Regeling vervallen per 01-04-2023

Beleidsregels Geldleningen Gemeente Wageningen 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-03-2023

Intitulé

Beleidsregels Geldleningen Gemeente Wageningen 2015

Gelet op Artikel 51 van de Particiaptiewet

Artikel 1 De duur van de aflossingstermijn

  • a. De looptijd van de lening bedraagt in beginsel 3 jaar, tenzij de lening voortvloeit uit een tekortschietende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, in welke geval tot een langere looptijd kan worden besloten.

  • b. Indien gedurende 3 jaar getrouw aan de aflossingsplicht is voldaan en de oorzaak van de lening geen verband houdt met een tekortschietende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, wordt het restant van de lening kwijtgescholden.

  • c. Indien tijdens de looptijd van de een lening opnieuw verlening van een geldlening noodzakelijk is, wordt de eerste lening integraal opgenomen in de nieuwe lening, waarna een hernieuwde looptijd een aflossingsperiode van in beginsel 3 jaar wordt vastgesteld.

  • d. Bij opeenvolgende leningen wordt na vijf jaar in principe tot kwijtschelding van de restantlening overgegaan.

  • e. Toepassing van het vierde lid vindt slechts plaats ten aanzien van noodzakelijke geldleningen die niet voortvloeien uit een tekortschietende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en overigens de aflossingsverplichtingen getrouw zijn nagekomen.

Artikel 2 De hoogte van de aflossing van bijstand in de vorm van een geldlening

  • a. De aflossingsbedragen worden vastgesteld volgens de actueel geldende bijstandsnormen.

  • b. De aflossingsruimte is gelijk aan 6% van de bijstandsnorm inclusief vakantiegeld.

  • c. Als het inkomen van een belanghebbende hoger is dan de bijstandsnorm rekent de gemeente boven op de geldende ruimte in de bijstandsnorm: 50% van het verschil tussen de inkomsten en het totaal van de bijstandsnorm, de extra woonkostencomponent en de extra ziektekosten.

  • d. De aflossingsbedragen worden zodanig vastgesteld dat de belanghebbende in ieder geval blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet.

  • e. Premies als participatievoorziening blijven bij de bepaling van de aflossingscapaciteit buiten beschouwing.

Artikel 3 Matiging en opschorting van de aflossing van bijstand

  • a. Wanneer tijdens de looptijd van de lening blijkt dat de belanghebbende niet in staat is om de aflossingsverplichting na te komen, kan deze worden gematigd (verminderd), indien sprake is van noodzakelijk te achten extra financiële lasten. Er is geen aanleiding voor matiging wanneer de extra financiële lasten het gevolg zijn van niet noodzakelijk te achten aankopen in de consumptieve sfeer. Als alternatief voor matiging kunnen in dat geval de aflossingsverplichtingen tijdelijk worden opgeschort. Daarbij dient te worden bezien of schuldhulpverlening nodig is.

  • b. Opschorting ten behoeve van andere schuldeisers, zeker wanneer de schulden zijn ontstaan terzake van niet-noodzakelijk uitgaven, is alleen mogelijk in uitzonderlijke gevallen.

Artikel 4 Aanpassing van de hoogte van de aflossing van bijstand in de vorm van een geldlening

  • a.

    De aflossing van leenbijstand vindt plaats overeenkomstig de termijnen die bij de verstrekking overeen zijn gekomen.

  • b.

    Behoudens in geval van zeer bijzondere omstandigheden is tussentijdse wijziging van de aflossingstermijnen in beginsel niet mogelijk.

burgemeester en wethouders van Wageningen,

de secretaris,

de burgemeester,

M.J.F. Verstappen

G.J.M. van Rumund

Toelichting op de beleidsregels Geldlening

Deze beleidsregels hebben betrekking op bijstand die wordt verstrekt in de vorm van een geldlening. Uitgangspunt is dat bijstand in de vorm van een geldlening op enig moment wordt terugbetaald.

De Participatiewet kent geen algemene regels inzake de terugbetaling van bijstand die in de vorm van een geldlening is verstrekt. Wel bepaalt artikel 51 lid 2 Participatiewet dat indien een bijstand in de vorm van een geldlening voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen wordt verstrekt, het college de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Daarbij geeft de wetgever in de toelichting impliciet aan dat de aflossingsbedragen zodanig moeten worden vastgesteld dat die voor de belanghebbende niet onevenredig bezwarend zijn (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 74-75). Voor de praktijk betekent dit dat de belanghebbende na aflossing in ieder geval moet blijven beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet. Bij toepassing van de beslagvrije voet wordt deze deze verhoogd volgens de voorschriften uit artikel 475 d lid 5. In het kort houdt dit in dat de verhoging bestaat uit 2 elementen, namelijk de premie ziektekostenverzekering minus de zorgtoeslag en de woonkosten minus de huurtoeslag. Aangenomen moet worden dat deze regels ook gelden voor andere situaties waarin het college de bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt.