Regeling vervallen per 13-03-2006

Algemene Plaatselijke Verordening Wageningen 1992

Geldend van 22-09-1992 t/m 12-03-2006

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Wageningen

Considerans

De raad van de gemeente Wageningen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van d.d. 11 september 1992, nr. 92/4989a, afdeling BS/AAB;

mede gezien het advies van de commissie voor algemeen bestuur d.d. 10 juni 1992;

Besluit:

vast te stellen de nieuwe, geheel herziene, Algemene Plaatselijke Verordening 1992 van de gemeente Wageningen;

Aldus besloten in de openbare vergadering van 21 september 1992;

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING

voor de gemeente

WAGENINGEN

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

a.

weg

:

1.

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

2.

de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen

3.

de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

4.

andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten;

b.

openbaar water

:

alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;

c.

bebouwde kom

:

de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten van Gelderland de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet, bij hun besluit van 23 september 1988, nr. WV88.22596-WVG 2601;

d.

rechthebbende

:

een ieder die over enig goed enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

e.

voertuigen

:

alle rij- en voertuigen, met uitzondering van:

a.

treinen en trams;

b.

kruiwagens, rolstoelen, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen;

f.

vaartuigen

:

alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede glijboten en ponten;

g.

woonschepen

:

schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd;

h.

bouwwerk

:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

i.

gebouw

:

elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

j.

vee

:

eenhoevige dieren, herkauwende dieren en varkens;

k.

pluimvee

:

klein- en pluimvee, eenden en ganzen;

l.

handelsreclame

:

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

Artikel 1.2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde orgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegde orgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 1.3 Te late indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan twee weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde orgaan de aanvraag niet in behandeling nemen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bevoegde orgaan bij openbare kennisgeving aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.4. Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1.7 Inzage vergunning of ontheffing

De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening ter inzage af te geven aan deze ambtenaar.

Artikel 1.8 Termijnen

  • 1. Met betrekking tot de in deze verordening genoemde termijnen is het bepaalde in de Algemene Termijnenwet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Voorzover sprake is van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

AFDELING 1 ORDE EN VEILIGHEID OP DE WEG

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1. Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2. Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2 Optochten en betogingen

Artikel 2.2 Kennisgeving optocht
  • 1. Degene, die het voornemen heeft een optocht op de weg te doen plaatsvinden, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.4., moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, kennis geven aan de burgemeester.

  • 2. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid bedoelde termijn verkorten.

  • 3. De burgemeester stelt een formulier vast voor het doen van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde kennisgeving wordt geacht eerst dan gedaan te zijn, wanneer het in het derde lid bedoelde formulier volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld, en het in het vijfde lid bedoelde bewijs van ontvangst is uitgereikt.

  • 5. Degene die de kennisgeving inlevert ontvangt daarvan een bewijs, waarin het tijdstip van inlevering is vermeld.

  • 6. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en veiligheid voorschriften geven ter verzekering van een redelijke en veilige afwikkeling van het verkeer, ter beveiliging van personen of goederen, ter voorkoming van ernstige hinder voor anderen dan de deelnemers aan de optocht en ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 7. Indien de burgemeester van oordeel is, dat, naar redelijke verwachting, noch door toegezegde medewerking van organisatoren, noch door politiemaatregelen, noch door het geven van voorschriften, onevenredige schade aan belangen bedoeld in het zesde lid, voorkomen kan worden, kan de burgemeester de optocht verbieden.

Artikel 2.3 Verboden optocht
  • 1. Het is verboden een optocht als bedoeld in artikel 2.2 te doen plaatsvinden, feitelijk te leiden of aan een dergelijke optocht deel te nemen, terwijl men weet of redelijkerwijze kon weten dat:

    • a.

      de kennisgeving daarvan niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.2 is gedaan;

    • b.

      gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die bij de kennisgeving als bedoeld in artikel 2.2 zijn verstrekt;

    • c.

      de voorschriften, die de burgemeester krachtens het zesde lid van artikel 2.2 gegeven heeft, niet nageleefd worden;

    • d.

      de burgemeester de optocht verboden heeft.

  • 2. Indien een optocht krachtens het bepaalde in het eerste lid ongeoorloofd is, is iedereen die in of nabij de optocht aanwezig is, op eerste vordering van een ambtenaar van politie verplicht zich terstond te verwijderen in de door die ambtenaar bevolen richting of langs de door hem aangeduide weg.

Artikel 2.4 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.6, eerste lid, hierover is bepaald.

  • 2. Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.

Artikel 2.5 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.4, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.

Artikel 2.6 Te verstrekken gegevens
  • 1. Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.7 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door burgemeester en wethouders aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot in de openbare kennisgeving aan te duiden dagen en uren.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van de in het eerste lid bedoelde gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.8 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
  • 1. Degene die het voornemen heeft op of aan de weg:

    • a.

      voor publiek een vertoning te geven, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.4;

    • b.

      op enige wijze voor publiek muziek ten gehore te brengen;

    • c.

      een feest of een wedstrijd te geven of te houden, moet daarvan ten minste 24 uur voordat deze gehouden zal worden, kennisgeven aan de burgemeester.

  • 2. Het in de artikelen 2.2 en 2.3. bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het in het eerste lid, onder c, bepaalde geldt niet voorzover artikel 24 Wegenverkeerswet van toepassing is.

Artikel 2.9 Straatartiest
  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot in de openbare kennisgeving aan te duiden dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.10 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

    • a.

      vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

      • -

        geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;

      • -

        geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt; en geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • d.

      voertuigen;

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • f.

      standplaatsen zoals bedoeld in artikel 5.13.

  • 3. Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat.

  • 5. Een vergunning zoals bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zich zelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerend goed.

  • 6. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de op de Hinderwet gebaseerde voorschriften, de Woningwet, het Rijkswegenreglement of het Gelders Wegenreglement van toepassing zijn en voorzover er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 2.22 dat de burgemeester niet verboden heeft.

Artikel 2.11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het Wetboek van Strafrecht, het Rijkswegenreglement of het Gelders Wegenreglement van toepassing is.

Artikel 2.12 Maken, veranderen van een uitweg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet daaronder verstaat.

  • 3. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd indien de uitweg gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan.

  • 4. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voorzover de Verkeerswet tegen lintbebouwing, het Rijkswegenreglement of het Gelders Wegenreglement van toepassing is.

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2.13 Veroorzaken van gladheid
  • 1. Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 427, aanhef en onder 4e van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.14 Winkelwagentjes

Het is verboden zich met een winkelwagentje, zoals dat in een winkel wordt gebruikt en als zodanig herkenbaar is, op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van die winkel of, indien de winkel gelegen is in een winkelcomplex, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcomplex. Als onmiddellijke omgeving van een winkel of winkelcomplex wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan die winkel of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

Artikel 2.15 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp
  • 1. De rechthebbende op een boom, heg, struik of andere beplanting welke aan het wegverkeer het vrije uitzicht kan belemmeren of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar kan opleveren, is verplicht deze beplanting te snoeien, te knotten, op te binden, te verwijderen of op te ruimen na aanschrijving door burgemeester en wethouders, binnen een door hen te stellen termijn en overeenkomstig hun aanwijzingen.

  • 2. Het is verboden langs de weg een voorwerp aan te brengen, te plaatsen of te hebben dat aan het wegverkeer het uitzicht belemmert.

Artikel 2.16 - Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.17 Verbod vuur te stoken
  • 1. Het is verboden in de openlucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. De ontheffing bedoeld in het tweede lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde een veiligheid;

    • b.

      ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

    • c.

      ter bescherming van de flora en fauna;

    • d.

      ter voorkoming van hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu door rook, roet, stof, walm of stank.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover:

    • a.

      op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften;

    • b.

      de provinciale milieuverordening;

    • c.

      artikel 429, aanhef en onder 1 of 3 Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn, of

    • d.

      het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke of het betreft vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar oplevert voor de omgeving.

Artikel 2.18 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.19 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Burgemeester en wethouders maken tevoren aan de rechthebbende hun voornemen, als bedoeld in het eerste lid, bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.

Artikel 2.20 Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.21 Veiligheid op het ijs
  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover het Wetboek van Strafrecht of het Gelders Waterreglement van toepassing is.

AFDELING 2 TOEZICHT OP EVENEMENTEN

Artikel 2.22 Begripsomschrijving

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen als bedoeld in de Wet op de filmvertoningen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 151 van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • e.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.2, 2.8 en 2.9 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan een herdenkingsplechtigheid.

Artikel 2.23 Evenementen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

Artikel 2.24 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

AFDELING 3 TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.25 Begripsomschrijvingen
  • 1. Onder horeca-inrichting (horecabedrijf) wordt in deze paragraaf verstaan:

    • 1.

      inrichtingen waarin een horecabedrijf of een slijtersbedrijf, als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en horecawet, wordt uitgeoefend, alsmede de daarbij behorende open aanhorigheden en voor publiek toegankelijke plaatsen waarvoor een ontheffing, als bedoeld in artikel 35 van de Drank- en horecawet, geldt;

    • 2.

      alle voor het publiek toegankelijke lokaliteiten, open plaatsen, tuinen of gedeelten daarvan, zomede de daarbij behorende terrassen en de daarmee gemeenschap hebbende vertrekken die niet uitsluitend als woning of winkel, als bedoeld in de Winkeltijdenwet (met uitzondering van afhaalcentra) worden gebruikt, voor zover daar bij wijze van hoofdfunctie of overwegende nevenfunctie gelegenheid wordt gegeven om al dan niet tegen betaling enigerlei eetwaren en/of alcoholvrije drank te verkrijgen en/of te gebruiken;

    • 3.

      afhaalcentra, zijnde winkels waar voor gebruik elders dan ter plaatse uitsluitend eetwaren en/of alcoholvrije drank plegen te worden verstrekt.

  • 2. Onder beheerder (houder) wordt in deze paragraaf verstaan: degene die onmiddellijk leiding geeft aan de exploitatie van een inrichting en als zodanig doorgaans gedurende de openingstijden in de inrichting aanwezig dient te zijn.

  • 3. Onder bezoeker wordt in deze paragraaf verstaan: een ieder die zich in een inrichting bevindt, met uitzondering van:

    • a.

      de levenspartner en kinderen van de beheerder van de inrichting, alsmede zijn elders wonende bloed- of aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad of die van zijn levenspartner;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

    de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.26 Vergunningsplicht
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een horeca-inrichting als bedoeld in deze paragraaf te exploiteren (exploitatievergunning).

  • 2.

    • a.
      • -

        Het exploiteren van bepaalde categorieën inrichtingen, genoemd in artikel 2.25, lid 1, onder a, b en c, kan, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, geheel of gedeeltelijk van vergunningsplicht worden vrijgesteld;

      • -

        de horeca-inrichtingen zoals bedoeld in artikel 2.25, lid 1, sub a en feesttenten worden van een vergunningsplicht vrijgesteld.

    • b.

      De burgemeester kan nadere regels stellen aan de onder a genoemde vrijstelling.

    • c.

      De exploitatie van een horeca-inrichting, waarop een vrijstelling als in sub a van toepassing is, dient zodanig te geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

    • d.

      Voorschriften aan de vergunning verbinden.

    • e.

      Voor het verkrijgen van een vergunning een aanvraagformulier vaststellen.

  • 3.

    • a

      De vergunning wordt uitsluitend verleend aan en op naam gezet van de beheerder van de inrichting; de vergunning is niet overdraagbaar.

    • b.

      Er dienen minimaal twee beheerders op de vergunning vermeld te worden.

    • c.

      Bij de aanvraag dient een niet meer dan drie maanden tevoren ten behoeve van de (mede-)beheerder(s) afgegeven verklaring omtrent het gedrag overgelegd te worden. Als een horeca-inrichting door een NV of BV wordt geëxploiteerd, zal bij de directie Bestuurszaken van het ministerie daarover navraag worden gedaan. Indien er sprake is van een NV of BV in oprichting (i.o.), kan er een door de minister af te geven verklaring van geen bezwaar worden verlangd.

  • 4.

    • a.

      De burgemeester beslist binnen acht weken na de datum waarop de aanvraag met bijbehorende bescheiden is ontvangen.

    • b.

      De burgemeester kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. De aanvrager van de vergunning wordt voor de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis gesteld van de verdaging.

Artikel 2.27 Weigeringsgronden
  • 1. De burgemeester weigert de vergunning indien:

    • a.

      de vestiging en/of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan en/of met een Leefmilieuverordening;

    • b.

      de inrichting en/of de beheerder niet voldoet aan de aan de vergunning(aanvraag) verbonden voorschriften;

    • c.

      de inrichting niet voldoet aan de volgende inrichtingseisen:

      • -

        in de horeca-inrichting moet één lokaliteit een oppervlakte hebben van ten minste 35 m5 en elke andere lokaliteit een oppervlakte van ten minste 25 m5;

      • -

        in een lokaliteit mogen geen voorzieningen zijn aangebracht die een gehele afzondering van een gedeelte van de lokaliteit mogelijk maken;

      • -

        van ieder punt van een lokaliteit uit moet bij voortduring een deel van de lokaliteit met een oppervlakte van ten minste 15 m5 kunnen worden overzien;

      • -

        de lokaliteit moet een zodanige kunstlichtvoorziening hebben dat de gemiddelde horizontale verlichtingssterkte, gemeten op 1 m boven de vloer, over de gehele oppervlakte ten minste 50 lux bedraagt;

      • -

        de inrichting moet zijn voorzien van ramen met een zodanige oppervlakte dat voldoende daglichttoetreding is gewaarborgd, met dien verstande dat het raamoppervlak tenminste gelijk moet zijn aan die oppervlakte die in het Bouwbesluit ten aanzien van verblijfsgebieden in woningen wordt gesteld;

      • -

        de ramen van de inrichting moeten zijn bezet met blank doorzichtig glas, waarvan ten hoogste 20% mag zijn bedekt met materiaal dat daglichttoetreding verhindert;

      • -

        behoudens het bepaalde onder sub e mag de daglichttoetreding niet worden gehinderd door afscherming van het raamoppervlak binnen de inrichting;

      • -

        in de inrichting moeten de luchtverversing, de elektriciteits- en drinkwatervoorziening voldoen aan het bepaalde in het Bouwbesluit;

      • -

        in de inrichting moet een voorziening aanwezig zijn om het glas- en vaatwerk met stromend deugdelijk drinkwater te kunnen reinigen;

      • -

        in de inrichting moet, ten behoeve van de bezoekers, een gescheiden toiletinrichting voor zowel mannen als vrouwen aanwezig zijn, die voldoet aan de vereisten gesteld in het Bouwbesluit;

      • -

        elke toiletgelegenheid moet tenminste bevatten:

        • *

          één of meer behoorlijke privaten;

        • *

          één of meer behoorlijke voorzieningen om de handen met stromend deugdelijk drinkwater te kunnen wassen;

      • -

        de in de privaten aanwezige closetpotten en de urinoirs moeten voorzien zijn van een waterspoeling, welke is aangesloten op de drinkwatervoorziening;

      • -

        in bijzondere gevallen kan het bevoegd gezag afwijkingen van de in dit artikel opgenomen inrichtingseisen toestaan.

