Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening financiën Rotterdam 2013

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2016

Intitulé

Verordening financiën Rotterdam 2013

De raad van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 juni 2013 (raadsvoorstel nr. 1194808); raadsstuk 13GR3322;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

overwegende dat voor de effectuering van deugdelijk financieel beleid en beheer en een deugdelijke financiële organisatie aanvullende regels nodig zijn;

besluit vast te stellen:

Verordening financiën Rotterdam 2013

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    apparaatslasten: lasten die géén directe relatie hebben met het realiseren van een programmadoel of de hiervan afgeleide (sub)productdoelen. Het betreft hierbij alle personele, materiële en overheadlasten die verbonden zijn aan het functioneren van de ambtelijke organisatie (exclusief bestuur en bestuursondersteuning). Dientengevolge worden deze lasten via een methodiek van kostenverdeling toegerekend aan een (sub)product en daarmee aan een programma toegerekend;

  • b.

    derivaten: financiële instrumenten belichaamd in contracten waarin de voorwaarden zijn vastgelegd waartegen een transactie op een bepaald moment zal of kan plaatsvinden en waarvan de waarde afhankelijk is van één of meer onderliggende activa, referentieprijzen of indices;

  • c.

    doelmatigheid: verhouding tussen de (voorgenomen) handelingen, beslissingen en ingezette middelen enerzijds en de hiermee te realiseren of gerealiseerde (beleids)doelen anderzijds;

  • d.

    doeltreffendheid: mate waarin de (voorgenomen) handelingen, beslissingen en de hierbij ingezette middelen daadwerkelijk (hebben) bij(ge)dragen aan de realisatie van de gestelde (beleids)doelen;

  • e.

    interne financieringsmiddelen: reserves, voorzieningen en overige door het college aan te wijzen passiva;

  • f.

    kapitaallasten: de afschrijvings- en rentelasten van de in gebruik genomen en geactiveerde vaste activa;

  • g.

    kasgeldlimiet: bedrag ter grootte van een percentage van het lastentotaal van de programmabegroting van de gemeente bij aanvang van het begrotingsjaar;

  • h.

    netto vlottende schuld: het gezamenlijke bedrag van:

    • 1)

      de opgenomen gelden met een oorspronkelijke rentetypische looptijd van korter dan één jaar,

    • 2)

      de schuld in rekening-courant,

    • 3)

      de voor een termijn van korter dan één jaar ter bewaring in de kas gestorte gelden van derden, en

    • 4)

      overige geldleningen die geen onderdeel uitmaken van de vaste schuld;

verminderd met het gezamenlijke bedrag van:

    • 5)

      de contante gelden in kas,

    • 6)

      de tegoeden in rekening-courant, en

    • 7)

      de overige uitstaande gelden met een rentetypische looptijd van korter dan één jaar.

  • i.

    onderhoudslasten: lasten die worden gemaakt om een materieel vast activum in aanvaardbare conditie te houden of te brengen, teneinde de gevraagde mate van functionaliteit te borgen;

  • j.

    programmalasten: lasten die een directe relatie hebben met het realiseren van een programmadoel of de hiervan afgeleide (sub)productdoelen. Dientengevolge worden deze lasten rechtstreeks aan een (sub)product en daarmee aan een programma toegerekend;

  • k.

    rechtmatigheid (financieel): het overeenkomstig formele wet- en regelgeving tot stand komen van baten en lasten en mutaties in balansposten. In het kader van de accountantscontrole vormen wettelijke regelingen en verordeningen van de raad hoofdzakelijk de voor financiële rechtmatigheid relevante normenkader;

  • l.

    renterisiconorm: bedrag ter grootte van een percentage van het lastentotaal van de programmabegroting van de gemeente bij aanvang van het begrotingsjaar;

  • m.

    rentetypische looptijd: tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de voorwaarden van de geldlening een niet beïnvloedbare, constante rentevergoeding geldt;

  • n.

    risicoprofiel: samenhangend beeld van risico’s die de gemeente loopt, waarbij een risico de kans is op een niet te voorspellen gebeurtenis met een mogelijk nadelig effect op de gemeentelijke organisatie, haar (sub)doelen of haar financiële positie;

  • o.

    vaste schuld: gezamenlijke bedrag van de schuld uit hoofde van geldleningen met een oorspronkelijke rentetypische looptijd van één jaar of langer en de voor een termijn van één jaar of langer ontvangen waarborgsommen.

Artikel 2 Begrotingsindeling

  • 1. De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode een indeling naar programma’s vast.

  • 2. De indeling naar programma’s staat voor de raadsperiode vast, tenzij er dringende redenen zijn om deze te wijzigen.

Artikel 3 Begrotingsvoorbereiding: kaderbrief

  • 1. Het college zendt jaarlijks een ontwerpkaderbrief naar de raad.

  • 2. In de ontwerpkaderbrief is aangegeven binnen welke beleidskaders en financiële kaders de eerstvolgende ontwerpprogrammabegroting zal worden opgesteld.

  • 3. De ontwerpkaderbrief strekt zich uit van het jaar t-2 tot en met het jaar t+3, waarbij t gelijk staat aan het eerstvolgende begrotingsjaar.

  • 4. De ontwerpkaderbrief bevat in ieder geval:

  • a. een overzicht van ontwikkelingen die nopen tot bijstelling van de geraamde baten en lasten of die een substantieel effect hebben op het risicoprofiel;

  • b. een overzicht van beleidswijzigingen die nopen tot bijstelling van de geraamde baten en lasten of die een substantieel effect hebben op het risicoprofiel;

  • c. de bedragen waarmee de geraamde baten en lasten per programma worden bijgesteld, zowel per saldo als uitgesplitst naar de afzonderlijke ontwikkelingen en beleidswijzigingen;

  • d. een beschrijving van de wijze waarop met het saldo van de bijstelling van de geraamde baten en lasten zal worden omgegaan.

