Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Wageningen

Geldend van 06-02-2012 t/m 31-12-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Wageningen

Considerans

De raad van de gemeente Wageningen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20.12 2012 inzake de vastelling van verordeningen in het kader van de Wetwerk en bijstand.

Gelet op artikel 147,eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 8,eerste lid, juncto artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

Besluit

vast te stellen de volgende:

Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand

Aldus besloten in de openbare vergadering van 6 februari 2012

Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Wageningen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • c.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • d.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering;

  • e.

    bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;

  • f.

    uitkeringsgerechtigde: persoon bedoeld in artikel 1 onder o van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • g.

    peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat;

  • h.

    inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

Artikel 2 Voorwaarden

  • 1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is 100% van de voor hem geldende bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.

  • 2. Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een inkomen uit een sociale verzekering of een sociale voorziening op het voor belanghebbende van toepassing zijnde sociaal minimum geacht gelijk te zijn aan de bijstandsnorm.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing, indien de uit te betalen bijstand voor een persoon als de belanghebbende vanwege het geldende gemeentelijke toeslagen- en verlagingenbeleid lager zou zijn dan de maximaal mogelijke bijstandsnorm voor respectievelijk een alleenstaande, een alleenstaande ouder of gehuwden.

Artikel 3 Hoogte van de toeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar 40% van:

    • a.

      de norm bedoeld in artikel 20 lid 1 onder b van de wet, vermeerderd met de toeslag genoemd in artikel 25 eerste lid van de wet, voor een alleenstaande;

    • b.

      de norm bedoeld in artikel 20 lid 2 onder b van de wet, vermeerderd met de toeslag genoemd in artikel 25 eerste lid van de wet, voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      de norm bedoeld in artikel 21 lid 2 onder c van de wet, voor een gezin; zoals deze artikelen gelden op 1 januari van het jaar waarin de peildatum valt.

  • 2. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 4 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 6 februari 2012 en werkt terug tot 1 januari 2012.

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als : Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 6 februari 2012.
de voorzitter,
de griffier,

Toelichting

Algemeen

Decentralisatie langdurigheidstoeslag

Op 1 januari 2009 is een wetsvoorstel inwerking treden, waarmee de langdurigheidstoeslagwerd gedecentraliseerd naar gemeenten. De huidige langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag inartikel 36 van de Wet werk en bijstand. Daarin is nauw omschreven in welke gevallen en onder

welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. Degedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimumhebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat delangdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft debasis, maar daarnaast wordt in artikel 8 een bepaling toegevoegd waarin wordt bepaald dat

gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moetenvastleggen.

Naast deze wijzigingen is deze verordening op grond van de wetswijziging per 1.1.2012 gewijzigd. De gehuwdennorm is gewijzigd in een gezinsnorm. Bij de hoogte van de Langdurigheidstoeslag wordt nu derhalve niet meer de gehuwdennorm als referentienorm genomen, maar de gezinsnorm.

Bevoegdheid gemeenten

In het nieuwe artikel 36, eerste lid, is de basis voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:

“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouderdoch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemenvermogen als bedoeld in artikel 34.”

In artikel 8 wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben opde hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan debegrippen langdurig en laag inkomen.

Mogelijkheden voor eigen beleid

Op grond van de nieuwe bevoegdheden van gemeenten, zijn er diverse mogelijkheden voor hetinvullen van eigen beleid. Naast de genoemde onderwerpen, kan het daarbij ook gaan om deafstemming van het beleid op het gemeentelijke re-integratiebeleid. Hierna wordt op derespectieve onderwerpen nader ingegaan.

Doelgroep

De langdurigheidstoeslag geeft gemeenten nadrukkelijk de mogelijkheid deze ook vantoepassing te laten zijn op werkenden met een laag inkomen. Voor de duidelijkheid wordt hiergesteld dat gemeenten zelf de keuze kunnen maken of werkenden onder de langdurigheidstoeslagkomen te vallen.In deze verordening is ervan uitgegaan dat werkenden tot de doelgroep behoren. Kiest degemeente ervoor ze uit te sluiten, dan dient in verordening tot uitdrukking te komen dat delangdurigheidstoeslag alleen voor uitkeringsgerechtigden geldt.

Hoogte van de toeslag

Op dit moment is de hoogte van de toeslag centraal bepaald. Het zijn vaste bedragen, alspercentage van de voor de persoon toepasselijke bijstandsnorm. Gemeenten kunnen straks zelf dehoogte van de toeslag bepalen. Daarbij moet een aantal zaken dingen bedacht worden. Een te laagbedrag doet geen recht aan het karakter van de langdurigheidstoeslag, namelijk dat deze isbedoeld voor mensen die financieel geen mogelijkheden hebben gehad te reserveren voor

onverwachte uitgaven. Een te hoog bedrag kan leiden tot het optreden van de armoedeval.Immers, wordt op enig moment een hoger inkomen bereikt, dan vervalt direct de hele toeslag.

Langdurig

De huidige referte periode is vijf jaar. Door gemeenten is de afgelopen jaren aangegeven dat dezeperiode te lang is. Veeleer wordt gedacht aan 3 jaar, een periode waarvoor ook door het Nibud isaangegeven dat de reserveringsmogelijkheden minimaal worden.