  • 2. De burgemeester kan de vergunning weigeren indien naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de inrichting de openbare orde (zal) word(en)t aangetast en/of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting op een ontoelaatbare wijze nadelig (zal) word(en)t beïnvloed.

  • 3. Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal zijn gelegen;

    • b.

      de aard van de horeca-inrichting;

    • c.

      de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting;

    • d.

      de concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied;

    • e.

      de wijze van bedrijfsvoering van de beheerder van de inrichting in deze of in andere inrichtingen;

    • f.

      de wijze van exploitatie van de inrichting in het verleden, voorzover de ondernemer onveranderd is gebleven.

Artikel 2.28 Intrekkingsgronden

De burgemeester kan de vergunning intrekken:

  • a.

    indien aannemelijk is dat de beheerder van de inrichting betrokken is of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

  • b.

    indien de beheerder van de inrichting toestaat, danwel gedoogt dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

  • c.

    indien de beheerder van de inrichting zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid;

  • d.

    indien zich in of vanuit de inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

  • e.

    indien de beheerder in strijd handelt met het bij of krachtens artikel 2:30 bepaalde;

  • f.

    indien de beheerder in strijd handelt met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • g.

    indien de omstandigheden op grond waarvan de vergunning is afgegeven zodanig zijn gewijzigd, danwel de exploitatie van de inrichting op zodanige wijze plaatsvindt dat het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt benvloed;

  • h.

    de exploitatie voor een periode van langer dan drie maanden is of wordt onderbroken;

  • i.

    de (hoofd)beheerder en/of medebeheerder(s) deze hoedanigheid heeft of hebben verloren.

Artikel 2.30 Sluitingsuur
  • 1. Het is de houder van een horecabedrijf verboden zonder vergunning van de burgemeester dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 uur en 06.00 uur.

  • 2. Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.4 kan de burgemeester door middel van een vergunningvoorschrift voor een afzonderlijk horecabedrijf of voor een daartoe behorend terras een ander sluitingsuur of andere sluitingsuren vaststellen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 2.31 Toegang ambtenaren van politie tot horecabedrijven

De houder van een horecabedrijf is verplicht ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf:

  • a.

    gedurende de tijd dat het bedrijf voor bezoekers geopend is; dan wel

  • b.

    gedurende de tijd dat het bedrijf gesloten dient te zijn en indien die ambtenaren van politie hun vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Artikel 2.32 Afwijking sluitingsuur; algehele sluiting
  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of, in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan krachtens artikel 2.30 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijke sluiting van bevelen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 13b, Opiumwet van toepassing is.

Artikel 2.33 Aanwezigheid in gesloten inrichting

Het is verboden gedurende de tijd dat een inrichting ingevolge artikel 2.30 of krachtens een op grond van artikel 2.32 door de burgemeester genomen besluit voor bezoekers gesloten dient te zijn, zich als bezoeker daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2.34 Ordeverstoring

Het is verboden in een inrichting de orde te verstoren.

AFDELING 4 MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID EN TER BESCHERMING VAN DE EIGENDOM

Artikel 2.35 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden de weg, of een roerend of onroerend goed zichtbaar vanaf de weg te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een roerend of onroerend goed dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken of op andere wijze aan te brengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Burgemeester en wethouders wijzen plaatsen aan waar het is toegestaan een meningsuiting of bekendmaking, geen betrekking hebbende op handelsreclame, te uiten op de wijze genoemd in het tweede lid, onder a en b.

  • 5. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.36 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.35.

Artikel 2.37 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in dat lid bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.38 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.39 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, voertuig, hek (omheining) of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover artikel 424, 426 bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.40 Belemmeren toegang of uitgang

  • 1. Het is verboden op de weg een voertuig op zodanige wijze te plaatsen, dat daardoor de toegang tot of de uitgang uit een gebouw of erf, waarvan hij geen gebruiker is, belemmerd wordt.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor gevallen waarin artikel 24 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 van toepassing is.

Artikel 2.41 Hinderlijk drankgebruik

  • 1. Het is verboden op de weg alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • 1.

      een terras dat deel uitmaakt van een inrichting, als bedoeld in artikel 2.25, lid 1, onder a, b en c;

    • 2.

      de plaats, niet zijnde een inrichting, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en horecawet;

    • 3.

      door burgemeester en wethouders aangewezen wegen of weggedeelten.

Artikel 2.42 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2.43 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.44 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.45 Onbeheerd laten staan van voertuigen e.d.

Het is verboden op of aan de weg of op een van de weg af toegankelijke niet afgesloten plaats:

  • a.

    een motorvoertuig op twee wielen met of zonder zijspanwagen of een twee- of driewielige fiets of bromfiets onbeheerd te laten zonder dat het door een deugdelijk slot of op andere wijze ongeschikt is gemaakt voor onmiddellijk wegrijden;

  • b.

    een motorvoertuig op meer dan twee wielen te laten staan zonder dat maatregelen genomen zijn om te voorkomen dat onbevoegden met dit motorvoertuig kunnen wegrijden;

  • c.

    een motorvoertuig op meer dan twee wielen - met uitzondering van een motorvoertuig op twee wielen met zijspanwagen - onbeheerd te laten tussen een kwartier na zonsondergang en een kwartier voor zonsopgang zonder dat het geheel is afgesloten;

  • d.

    een fietswrak of zwerffiets te plaatsen of te hebben.

    Onder fietswrak wordt verstaan:

    een fiets - al dan niet op slot - die rijtechnisch in een zodanig verwaarloosde toestand verkeert dat deze geenszins kan worden gebruikt voor het doel waarvoor deze is geproduceerd en die gedurende een nader door het college van burgemeester en wethouders te bepalen termijn op eenzelfde locatie is achtergelaten zonder dat de rechthebbende van de fiets daarvan gebruik heeft gemaakt;

    Onder zwerffiets wordt verstaan:

    een fiets - al dan niet op slot - die gedurende een nader door het college van burgemeester en wethouders te bepalen termijn op eenzelfde locatie is achtergelaten, zonder dat daarvan door de rechthebbende gebruik is gemaakt.

Artikel 2.46 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt.

Artikel 2.47 Bespieden van personen

  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.48 Bewakingsapparatuur

Het is verboden bewakingsapparatuur te gebruiken indien daarmee personen kunnen worden gadegeslagen in een ander gebouw, vaartuig of besloten erf dan waar de bewakingsapparatuur staat opgesteld.

Artikel 2.49 Nodeloos alarmeren

Het is verboden zonder dat daartoe redelijkerwijs noodzaak bestaat een toestel bestemd tot alarmering van de politie, de brandweer of enige andere overheidsinstelling in werking te stellen, danwel genoemde diensten nodeloos te alarmeren.

Artikel 2.50 Alarminstallaties

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders in, op of aan een onroerend goed een alarminstallatie geïnstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluid- of lichtsignaal kan produceren.

  • 2. Het is verboden ten aanzien van een onroerend goed waarin, waaraan of waarop een alarminstallatie is aangebracht, de alarminstallatie in werking te hebben, indien deze buiten noodzaak enigerlei alarmsignaal voortbrengt.

Artikel 2.51 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a.

    binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

  • b.

    op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats;

  • c.

    op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een door middel van tatoeage aangebracht identificatiemerk, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen.

Artikel 2.52 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op een gedeelte van de weg dat is bestemd of mede is bestemd voor het verkeer van voetgangers;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • c.

      op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats.