  • 5. De raad stelt de kaderbrief vóór zijn zomerreces vast.

Artikel 4 Programmabegroting

  • 1. Het college biedt de raad uiterlijk op 30 september van het jaar dat vooraf gaat aan het begrotingsjaar de ontwerpprogrammabegroting ter vaststelling aan.

  • 2. De ontwerpprogrammabegroting bevat in ieder geval:

    • a.

      de risico’s die per programma worden onderscheiden;

    • b.

      een overzicht van de investeringen, waaruit per programma blijkt:

  • - welk investeringskrediet in het begrotingsjaar wordt gevoteerd;

  • - welke investeringsprojecten hiermee worden gerealiseerd, met de daarbij behorende kapitaallasten en onderhoudslasten;

  • - welk investeringskrediet in voorgaande jaren voor deze projecten is gevoteerd en benut;

  • - welk indicatief investeringskrediet na het begrotingsjaar voor deze projecten wordt gevoteerd.

  • 3. De ontwerpprogrammabegroting bevat zo mogelijk indicatoren inzake de maatschappelijke effecten die per programma worden beoogd, indicatoren inzake de daartoe te leveren inspanningen en de hieraan verbonden streefwaarden.

  • 4. Per programma wordt een onderscheid gemaakt tussen de programmalasten en de apparaatslasten. De wijze waarop de apparaatslasten worden toegerekend aan de programma’s staat voor een begrotingsjaar vast en wordt in de ontwerpprogrammabegroting toegelicht. Een wijziging van de wijze van toerekening wordt expliciet toegelicht.

  • 5. De wettelijke paragrafen in de beleidsbegroting zijn gebaseerd op afzonderlijke beleidsdocumenten. De raad stelt deze beleidsdocumenten kort na aanvang van iedere raadsperiode vast.

  • 6. Indien een amendement van de ontwerpprogrammabegroting financiële gevolgen heeft, wordt hierin vermeld hoe deze worden opgevangen.

Artikel 4a Productenraming

Het college zendt voor behandeling van de programmabegroting en tussentijdse rapportages de bijbehorende productenramingen ter kennisname naar de raad.

Artikel 5 Omissieregeling programmabegroting

  • 1. Het college kan de raad voorafgaand aan de eerste tussentijdse rapportage een ontwerpomissieregeling aanbieden.

  • 2. In de ontwerpomissieregeling wordt voorgesteld de baten en lasten per programma, zoals opgenomen in de programmabegroting, te corrigeren, voor zover de correcties technisch van aard zijn en geen nieuwe afweging van de gemeenteraad vergen.

  • 3. De raad stelt de omissieregeling vast alvorens hij de eerste tussentijdse rapportage vaststelt.

Artikel 6 Verantwoording: tussentijdse rapportages

  • 1. Het college informeert de raad periodiek door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de programmabegroting.

  • 2. De tussentijdse rapportage wordt overeenkomstig de indeling van de programmabegroting opgesteld en bevat in ieder geval:

  • a. voortgangsinformatie in relatie tot de beoogde maatschappelijke effecten en de daarvoor te leveren inspanningen;

  • b. een uitleg waarom een beoogd effect of een te leveren inspanning niet is of wordt gerealiseerd;

  • c. de wijzigingen die worden doorgevoerd om de beoogde maatschappelijke effecten en de daarvoor te leveren inspanningen alsnog te realiseren;

  • d. een overzicht van in de programmabegroting opgenomen indicatoren waarvan de streefwaarden worden bijgesteld;

  • e. een overzicht van ontwikkelingen die een substantieel effect hebben op de risico’s die per programma worden onderscheiden;

  • f. een overzicht van ontwikkelingen die nopen tot bijstelling van de geraamde baten en lasten;

  • g. een overzicht van beleidswijzigingen die nopen tot bijstelling van de geraamde baten en lasten;

  • h. een overzicht van de financieel-technische, beleidsneutrale correcties die worden doorgevoerd;

  • i. de bedragen waarmee de geraamde baten en lasten per programma worden bijgesteld, zowel per saldo als uitgesplitst naar de afzonderlijke ontwikkelingen, beleidswijzigingen en financieel-technische, beleidsneutrale correcties;

  • j. de bedragen van de geraamde baten en lasten per programma die oorspronkelijk in de programmabegroting waren opgenomen;

  • k. een beschrijving van de wijze waarop met het saldo van de bijstelling van de geraamde baten en lasten wordt omgegaan;

  • l. de wijzigingen van de investeringskredieten per programma die zijn gevoteerd;

  • m. de investeringskredieten per programma die oorspronkelijk in de programmabegroting waren opgenomen;

  • n. de wijzigingen in de lijst met investeringsprojecten die per programma worden gerealiseerd, onder vermelding van de daarbij behorende kapitaallasten en onderhoudslasten;

  • o. indien van toepassing, een voorstel tot aanwending van de post onvoorzien.

  • 3. Het college zendt in ieder geval uiterlijk op 15 juni van het begrotingsjaar een tussentijdse rapportage over de eerste vier maanden van het begrotingsjaar naar de raad.

  • 4. Het college zendt in ieder geval uiterlijk op 15 oktober van het begrotingsjaar een tussentijdse rapportage over de eerste acht maanden van het begrotingsjaar naar de raad.

