Regeling vervallen per 01-10-2010

Monumentenverordening Wageningen 1997

Geldend van 01-04-1997 t/m 30-09-2010

Intitulé

Monumentenverordening Wageningen 1997

Considerans

De raad van de gemeente Wageningen,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 februari 1997, nr.97/496a, afdeling Vbw

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 12, 14 en 15 van de Monumentenwet 1988;

Besluit:

vast te stellen de

“Monumentenverordening 1997”.

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • 1.

    monument:

    • a.

      zaak die voor de gemeente Wageningen van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de wetenschap, cultuurhistorische of geschiedkundige waarde;

    • b.

      terrein dat voor de gemeente Wageningen van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak en/of waarde als bedoeld onder a;

  • 2.

    archeologisch belangrijke plaats of zone:

    onroerende zaak, terrein of zone waarvan het algemeen belang voor de gemeente Wageningen vaststaat of vermoed wordt wegens zijn betekenis voor de wetenschap of wegens zijn cultuurhistorische waarde op grond van historische gegevens of door archeologisch onderzoek;

  • 3.

    gemeentelijk beschermd monument:

    monument of archeologisch monument dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd monument of beschermd archeologisch monument is aangewezen;

  • 4.

    gemeentelijke monumentenlijst:

    de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk beschermd monument aangewezen zaken of terreinen;

  • 5.

    rijks beschermd monument:

    onroerend monument dat is ingeschreven in de ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • 6.

    kerkelijk monument:

    onroerend monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • 7.

    monumentencommissie:

    de commissie als bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening;

  • 8.

    beoordelingscommissie stad en monumenten:

    de commissie als bedoeld in artikel 2 van de Welstandsverordening Wageningen 1997;

  • 9.

    onafhankelijke deskundige:

    een deskundige die geen lid is van de gemeenteraad Wageningen of niet ondergeschikt is aan of in dienst is van, dan wel werkzaam onder opdrachtgeverschap van het gemeentebestuur van

    Wageningen;

  • 10.

    bouwhistorisch onderzoek:

    in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

HOOFDSTUK 2 MONUMENTENCOMMISSIE

Artikel 3 Instelling

Er is een gemeentelijke monumentencommissie.

Artikel 4 Taak

De monumentencommissie heeft tot taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Monumentenverordening Wageningen 1997 en het monumentenbeleid.

Artikel 5 Benoeming, samenstelling, zittingsduur, vergoeding

  • 1. De leden van de monumentencommissie worden door burgemeester en wethouders benoemd. De commissie telt ten minste vijf en ten hoogste zeven leden.

  • 2. Voor benoeming tot lid komen in aanmerking onafhankelijke deskundigen op het gebied van de monumentenzorg en aanverwante disciplines. Burgemeester en wethouders benoemen ten hoogste twee ambtelijke adviseurs die lid zijn van de commissie, doch geen stemrecht hebben.

  • 3. De commissie benoemt uit haar midden een voorzitter. Het secretariaat wordt vervuld door een ambtelijk lid, aan te wijzen door burgemeester en wethouders.

  • 4. De benoeming van niet-ambtelijke leden geldt voor een periode van vier jaren. Aftredende leden kunnen eenmaal worden herbenoemd.

  • 5. De niet-ambtelijke leden kunnen te allen tijde ontslag nemen.

  • 6. De leden kunnen tussentijds bij een met redenen omkleed besluit door burgemeester en wethouders worden ontslagen.

  • 7. De niet-ambtelijke leden houden op lid van de commissie te zijn indien zij geen onafhankelijke deskundigen meer zijn.

  • 8. In een vacature wordt zo spoedig mogelijk voorzien. Bij benoeming in een tussentijdse vacature heeft de benoemde zitting tot het einde van de zittingsduur van degene in wiens plaats hij/zij is benoemd.

  • 9. De leden van de monumentencommissie genieten per bijgewoonde vergadering een vaste vergoeding welke door burgemeester en wethouders wordt vastgesteld.

Artikel 6 Vergadering

De commissie vergadert in het openbaar, tenzij de orde van de vergadering of de aard van het onderwerp of het belang van belanghebbenden zich daartegen verzetten.

Artikel 7 Advisering

  • 1. Aan de vaststelling van een advies wordt niet deelgenomen door een lid dat op enigerlei wijze rechtstreeks of zijdelings is betrokken bij de zaak waarop het advies betrekking heeft.