  • 2. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2.53 Gevaarlijke honden

Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op de weg of het terrein van een ander, anders dan kort aangelijnd, voldoende in iemands macht en voorzien van een doelmatige muilkorf of muilband, nadat burgemeester en wethouders hem schriftelijk hebben medegedeeld dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten.

Artikel 2.54 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben, dan wel;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels, dan wel;

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen de rechthebbende op een onroerend goed gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4. Indien het aanwezig hebben van dieren gebeurt in strijd met het bepaalde krachtens het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders degene die de dieren aanwezig heeft aanschrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid. Degene tot wie de aanschrijving is gericht of diens rechtsopvolger is verplicht de aanschrijving op te volgen.

  • 5. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover de Hinderwet van toepassing is.

Artikel 2.55 Wilde dieren

  • 1. Het is verboden een wild dier dat bij ontsnapping voor mens of dier gevaar kan opleveren, te houden of aanwezig te hebben anders dan ten behoeve van een circus dat in de gemeente optreedt nadat daarvoor overeenkomstig artikel 2.23 vergunning is verleend.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.56 Loslopend vee en pluimvee

De rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.

AFDELING 5 BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

Artikel 2.57 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.

handelaar

:

de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

b.

verkoopregister

:

het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.58 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens het hoofd van de plaatselijke politie gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

  • a.

    het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b.

    de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c.

    een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

  • d.

    de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

  • e.

    de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

Artikel 2.59 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 473 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a. bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.60 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.61 Handel te water

Het bepaalde in de artikelen 2.61 en 2.62 geldt niet voorzover de handelaar de handel te water uitoefent in de zin van het Besluit toezicht handel te water (Koninklijk Besluit van 24 juli 1970, Stb. 361).

Artikel 2.62 Handel in horeca-inrichtingen

  • 1. Het is de houder van een inrichting verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verhandelt.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.

  • 3. In dit artikel wordt verstaan onder:

    a.

    inrichting

    :

    de inrichting als bedoeld in artikel 2.25, lid 1, onder a, b, en c;

    b.

    houder

    :

    de houder als bedoeld in artikel 2.25, lid 2.

AFDELING 6 VUURWERK

Artikel 2.63 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder vuurwerk:

vuurwerk waarop het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen (Stb. 1993, 215) van toepassing is.

Artikel 2.64 Afleveren van vuurwerk

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf vuurwerk af te leveren, dan wel ter aflevering aanwezig te houden, zonder vergunning van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

Artikel 2.65 Bezigen van vuurwerk

  • 1. Het is verboden op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats vuurwerk te bezigen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op:

    31 december na 10.00 uur en 1 januari voor 02.00 uur.

  • 3. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan door burgemeester en wethouders dan wel, indien het bezigen van vuurwerk verband houdt met een openbare vermakelijkheid, door de burgemeester van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing worden verleend voor andere data en tijden dan de in het tweede lid genoemde.

Artikel 2.66 Gevaarlijk bezigen van vuurwerk

  • 1. Het is verboden vuurwerk te bezigen op een door burgemeester en wethouders in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden vuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

AFDELING 7 DRUGSOVERLAST

Artikel 2.67 Sluiting van drugspanden

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a, Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of bij die woning of dat lokaal behorend erft te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b, Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 4. De burgemeester is bevoegd van het in het eerste of tweede lid bedoelde verbod ontheffing te verlenen.

AFDELING 9 VERBLIJFSONTZEGGING

Artikel 2.69 Verblijfsontzegging

  • 1. De burgemeester kan degene van wie mag worden verwacht dat hij, hetzij alleen, hetzij in groepsverband de openbare orde verstoort dan wel dreigt te verstoren door het plegen van strafbare feiten, door baldadig of hinderlijk gedrag of anderszins personen lastig valt of schade toebrengt, uit het oogpunt van het handhaven van de openbare orde het bevel geven zich te verwijderen en zich verwijderd te houden van of uit een door de burgemeester bij bevel gegeven plaats of gebied, gedurende de tijd, bij het bevel genoemd.

  • 2. Het is verboden zich op een plaats of in een gebied te bevinden in strijd met een krachtens het eerste lid gegeven bevel.

  • 3. Het in het eerste lid bedoelde bevel geldt niet voor zover de persoon tot wie het bevel is gericht:

    • a.

      op de plaats of in het gebied blijkens opgave in het persoonsregister van de gemeente woonachtig is;

    • b.

      aannemelijk maakt dat hij op de plaats of in het gebied werkzaam is:

    • c.

      zich in een middel van openbaar vervoer bevindt;

    • d.

      anderszins aannemelijk maakt dat hij een zwaarwegend belang heeft zich op die plaats of in het gebied op te houden.

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen en nadere regels

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt onder bevoegd bestuursorgaan verstaan: het college van burgemeester en wethouders of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het bevoegd bestuursorgaan over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Paragraaf 2 Seksinrichtingen, escortbedrijven, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke.

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen en escortbedrijven

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigingen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om een vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • -

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • -

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • -

      het aantal werkzame prostituees;

    • -

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • -

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de seksinrichting door middel van een situatietekening met een schaal van ten minste 1:1000;

    • -

      de plattegrond van de seksinrichting door middel van een tekening met een schaal van ten minste 1:100;

    • -

      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken; en

    • -

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor een seksinrichting of escortbedrijf.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel l37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van duizend gulden of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • 2.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quarter en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6, artikel 8 of artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 4.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • 5.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • 6.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan zevenhonderd vijftig gulden bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3 Sluitingsuur

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en/of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 uur en 06.00 uur.

  • 2. Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in het geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3., eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6 Straat- en raamprostitutie

  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door de politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

  • 1. Het is de rechthebbende op en de beheerder of houder van een perceel, gelegen aan een door burgemeester en wethouders aangewezen weg, verboden daarin een sekswinkel of seksboetiek dan wel enig andere voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waar seksartikelen aan particulieren plegen te worden verkocht, in gebruik te nemen of te hebben. Onder perceel wordt mede verstaan een gedeelte daarvan.

  • 2. De burgemeester kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Een ontheffing als bedoeld in het tweede lid wordt alleen verleend indien moet worden aangenomen dat daardoor de leef- en woonsituatie aan de aangewezen weg en zijn omgeving niet nadelig zal worden beïnvloed.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellingen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen,opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Paragraaf 3 Beslissingstermijn en weigeringsgronden

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.3.2 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat er in de seksinrichting of escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van woon- of leefklimaat;

    • d.

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie, wijziging van beheer

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2., eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1 GELUIDHINDER

Artikel 4.1 Begripsomschrijvinge

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    besluit: het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (Stb. 1998, 323);

  • b.

    inrichting: een inrichting waarop het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer van toepassing is;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    festiviteit: festiviteit als bedoeld in voorschrift 1.1.9 van de bijlage onder B van het Besluit horeca-, sport en recreatie-inrichtingen mililieubeheer;

  • e.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden, zoals Koninginnedag, carnaval, et cetera;

  • f.

    incidentele festiviteit: festiviteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen zoals de viering van een jubileum, et cetera.

Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit gelden niet voor door de burgemeester per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. Het voorschrift 1.5.1 van de bijlage onder B van het Besluit geldt niet voor door burgemeester per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. De aanwijzing, als bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt per deel van de gemeente conform de in bijlage 1 bij deze afdeling aangegeven indeling van gebieden en het daarbij per gebied aangegeven maximum aantal dagen of dagdelen per kalenderjaar ten behoeve van collectieve festiviteiten.