Artikel 7 Verantwoording: jaarstukken

  • 1. Het college zendt de ontwerpjaarstukken en de bijbehorende controleverklaring uiterlijk op 30 april volgend op het verslagjaar naar de raad.

  • 2. De ontwerpjaarstukken worden overeenkomstig de indeling van de programmabegroting opgesteld en bevatten in ieder geval:

  • a. voortgangsinformatie in relatie tot de beoogde maatschappelijke effecten en de daarvoor te leveren inspanningen;

  • b. een uitleg waarom een beoogd effect of een te leveren inspanning niet is of wordt gerealiseerd;

  • c. de wijzigingen die worden doorgevoerd om de beoogde maatschappelijke effecten en de daarvoor te leveren inspanningen alsnog te realiseren;

  • d. een overzicht van in de programmabegroting opgenomen indicatoren waarvan de streefwaarden worden bijgesteld;

  • e. een overzicht van ontwikkelingen die een substantieel effect hebben op de risico’s die per programma worden onderscheiden;

  • f. de bedragen van de geraamde baten en lasten per programma die oorspronkelijk in de programmabegroting waren opgenomen;

  • g. een overzicht van de investeringen, waaruit per programma blijkt:

    • -

      de investeringen die zijn gedaan, met de daarbij behorende kapitaallasten;

    • -

      de investeringskredieten die oorspronkelijk in de programmabegroting waren opgenomen;

  • h. een kasstroomoverzicht.

Artikel 8 Begrotingsregels

  • 1. Het college mag alleen (meerjarige) uitgaven en/of verplichtingen aangaan die passen binnen de beleidsmatige en financiële kaders van de vastgestelde programmabegroting en de daarbij behorende meerjarenraming.

  • 2. De bij staand beleid gedurende het begrotingsjaar binnen een programma van de vastgestelde programmabegroting ontstane:

  • a. tegenvallende lasten worden zonder voorafgaande begrotingswijziging opgevangen door direct gerelateerde meevallende baten binnen hetzelfde programma. De dekking van het restant vereist een begrotingswijziging;

  • b. meevallende lasten worden zonder voorafgaande begrotingswijziging ingezet voor de dekking van direct gerelateerde tegenvallende baten binnen hetzelfde programma. Het restant komt ten gunste van de algemene dekkingsmiddelen en kan zonder voorafgaande begrotingswijziging niet voor ander dan het vastgesteld beleid worden ingezet;

  • c. tegenvallende baten worden zonder voorafgaande begrotingswijziging door direct gerelateerde meevallende lasten binnen hetzelfde programma opgevangen. De dekking van het restant vereist een begrotingswijziging;

  • d. meevallende baten worden zonder voorafgaande begrotingswijziging ingezet voor de dekking van direct gerelateerde tegenvallende lasten binnen hetzelfde programma. Het restant komt ten gunste van de algemene dekkingsmiddelen en kan zonder voorafgaande begrotingswijziging niet voor een ander dan het vastgestelde beleid worden ingezet.

  • 3. Bij het niet geheel kunnen uitvoeren van een programma van de programmabegroting in een begrotingsjaar t kan het goed in te schatten bijbehorende budget op de volgende wijze naar het begrotingsjaar t+1 worden overgeheveld:

    • a.

      via een begrotingswijzigingsvoorstel van het college besluit de raad uiterlijk 31 december van het begrotingsjaar t een bestemmingsreserve te vormen voor het over te hevelen budget. De overheveling wordt in de jaarstukken van het begrotingsjaar t verwerkt en de programmabegroting van het begrotingsjaar t+1 wordt op deze overheveling aangepast; of

    • b.

      indien de raad geen besluit zoals bedoeld onder a. heeft genomen, neemt de raad vooruitlopend op de eerstvolgende begrotingswijziging én voorafgaand aan de uitvoering van deze werkzaamheden in het nieuwe begrotingsjaar t+1 zo snel mogelijk een besluit over deze overheveling. De over te hevelen werkzaamheden komen (al dan niet in eerste instantie) ten laste van de algemene reserve of het budget van het begrotingsjaar t+1.

Artikel 9 Activeren immateriële vaste activa

  • 1. Kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen, het saldo van agio en disagio worden niet geactiveerd.

  • 2. Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor het realiseren van een bepaald activum worden niet geactiveerd.

Artikel 10 Activeren en waarderen materiële vaste activa

  • 1.

    Geactiveerde investeringen in materiële vaste activa worden gewaar-deerd tegen het netto-investeringsbedrag.

  • 2.

    Het netto-investeringsbedrag voor een geactiveerde investering met een meerjarig economisch nut is het op verkrijgings- of vervaardigingsprijs gebaseerde bruto-investeringsbedrag waarop de direct gerelateerde bijdragen van derden in mindering zijn gebracht.

  • 3.

    Het netto-investeringsbedrag voor een geactiveerde investering in de openbare ruimte met een meerjarig maatschappelijk nut is het op verkrijgings- of vervaardigingsprijs gebaseerde bruto-investeringsbedrag waarop de direct gerelateerde bijdragen van derden en bestemmingsreserves in mindering zijn gebracht.

  • 4.

    Boekwinsten bij inruil van een materieel vast activum worden niet op de verkrijgingsprijs van het nieuwe activum in mindering gebracht, maar komen ten gunste van het jaarresultaat.

  • 5.

    De vervaardigingsprijs omvat tevens een redelijk deel van de toerekenbare indirecte vervaardigingskosten en de rentekosten over het vervaardigingstijdvak die aan de geactiveerde investering toegerekend kunnen worden.