  • 2. De commissie adviseert niet indien niet ten minste drie leden aanwezig zijn, dan wel zich hebben uitgesproken over het onderwerp dat op de advisering betrekking heeft.

HOOFDSTUK 3 GEMEENTELIJK BESCHERMDE MONUMENTEN

Paragraaf 1 De aanwijzing als gemeentelijk beschermd monument en de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst.

Artikel 8 De aanwijzing als gemeentelijk beschermd monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een onroerend monument aanwijzen als gemeentelijk beschermd monument.

  • 2. Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing beschikken, vragen zij advies aan de monumentencommissie.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de aanwijzing van een onroerend monument als gemeentelijk beschermd monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 4. Voordat burgemeester en wethouders een kerkelijk monument aanwijzen, plegen zij overleg met de eigenaar.

  • 5. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 9 Termijn advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen de termijn van twaalf weken met hooguit acht weken verdagen.

Artikel 10 Mededeling

De aanwijzing als bedoeld in artikel 8, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 11 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Burgemeester en wethouders registreren het gemeentelijk beschermde monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat tenminste de plaatselijke en de kadastrale aanduidingen, een beschrijving van het gemeentelijk beschermde monument, de motivatie die tot de aanwijzing heeft geleid en de datum van de aanwijzing.

Artikel 12 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing al dan niet op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 8, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 9, zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 8, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 9, eerste lid, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 13 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. De gemeenteraad kan de aanwijzing intrekken.

  • 2. Artikel 8, lid 2, en artikel 9 zijn van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid van de gemeenteraad en op de intrekking.

  • 3. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 4. De intrekking wordt onder vermelding van de datum op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging of afbraak van gemeentelijk beschermde monumenten

Artikel 14 Verbodsbepaling

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk beschermd monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een gemeentelijk beschermd monument af te breken of te verplaatsen;

    • b.

      een gemeentelijk beschermd monument te verstoren of te wijzigen;

    • c.

      een gemeentelijk beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 15 Aanvraag van de vergunning

De aanvraag van de vergunning als bedoeld in artikel 14, tweede lid, wordt ingediend bij burgemeester en wethouders.

Artikel 16 Advies van de monumentencommissie c.q. van de beoordelingscommissie stad en monumenten op de aanvraag

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen advies aan de monumentencommissie voordat zij beslissen op een aanvraag als bedoeld in artikel 14, lid 2a.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders vragen advies aan de beoordelingscommissie stad en monumenten voordat zij beslissen op een aanvraag als bedoeld in artikel 14, lid 2b en 2c.

  • 3.

    Binnen acht weken na de adviesaanvraag brengt de monumentencommissie, dan wel de beoordelingscommissie stad en monumenten, schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders.

Artikel 17 Beslissing van burgemeester en wethouders op de aanvraag

  • 1. Burgemeester en wethouders geven met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 14, tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voorzover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, dan wel van de beoordelingscommissie voor stad en monumenten op de aanvraag van de vergunning, maar in ieder geval binnen zestien weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen de in het tweede lid genoemde termijn van zestien weken met ten hoogste tien weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geven binnen de in het tweede lid genoemde termijn van zestien weken.

  • 4. Indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het tweede of derde lid, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 5. Een vergunning ingevolge deze verordening blijft buiten werking gedurende zes weken na de datum waarop zij is verleend of van rechtswege is verleend. Indien gedurende deze termijn bezwaar wordt gemaakt op grond van de Algemene wet bestuursrecht, blijft de vergunning buiten werking totdat op het bezwaar is beslist.

Artikel 18 Intrekken van de vergunning

  • 1. De vergunning als bedoeld in artikel 14, tweede lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 14, tweede lid, niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      niet binnen twee jaar van de vergunning gebruik is gemaakt.

  • 2. De beschikking tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de commissie die van advies heeft gediend.

HOOFDSTUK 4 ARCHEOLOGISCH BELANGRIJKE PLAATSEN OF ZONES

Artikel 19 Aanwijzing, wijzigen en intrekken van de aanwijzing

Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende en na ingewonnen advies van de monumentencommissie, een locatie of gebied als archeologisch belangrijke plaats of zone aanwijzen of een zodanige aanwijzing wijzigen of intrekken. Van de aanwijzing, wijziging en intrekking doen zij onverwijld mededeling in een of meer dag- of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden en geven zij kennis aan de minister, belast met de monumentenzorg.

