Regeling vervallen per 01-01-2021

Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holand Zuid

Geldend van 04-10-2012 t/m 10-02-2014

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holand Zuid

Besluiten:

I.de Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid komt als volgt te luiden:

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

algemeen bestuur:

het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid;

bestuur:

het bestuur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid;

colleges:

de colleges van de deelnemers;

dagelijks bestuur:

het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid;

deelnemers:

het college van gedeputeerde staten en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten, te weten Alblasserdam, Binnenmaas, Cromstrijen, Dordrecht, Giessenlanden, Gorinchem, Graafstroom, Hardinxveld-Giessendam, Hendrik-Ido-Ambacht, Korendijk, Leerdam, Liesveld, Nieuw-Lekkerland, Oud-Beijerland, Papendrecht, Sliedrecht, Strijen, Zederik en Zwijndrecht;

gedeputeerde staten:

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland;

Omgevingsdienst:

de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid;

regeling:

de Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid;

vertegenwoordigende organen:

provinciale staten van Zuid-Holland en de raden van de deelnemende gemeenten;

voorzitter:

de voorzitter van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid;

wet:

de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Hoofdstuk 2: Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid

Artikel 2: Instelling

  • 1. Er is een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam, genaamd Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid.

  • 2. De Omgevingsdienst is gevestigd te Dordrecht.

Artikel 3: Belang

De regeling wordt getroffen ter ondersteuning van de deelnemers bij de uitvoering van hun taken op het gebied van het omgevingsrecht in het algemeen en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in het bijzonder, alsmede de taken op het terrein van vergunningverlening, handhaving en toezicht op grond van de in artikel 5.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde wetten.

Artikel 4: Taken

  • 1. De Omgevingsdienst kan adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden verrichten op het gebied van de zorg voor het milieu en het omgevingsrecht en programma’s en projecten uitvoeren op het gebied van milieu en ruimte.

  • 2. De Omgevingsdienst voert voor de colleges van de gemeenten in elk geval de volgende taken en bevoegdheden uit, met inachtneming van het door de gemeenten vastgestelde beleid:

    • a.

      de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten, zoals onder andere het Inrichtingen en Vergunningenbesluit Milieubeheer, de op grond van artikel 8.40 en 8.44 Wet milieubeheer geldende algemene maatregelen van bestuur en de toepasselijke ministeriële regelingen;

    • b.

      de Wet geluidhinder en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten en de toepasselijke ministeriële regelingen;

    • c.

      de Wet bodembescherming en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten;

    • d.

      de Wet milieugevaarlijke stoffen en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten en de toepasselijke ministeriële regelingen;

    • e.

      de milieutaken op grond van andere wet- en regelgeving dan genoemd onder a tot en met d, voor zover een of meer gemeenten besluiten tot mandatering van deze taken en bevoegdheden aan de Omgevingsdienst, en nadat dit besluit is bekendgemaakt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht;

    • f.

      de Algemene wet bestuursrecht en andere relevante regelgeving betreffende de procedures in samenhang met de taken genoemd onder a tot en met e;

    • g.

      hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer betreffende het uitvoeren van controles, het rapporteren erover en de overige handhavingstaken, waaronder die op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de onder a tot en met e genoemde wet- en regelgeving en de Wet Economische Delicten en het coördineren van (opsporings)overlegverbanden met alle handhavingspartners;

    • h.

      hoofdstuk 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht en hoofdstuk 20 van de Wet milieubeheer aangaande het adviseren, ondersteunen en vertegenwoordigen van de deelnemende gemeenten in bezwaar- en beroepsprocedures in samenhang met de onder a tot en met g genoemde taken en bevoegdheden;

    • i.

      het afhandelen van verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, met dien verstande dat de uitoefening van taken van het onder a tot en met h genoemde zich uitstrekt tot het nemen van besluiten en de uitvoering daarvan door de Omgevingsdienst, voor zover ten aanzien van het nemen van besluiten mandaat is verleend. De voorbereiding tot het nemen van besluiten geschiedt door de Omgevingsdienst.