  • 4. De burgemeester publiceert ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalender jaar in één of meer huis-aan-huisbladen welke festiviteiten binnen de gehele gemeente of binnen (een) de(e)l(en) van de gemeente worden aangemerkt als collectieve festiviteit in de zin van lid 1 in het nieuwe kalenderjaar.

  • 5. De burgemeester kan, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond aanwijzen als collectieve festiviteit als bedoeld in lid 1.

  • 6. Alle aanwijzingen en/of bevelen, gegeven door de brandweer, de politie of daartoe aangewezen ambtenaren van de gemeente, dienen stipt en onverwijld opgevolgd te worden.

Artikel 4.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal het in bijlage 1 bij deze afdeling per gebied aangegeven aantal incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste vier weken voor de aanvang van de festiviteit de burgemeester in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting maximaal het in bijlage 1 bij deze afdeling per gebied aangegeven aantal incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.5.1 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste vier weken voor de aanvang van de festiviteit de burgemeester daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. De burgemeester stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het in het derde lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer burgemeester op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. De houder van de inrichting die voornemens is een incidentele festiviteit te houden, is verplicht ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit de omwonenden daarvan op de hoogte te stellen.

  • 7. Alle aanwijzingen en/of bevelen, gegeven door brandweer, de politie of daartoe aangewezen ambtenaren van de gemeente, dienen stipt en onverwijld opgevolgd te worden.

Artikel 4.4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien:

  • a.

    de kennisgeving daarvan niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.3 is gedaan;

  • b.

    gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die bij de kennisgeving, als bedoeld in artikel 4.3, zijn verstrekt;

  • c.

    de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft, hetzij op grond van het overschrijden van het maximum aantal dagen of dagdelen als bedoeld in artikel 4.3, lid 1 en lid 2, hetzij wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze worden beïnvloed.

    Deze situatie doet zich in ieder geval voor indien meer dan twaalfmaal per kalenderjaar, al dan niet toegestaan, een geluidnormoverschrijding heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden;

  • d.

    dit plaatsvindt na 01.00 uur. Indien er sprake is van een studentensociëteit met een besloten karakter buiten gebied I, gaat het verbod in om 02.00 uur;

  • e.

    omwonenden niet conform artikel 4.3, lid 6, op de hoogte zijn gesteld.

Artikel 4.5 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden met toestellen of geluidsapparaten dan wel op andere wijze handelingen te verrichten, waardoor voor een omwonende en/of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt, of toe te laten dat deze handelingen worden verricht.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3. Een ontheffing wordt geweigerd wanneer naar het oordeel van burgemeester en wethouders de woon- en leefsituatie in de omgeving van de plaats waarop de ontheffing doelt en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze worden beïnvloed.

  • 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet, voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wegenverkeerswet, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement Verkeerstekens en verkeersregels of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.

AFDELING 2 BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4.6 Verontreiniging van de weg en van terreinen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      afval of vuilnis of enig andere dergelijke stof of voorwerp, die/dat aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden;

    • b.

      een op of aan de weg geplaatste afvalmand, -bak of soortgelijk voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan voor het daarin deponeren van klein afval, zoals verpakkingen van versnaperingen en kleine eetwaren, en sigaretten- en sigarendoosjes.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid, onder a, gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de stoffen of voorwerpen op de weg geraken of tijdelijk op de weg worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel van het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt voorts niet voorzover:

    • a.

      de Afvalstoffenwet, de Wet chemische afvalstoffen, de Bestrijdingsmiddelenwet, de Kernenergiewet, de op de Hinderwet gebaseerde voorschriften, de Wet bodembescherming;

    • b.

      artikel 5 of 9 van het Rijkswegenreglement of;

    • c.

      het Gelders Wegenreglement of de Gelderse bodembeschermingsverordening van toepassing zijn.

Artikel 4.7 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

  • 1. Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:

    • a.

      indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het ontstaan van de verontreiniging;

    • b.

      indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindiging van de werkzaamheden op die dag, te reinigen of te doen reinigen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover artikel 9, tweede lid, van het Rijkswegenreglement of het Gelders Wegenreglement van toepassing is.

Artikel 4.8 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

  • 1. De houder of beheerder van een winkel, hal, kraam of andere dergelijke inrichtingen waar eet- en/of drinkwaren worden verkocht welke ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:

    • a.

      een mand, bak of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek papier, etensresten, verpakkingsmateriaal en ander afval kan achterlaten;

    • b.

      zorg te dragen dat die mand, die bak of dat soortgelijke voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die mand, die bak of dat voorwerp steeds tijdig wordt geledigd.

  • 2. De houder of beheerder van een inrichting, bedoeld in het eerste lid is verplicht te zorgen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in dit artikel, in de nabijheid van de inrichting op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voorzover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, worden verwijderd.

  • 3. De in het eerste en het tweede lid gestelde verplichting geldt niet voorzover op de Hinderwet gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 4.9 Verspreiding van reclame- of strooibiljetten e.d. op de weg

Degene die op de weg reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften/afbeeldingen onder het publiek verspreidt, is verplicht deze, indien zij in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen, of op andere wijze op de weg raken, terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

Artikel 4.10 Verspreiding van handelsreclame

  • 1. Het is verboden ongeadresseerde handelsreclame te bezorgen of te doen bezorgen aan huis, kantoor of bedrijf, indien de rechthebbende op dat gebouw door middel van de van gemeentewege verspreide sticker te kennen geeft deze handelsreclame niet te willen ontvangen.

  • 2. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor huis-aan-huis bladen en voor de gemeentegids.

Artikel 4.11 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.12 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren, alsmede niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand, die gevaar oplevert voor de veiligheid, dan wel hinder of, nadeel voor de gezondheid van de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

AFDELING 3 BESCHERMING VAN FLORA EN FAUNA

Artikel 4.13 Bescherming groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken.

Artikel 4.14 Bestrijding iepziekte

  • 1. Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      iepziekte:

      de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn Ceraticystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

    • b.

      iepenspintkever:

      het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh).

  • 2. Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

    • c.

      of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 3.

    • a.

      Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben, houden of te vervoeren.

    • b.

      Het verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter.

    • c.

      Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het onder a van dit lid gestelde verbod.

AFDELING 4 MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4.15 - Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde land bouwproducten e.d.

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afval, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wegenverkeerswet.

  • 3. Het is verboden op een door burgemeester en wethouders krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof:

    • a.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of een provinciale verordening van toepassing is.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1 PARKEEREXCESSEN

Artikel 5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.

wegen

:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, de daarin liggende bruggen en duikers, alsmede de tot de wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

b.

voertuigen

:

alle voertuigen met uitzondering van:

1.

treinen en trams;

2.

fietsen en bromfietsen in de zin van het Wegenverkeersreglement;

3.

kruiwagens, rolstoelen, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen;

c.

parkeren

:

het doen of laten staan van voertuigen, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen

Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      twee of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen, dan wel;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op door burgemeester en wethouders bij openbaar besluit aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.5 Caravans e.d.

  • 1. Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te doen of laten staan op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats te doen of laten staan, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover de Provinciale caravan- en tentenverordening, het Provinciaal wegenreglement of de provinciale landschapsverordening van toepassing is.

Artikel 5.6 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.7 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats, waar dit parkeren naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover de Hinderwet van toepassing is.