Artikel 20 Verbodsbepalingen

Het is verboden om zonder ontheffing van burgemeester en wethouders in een archeologisch belangrijke plaats of zone, als bedoeld in artikel 1, lid 2, graafwerk te verrichten:

  • a.

    op een diepte van meer dan 0,5 m onder het maaiveld voorzover het graafwerk een oppervlakte van meer dan 100 m2 beslaat;

  • b.

    op een diepte van meer dan 0,8 m in alle overige gevallen.

Artikel 21 Ontheffing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 20, indien de belangen waarvoor het terrein als archeologisch belangrijke plaats of zone is aangewezen voldoende beschermd zijn door:

    • a.

      de mogelijkheid van toegang van door burgemeester en wethouders aan te wijzen personen op het terrein en

    • b.

      de mogelijkheid voor de onder a genoemde personen om onderzoek en documentatiewerk te (doen) verrichten en

    • c.

      de vaststelling van een tussen belanghebbenden in goed overleg overeen te komen termijn voor het in lid 2 b bedoelde onderzoek; bij het ontbreken van die overeenstemming wordt de termijn vastgesteld door het college.

  • 2. De aanvraag van de ontheffing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, wordt ingediend bij burgemeester en wethouders.

  • 3. Een afschrift van de ontheffing wordt ter kennisneming toegezonden aan de monumentencommissie.

  • 4. Op het verlenen van de ontheffing is artikel 17, lid 1, van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5 RIJKS BESCHERMDE MONUMENTEN

Artikel 22 Vergunning voor een rijks beschermd monument

  • 1. Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een rijks beschermd monument met de naar voren gebrachte zienswijzen aan de monumentencommissie na afloop van de termijn van veertien dagen, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

HOOFDSTUK 6 SCHADEVERGOEDING

Artikel 23 Schadevergoeding

  • 1. Indien en voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van burgemeester en wethouders een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk beschermd monument te verlenen als bedoeld in artikel 14, tweede lid;

    • b.

      voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk beschermd monument of van ontheffing;

    • c.

      de weigering van burgemeester en wethouders een ontheffing te verlenen om graafwerk te verrichten in een archeologisch monument;

    • d.

      voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een ontheffing voor het verrichten van graafwerk in een archeologisch monument;

      schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent de gemeenteraad hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 7 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 24 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met artikel 14 en artikel 20 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 25 Opsporingsbevoegdheid

De opsporing van de in artikel 24 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voorzover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 26 Binnentreden

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij de machtiging verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebruiker, te betreden, aan hen die en voorzover zij door het bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op de naleving van deze verordening.

Artikel 27 Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

  • 1. Voorzover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijk beschermde monumenten treedt zij in werking op 1 april 1997.

  • 2. De Monumentenverordening Wageningen, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 27/28 september 1982, laatstelijk gewijzigd 20 maart 1995, voorzover het betreft bepalingen over gemeentelijk beschermde monumenten en rijks beschermde monumenten, vervalt op 1 april 1997.

  • 3. Voorzover deze verordening betrekking heeft op rijks beschermde monumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 4. De op grond van de ingevolge het tweede lid vervallen verordening geregistreerde gemeentelijk beschermde monumenten worden geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 5. De gemeentelijk beschermde monumenten, geregistreerd op de monumentenlijst van de ingevolge het tweede lid genoemde vervallen verordening, worden geacht geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 6. Aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 12 van de in het tweede lid genoemde vervallen verordening die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van artikel 12 van de in het tweede lid genoemde verordening.

Artikel 28 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Monumentenverordening Wageningen 1997'.

Ondertekening

Vastgesteld bij raadsbesluit van 17 februari 1997, nr 97/496, afdeling Vbw.

BIJLAGE MEMORIE VAN TOELICHTING

Artikel 1

  • -

    Bij de omschrijving van het begrip monument is - met uitzondering van de daarin aangegeven ouderdomstermijn van 50 jaren - zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de in de wettekst gehanteerde begrippen. Het begrip 'schoonheid' is komen te vervallen vanwege de mogelijk subjectieve teneur van deze term. De betekenis van de term 'zaak' is bewust ruim gehouden, waarmee wordt aangegeven dat een monument niet per definitie een bouwkundig monument behoeft te zijn, maar ook bijvoorbeeld een grafheuvel of nederzetting, een kolk, een dijk, een waterloop of een park. Criterium blijft wel dat deze zaken door menselijk toedoen tot stand zijn gebracht.