  • 3. De Omgevingsdienst voert voor gedeputeerde staten in elk geval de volgende taken en bevoegdheden uit, met inachtneming van het door gedeputeerde staten vastgestelde beleid:

    • a.

      het adviseren over door gedeputeerde staten te geven beschikkingen ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer;

    • b.

      controle op de naleving van de Wet milieubeheer en de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland, onderdeel bedrijfsafvalstoffen, alsmede het voeren van overleg met de provincie over mogelijke toepassing van handhavingsmiddelen ingeval van geconstateerde overtredingen;

    • c.

      uitvoering van procedures ten behoeve van ingevolge hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer te geven beschikkingen;

    • d.

      uitvoering c.q. begeleiding van bodemsaneringsprogramma’s in het kader van de Wet bodembescherming;

    • e.

      uitvoering van taken samenhangend met en voortvloeiend uit de Wet bodembescherming;

    • f.

      uitvoering van taken samenhangend met en voortvloeiend uit de overige aspecten van de Wet geluidhinder betreffende industrielawaai, verkeerslawaai en spoorweglawaai;

    • g.

      het leveren van milieutechnische inbreng in door de provincie op te stellen milieueffectrapporten, c.q. door de provincie op te stellen richtlijnen ten behoeve van milieueffectrapportage;

    • h.

      uitvoering van onderzoek en metingen op basis van in overleg met de provincie op te stellen onderzoeks- en meetprogramma’s;

    • i.

      het leveren van een bijdrage aan de beleidsontwikkeling van de provincie op het gebied van het milieubeheer.

  • 4. Met betrekking tot de reikwijdte, uitvoering en nadere invulling van de in de vorige leden genoemde taken worden door of namens het dagelijks bestuur schriftelijk werkafspraken gemaakt met het college.

  • 5. Indien ten gevolge van wijziging van wettelijke regelingen, ter bescherming van het milieu, uitvoerende werkzaamheden als bedoeld in het tweede en derde lid gaan strekken ter uitvoering van een andere regeling dan ter uitvoering waarvan zij ten tijde van het van kracht worden van deze gemeenschappelijke regeling strekten, dan wel indien in deze werkzaamheden ten gevolge van een dergelijke wijziging veranderingen optreden, blijven zij, voor zover hun strekking en omvang door die wijziging niet wezenlijk veranderen, behoren tot de taken die het tweede en derde lid aan de dienst zijn opgedragen.

  • 6. Het bepaalde in het voorgaande lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van ondersteunende en adviserende werkzaamheden als bedoeld in het tweede en derde lid.

Artikel 5: Bevoegdheden

  • 1. Aan het bestuur worden geen bevoegdheden overgedragen door de deelnemers.

  • 2. De colleges kunnen bevoegdheden in mandaat opdragen aan het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de directeur.

  • 3. Ambtenaren in dienst van de deelnemers kunnen ondermandaat verlenen aan de directeur, voor zover zij hiertoe bevoegd zijn.

  • 4. Voor een geldig mandaat of ondermandaat als bedoeld in het tweede en derde lid is de instemming van het algemeen bestuur respectievelijk het dagelijks bestuur vereist, overeenkomstig artikel 10:4 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 5. Een mandaat of ondermandaat als bedoeld in het tweede en derde lid wordt schriftelijk gegeven, overeenkomstig artikel 10:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 6. Het dagelijks bestuur houdt een register bij van de aan het bestuur respectievelijk aan de directeur gemandateerde bevoegdheden.

Hoofdstuk 3: Inrichting en samenstelling van het bestuur

Paragraaf 1. Algemene bepaling

Artikel 6: Het bestuur

Het bestuur bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Paragraaf 2. Algemeen bestuur

Artikel 7 Samenstelling

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit de voorzitter en zoveel leden als er deelnemers zijn.

  • 2. De voorzitter is voorzitter van het algemeen bestuur.

  • 3. De colleges benoemen uit hun midden ieder één lid in het algemeen bestuur.