  • 6.

    Nieuwe uitgaven met betrekking tot een bestaand activum worden als een investering beschouwd:

    • a.

      als hiermee de toekomstige gebruiksduur van het bestaand activum ten opzichte van de oorspronkelijke termijn verlengd wordt; en/of

    • b.

      als hiermee een uitbereiding van de capaciteit of een kwalitatieve verbetering van het bestaand activum wordt bereikt.

In beide gevallen wordt de waarde van deze nieuwe investeringsuitgaven gevoegd bij de resterende boekwaarde van het bestaand activum.

  • 7.

    Investeringen met een meerjarig economisch nut worden slechts geactiveerd als het bruto-investeringsbedrag € 100.000 of meer bedraagt.

  • 8.

    Investeringen in de openbare ruimte met een meerjarig maatschappelijk nut worden slechts geactiveerd als het niet als onderdeel van gebiedsontwikkeling is verworven of gesticht en als het bruto-investeringsbedrag € 100.000 of meer bedraagt.

  • 9.

    In afwijking van de leden 7 en 8 worden investeringen in gronden en terreinen altijd geactiveerd.

Artikel 11 Activeren en waarderen financiële vaste activa

Bijdragen aan activa in eigendom van derden worden tegen het investeringsbedrag geactiveerd.

Artikel 12 Afschrijven

  • 1. Op materiële vaste activa met een onbeperkte gebruiksduur wordt niet afgeschreven.

  • 2. Op materiële vaste activa met een meerjarig nut en bijdragen aan activa in eigendom van derden die beiden een beperkte gebruiksduur kennen wordt lineair afgeschreven. Hierbij:

    • a.

      wordt afgeschreven over de som van het netto-investeringsbedrag minus de restwaarde van het activum,

    • b.

      wordt de afschrijvingstermijn bepaald door de economische levensduur van het activum waarbij de maximaal toegestane afschrijvingstermijnen van bijlage 1 van deze verordening in acht worden genomen, en

    • c.

      vangt de afschrijvingperiode van het activum aan in de maand volgend op de maand waarin het activum in gebruik is genomen.

  • 3. In afwijking van lid 2 worden vastgoedobjecten annuïtair afgeschreven, waarbij de afschrijvingsperiode aanvangt in het begrotingsjaar dat volgt op het begrotingsjaar waarin het activum in gebruik is genomen, en vangt de afschrijvingsperiode van de vervoersmiddelen in eigen beheer direct bij ingebruikname van het activum aan.

  • 4. Materiële vaste activa waarvoor rijksbijdragen zijn ontvangen die afwijkende afschrijvingsvoorwaarden voorschrijven worden afgeschreven conform deze rijksvoorschriften.

Artikel 13 Waarderen en tussentijdse resultaatneming bouwgronden

  • 1. De gemeenteraad besluit tot het in exploitatie nemen van bouwgronden en tot grote programmatische wijzigingen in grondexploitaties.

  • 2. Bij niet in exploitatie genomen bouwgronden worden kosten alleen geactiveerd indien er sprake is van een reëel en stellig voornemen dat deze binnen een termijn van tien jaar zal worden bebouwd.

  • 3. De vervaardigingskosten respectievelijk -prijs van bouwgronden omvatten een redelijk deel van de toerekenbare indirecte kosten alsmede de rentekosten over het vervaardigingstijdvak die aan de desbetreffende bouwgronden toegerekend kunnen worden.

  • 4. Op al dan niet in exploitatie genomen bouwgronden wordt niet afgeschreven.

  • 5. Tussentijdse winstneming op een specifieke bouwgrond in exploitatie vindt plaats vanaf het moment dat de bijbehorende begrote exploitatielasten en -baten beiden voor minimaal 70 procent zijn gerealiseerd en als de gerealiseerde baten de gerealiseerde lasten overstijgen.

  • 6. De winstneming als bedoeld in lid 5 is hierbij gemaximeerd tot:

  • a. 70 procent van het begrote positieve plansaldo onder aftrek van een voorziening van 20 procent voor de nog te realiseren baten en lasten; of

  • b. tot de lagere, negatieve, boekwaardestand van de betreffende bouwgrond in exploitatie.

  • 7. In specifieke gevallen kan op basis van planspecifieke omstandigheden hierop beargumenteerd worden afgeweken.

  • 8. Bij een specifieke bouwgrond in exploitatie met een verwacht negatief plansaldo wordt verlies genomen, tenzij:

    • a.

      de vermijdbaarheid van nog te realiseren lasten nog aantoonbaar reëel is; of

    • b.

      de nog te realiseren lasten nog direct beïnvloedbaar zijn door aanpassing van de uitgangspunten van het exploitatieplan; of

  • c. aan de optimalisatie van de bouwgrondexploitatie en het plan wordt gewerkt; of

  • d. het exploitatieplan nog een looptijd heeft van minimaal 7 jaar en het verwachte exploitatieverlies niet groter is dan 10 procent van de nog te realiseren lasten.

  • 9. Ten aanzien van de punten a t/m c van lid 8 geldt dat het verlies in maximaal één begrotingsjaar door optimalisatie of verliesneming is weggewerkt.

  • 10. Onvermijdbare verliezen op een specifieke bouwgrond in exploitatie worden niet als resultaat in het betreffende bouwgrondexploitatieplan verwerkt.

  • 11. Voor een specifieke bouwgrond in exploitatie waarschijnlijke maar qua financiële omvang onzekere verliezen, die afhankelijk zijn van toekomstige economische ontwikkelingen, wordt een voorziening getroffen.

Artikel 14 Reserves en voorzieningen

  • 1. Op voorwaarde dat een bestemmingsreserve niet met juridisch onontkoombare verplichtingen is belast, valt het (restant)saldo van een bestemmingsreserve zonder voorafgaand raadsbesluit ten gunste van het ‘resultaat’ vrij als:

  • a. het doel waarvoor de bestemmingsreserve is gevormd vervalt; of

  • b. gedurende drie jaren niets aan de bestemmingsreserve is onttrokken of toegevoegd.

  • 2. Het besluit tot vorming van een reserve, de programmabegroting en de jaarstukken geven per reserve inzicht in:

  • a. het programma en het product waaronder de reserve valt;

  • b. de mate waarin de reserve vrij besteedbaar is;

  • c. de instellingsdatum en de verwachte einddatum;

  • d. het unieke kenmerk van het raadsbesluit.

  • 3. De programmabegroting en de jaarstukken geven per voorziening inzicht in het programma en het product waaronder de voorziening valt.

Artikel 15 Prijzen en tarieven

  • 1. Het college stelt de gemeentelijke prijzen vast en zendt deze ter kennisneming naar de raad.

  • 2. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel tot vaststelling van de gemeentelijke tarieven.

  • 3. Het college neemt bij de vaststelling van een prijs of een voorstel tot vaststelling van een tarief als uitgangspunt dat de kosten die zijn verbonden aan het leveren van het product, de dienst of het werk of het verlenen van het recht volledig worden gedekt.

  • 4. Voor het bepalen van de kosten wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd, dat is gebaseerd op de Handreiking kostentoerekening leges en tarieven van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 16 Administratie

De administratie dient procesmatig en systeemtechnisch zodanig te zijn ingericht, gevoerd, beveiligd onderhouden én bewaard, dat deze te allen tijde op een systematische wijze juiste, volledige, tijdige en controleerbare informatie levert, die in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen, beheersen en doen functioneren van de gemeente als geheel en de afzonderlijke organisatieonderdelen als zodanig;

  • b.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • c.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 17 Interne beheersing

  • 1.

    Het college zorgt voor een zodanige opzet en werking van een intern beheersingsstelsel dat de rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur, alsmede de getrouwheid (en rechtmatigheid) van de daarbij tot stand gekomen (verantwoordings-) informatie gewaarborgd is. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2.

    Het interne beheersingsstelsel omvat de volgende bouwstenen:

  • a.

    de in de processen en/of systemen uitgevoerde interne controle (zelfcontrole en lijncontrole);

  • b.

    de verbijzonderde interne controle; en

  • c.

    de interne auditfunctie.

Onderdeel van dit stelsel is de afstemming van werkzaamheden en planning tussen de verschillende actoren.

Artikel 18 Financiële organisatie

Het college zorgt voor en legt vast:

  • a.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden, zodat aan de minimale eisen van controletechnische functiescheiding wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • b.

    de verlening van mandaten, volmachten en machtigingen voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • c.

    de te maken afspraken met de organisatieonderdelen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen.

Artikel 19 Treasuryfunctie

1. De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities en de daaraan verbonden riscio’s.

2. De treasuryfunctie van de gemeente dient tot:

a. Het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten;

b. Het beschermen van gemeentelijke vermogens- en (rente-)resultaten tegen ongewenste financiële risico’s zoals renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s en liquiditeitsrisico’s;

c. Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities;

d. Het optimaliseren van de renteresultaten;

e. Het opzetten en onderhouden van een goede en efficiënte financiële infrastructuur;

f. Het realiseren van adequate informatiestromen ter ondersteuning van beleid en ter verantwoording hierover.

3. Het college stelt nadere regels inzake de treasuryfunctie.

Artikel 20 vervallen

Artikel 21 Totaalfinanciering

  • 1. De uitvoering van het financieel beleid wordt gebaseerd op het beginsel van totaalfinanciering.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen aan rechtspersonen wordt in de regel afgeweken van het gestelde in het eerste lid.

  • 3. Bij collegebesluit kan in afwijking van het eerste lid projectfinanciering plaatsvinden.

  • 4. De financiering van de investeringen geschiedt in eerste instantie met de reserves en voorzieningen en de overige door het college aan te wijzen interne financieringsmiddelen.

Artikel 22 Verantwoording financiering

De paragraaf financiering van de ontwerpprogrammabegroting en de ontwerpjaarstukken bevat in elk geval:

  • a.

    de netto-vlottende schuld en de toets daarvan aan de kasgeldlimiet;

  • b.

    het renterisico op de vaste schuld en de toets daarvan aan de renterisiconorm;

  • c.

    het gebruik van derivaten;

  • d.

    de liquiditeitspositie en de planning van de meerjarige financieringsbehoefte.

Artikel 22a Uitvoeringsregels

s

Uitvoeringsregels en wijzigingen hierop, die in relatie tot deze verordening staan, worden ter kennisname naar de gemeenteraad gezonden.

Artikel 23 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2014, waarbij de bepalingen inzake afschrijven (artikel 12) terugwerken tot en met 1 januari 2013.

Artikel 24 Intrekking oude regelingen

  • 1. De Verordening financiële huishouding Rotterdam 2006 wordt ingetrokken.

  • 2. De Beleidsregels begroten en verantwoorden Rotterdam 2010 worden ingetrokken.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening financiën Rotterdam 2013’.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 19 december 2013.

De griffier,

R.G.R. Jeene, plv.