  • -

    Archeologisch belangrijke plaatsen of zones vormen in deze verordening een nieuw begrip. Het opnemen van dit begrip in een apart hoofdstuk vindt zijn reden in de bijzondere positie die de archeologie in het kader van het vergunningenstelsel inneemt.

  • -

    De beoordelingscommissie stad en monumenten (de voormalige 'overlapcommissie') heeft krachtens de nieuwe welstandsverordening een formele status. Zo kunnen de commissieleden in gezamenlijke dialoog zorg dragen voor een onderling afgewogen bouwplanbeoordeling. Deze (specifiek op onderwerpen toegespitste) vorm van samenwerking wordt verreweg geprefereerd boven een integrale fusie van de beide commissies.

  • -

    Bouwhistorisch onderzoek is in deze verordening opgenomen omdat het een essentiële bron van kennis vormt voor restauratie en/of verbouw van een monument. Ook landelijk hecht men steeds meer waarde aan dit aspect bij de beoordeling van plannen.

Artikel 2

  • -

    Het betreft hier niet zozeer de publiekrechtelijke, planologische bestemming, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar/gebruiker daaraan toekent, mede gelet op de constructie en de ligging van het pand. De wetgever heeft namelijk bedoeld dat ook met de eigenaarsbelangen rekening gehouden moet worden. Dit laat uiteraard onverlet dat bij de toepassing van de monumentenverordening evenzeer de publiekrechtelijke bestemming van pand, ondergrond en omgeving een belangrijke rol spelen.

Artikel 7

  • -

    De regelgeving omtrent de monumentencommissie wordt in dit hoofdstuk afdoende geregeld, zodat er geen behoefte bestaat aan een meer gepreciseerde, aparte verordening op de monumentencommissie.

  • -

    In het licht van de professionalisering van de monumentenzorg, is in de nieuwe verordening sterker de nadruk komen te liggen op de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de commissieleden. Om deze onafhankelijkheid te waarborgen, worden gemeentelijke bestuurders niet meer qualitate qua geacht lid te kunnen zijn van de commissie en wordt aan ambtelijke commissieleden geen stemrecht toegekend. Evenmin zijn monumentenorganisaties als zodanig in de commissie vertegenwoordigd; zij behouden hierdoor op hun beurt de vrijheid om zelfstandig hun zienswijzen te kunnen inbrengen. In dit kader zal de portefeuillehouder regelmatig gelegenheid bieden tot overleg. Daarnaast is in verband met de zitting van leden van de monumentencommissie in de beoordelingscommissie stad en monumenten, de onafhankelijkheid in de zin van artikel 2 van de Welstandsverordening Wageningen 1997 van ten minste twee leden een voorwaarde.

Artikel 8

  • -

    Er bestaat in deze verordening een wezenlijk verschil tussen de aanwijzing en de registratie van een beschermd monument. De aanwijzing heeft rechtsgevolg; de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst daarentegen betreft nog slechts een administratieve handeling.

  • -

    De bevoegdheid tot aanwijzing en registratie is naar analogie van de huidige landelijke inzichten over dit onderwerp, in de nieuwe verordening toegekend aan het college van burgemeester en wethouders. De aanleiding hiertoe is mede gelegen in de veronderstelling dat aanwijzingsbesluiten plaatsvinden in de sfeer van uitvoering van beleid, welk beleid door de raad nog steeds wordt vastgesteld. Een belangrijk voordeel is dat er hierdoor sprake kan zijn van kortere en overzichtelijkere procedures; hierdoor kunnen vormen van voorbescherming, zoals die bij rijksmonumenten van toepassing zijn, in de verordening achterwege worden gelaten.

