Kinderopvang betreft daarbij: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.

 

j. Register.

In het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) staan alle gastouderbureaus, gastouders, kinderdagverblijven, organisaties voor buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen die voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen.

 

k. Peuter.

De verordening voorziet alleen in een subsidie voor deelname aan een peuterprogramma, voor zover de ouder(s)/verzorger(s) geen aanspraak maakt/maken of kan/kunnen maken op een kinderopvangtoeslag. De ouder(s)/verzorger(s) die aanspraak maakt/maken op een kinderopvangtoeslag kan/kunnen immers via de belastingdienst een deel van de kosten gecompenseerd krijgen.

 

l. VVE-peuter.

De verordening voorziet in een subsidie voor deelname aan een peuterprogramma door een VVE peuter.

 

Een VVE-peuter is een kind met een geïndiceerde achterstand of risico op achterstand in de Nederlandse taal. De indicatie vindt door het consultatiebureau van GGD/JGZ plaats op basis van door het college vastgestelde criteria.

 

m. VVE-peuter ZKT.

ZKT staat voor Zonder KinderopvangToeslag.

 

n. VVE-peuter MKT.

MKT staat voor Met KinderopvangToeslag.

p. Inkomensverklaring.

Er kan alleen aanspraak worden gemaakt op subsidie voor peuters en VVE-peuters, waarvan de ouder(s)/verzorger(s) geen aanspraak maakt/maken op kinderopvangtoeslag. Om dit te kunnen beoordelen dient de aanvrager bij de aanmelding van de peuter of de  VVE-peuter een inkomensverklaring te vragen aan de ouder(s)/verzorger(s) waaruit dit blijkt. De verklaring dient te worden voorzien van bewijsmateriaal. Dit kan een inkomensverklaring inkomstenbelasting van de Belastingdienst zijn, het zogenaamde IB60-formulier. Uit dit IB60-formulier blijkt dat de ouder/verzorger of een van de ouders(s)/verzorgers geen inkomsten heeft. De ouder(s)/verzorger(s) dient/dienen voorts in de te ondertekenen inkomensverklaring te verklaren dat zij wijzigingen in de inkomenssituatie, die er toe leiden dat alsnog aanspraak kan worden gemaakt op kinderopvangtoeslag, onmiddellijk aan de aanvrager berichten.

 

Ingevolge de algemene subsidieverordening dient de aanvrager de op de subsidie betrekking hebbende documenten tenminste vijf jaren na het moment van de subsidieverlening te bewaren, zo ook de inkomensverklaringen van de ouder(s)/verzorger(s).

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 Algemene subsidieverordening gemeente Roerdalen 2013.

Artikel 20 Overige verplichtingen.

De subsidieontvanger verricht de activiteit waarvoor de subsidie is verleend.De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde de voor de subsidievaststelling van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betaling en ontvangsten afgeleid kunnen worden.De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden door de subsidieontvanger gedurende ten minste vijf jaren na het moment van subsidieverlening bewaard.De subsidieontvanger stelt het college onmiddellijk schriftelijk op de hoogte van:besluiten of procedures die zijn gericht op beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, dan wel – indien de subsidieontvanger een rechtspersoon is – van ontbinding van de rechtspersoon;relevante wijzigingen in de financiële en/of organisatorische verhoudingen met derden;in voorkomende geval: de wijziging van de statuten voor zover het de vorm van de rechtspersoon, de persoon van de bestuurders of het statutaire doel betreft.

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Artikel 3. Subsidiabele activiteiten.

 

Lid 3 Deelname netwerkbijeenkomsten en overleg GGD/JGZ.

Onder netwerkbijeenkomsten worden bijeenkomsten verstaan in het kader van het peuterprogramma c.q. vroeg- en voorschoolse educatie. Dit zijn onder meer bijeenkomsten in verband met:

  • -

    de toeleiding naar voorschoolse en vroegschoolse educatie;

  • -

    de organisatie van een doorlopende leerlijn van vroegschoolse naar vroegschoolse educatie;

  • -

    de resultaten van voor- en vroegschoolse educatie.

 

De GGD/JGZ en de organisaties van kinderopvang hebben structureel overleg over de plaatsing van VVE-peuters en wordt nagegaan of alle VVE-peuters aan het programma deelnemen. Daar waar VVE-peuters niet deelnemen aan het peuterprogramma neemt de GGD/JGZ contact op met de ouder(s)/verzorger(s).