  • 4. De colleges kunnen voor de door hen benoemde leden van het algemeen bestuur plaatsvervangende leden aanwijzen, die de door hen benoemde leden bij afwezigheid vervangen. Het bepaalde in deze regeling ten aanzien van de leden van het algemeen bestuur is op de plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur vindt plaats in de eerste vergadering van de colleges in nieuwe samenstelling.

  • 6. Wanneer een lid van het algemeen bestuur ophoudt lid te zijn van het college, dat hem heeft aangewezen, dan houdt hij tevens op lid te zijn van het algemeen bestuur. Het desbetreffende college voorziet zo spoedig mogelijk in de opvulling van de vacature.

  • 7. Het college kan zijn lid in het algemeen bestuur ontslaan bij gebrek aan vertrouwen. Na het ontslag wordt zo spoedig mogelijk voorzien in de opvulling van de vacature.

Artikel 8: Incompatibiliteiten

Onverminderd het bepaalde in artikel 20 van de wet is het lidmaatschap van het algemeen bestuur onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van een der deelnemers dan wel door of vanwege het bestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt. Met een ambtenaar worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld zij die in dienst van een der deelnemers dan wel de Omgevingsdienst op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.

Artikel 9: Vergaderingen

  • 1. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

  • 2. Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste tweemaal en voorts zo vaak als het daartoe beslist.

  • 3. Voorts vergadert het indien de voorzitter of het dagelijks bestuur het nodig oordeelt of indien ten minste een lid van het algemeen bestuur schriftelijk, met opgave van redenen, daarom verzoekt.

  • 4. De voorzitter roept de leden van het algemeen bestuur schriftelijk tot de vergadering op. Tegelijkertijd met de oproeping brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen, met uitzondering van de in artikel 12 bedoelde stukken waaromtrent geheimhouding is opgelegd, worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.

  • 5. De vergadering van het algemeen bestuur wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 6. Indien ingevolge het vijfde lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dan ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.

  • 7. Op de vergadering, bedoeld in het zesde lid, is het vijfde lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het vijfde lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 10: Immuniteit

De leden van het bestuur en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 191, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van het algemeen bestuur hebben gezegd of aan het algemeen bestuur schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel 11: Openbaarheid

  • 1. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 2. De deuren worden gesloten wanneer een der aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 3. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

Artikel 12: Besloten vergadering

  • 1. Het algemeen bestuur kan in een besloten vergadering, op grond van de belangen, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Deze wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur haar opheft.

  • 2. Op grond van de belangen genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het dagelijks bestuur en de voorzitter en door een commissie als bedoeld in artikel 22, ieder ten aanzien van stukken die zij aan het algemeen bestuur of aan de leden van het algemeen bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.

  • 3. De krachtens het tweede lid aan het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding vervalt, indien de oplegging niet door het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering, die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, te zamen vertegenwoordigend meer dan de helft van het aantal stemmen, is bezocht, wordt bekrachtigd.

  • 4. De krachtens het tweede lid aan leden van het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding wordt door hen in acht genomen totdat het orgaan, dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het onderwerp waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan het algemeen bestuur is voorgelegd, totdat het algemeen bestuur haar opheft. Het algemeen bestuur kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, te zamen vertegenwoordigend meer dan de helft van het aantal stemmen, is bezocht.

Artikel 13: Ordehandhaving

  • 1. De voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde in de vergadering en is bevoegd, wanneer die orde op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, deze en zo nodig andere toehoorders te doen vertrekken.

  • 2. De voorzitter is bevoegd toehoorders die bij herhaling de orde in de vergadering verstoren voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering te ontzeggen.

  • 3. De voorzitter kan het algemeen bestuur voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.

Artikel 14: Stemmen

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur neemt niet deel aan de stemming over de gevallen genoemd in artikel 28 van de Provinciewet.

  • 2. Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing:

    • a.

      ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;

    • b.

      in een vergadering als bedoeld in artikel 9, zesde lid, voor zover het betreft onderwerpen die in de daaraan voorafgaande ingevolge artikel 9, vijfde lid, niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.