De voorzitter,

A.Aboutaleb

Dit gemeenteblad is uitgegeven op 31 december 2013

Bijlage 1: Afschrijvingstabel vaste activa

Onderstaande tabel is ingedeeld naar kenmerken van activa. Het is mogelijk dat een activum niet expliciet in de tabel is opgenomen. Aansluiting dient dan gezocht te worden op kenmerkniveau.

ZIE BIJLAGE

i257834.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Bij de afschrijving van de ‘voor verhuur bestemde vastgoedobjecten’, die samengesteld zijn uit twee of meer componenten die in de afschrijvingstabel zijn opgenomen, kan één gezamenlijke afschrijvings-termijn worden gehanteerd. Deze gezamenlijke afschrijvingstermijn mag niet langer zijn dan de maximaal toegestane afschrijvingstermijn van de component met de langste afschrijvingstermijn.

Toelichting:

Algemeen

Deze verordening volgt uit artikel 212 van de Gemeentewet. In dit artikel is de verplichting opgenomen voor de raad om bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast te stellen. De verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

Bij het opstellen van deze verordening zijn de bepalingen in hogere regelgeving, voor zover in dit kader relevant, als uitgangspunt genomen. Hierbij moet met name worden gedacht aan bepalingen in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV), de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido), de ministeriële Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) en de Wet Markt en Overheid. Voor een goed inzicht in alle regels inzake het financiële beleid, het financiële beheer en de financiële organisatie moet dus ook in deze hogere regelgeving te rade worden gegaan.

Artikelgewijs

Artikel 1b Derivaten

Financiële derivaten zijn instrumenten die zijn afgeleid van een of meer basisproducten die op financiële markten worden verhandeld. Bekende voorbeelden van basisproducten zijn aandelen, obligaties en valuta’s. De waarde van derivaten is gerelateerd aan koersontwikkelingen van de onderliggende basisproducten, daarvan afgeleide referentieprijzen of indices.

Derivaten bieden de mogelijkheid om risico’s af te dekken, bijvoorbeeld om de rente van nieuwe geldleningen of de rente van bestaande geldleningen met een renteherziening te fixeren of te begrenzen. Wanneer derivaten worden gebruikt om risico’s af te dekken is er geen sprake van speculeren. Van belang is dat de risico’s van tevoren goed worden vastgesteld en met de derivaten deze risico’s ook daadwerkelijk worden afgedekt. Indien derivaten gebruikt worden om bewust risico te lopen en zodoende een rendement te genereren is er wel sprake van speculeren. Dit laatste is volgens de Wet fido niet toegestaan.

Artikel 1g Kasgeldlimiet

De kasgeldlimiet is een instrument dat in de Wet fido is opgenomen om een grens te stellen aan de korte financiering met een rentetypische looptijd tot één jaar. De korte financiering wordt bepaald als de netto-vlottende schuld en per kwartaal getoetst aan de kasgeldlimiet. Hiertoe wordt het gemiddelde genomen van de netto-vlottende schuld per aanvang van de drie kalendermaanden in een kwartaal. Door uit te gaan van een gemiddelde over drie maanden kunnen pieken in de behoefte aan korte financiering gesaldeerd worden met een lagere financieringsbehoefte op andere momenten gedurende die drie maanden. De kasgeldlimiet kan worden berekend door een vastgesteld percentage van het lastentotaal van de programmabegroting bij aanvang van het begrotingsjaar.

Artikel 1k Renterisiconorm

Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rentetypische looptijd van één jaar of langer) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. Het renterisico op de vaste schuld is de mate waarin het saldo van rentelasten en rentebaten van de gemeente verandert door wijzigingen in het rentepercentage op leningen en uitzettingen met een oorspronkelijke rentetypische looptijd van één jaar of langer. De renterisiconorm kan worden berekend door een vastgesteld percentage te vermenigvuldigen met het lastentotaal van de programmabegroting bij aanvang van het begrotingsjaar.

Artikel 2 Begrotingsindeling

Uitgangspunt bij het BBV is dat raad en college gediend zijn met een inrichting van de begroting en spiegelbeeldig de jaarstukken, die zoveel mogelijk is toegesneden op de eigen situatie en wensen. Door de raad gekozen programma’s bepalen de indeling van de programmabegroting gedurende een raadsperiode.

Artikel 3 Begrotingsvoorbereiding: kaderbrief

De kaderbrief is een beschrijving van verwachte ontwikkelingen die van invloed zijn op de financiële positie van het concern als gevolg van autonome en/of beleidsmatige ontwikkelingen in het komende begrotingsjaar. Ontwikkelingen die zich in het lopende begrotingsjaar voordoen worden verantwoord in de bestuursrapportages. Met de vaststelling van de kaderbrief doet de raad richtinggevende uitspraken over de op te stellen programmabegroting voor het komende begrotingsjaar en de drie daarop volgende begrotingsjaren.

Artikel 4 Programmabegroting

Het budgetrecht van gemeenten ligt bij de raad. Dit is verankerd in artikel 189 van de Gemeentewet. De essentie van het budgetrecht is dat de raad door middel van de vaststelling van de programmabegroting het college machtigt tot uitvoering conform deze begroting. De programmabegroting is daarmee tevens de basis voor de bedrijfsvoering en de basis voor de verantwoording door middel van de jaarstukken. Het college moet de raad in staat stellen om zijn budgetrecht goed te kunnen invullen. Het college dient daartoe bij de raad een ontwerpprogrammabegroting in.

De toewijzing van middelen aan concrete bedrijfsprocessen en producten is een bevoegdheid van het college en komt tot uitdrukking in de productenraming.