 

Artikel 6 Bij de aanvraag te overleggen gegevens.

 

Sub c. een werkplan.

  • -

    Algemeen.

In het werkplan dienen de elementen terug te komen die te vinden zijn in het VVE-toezichtkader van de Inspectie van het onderwijs (1-3-2013: Toezichtkader VVE 2010, gepubliceerd in de Staatscourant van 13 augustus 2010, nr. 12632).

  • -

    Pedagogisch beleid en klimaat.

Ingevolge het ‘Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen’ dienen kindercentra (artikel 5) over een pedagogisch beleidsplan te beschikken. Nader regels hierover zijn vastgesteld in een ministeriële regeling (1-3-2013: de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012’).

  • -

    Opleiding personeel en opleidingsplan.

In de regeling zoals bedoeld in artikel 3 van het ‘Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen’ zijn de opleidingseisen voor het personeel nader geregeld.

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

(Regeling) Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012

Hoofdstuk 2. Kwaliteitseisen kindercentra

Artikel 4. Beroepskwalificatie personeel

1. De beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken genoemd in de collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang 2010–2012 worden aangemerkt als passende beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit.

2. De inzet van beroepskrachten in opleiding als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het besluit geschiedt overeenkomstig de voorwaarden zoals opgenomen in de collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang 2010–2012.

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

Daarnaast zijn de specifieke eisen aan de voorschoolse educatie, alsmede de eis voor een opleidingsplan, vastgelegd in de algemene maatregel van bestuur, zoals bedoeld in artikel 1,50b en 2.8 van de ‘Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen’.

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

(AMVB) Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie

Artikel 4. Basisvoorwaarden voor kwaliteit van beroepskrachten

1. De houder van een kindercentrum of peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt aangeboden draagt er zorg voor dat de beroepskrachten voorschoolse educatie in het bezit zijn van:

a. een getuigschrift van met gunstig gevolg afgelegd examen van een bij ministeriële regeling aan te wijzen opleiding op ten minste het niveau, bedoeld in artikel 7.2.2., eerste lid, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, specifiek gericht op het opdoen van pedagogische vaardigheden; of

b. een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, verleend ten aanzien van de door hen te verrichten beroepswerkzaamheden.

2. Onderdeel van de beroepsopleiding waarvoor het getuigschrift, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is behaald, vormt ten minste één module over het verzorgen van voorschoolse educatie.

3. Indien aan het tweede lid niet is voldaan bezit de beroepskracht voorschoolse educatie naast het getuigschrift, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, een bewijs dat met gunstig gevolg scholing is afgerond specifiek gericht op het vroegtijdig bestrijden van achterstanden bij jonge kinderen of het werken met voor- en vroegschoolse educatieprogramma’s.

4. De houder van een kindercentrum of peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt aangeboden stelt jaarlijks een opleidingsplan op waarin tot uitdrukking komt op welke wijze de kennis van en de vaardigheden van de beroepskracht voorschoolse educatie in het vroegtijdig bestrijden van achterstanden door middel van voorschoolse educatie worden onderhouden.

5. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de beroepskracht voorschoolse educatie die:

a. is geboren vóór 1 januari 1955;

b. op 1 januari 2010 tenminste 15 jaar als beroepskracht als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen werkzaam was, en

c. scholing voor voor- of vroegschoolse educatie heeft gevolgd die hoort bij een programma als bedoeld in artikel 5.

6. Indien in een groep waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden feitelijk meer dan acht kinderen aanwezig zijn, dan is ten minste één beroepskracht aanwezig die in het bezit is van een getuigschrift of erkenning als bedoeld in het eerste lid.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

- Observatie- en registratie-instrument.

Een ontwikkelingsvolgsysteem om te observeren en te registreren, met het doel in beeld te brengen in welke ontwikkelingsfase een kind zich bevindt en de ontwikkeling van het kind goed te kunnen volgen.

 

Artikel 7 Overige voorwaarden.

 

Om voor subsidie in aanmerking te komen dienen, naast de reguliere opleidingseisen, de pedagogisch medewerkers te beschikken over een bewijs van deelname aan specifieke scholing in het kader van de VVE (b.v. de scholing Vversterk) en dient het kindercentrum te beschikken over een opleidingsplan. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 6, sub c. een werkplan, onder opleiding personeel en opleidingsplan.