Artikel 15 Besluitvorming

  • 1. Elk lid van het algemeen bestuur heeft een gewogen stemrecht. De stemverhouding is gebaseerd op de jaaromzet. Bij het vaststellen van de jaarrekening, als bedoeld in artikel 24, derde lid, onder a, van deze regeling, over enig jaar (X) wordt de stemverhouding vastgesteld voor het eerst daaropvolgende jaar (X+2).

  • 2. Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming is een volstrekte meerderheid vereist, met dien verstande dat minimaal drie deelnemers hun stem voor het voorstel moeten hebben uitgebracht wil het aangenomen zijn, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

  • 3. De voorzitter onthoudt zich van stemmen.

  • 4. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.

  • 5. De artikelen 31 en 32 van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16: Ambtelijke bijstand

Het algemeen bestuur regelt op welke wijze ambtelijke bijstand wordt verleend aan de leden van het algemeen bestuur.

Artikel 17: Verantwoordings- en informatieplicht

  • 1. Het algemeen bestuur verstrekt aan de vertegenwoordigende organen alle inlichtingen die door één of meer leden van die organen worden verlangd.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur verschaft aan het college dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door dit college of één of meer leden daarvan worden verlangd.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur is aan het college dat hem heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

  • 4. De colleges bepalen op welke wijze de door hen aangewezen leden aan hun plichten in de vorige leden moeten voldoen.

  • 5. Het tweede, derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vertegenwoordigende organen respectievelijk een of meer leden van die vertegenwoordigende organen.

Paragraaf 3. Dagelijks bestuur

Artikel 18 Samenstelling

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter en drie andere leden, door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen.

  • 2. De voorzitter is voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 3. Eén lid wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van de colleges van de gemeenten Binnenmaas, Cromstrijen, Korendijk, Oud-Beijerland en Strijen, voorzover de deelnemers zijn toegetreden.

  • 4. Eén lid wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van de colleges van de gemeenten Giessenlanden, Gorinchem, Graafstroom, Hardinxveld-Giessendam, Leerdam, Liesveld, Nieuw-Lekkerland en Zederik, voorzover de deelnemers zijn toegetreden.

  • 5. Eén lid wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van de colleges van de gemeenten Alblasserdam, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht, voorzover de deelnemers zijn toegetreden.

  • 6. Elk lid van het dagelijks bestuur heeft een gewogen stemrecht. De stemverhouding is gebaseerd op de jaaromzet. Bij het vaststellen van de jaarrekening, als bedoeld in artikel 24, derde lid, onder a, van deze regeling, over enig jaar (X) wordt de stemverhouding vastgesteld voor het daaropvolgende jaar (X+2).

Artikel 19: Ontslag

  • 1. Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 2. Het ontslag als bedoeld in het eerste lid gaat in met ingang van de dag, gelegen een maand na de dag waarop hij zijn ontslag heeft genomen of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aangenomen.

  • 3. Het algemeen bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur, de voorzitter inbegrepen, ontslag verlenen, indien dezen het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten. Op het ontslagbesluit is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 4. Een lid van het dagelijks bestuur wordt terstond ontslagen bij verlies van het lidmaatschap van het algemeen bestuur.

Paragraaf 4. Voorzitter en plaatsvervangend voorzitter

Artikel 20: Aanwijzing

  • 1. De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van gedeputeerde staten.

  • 2. Het lid van het algemeen bestuur afkomstig uit het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht is plaatsvervangend voorzitter.

Paragraaf 5. Commissies

Artikel 21: Adviescommissies

  • 1. Het algemeen bestuur kan commissies van advies instellen. Het regelt de bevoegdheden en de samenstelling.

  • 2. De leden van een commissie en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 191, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van de commissie hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overlegd.

  • 3. De instelling van vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter en de regeling van haar bevoegdheden en samenstelling geschieden door het algemeen bestuur op voorstel van het dagelijks bestuur onderscheidenlijk van de voorzitter.

  • 4. Andere commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter worden door het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter ingesteld.

Artikel 22: Bestuurscommissies

  • 1. Het algemeen bestuur kan commissies instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen. Het algemeen bestuur regelt de bevoegdheden en de samenstelling.