Laag inkomen

Gemeenten zijn vrij om een eigen maximale inkomensgrens te hanteren. In WERV-verband isafgesproken dat de inkomensgrens bepaald wordt op 100% van de bijstandsnorm. Zie voor detoelichting op artikel 2 van de verordening.

Geen ambtshalve verstrekking

In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheidvoor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm vanbijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een

recht bestaat.Er zijn echter wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen. Als uit de gemeentelijkeadministratie blijkt dat in de situatie van betrokkene het afgelopen jaar geen wijzigingen zijn

opgetreden, dan kan een volledig ingevuld aanvraag formulier toegezonden worden, waarna debetrokkene door het zetten van de handtekening de aanvraag officieel maakt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Een referteperiode van 5 jaar, zoals artikel 36 WWB (tekst tot 1-1-2009) voorschreef, werd doorgemeenten veelal als te lang ervaren. Nadat een belanghebbende 3 jaar op een minimum inkomen

zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier eentermijn van 3 jaar aangehouden. Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeventermijn. De minimumleeftijd is immers door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een

belanghebbende is immers (normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de WWB een zelfstandigrechtssubject.

Het begrip ‘laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat in elke maand in de referteperiodeniet hoger is dan de bijstandsnorm. Onder bijstandsnorm wordt op grond van de wettelijke definitie(artikel 5 onder c WWB) verstaan de op de belanghebbende van toepassing zijnde norm

vermeerderd of verminderd met de voor hem van toepassing zijnde gemeentelijke verhoging ofverlaging.Het tweede lid sluit studenten uit van het recht op een toeslag. De reden is dat van deze categorie

niet gezegd kan worden dat het perspectief van inkomensverbetering ontbreekt. Deze visie isbevestigd door de Staatssecretaris in zijn brief van 14 oktober 2008 over de reparatie van hetwetsvoorstel.

Door toevoeging van het derde lid is duidelijk dat een belanghebbende met een inkomen op hetniveau van het sociaal minimum krachtens een andere regeling dan de WWB toch in aanmerkingkan komen voor het recht op langdurigheidstoeslag, ook al zou ten gevolge van een iets andere

berekeningssystematiek en/of afrondingsverschillen er netto een iets hogere uitkering wordenontvangen dan de bijstandsnorm. Te denken valt aan de minimum-uitkeringen ingevolgde de Anw,Ioaw, Ioaz, Wajong, WW (al dan niet plus TW), WAO/WIA (al dan niet plus TW), ZW (al dan niet

plus TW). Indien deze uitkeringen door de wetgever bewust zijn verhoogd tot bedragen boven hetsociaal minimum, zoals bijvoorbeeld met de volledige WAO-uitkering is gebeurd, heeft dit liduiteraard geen gelijkstellende werking. Eventuele andere inkomsten van de belanghebbende(bijvoorbeeld uit alimentatie) blijven wel van belang.

Ook is gelijkstelling uiteraard niet aan de orde, indien de concrete bijstandsnorm voor eenbelanghebbende vanwege het gemeentelijke toeslagen- en verlagingenbeleid lager zou zijn dan demaximaal mogelijke bijstandsnorm voor een alleenstaande, voor een alleenstaande ouder

respectievelijk voor gehuwden, al naar gelang de situatie van belanghebbende. Zo kan hetbijvoorbeeld zo zijn dat een belanghebbende wel een Wajong-uitkering heeft op het sociaalminimum voor een alleenstaande, maar dat de voor betrokkene geldende bijstandsnorm in feite10% lager ligt omdat hij bij derden (bv. ouders) inwoont. Deze persoon ontvangt aan nettoinkomsten per maand circa € 125,00 meer dan de voor hem geldende bijstandsnorm. Eenlangdurigheidstoeslag is dan niet aan de orde.Er is niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomenboven bijstandsniveau. Hierdoor zou de doelgroep, in combinatie met de kortere referteperiode, tezeer worden vergroot, terwijl juist bij deze groep het correct vaststellen van het inkomen over een periode van drie jaar niet eenvoudig zal zijn. Verder is het de vraag, of bij een hogere

inkomensgrens de leeftijdsgrens van 65 jaar, die wel wenselijk is, juridisch nog stand zou kunnenhouden omdat in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.

Artikel 3

In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. In deze verordening wordt uitgegaan vaneen percentage van de toepasselijke bijstandsnorm. Tot de decentralisatie van de Ltd was dezehoogte wettelijk bepaald op 40% van de toepasselijke norm. In deze verordening wordt dit

voortgezet. Hierdoor hoeft het bedrag van de toeslag niet jaarlijks aangepast te worden aan dewijziging in de normbedragen van de WWB. De genoemde percentages zijn de huidige percentageswanneer de bedragen van de langdurigheidstoeslag worden afgezet tegen de bijstandsnormen. Hetstaat gemeenten vrij hier eigen – wellicht meer uniforme – percentages te hanteren.Lid 2 regelt de situatie waarin een van de echtelieden uitgesloten is van het recht op uitkering. Als

de partner bijvoorbeeld rechtens van zijn vrijheid is beroofd, dan geldt de norm voor eenalleenstaande of alleenstaande ouder voor de bepaling van de hoogte van de toeslag.