Artikel 5.10 Aantasting groenvoorzieningen

  • 1. Het is verboden als ruiter te rijden, met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden, dan wel een voertuig, fiets of bromfiets te doen of te laten staan, door dan wel in een park of plantsoen, of op een niet van de weg deel uitmakende, van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • b.

      op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

AFDELING 2 COLLECTEREN, VENTEN, STANDPLAATSEN EN ROMMELMARKTEN

Artikel 5.11 Inzameling van geld of goed

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van bonnen, speldjes, geschreven of gedrukte stukken, snuisterijen en versnaperingen, alsmede van andere dergelijke goederen, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      indien het houden van een inzameling geoorloofd is krachtens een toestemming als bedoeld in artikel 15 van de Rompwet instellingen van weldadigheid, dan wel een autorisatie als bedoeld in het koninklijk besluit van 22 september 1823 (Stb. 41);

    • b.

      voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen onder door hen te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

Artikel 5.12 Venten e.d.

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders in de uitoefening van de kleinhandel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet;

    • b.

      voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkelsluitingswet 1976;

    • c.

      voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

    • d.

      voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5.13.

  • 3. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • d.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5.13 Standplaatsen; uitstallingen op de weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaats:

    • a.

      met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

    • b.

      anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2. Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

    Alsdan geldt ook het in het tweede lid gestelde verbod niet.

  • 4. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt voor een evenement als bedoeld in artikel 2.22, of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.14.

  • 5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover de Hinderwet, de Woningwet, het Rijkswegenreglement of het Gelders wegenreglement van toepassing is.

  • 6. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de

      omgeving;

    • d.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • f.

      vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 7. Burgemeester en wethouders houden de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een hinderwetplichtige activiteit betreft en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het zesde lid, tot de dag waarop de beslissing omtrent de hinderwetvergunning is genomen.

Artikel 5.14 Rommelmarkten e.d.

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:

    • a.

      in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld;

    • b.

      toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkelsluitingswet 1976.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van een krachtens artikel 151 van de Gemeentewet ingestelde markt.

AFDELING 3 OPENBAAR WATER

Artikel 5.15 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 350 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

AFDELING 4 TERREINRIJDEN

Artikel 5.16 – Terreinrijden

  • 1. Het is verboden terrein te rijden.

  • 2. Het is de rechthebbende op een terrein verboden gelegenheid te geven tot terreinrijden.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen terreinen aanwijzen waar het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid.

  • 4. Onder terreinrijden wordt verstaan het besturen van een motorvoertuig, motorfiets, bromfiets of mountainbike, uitsluitend of hoofdzakelijk bij wijze van sport en recreatie, buiten de rijbaan van een weg, als bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet.

AFDELING 5 STRAATNAAMBORDEN, HUISNUMMERS e.d.

Artikel 5.17 Gedoogplicht aanduidingen

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen, worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Burgemeester en wethouders maken tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid hun voornemen bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen.

Artikel 5.18 Verwijdering e.d. aanduidingen

  • 1. Het is verboden enige aanduiding als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, te verwijderen, wijzigen, beschadigen, verplaatsen of onleesbaar te maken.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor de rechthebbende op een bouwwerk die met inachtneming van het door burgemeester en wethouders vastgestelde huisnummer de aanduiding hiervan in afwijkende vorm wenst aan te brengen. Burgemeester en wethouders kunnen ter zake nadere regels stellen.

HOOFDSTUK 6 TOEZICHT-, STRAF-, OVERGANGS- en SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Toezicht

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen personen.

  • 2. De krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren zijn bevoegd met medeneming van de benodigde apparatuur een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.2 Strafbepaling

Overtreding van enige (verbods)bepaling en de krachtens deze verordening gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6.3 Opsporingsambtenaren

De opsporing van de in artikel 6.1 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders of de burgemeester met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voorzover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is afgekondigd.

  • 2. Op dat tijdstip worden de Algemene Politie Verordening voor de gemeente Wageningen, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 16 april 1964, alsmede alle wijzigingen daarop, ingetrokken.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

  • 1. Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de verordening bedoeld in

    artikel 6.4, tweede lid blijven - indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende 1 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende 1 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4. Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 5. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde orgaan is ingediend.

  • 6. Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in de verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 6 maanden na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a bepaalde termijn, voorzover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag als bedoeld in artikel 1.2 heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

Artikel 6.6 Aanhalingstitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel Algemene Plaatselijke Verordening Wageningen of APV Wageningen.

ALFABETISCH REGISTER OP ARTIKEL

Onderwerp

Artikel

Aanhalingstitel

6.6

Aanwezigheid in gesloten inrichting

2.33

Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

3.2.5

Afleveren van vuurwerk

2.64

Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken

van eet- en drinkwaren

4.8

Afvalstoffen, opslag van

4.15

Alarmeren, nodeloos

2.49

Alarminstallaties

2.50

Algemene bepalingen

1.1 e.v.

Bebouwde kom, begripsomschrijving

1.1

Beëindiging exploitatie

3.4.1

Begripsomschrijvingen

1.1

Belemmeren toegang of uitgang

2.40

Bescherming groenvoorzieningen

4.13

Bescherming van flora en fauna

4.13

Beslistermijn

1.2

Bespieden van personen

2.47

Betreden dan wel binnentreden woningen e.d.

6.3

Bevoegd bestuursorgaan

3.1.2

Bewakingsapparatuur

2.48

Bezigen van vuurwerk

2.65

Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

4.6 e.v.

Bouwwerk, begripsomschrijving

1.1

Bromfietsen, opslag van

4.15

Bruikbaarheid van de weg

2.10 e.v.

Caravans e.d.

5.5

Caravans, opslag van

4.15

Collecteren, venten, standplaatsen en rommelmarkten

5.11 e.v.

Defecte voertuigen

5.4

Dieren, houden van hinderlijke of schadelijke

2.54

Drankgebruik, hinderlijk

2.41

Drugspanden, sluiting van

2.67

Eigendom, maatregelen ter bescherming van de

2.35 e.v.

Evenement, begripsomschrijving

2.22

Evenementen

2.22 e.v.

Feest, muziek en wedstrijd e.d.

2.8

Festiviteitenregeling

4.1 t/m 4.4

Fietsen e.d., neerzetten van

2.44

Fiets of bromfiets, overlast op markt- en

kermisterrein e.d.

2.46

Filmoperateur, optreden als

2.9

Flora en fauna, bescherming van

4.13 e.v.

Gebouw, begripsomschrijving

1.1

Gedragseisen exploitant en beheerder

3.2.2

Geluidhinder, overige

4.5

Geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

2.7 e.v.

Gevaarlijk bezigen van vuurwerk

2.66

Gevaarlijke honden

2.53

Gids, optreden als

2.9

Gladheid, veroorzaken van

2.13

Groenvoorzieningen

4.13

Handel in horeca-inrichtingen

2.62

Handel te water

2.61

Handelsreclame, begripsomschrijving

1.1

Handelsreclame, verspreiding van

4.10

Heling van goederen, bepalingen ter bestrijding van

2.57 e.v.

Hinderlijk drankgebruik

2.41

Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

2.42

Hinderlijk gedrag op of aan de weg

2.39

Honden

2.51 e.v.

Horecabedrijven, toezicht op

2.25

Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

2.54

Huishouding der gemeente, andere onderwerpen betref.

5.1 e.v.

Huisnummers e.d., straatnaamborden

5.17 e.v.

Iepziektebestrijding

4.14

IJs, veiligheid op het

2.21

Inbrekerswerktuigen, vervoer

2.37

Ingekuilde landbouwproducten, opslag

4.15

Inrichtingen voor het verbruiken van eet- en

Intrekkingsgronden

2.28

Inwerkingtreding APV

6.4

Inzage vergunning of ontheffing

1.7

Inzameling van geld of goed

5.11

Kennisgeving optocht

2.2

Loslopend vee en pluimvee

2.56

Mest, opslag

4.15

Milieu, bescherming van het

4.6 e.v.