  • -

    Het begrip 'overleg', zoals bedoeld in lid 4, kent zijn wettelijke oorsprong in de formele scheiding van kerk en staat, welke status ook in gelijke termen is verwoord in de Monumentenwet 1988. Uit de Kroonjurisprudentie dienaangaande blijkt dat de overheid niet wordt geacht zich te mengen in zaken waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding zijn. Alhoewel de Raad van State zich nog niet over de juridische consequenties van deze regeling in relatie tot gemeentelijke verordeningen heeft uitgesproken, moet er vooralsnog van worden uitgegaan dat deze verplichting tot overleg voor alle beslissingen ingevolge de monumentenverordening en met betrekking tot kerkelijke monumenten geldt. Dat de term 'overleg' niet wordt aangehaald in relatie tot andere monument-eigenaren, sluit overigens geenszins uit dat ook met hen wordt overlegd. Ten behoeve van alle belanghebbenden worden immers altijd speciale 'informatieavonden' belegd.

Artikel 13

  • -

    -In afwijking op de VNG-modelverordening en op nadrukkelijk verzoek van de raadscommissie voor volkshuisvesting, welzijn en financiën is de bevoegdheid tot intrekking van een aanwijzing niet gemandateerd aan het college van burgemeester en wethouders. Deze bevoegdheid blijft dus berusten bij de gemeenteraad, zoals voorheen het geval was.

Artikel 14

  • -

    Onder beschermde monumenten kunnen ook beschermde archeologische monumenten worden gerekend. Verstoring van deze categorie beschermde monumenten kan het gevolg zijn van graafwerkzaamheden, maar ook bijvoorbeeld van een verlaging van het grondwaterpeil.

Artikel 17

  • -

    Gelijkluidende regels zijn opgenomen in de Welstandsverordening Wageningen 1997, respectievelijk in de Bouwverordening Wageningen 1993. Uit klantvriendelijke overwegingen worden in de praktijk kortere termijnen betracht.

  • -

    De bepaling met betrekking tot een kerkelijk monument in het eerste lid refereert naar de reeds hierboven aangehaalde wettelijke scheiding van kerk en staat.

Artikel 21

  • -

    Met de toevoeging van dit hoofdstuk ontstaan voor Wageningen mogelijkheden tot het voeren van een actief archeologisch beleid. Het verstoren van beschermde (archeologische) monumenten is gebonden aan de bepalingen zoals omschreven in hoofdstuk 3, artikel 8 en artikel 14, of aan de Monumentenwet 1988. Er zijn ook andere locaties of gebieden denkbaar, waarvan vaststaat dan wel vermoed wordt dat zij waardevol of informatief bodemarchief bevatten. Voor deze categorie geldt dat zij niet a priori gevrijwaard behoeven te worden van bebouwing of grondverzet, maar dat de documentatie van sporen uit het verleden veilig moet worden gesteld. Deze 'belangrijke plaatsen of zones' zullen door het college moeten worden vastgesteld, bijvoorbeeld in de vorm van een archeologische beleidskaart. (Een eerste inventarisatie van potentiële gebieden, vervaardigd door de Stichting RAAP, is inmiddels voorhanden.) Een dergelijke beleidskaart verschaft betrokkenen vooraf inzicht in de effecten van de voorgenomen bodemverstoring. Zonder de vaststelling van een dergelijke kaart heeft dit hoofdstuk over de archeologie geen juridische betekenis.

  • -

    Bij de bepalingen, zoals bedoeld in artikel 19 en 21, zijn geen expliciete termijnen opgenomen, waardoor de beslistermijnen, zoals vastgelegd in de Awb (Afdeling 4.1.3), automatisch van kracht zijn. Deze stelt de afhandelingstermijn in het kader van de aanwijzing, wijziging of intrekking op maximaal 8 weken, zijnde een termijn van orde, bij overschrijding waarvan belanghebbenden bezwaar kunnen aantekenen bij burgemeester en wethouders en waarvoor zij een voorlopige voorziening kunnen aanvragen bij de rechter.

Artikel 22

  • -

    De bepalingen in dit artikel refereren aan de wettelijke voorwaarden tot decentralisatie. Hieraan ontleent de gemeente Wageningen haar bevoegdheden op het terrein van de rijksmonumenten. Naar analogie van de Monumentenwet 1988 is er sprake van fatale termijnen.

Artikel 24

  • -

    Artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet laat aan de gemeentelijke wetgever slechts de keuzemogelijkheid om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of de eerste categorie. Gelet op de wens om enige preventieve werking te verkrijgen, is de keuze voor een geldboete van de tweede categorie voor de hand liggend. In de Monumentenwet 1988 is de hoogte van de strafmaat bepaald op de vijfde categorie.