Met het vaststellen van de programmabegroting autoriseert de raad per programma de geraamde baten en lasten, de mutaties in de reserves en het investeringskrediet dat ten behoeve van het begrotingsjaar wordt gevoteerd.

Afgezien van het investeringskrediet dat ten behoeve van het begrotingsjaar wordt gevoteerd, wordt het ‘overzicht van investeringen’, zoals bedoeld in het tweede lid sub b, de dus ter kennisname aan de raad aangeboden.

Conform het BBV wordt in de paragraaf ‘Onderhoud kapitaalgoederen’ met betrekking tot de kapitaalgoederen inzicht gegeven in het beleidkader, de hieruit voortvloeiende financiële consequenties en de vertaling van deze financiële consequenties in de begroting.

In het programmaplan wordt per programma expliciet ingegaan op de maatschappelijke effecten en de wijze waarop er naar gestreefd zal worden die effecten te verwezenlijken. Dit vindt plaats door middel van de drie W-vragen: Wat willen we bereiken? Wat gaan we ervoor doen? Wat gaat het kosten? Hierbij worden per programma de baten uitgesplitst naar inkomstenbronnen, waarbij in ieder geval onderscheid wordt gemaakt naar ‘bijdragen rijk en mede-overheden’, ‘opbrengsten derden’ en ‘overige baten’. De lasten per programma worden, na uitsplitsing in programma- en apparaatslasten, gespecificeerd naar kostencategorieën, waarbij in ieder geval onderscheid wordt gemaakt naar ‘subsidies en inkomens-overdrachten’, ‘inkopen en uitbestede werkzaamheden’, ‘kapitaallasten’, ‘personeelslasten’ en ‘inhuur’.

Door de wettelijke paragrafen in de beleidsbegroting te baseren op afzonderlijke beleidsdocumenten, wordt voorkomen dat hierin uitgebreid verslag moet worden gedaan van de beleidsuitgangspunten van beheersmatige activiteiten en de lokale heffingen. Er kan worden volstaan met een verwijzing naar deze beleidsdocumenten. Met het oog hierop is het van belang dat kort na aanvang van een raadsperiode de nieuw geïnstalleerde raad deze beleidsdocumenten vaststelt.

Artikel 5 Omissieregeling programmabegroting

Deze omissieregeling is een financieel-technische en beleidsneutrale correctie van de programmabegroting. De aanpassingen worden meerjarig doorgevoerd. De voorgestelde mutaties worden toegelicht. De bedoeling van de omissieregeling is om de tussentijdse rapportages aan de raad niet te vervuilen met technische aanpassingen.

Artikel 6 Verantwoording: tussentijdse rapportages

Met het vaststellen van een tussentijdse rapportage autoriseert de raad per programma de bijstelling van de geraamde baten en lasten, de mutaties in de reserves en de bijstelling van de investeringskredieten.

Artikel 7 Verantwoording: jaarstukken

Door middel van de jaarstukken legt het college verantwoording af aan de raad. De controle door de accountant is geregeld in de gemeentelijke Controleverordening. De normen voor de controle zijn opgenomen in het Besluit accountantscontrole decentrale overheden. In de gemeentelijke Kadernota accountantscontrole worden aanvullende kaders voor de rechtmatigheidscontrole door de accountant voorgeschreven.

Artikelen 9 t/m 12 Activeren, waarderen en afschrijven

Investeringen in materiële vaste activa omvatten de verkregen, vervaardigde maar ook de financial geleasede vaste activa waarop tevens afgeschreven moet worden.

Investeringen in gronden en terreinen worden ongeacht het investeringsbedrag geactiveerd en worden niet afgeschreven. Hiermee wordt enerzijds de volledigheid van de grondadministratie gewaarborgd. Anderzijds hebben de gronden en terreinen een onbeperkte levensduur of vertonen nauwelijks een waardeverlies, zodat afschrijving op deze activa niet op zijn plaats is.

Artikel 13 Waarderen en tussentijdse resultaatneming bouwgronden

De landelijke commissie BBV heeft de stellige uitspraak gedaan dat de kosten van niet in exploitatie genomen bouwgronden slechts worden geactiveerd, indien een reëel en stellig voornemen bestaat dat deze in de nabije toekomst zullen worden bebouwd én dat dit moet blijken uit een raadsbesluit, waarin inhoud wordt gegeven aan ambitie en planperiode. De Rotterdamse Commissie tot Onderzoek van de Rekening heeft, mede op aangeven van de raadsaccountant, geadviseerd om de raad te laten besluiten wat onder “nabije toekomst” moet worden verstaan. Het tweede lid geeft hieraan invulling.

Van een grote programmatische wijziging is sprake als wordt voldaan aan minimaal één van de volgende gevallen:

  • a.

    Er is een wijziging van het programma met meer dan 25 woningen (afname en/of toename).

  • b.

    Er is een omzetting van woningbouwcategorie bij meer dan 25 woningen van koop naar huur (of vice versa).

  • c.

    Er is een omzetting van woningbouwcategorie bij meer dan 25 woningen van grondgebonden eengezinswoningen naar appartementen (of vice versa).

  • d.

    Er is een wijziging van het programma met meer dan 2.500 m2 (BVO) (afname en/of toename).

Dit zal per project worden beoordeeld.

Artikel 15 Prijzen en tarieven

De gemeente brengt kosten in rekening voor het leveren van producten en diensten die alleen door de overheid worden geleverd. Te denken valt aan de leges die in rekening worden gebracht voor het leveren van een identiteitsbewijs, de behandeling van een aanvraag van een vergunning of een verzoek tot ontheffing, alsook aan de bestemmingsheffingen wegens het inzamelen en verwerken van afvalstoffen en het onderhouden van het riool. De raad stelt hiertoe tarieven vast.