 

Artikel 9 Subsidiebedragen.

 

Subsidiebedrag aanbieden peuterprogramma, niet zijnde VVE-peuter.

Het subsidiebedrag is een normvergoeding en is gebaseerd op:

  • -

    een aanbod van 6 uur per week, verdeeld over 2 dagdelen, gedurende 40 weken per jaar;

  • -

    een gemiddelde inzet van een beroepskracht van3 uur per dagdeel (incl. voorbereiding, inloop, scholing, overleg, etc.);

  • -

    een uurtarief van € 6,70;

  • -

    eigen bijdrage van ouders voor deelname programma van € 2,50 per uur, voor 6 uur per week.

 

Berekening subsidiebedrag per peuter op jaarbasis:

(6 uur x 40 weken x € 6,70) minus ouderbijdrage (6 uur x 40 weken x € 2,50) = € 1.008,--

 

Subsidiebedrag aanbieden peuterprogramma VVE-peuter ZKT.

Het subsidiebedrag is een normvergoeding en is gebaseerd op:

  • -

    een aanbod van 10 uur per week, verdeeld over drie of vier dagdelen, gedurende 40 weken per jaar;

  • -

    uitgaande van een inzet van 4 dagdelen met een gemiddelde inzet van een beroepskracht van 5 uur per week (incl. voorbereiding, inloop, scholing, overleg, etc.),

  • -

    een uurtarief van € 6,70;

  • -

    eigen bijdrage van ouders voor deelname programma van € 0,60* per uur, voor 10 uur per week.

 

* Ingevolge het ‘VNG Adviestabel ouderbijdrage peuterwerk 2013’ bedraagt het laagste uurtarief bij het 1e kind € 0,60, d.w.z. € 240 per jaar.

 

Berekening subsidiebedrag per peuter op jaarbasis:

(15  uur x 40 weken x € 6,70) minus ouderbijdrage (10 uur x 40 weken x € 0,60) = € 3.780,--.

 

Subsidiebedrag aanbieden peuterprogramma VVE-peuter MKT.

Het subsidiebedrag is een normvergoeding en is gebaseerd op:

  • -

    een aanbod van 10 uur per week, verdeeld over drie of vier dagdelen, gedurende 40 weken per jaar;

  • -

    uitgaande van een inzet van 4 dagdelen met een gemiddelde inzet van een beroepskracht van 5 uur per week (incl. voorbereiding, inloop, scholing, overleg, etc.),

  • -

    een uurtarief van € 6,70;

  • -

    het feitelijke aanbod van 10 uur voor rekening van ouders.

 

Berekening subsidiebedrag per peuter op jaarbasis:

5 uur x 40 weken x € 6,70 = €  1.340,--.

 

Subsidiebedrag voor deelname aan netwerkbijeenkomsten en voeren overleg GGD/JGZ.

Het subsidiebedrag betreft een, normvergoeding, een tegemoetkoming in de kosten. Het bedrag op jaarbasis ad. € 1.970 is gebaseerd op:

  • -

    1 bestuurlijk overleg met gemeente, schoolbesturen en organisaties van kinderopvang, inzake (resultaten) voor- en vroegschoolse educatie:

    1 bijeenkomst x 4 uur x € 46,-- = € 184,--;

  • -

    4 bijeenkomsten ambtelijk overleg VVE (Stuurgroep VVE: ambtelijk overleg gemeente, schoolbesturen en organisaties van kinderopvang), inzake (resultaten) voor- en vroegschools educatie):

    4 bijeenkomsten x 3 uur x € 38,-- = € 456,--;

  • -

    4 bijeenkomsten clusteroverleg (ambtelijk overleg scholen en organisaties van kinderopvang in clusterverband), inzake de toeleiding naar voorschoolse en vroegschoolse educatie, de organisatie van een doorlopende leerlijn van vroegschoolse naar vroegschoolse educatie, de resultaten van vroegschoolse educatie:

    4 bijeenkomsten x 4 uur x € 38,-- = € 608,--;

  • -

    5 bijeenkomsten ZAT -9 maanden tot 4 jaar, inzake vroegtijdige onderkenning, aanpak problemen in gezins- en leefsituatie, doorlopende leerlijn:

    5 bijeenkomsten x 3 uur x € 38,-- = € 570,--.