Motorvoertuigen, opslag

4.15

Muziek, feest en wedstrijd e.d.

2.8

Nadere regels

3.1.3

Natuurlijke behoefte doen

4.11

Natuurschoon, bescherming van het

4.6 e.v.

Nodeloos alarmeren

2.49

Oevers en waterstaatswerken, beschadigen van

5.15

Onbeheerd laten staan van voertuigen e.d.

2.45

Ongeregeldheden, bestrijding van

2.1 e.v.

Ontsiering en stankoverlast, maatregelen tegen

4.15 e.v.

Ontucht, uitlokken

3.1

Openbaar water, begripsomschrijving

1.1

Openbaar water

5.15 e.v.

Openbare orde

2.1 e.v.

Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans,

afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d.

4.15

Opsporingsambtenaren

6.2

Optochten en betogingen

2.2 e.v.

Orde en veiligheid op de weg

2.1 e.v.

Ordeverstoring

2.34

Overgangsbepaling

6.5

Overlast en baldadigheid, maatregelen tegen

2.35 e.v.

Parkeerexcessen, begripsomschrijving

5.1

Parkeerexcessen

5.1 e.v.

Persoonlijk karakter vergunning of ontheffing

1.5

Plakgereedschap e.d., vervoer

2.36

Plakken en kladden

2.35

Plantsoenen e.d., betreden van

2.38

Pluimvee, begripsomschrijving

1.1

Pluimvee, loslopend vee en

2.56

Rechthebbende, begripsomschrijving

1.1

Reclamevoertuigen, parkeren van

5.6

Riolen en putten buiten gebouwen, toestand van

4.12

Rommelmarkten e.d.

5.14

Samenscholing en ongeregeldheden

2.1

Sekswinkels

3.2.7

Seksinrichtingen en escortbedrijven

3.2.1

Sloten, toestand van

4.12

Sluiting van drugspanden

2.67

Sluitingsuur

2.30; 3.2.3

Standplaatsen: uitstallingen op de weg

5.13

Stankoverlast en ontsiering, maatregelen tegen

4.15 e.v.

Stoken van vuur, verbod

2.17

Straat- en raamprostitutie

3.2.6

Straatartiest, optreden als

2.9

Straatfotograaf, optreden als

2.9

Straatkolken e.d.

2.16

Straatnaamborden, huisnummers e.d.

5.17 e.v.

Strafbepaling

6.1

Straf-, overgangs- en slotbepalingen

6.1 e.v.

Tekenaar, optreden als

2.9

Tentoonstellingen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische

goederen, afbeeldingen en dergelijke

3.2.8

Termijnen

1.8

Terreinrijden

5.16

Tijdelijke afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting

3.2.4

Toegang of uitgang, belemmeren

2.40

Toestand van sloten en andere wateren en niet-

openbare riolen en putten buiten gebouwen

4.12

Toezicht op evenementen

2.22 e.v.

Toezicht op horecabedrijven

2.25

Uiterlijk aanzien van de gemeente, zorg voor het

4.6 e.v.

Uitlokken ontucht, kwetsing openbare zedelijkheid

3.1

Uitweg, maken, veranderen van een

2.12

Vaartuigen, begripsomschrijving

1.1

Vee, begripsomschrijving

1.1

Vee, loslopend en pluimvee

2.56

Veiligheid op het ijs

2.21

Veiligheid van de weg

2.13 e.v.

Venten e.d.

5.12

Verblijfsontzegging

2.69

Verbod vuur te stoken

2.17

Verboden optocht

2.3

Vergunning of ontheffing

1.2 e.v.

Vergunningsplicht

2.26

Verkeer en verlichting, voorzieningen voor

2.19

Verkoopregister, verplichtingen met betrekking tot

2.58

Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

4.7

Verontreiniging door honden

2.52

Verontreiniging van de weg en van terreinen

4.6

Veroorzaken van gladheid

2.13

Verspreiden van gedrukte stukken

2.7 e.v.

Verspreiding van reclame- of strooibiljetten e.d.

op de weg

4.9

Vertoningen e.d. op de weg

2.8 e.v.

Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

2.60

Voertuigen, begripsomschrijving

1.1

Voertuigen e.d., onbeheerd laten staan van

2.45

Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter,

eerste lid van het Wetboek van Strafrecht

2.59

Voorschriften, beperkingen vergunning of ontheffing

1.4

Voorzieningen voor verkeer en verlichting

2.19

Vuur stoken, verbod

2.17

Vuurwerk, begripsomschrijving

2.63

Vuurwerk

2.63 e.v.

Waterstaatswerken en oevers, beschadigen van

5.15

Wedstrijd, feest en muziek e.d.

2.8

Weg, begripsomschrijving

1.1

Weg, aanleggen, beschadigen of veranderen van een

2.11

Weg, voorwerpen of stoffen op, aan of boven de

2.10

Wijziging beheer

3.4.2

Wilde dieren

2.55

Weigeringsgronden

2.24; 3.3.2

Winkelwagentjes

2.14

Woningen, betreden dan wel binnentreden

6.3

Woonschepen, begripsomschrijving

1.1

Zwerffietsen

2.45

ALFABETISCH REGISTER OP BLADZIJDE

Onderwerp

Bladzijde

Aanhalingstitel

31

Aanwezigheid in gesloten inrichting

10

Afleveren van vuurwerk

16

Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken

van eet- en drinkwaren

23

Afvalstoffen, opslag van

24

Alarmeren, nodeloos

13

Alarminstallaties

13

Algemene bepalingen

1 e.v.

Bebouwde kom, begripsomschrijving

1

Begripsomschrijvingen

1

Belemmeren toegang of uitgang

12

Bescherming groenvoorzieningen

24

Bescherming van flora en fauna

24

Beslistermijn

1

Bespieden van personen

13

Betreden dan wel binnentreden woningen e.d.

30

Bewakingsapparatuur

13

Bezigen van vuurwerk

16

Bodem, weg- en milieuverontreiniging

22 e.v.

Bouwwerk, begripsomschrijving

1

Bordelen e.d.

17

Bromfietsen, opslag van

24

Bruikbaarheid van de weg

5 e.v.

Caravans e.d.

25

Caravans, opslag van

24

Collecteren, venten, standplaatsen en rommelmarkten

26 e.v.

Defecte voertuigen

25

Dieren, houden van hinderlijke of schadelijke

14

Drankgebruik, hinderlijk

12

Drugspanden, sluiting van

16

Eigendom, maatregelen ter bescherming van de

11 e.v.

Evenement, begripsomschrijving

7

Evenementen

7 e.v.

Feest, muziek en wedstrijd e.d.

4

Festiviteitenregeling

21

Fietsen e.d., neerzetten van

12

Fiets of bromfiets, overlast op markt- en

kermisterrein e.d.

13

Filmoperateur, optreden als

4

Flora en fauna, bescherming van

24

Gebouw, begripsomschrijving

1

Geluidhinder, overige

22

Geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

4

Gevaarlijk bezigen van vuurwerk

16

Gevaarlijke honden

14

Gids, optreden als

4

Gladheid, veroorzaken van

6

Groenvoorzieningen, bescherming

24

Handel in horeca-inrichtingen

15

Handel te water

15

Handelsreclame, begripsomschrijving

1

Handelsreclame, verspreiding van

23

Heling van goederen, bepalingen ter bestrijding van

14 e.v.

Hinderlijk drankgebruik

12

Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

12

Hinderlijk gedrag op of aan de weg

11

Honden

13 e.v.