  • 2. Artikel 21, tweede lid, van de regeling, alsmede de artikelen 136 tot en met 140 van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het algemeen bestuur gaat niet over tot het instellen van een commissie als bedoeld in het eerste lid dan na verkregen toestemming van de vertegenwoordigende organen van de deelnemers. De toestemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

  • 4. Het algemeen bestuur kan aan een commissie als bedoeld in het eerste lid bevoegdheden van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur overdragen, met uitzondering van de bevoegdheid tot het vaststellen van de begroting of van de jaarrekening.

  • 5. Bevoegdheden van het dagelijks bestuur kunnen niet dan op voorstel van het dagelijks bestuur worden overgedragen.

  • 6. Ten aanzien van een commissie als bedoeld in het eerste lid regelt het algemeen bestuur tevens voor zover zulks in verband met aard en omvang van de overgedragen bevoegdheden nodig is:

    • a.

      De werkwijze van de commissie;

    • b.

      De openbaarheid van de vergaderingen;

    • c.

      De voorbereiding, de uitvoering en de openbaarmaking van besluiten van de commissie;

    • d.

      het toezicht van het algemeen, respectievelijk het dagelijks bestuur op de uitoefening van bevoegdheden van die commissie;

    • e.

      de verhouding van de overgedragen bevoegdheden tot die van het algemeen en het dagelijks bestuur;

    • f.

      de verantwoording aan het algemeen bestuur.

  • 7. Ten aanzien van de vergadering van een commissie waaraan bevoegdheden van het algemeen bestuur zijn overgedragen is artikel 11 van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van door het algemeen bestuur vastgestelde nadere regels.

  • 8. Indien de commissie zich ter zake van het behandelde waarvoor een verplichting tot geheimhouding geldt tot het algemeen bestuur heeft gericht, wordt de geheimhouding in acht genomen totdat het algemeen bestuur haar opheft.

Hoofdstuk 4: Bevoegdheden van het bestuur

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 23: Treffen gemeenschappelijke regeling

  • 1. Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur kunnen met inachtneming van de hoofdstukken VIII en IX van de Wet, ieder voor zover zij voor de Omgevingsdienst bevoegd zijn, een gemeenschappelijke regeling treffen ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van de Omgevingsdienst,

  • 2. Het dagelijks bestuur gaat niet over tot het treffen van een gemeenschappelijke regeling dan na verkregen toestemming van het algemeen bestuur.

  • 3. Onder het treffen van een gemeenschappelijke regeling wordt in dit artikel mede verstaan het wijzigen van, het toetreden tot en het uittreden uit een gemeenschappelijke regeling.

Paragraaf 2. Bevoegdheden algemeen bestuur

Artikel 24: Bevoegdheden algemeen bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van de Omgevingsdienst.

  • 2. Alle bevoegdheden, bedoeld in de regeling, berusten bij het algemeen bestuur voor zover deze niet bij of krachtens de wet of deze regeling aan het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn toegekend.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 46 van de wet is het algemeen bestuur in ieder geval bevoegd tot:

    • a.

      Het vaststellen van de begroting en jaarrekening;

    • b.

      Het vaststellen van een verordening omtrent de ambtelijke organisatie van de Omgevingsdienst;

    • c.

      Het vaststellen van beleidsregels waarmee de andere organen van de Omgevingsdienst rekening houden bij de uitoefening van hun bevoegdheden;

    • d.

      Privaatrechtelijke rechtshandelingen van de Omgevingsdienst te beslissen;

  • 4. Het algemeen bestuur besluit slechts tot het oprichten van en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen indien dat bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang.

  • 5. Een besluit als bedoeld in het vierde lid behoeft de goedkeuring van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het bepaalde in het derde lid of anderszins strijd met het recht of wegens andere dringende redenen.

Artikel 25: Overdracht van bevoegdheden

Het algemeen bestuur kan zijn bevoegdheden aan het dagelijks bestuur overdragen of mandateren, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Artikel 152, tweede lid, van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 3. Bevoegdheden dagelijks bestuur

Artikel 26: Bevoegdheden dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst berust bij het dagelijks bestuur voor zover niet bij of krachtens de wet of deze regeling de voorzitter hiermee is belast.