De gemeente kan ook kosten in rekening brengen voor het leveren van producten, diensten en werken die ook door bedrijven worden geleverd. Te denken valt aan het verhuren van vastgoed, het in lease geven van vervoermiddelen of de dienstverlening van het ingenieursbureau aan derden. Het college stelt hiertoe prijzen vast.

In de Gemeentewet is voorgeschreven dat de tarieven van leges en bestemmingsheffingen zo moeten worden bepaald, dat de baten de lasten niet overstijgen. Dus: de kosten mogen volledig worden gedekt, maar de gemeente mag er in ieder geval niet aan verdienen. In dit artikel is bepaald dat het college in zijn voorstel tot vaststelling van tarieven uitgaat van kostendekkendheid. Dit laat onverlet dat de raad, eventueel op voorstel van het college, kan besluiten tot een lager tarief.

In de Wet markt en overheid is voorgeschreven dat de prijzen van economische activiteiten, waarbij de overheid concurreert met de private markt, behoudens enkele uitzonderingen, zo moeten worden bepaald, dat de kosten tenminste volledig worden gedekt. Dus: de kosten moeten volledig worden gedekt; de gemeente mag niet oneerlijk concurreren met de markt door zijn economische activiteiten deels te bekostigen met geld dat is verkregen door belastingheffing. In dit artikel is bepaald dat het college bij het vaststellen van prijzen uitgaat van kostendekkendheid. Dit laat onverlet dat het college kan besluiten tot een hogere prijs of, in geval van een wettelijke uitzondering, een lagere prijs.

Artikel 16 Administratie

In dit artikel worden de kaders gegeven voor de inrichting van de administraties van de gemeente. In hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens moeten worden vastgelegd en aan welke eisen de vastgelegde gegevens moeten voldoen. Deze verordening regelt niet de regels en activiteiten die daarvoor in de uitvoering nodig zijn, want dat is aan het college.

Artikelen 19 t/m 22 Financiering en geldverkeer

Het doel van de financieringsfunctie is om te voorzien in de gemeentelijke financieringsbehoefte en het gemeentelijke vermogen tegen financiële risico’s te beschermen. De financieringsfunctie is voor de gemeente niet een zelfstandige kerntaak. De gemeente is primair overheid en geen bank. Het doel van de financieringsfunctie is expliciet gekoppeld aan de uitvoering van de programmabegroting. Leningen mogen niet worden aangetrokken met het oogmerk om deze tegen een hoger rendement uit te zetten.

Onder de financieringsfunctie worden alle activiteiten verstaan die zich richten op het aantrekken van de benodigde financiële middelen die moeten voorzien in de vermogensbehoefte van de gemeente. Er moeten op elk moment voldoende middelen aanwezig zijn om aan de financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Tevens heeft de financieringsfunctie tot doel om het gemeentelijk vermogen en de (rente)resultaten te beschermen tegen ongewenste financiële risico’s, zoals renterisico’s, kredietrisico’s en interne liquiditeitsrisico’s.

De belangrijkste regelgeving voor gemeentelijke financieringsfunctie is opgenomen in de Wet fido en de Ruddo.

Artikel 19 Publieke taak

Ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak kan de gemeente een beroep doen op de geld- en kapitaalmarkt, middelen uitzetten (in de vorm van het verstrekken van leningen en het nemen van deelnemingen) of garanties verlenen. Het in- en doorlenen van middelen met als doel hiermee inkomsten te genereren (bankieren) wordt in elk geval niet tot de publieke taak gerekend. Dit sluit efficiënt middelenbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van het tegen rente uitzetten van tijdelijke liquiditeitsoverschotten, niet uit. De omschrijving van de publieke taak is de verantwoordelijkheid van de raad.

De Wet fido biedt de ruimte om tijdelijke liquiditeitsoverschotten uit te zetten. Naast uitzettingen uit hoofde van de publieke taak wordt in dat geval gesproken over uitzettingen uit hoofde van treasury. Bij uitzettingen uit hoofde van treasury staat in de wet een prudent gebruik voorop. In de Ruddo wordt een nadere invulling gegeven aan dit begrip. De voorschriften in deze ministeriële regeling richten zich zowel op de tegenpartij (debiteurenrisico) als op het type instrument dat wordt gebruikt.

Artikel 21 Totaalfinanciering

Binnen de gemeente wordt de systematiek van totaalfinanciering toegepast. Bij totaalfinanciering wordt de financieringsbehoefte van de gemeente in zijn totaliteit beoordeeld en ingevuld. Dit in tegenstelling tot het principe van projectfinanciering. Bij projectfinanciering worden aparte leningen aangetrokken voor de financiering van specifieke activa. Bij wijze van uitzondering wordt projectfinanciering toegepast. Het systeem van totaalfinanciering is het meest voordelig voor de gemeente.

Er kunnen twee soorten financieringsmiddelen worden onderscheiden, namelijk interne en externe financieringsmiddelen. De interne financieringsmiddelen omvatten onder andere de reserves en voorzieningen. De externe financieringsmiddelen zijn kort- en langlopende geldleningen die worden aangetrokken op de geld- en kapitaalmarkt. De financiering van de investeringen vindt in eerste instantie plaats met de interne financieringsmiddelen, zodat minder rentedragend vreemd vermogen aangetrokken hoeft te worden.