  • -

    het voeren van (telefonisch of per e-mail) overleg met de GGD inzake de plaatsing van VVE-peuters:

    4 uur x € 38,-- = € 152,--.

Artikel 10 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een peuter bij de subsidieverlening.

 

Rekenvoorbeeld:

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Maanden

Aantal peuters per

de 1e van de maand

 

Januari

7

 

Februari

8

 

Maart

7

 

April

6

 

Mei

7

 

Juni

8

 

September

9

 

Oktober

8

 

November

8

Gemiddelde

Subsidie

December

7

75 : 10 = 7,5 = 8

8 x € 1.008 = € 8.064,--

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Artikel 11 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een VVE-peuter bij de subsidieverlening.

 

Zie de toelichting bij artikel 10. Er vinden twee berekeningen plaats. Een voor de VVE-peuters waarvoor de ouders geen kinderopvangtoeslag (ZKT: Zonder Kinderopvang Toeslag) ontvangen en voor de VVE-peuters waarvoor de ouder wel een kinderopvangtoeslag (MKT: Met Kinderopvang Toeslag) ontvangen.

 

Artikel 14 Aanvraag om vaststelling.

 

Lid 4, sub e. een jaarverslag . . . . . . .en de behaalde resultaten.

Bij de subsidieaanvraag dient een werkplan te worden overlegd. Bij de subsidievaststelling vindt de verantwoording daarvan plaats, waarbij ook de resultaten worden beschreven en de getroffen maatregelen om dit te bereiken. Bij de verantwoording dienen de elementen terug te komen die te vinden zijn in het VVE-toezichtkader van de Inspectie van het onderwijs (1-3-2013: Toezichtkader VVE 2010, gepubliceerd in de Staatscourant van 13 augustus 2010, nr. 12632).

 

Artikel 16 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een peuter bij de subsidievaststelling.

 

Zie de toelichting bij artikel 10.

 

Artikel 17 Berekeningswijze subsidie voor het aanbieden van een peuterprogramma aan een VVE-peuter bij de subsidievaststelling.

 

Zie de toelichting bij artikel 10.

 

Artikel 19 Berekeningswijze subsidie bij vaststelling, wanneer de aanvrager gedurende het kalenderjaar de activiteit heeft beëindigd.

 

Rekenvoorbeeld bij beëindiging activiteiten per 1 april van het kalenderjaar.

 

Subsidie: peuterprogramma peuters.

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Maanden

Aantal peuters per

de 1e van de maand

 

Januari

7

 

Februari

8

Gemiddelde

Subsidieberekening

Maart

7

22 : 3 = 7,3 = 8

8 x € 1.008 = € 8.064 : 10 mnd x 3 mnd = € 2,419,20

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Subsidie: peuterprogramma VVE-peuters ZKT.

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Maanden

Aantal peuters per

de 1e van de maand

 

Januari

3

 

Februari

4

Gemiddelde

Subsidieberekening

Maart

3

10 : 3 = 3,3 = 4

4 x € 3.780 = € 15.120 : 10 mnd x 3 mnd = € 4.536

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Subsidie: peuterprogramma VVE-peuters MKT.

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Maanden

Aantal peuters per

de 1e van de maand

 

Januari

3

 

Februari

4

Gemiddelde

Subsidieberekening

Maart

3

10 : 3 = 3,3 = 4

4 x € 1.340 = € 5.360 : 10 mnd x 3 mnd = € 1.608

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Subsidie: deelname netwerkbijeenkomsten en overleg GGD/JGZ.

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Subsidieberekening

€ 1970: 10 mnd x 3 mnd = € 591

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Artikel 22 Overgangsbepalingen.

 

Lid 3.

Zie voor de berekeningswijze de toelichting op artikel 10.

 

Lid 4.

Zie voor de berekeningswijze de toelichting op artikel 19.

 

Lid 5.

Zie voor de berekeningswijze de toelichting op artikel 19.

 

 

[1] De gemeente heeft de wettelijke taak om in overleg met organisaties van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk te voorzien in voldoende voorzieningen van voorschoolse educatie, waar kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal aan kunnen deelnemen.