  • 2. Het dagelijks bestuur is belast met de voorbereiding van alles waarover in de vergadering van het algemeen bestuur zal worden beraadslaagd en besloten.

  • 3. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur, tenzij bij of krachtens de wet of deze regeling de voorzitter hiermee is belast.

  • 4. Het dagelijks bestuur neemt, alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

  • 5. Het dagelijks bestuur is bevoegd, tenzij het algemeen bestuur daaromtrent in voorkomende gevallen een beslissing heeft genomen, tot het procederen in eerste aanleg in kort geding en tot voeging in strafzaken als bedoeld in artikel 332 van het Wetboek van Strafvordering.

  • 6. Het dagelijks bestuur is bevoegd, indien ingevolge een wettelijk voorschrift aan de Omgevingsdienst of het bestuur hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt, spoedhalve beroep in te stellen of bezwaar in te brengen alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, schorsing van de aangevochten beslissing of een voorlopige voorziening ter zake te verzoeken.

  • 7. Het ingestelde beroep of het gemaakte bezwaar wordt ingetrokken, indien het algemeen bestuur de beslissing van het dagelijks bestuur tot het instellen van beroep of het maken van bezwaar niet in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigt.

Artikel 27: Verantwoording

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, te zamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2. Zij geven het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 3. Het dagelijks bestuur verschaft de vertegenwoordigende organen van de deelnemers alle inlichtingen die door deze organen of een of meer van hun leden worden gevraagd.

Paragraaf 4. Bevoegdheden voorzitter

Artikel 28: Bevoegdheden voorzitter

  • 1. De voorzitter bevordert een goede behartiging van de zaken van de Omgevingsdienst.

  • 2. De voorzitter vertegenwoordigt de Omgevingsdienst in en buiten rechte.

  • 3. De voorzitter ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en dagelijks bestuur uitgaan.

Artikel 29: Verantwoording

  • 1. De voorzitter is aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hem gevoerde bestuur.

  • 2. Hij geeft het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 3. De voorzitter verschaft de vertegenwoordigende organen van de deelnemers alle inlichtingen die door deze organen of een of meer van hun leden worden gevraagd.

Hoofdstuk 5: Ambtelijke organisatie

Artikel 30: Directeur

  • 1. Er is een directeur van de Omgevingsdienst.

  • 2. De directeur wordt door het algemeen bestuur benoemd, geschorst en ontslagen.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan in spoedeisende gevallen tot schorsing van de directeur overgaan. Zij doen daarvan terstond mededeling aan het algemeen bestuur. De schorsing vervalt, wanneer het algemeen bestuur haar niet in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigt.

  • 4. De directeur staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter alsmede door hen ingestelde commissies bij de uitoefening van hun taak terzijde.

  • 5. Het algemeen bestuur stelt in een instructie nadere regels vast betreffende de taak en de bevoegdheid van de directeur.

  • 6. De directeur is bij de vergadering van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 7. De stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan worden door de directeur medeondertekend.

  • 8. Het algemeen bestuur regelt de vervanging van de directeur.

Artikel 31: Overig personeel

  • 1. Het dagelijks bestuur is, binnen het raam van de door het algemeen bestuur vastgestelde formatie, belast met het aanstellen als ambtenaar, het tewerkstellen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijke recht en met het schorsen en ontslaan van het personeel van het lichaam, de directeur van de dienst uitgezonderd.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden opdragen aan de directeur van de dienst of aan een door het algemeen bestuur ingestelde bestuurscommissie.

  • 3. De rechtspositie en bezoldiging van de ambtenaren en van het personeel, werkzaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, wordt bepaald door de regels welke zijn of zullen worden vastgesteld voor het personeel in dienst van de gemeente Dordrecht, tenzij overeenkomstig het bepaalde in de Ambtenarenwet 1929 het algemeen bestuur op enig moment zelf voorziet in de rechtspositie en bezoldiging.

  • 4. Waar in de in het derde lid bedoelde regelingen gesproken wordt van "gemeenteraad", "college" dan wel "hoofd van dienst" wordt voor de toepassing in het kader van deze regeling respectievelijk gelezen: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de directeur.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan aanvullende regels vaststellen.

Hoofdstuk 6: Financiën en beheer van de Omgevingsdienst

Paragraaf 1. Begroting

Artikel 32: Vaststelling begroting

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient. In afwijking van artikel 15, tweede lid, wordt de begroting vastgesteld wanneer een drie vierde meerderheid in het algemeen bestuur is bereikt.

  • 2. In de begroting wordt vastgelegd welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is aan de Omgevingsdienst.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt een verordening vast omtrent de verschuldigde vergoedingen voor de instandhouding van de Omgevingsdienst en de te leveren diensten aan de deelnemers. In afwijking van artikel 15, tweede lid, is voor het vaststellen van deze verordening een drie vierde meerderheid vereist.

  • 4. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 33: Voorbereiding begroting

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt een ontwerpbegroting vast.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting zes weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toe aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 3. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de colleges voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving.

  • 4. De vertegenwoordigende organen van de deelnemers kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 5. Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur de begroting aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 6. Het bepaalde in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, voor zover deze wijziging van invloed is op de hoogte van de bijdrage van de deelnemers.

paragraaf 2. Jaarrekening

Artikel 34: Vaststelling

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

Paragraaf 3. Beheer en garantstelling

Artikel 35: Financiële administratie

Het algemeen bestuur stelt een verordening vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en het financieel beheer van de Omgevingsdienst.

Artikel 36: Betaling

  • 1. De deelnemers betalen uiterlijk 15 februari, 15 mei, 15 augustus en 15 november een voorschot in de kosten van het lopende boekjaar ten bedrage van 25% van het budget.

  • 2. Naar aanleiding van de administratie over de afzonderlijke kwartalen kan het dagelijks bestuur bepalen dat een van het in het eerste lid bedoelde bedrag afwijkend voorschot wordt betaald.

  • 3. Uiterlijk 1 juni vindt per deelnemer een eerste afrekening plaats over het voorafgaande boekjaar overeenkomstig het ontwerp van de voorlopige rekening.

  • 4. De definitieve afrekening vindt plaats binnen twee maanden na vaststelling van de rekening.

Artikel 37: Garantstelling

De deelnemers zullen er steeds zorg voor dragen dat de Omgevingsdienst te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te voldoen.

Hoofdstuk 7: Wijziging, toetreding, uittreding en opheffing

Artikel 38: Wijziging van de regeling

  • 1. De colleges, alsmede het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur kunnen voorstellen doen voor wijziging van de regeling.

  • 2. De regeling wordt gewijzigd indien de colleges van minstens drie vierde van het aantal deelnemers, waaronder in elk geval van de provincie Zuid-Holland en van de gemeente Dordrecht, daartoe besluiten.

  • 3. De colleges besluiten niet tot wijziging dan nadat zij ingevolge artikel 51, tweede lid, van de Wet in samenhang met de artikelen 96 en 98 van de Wet toestemming hebben gekregen van hun vertegenwoordigende organen.

  • 4. De wijziging wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt.

  • 5. De wijziging bepaalt wanneer deze in werking treedt.

Artikel 39: Toetreding

  • 1. Tot de regeling kunnen uitsluitend colleges van gemeenten, dagelijkse besturen van waterschappen en dagelijkse besturen van andere openbare lichamen, waartoe ook de Minister behoort die het aangaat, toetreden.

  • 2. Toetreding is mogelijk op ieder moment.

  • 3. Het betreffende bestuursorgaan dat wil toetreden dient hiertoe een verzoek in bij het dagelijks bestuur. Het betreffende bestuursorgaan voegt hierbij het besluit tot toestemming als bedoeld in artikel 51, tweede lid, van de Wet.

  • 4. Het dagelijks bestuur brengt het verzoek ter kennis van het algemeen bestuur en geeft daarbij een advies over de toetreding.

  • 5. Toetreding kan geschieden nadat het algemeen bestuur hiertoe met een drie vierde meerderheid van het aantal stemmen heeft besloten.

  • 6. Een lid van het algemeen bestuur kan slechts voor toetreding stemmen, dan nadat hij hiervoor de instemming van het college dat hem heeft aangewezen heeft verkregen. Dit college kan deze instemming pas verlenen na verkregen toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan als bedoeld in artikel 51, tweede lid, van de Wet.

Artikel 40: Uittreding

  • 1. Een college kan uit de regeling treden na verkregen toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan. Uittreding kan slechts plaatsvinden met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste één kalenderjaar.

  • 2. Het algemeen bestuur regelt de financiële en organisatorische gevolgen van de uittreding en stelt de verschuldigde schadeloosstelling vast. In afwijking van artikel 15, tweede lid, is voor het vaststellen van de verschuldigde schadeloosstelling een drie vierde meerderheid vereist. De verschuldigde schadeloosstelling bedraagt ten minste drie maal de jaaromzet van de betreffende deelnemer in het jaar waarin het besluit tot uittreding door de deelnemer wordt genomen. In bijzondere omstandigheden kan het algemeen bestuur een andere schadeloosstelling vaststellen.

Artikel 40A: Opheffing

  • 1. De regeling kan worden opgeheven indien meer dan drie vierde van het aantal deelnemers, vertegenwoordigende ten minste een drie vierde meerderheid van het aantal stemmen in het algemeen bestuur, daartoe besluit.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt een liquidatieplan vast om tot opheffing van de Omgevingsdienst te komen. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 3. Bij ontbinding van de Omgevingsdienst in verband met opheffing van de regeling of anderszins, blijft de Omgevingsdienst voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van het vermogen noodzakelijk is.

Hoofdstuk 8: Slotbepalingen

Artikel 41: Archief

  • 1. Het bestuur is verplicht de onder hem berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.

  • 2. Overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen verordening draagt het dagelijks bestuur zorg voor de archiefbescheiden van de Omgevingsdienst.

  • 3. De kosten, verbonden aan de uitoefening van de in het tweede lid bedoelde zorg, komen ten laste van de Omgevingsdienst.

  • 4. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel 13, eerste lid van de Archiefwet 1995, over te brengen archiefbescheiden van het bestuur is aangewezen de archiefbewaarplaats van de gemeente Dordrecht.

  • 5. De in het vierde lid bedoelde archiefbescheiden worden beheerd door de archivaris van de gemeente Dordrecht.

  • 6. Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van het bestuur, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van het dagelijks bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 belast de archivaris. Met betrekking tot dit toezicht stelt het algemeen bestuur een verordening vast.

Artikel 42: Klachtregelingen

  • 1. Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht, een interne klachtregeling vast.

  • 2. De Nationale ombudsman is, onverminderd het bepaalde in de Wet Nationale ombudsman, bevoegd tot behandeling van klachtschriften als bedoeld in titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 43: Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling is aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2.

    Iedere wijziging hierop wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt.

  • 3.

    De regeling is in werking getreden op 5 maart 2010. Deze wijziging treedt in werking met ingang van de dag volgend op de dag van bekendmaking.

  • 4.

    De regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid”.

  • 5.

    Gedeputeerde staten van Zuid-Holland zenden de Regeling, alsmede de wijzigingen daarvan, toe aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

II. Dit besluit kan worden aangehaald als Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, eerste wijziging.

III. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag volgend op de dag van bekendmaking.

GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE PROVINCIE ZUID-HOLLAND

Den Haag, 14 augustus 2012,

secretaris,

voorzitter,

w.g.

w.g.

J.A.M. Hilgersom

J.Franssen

DAGELIJKS BESTUUR VAN HET OPENBAAR LICHAAM PUBLIEKE GEZONDHEID & JEUGD ZUID-HOLLAND ZUID

Dordrecht, 6 september 2012,

secretaris,

voorzitter,

w.g.

w.g.

J.N. van de Poel

H.P.A. Wagemakers