Horeca-inrichtingen

8 e.v.

Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

14

Huishouding der gemeente, andere onderwerpen betref.

25 e.v.

Huisnummers e.d., straatnaamborden

29

Iepziektebestrijding

24

IJs, veiligheid op het

7

Inbrekerswerktuigen, vervoer

11

Ingekuilde landbouwprodukten, opslag

24

Intrekkingsgronden

10

Intrekking of wijziging vergunning of ontheffing

2

Inwerkingtreding APV

30

Inzage vergunning of ontheffing

2

Inzameling van geld of goed

26

Kennisgeving optocht

3

Loslopend vee en pluimvee

14

Mest, opslag

24

Milieu, bescherming van het

21 e.v.

Motorvoertuigen, opslag

24

Muziek, feest en wedstrijd e.d.

4

Natuurlijke behoefte doen

23

Natuurschoon, bescherming van het

21 e.v.

Nodeloos alarmeren

13

Oevers en waterstaatswerken, beschadigen van

28

Onbeheerd laten staan van voertuigen e.d.

12

Ongeregeldheden, bestrijding van

3 e.v.

Ontsiering en stankoverlast, maatregelen tegen

24 e.v.

Ontucht, uitlokken

19

Openbaar water, begripsomschrijving

1

Openbaar water

28

Openbare inrichtingen, toezicht op

8 e.v.

Openbare orde

3 e.v.

Openbare zedelijkheid

17 e.v.

Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans,

afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwprodukten e.d.

24

Opsporingsambtenaren

30

Optochten en betogingen

3 e.v.

Orde en veiligheid op de weg

3 e.v.

Ordeverstoring

11

Overgangsbepaling

30

Overlast en baldadigheid, maatregelen tegen

11 e.v.

Parkeerexcessen, begripsomschrijving

25

Parkeerexcessen

25 e.v.

Persoonlijk karakter vergunning of ontheffing

2

Plakgereedschap e.d., vervoer

11

Plakken en kladden

11

Plantsoenen e.d., betreden van

11

Pluimvee, begripsomschrijving

1

Pluimvee, loslopend vee en

14

Rechthebbende, begripsomschrijving

1

Reclamevoertuigen, parkeren van

26

Riolen en putten buiten gebouwen, toestand van

23

Rommelmarkten e.d.

28

Samenscholing en ongeregeldheden

3

Seksclubs, seksbioscopen, seksautomatenhallen e.d.

17

Sekswinkels e.d.

19

Sloten, toestand van

23

Sluiting van drugspanden

16

Sluitingsuur

10

Standplaatsen: uitstallingen op de weg

27

Stankoverlast en ontsiering, maatregelen tegen

24

Stoken van vuur, verbod

6

Straatartiest, optreden als

4

Straatfotograaf, optreden als

4

Straatkolken e.d.

6

Straatnaamborden, huisnummers e.d.

29

Strafbepaling

30

Straf-, overgangs- en slotbepalingen

30 e.v.

Tekenaar, optreden als

4

Termijnen

2

Terreinrijden

28

Toegang of uitgang, belemmeren

12

Toestand van sloten en andere wateren en niet-

openbare riolen en putten buiten gebouwen

23

Toezicht op evenementen

7 e.v.

Toezicht op openbare inrichtingen

8 e.v.

Uiterlijk aanzien van de gemeente, zorg voor het

22 e.v.

Uitlokken ontucht, kwetsing openbare zedelijkheid

19

Uitweg, maken, veranderen van

6

Vaartuigen, begripsomschrijving

1

Vee, begripsomschrijving

1

Vee, loslopend en pluimvee

14

Veiligheid op het ijs

7

Veiligheid van de weg

6 e.v.

Venten e.d.

27

Verbod vuur te stoken

6

Verboden optocht

3

Vergunning of ontheffing

2

Vergunningsplicht

8

Verkeer en verlichting, voorzieningen voor

7

Verkoopregister, verplichtingen met betrekking tot

15

Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

23

Verontreiniging door honden

13

Verontreiniging van de weg en van terreinen

22

Veroorzaken van gladheid

6

Verspreiden van gedrukte stukken

4

Verspreiding van reclame- of strooibiljetten e.d.

op de weg

23

Vertoningen e.d. op de weg

4

Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

15

Voertuigen, begripsomschrijving

1

Voertuigen e.d., onbeheerd laten staan van

12

Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter,

eerste lid van het Wetboek van Strafrecht

15

Voorschriften, beperkingen vergunning of ontheffing

2

Voorzieningen voor verkeer en verlichting

7

Vuur stoken, verbod

6

Vuurwerk, begripsomschrijving

16

Vuurwerk

16 e.v.

Waterstaatswerken oevers, beschadigen van

28

Wedstrijd, feest en muziek e.d.

4

Weg, begripsomschrijving

1

Weg, aanleggen, beschadigen of veranderen van een

5

Weg, voorwerpen of stoffen op, aan of boven de

5

Weigeringsgronden

9

Wilde dieren

14

Winkelwagentjes

6

Woningen, betreden dan wel binnentreden

30

Woonschepen, begripsomschrijving

1

Zwerffietsen

12

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING OP DE APV WAGENINGEN

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Algemeen

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd, gedefinieerd. Van een aantal specifieke begrippen, dat wil zeggen begrippen die op één bepaald onderdeel van deze verordening betrekking hebben, zijn in de desbetreffende afdeling of paragraaf definities opgenomen. Deze definities kunnen afwijken van de in artikel 1.1 opgenomen definities. Zie de definitie van "weg" in de afdeling "parkeerexcessen".

Ten aanzien van de in artikel 1.1 opgenomen definities kan het volgende worden opgemerkt.

  • a.

    Weg

    De meeste van de in deze verordening opgenomen bepalingen hebben betrekking op (verboden) gedragingen "op of aan de weg".

    Op het eerste gezicht lijkt het duidelijk wat met deze term wordt bedoeld. Bij nadere beschouwing rijst ten aanzien van nogal wat plaatsen de vraag of deze ook onder het begrip "weg" vallen. Daarnaast kan tot verwarring aanleiding geven het feit dat het begrip "weg" ook in de Woningwet en de Wegenverkeerswet voorkomt en daar een duidelijk afgebakende betekenis heeft. Het begrip "openbare weg" in de zin van de Wegenwet is voor een APV niet bruikbaar. Dit geldt minder voor het begrip "weg" in de Wegenverkeerswet, maar dit is te beperkt. Er zijn namelijk vele plaatsen die geen verkeersfunctie hebben, maar die wel algemeen toegankelijk zijn voor het publiek dan wel zonder veel belemmeringen voor het publiek bereikbaar zijn. De in artikel 1.1 gegeven omschrijving van "weg" is ruimer dan die van de Wegenwet, de Wegenverkeerswet en die van verschillende provinciale wegenreglementen. Men kan derhalve drieërlei soorten "weg" onderscheiden:

    • a.

      de "(openbare) weg" in de zin van de Wegenwet: een begrip dat de wetgever heeft gecreëerd in verband met de verkeersbehoefte (recht van vrij gebruik van de weg);

    • b.

      de "weg" in de zin van de wegenverkeerswetgeving, te weten de voor het openbaar verkeer openstaande weg: een begrip ontstaan als gevolg van de noodzaak om met betrekking tot de verkeersveiligheid en het in stand houden van de weg in te grijpen;

    • c.

      de voor het publiek toegankelijke open plaatsen: een begrip dat - onder uiteenlopende formuleringen - voorkomt in verschillende artikelen van het Wetboek van strafrecht en in de algemene plaatselijke verordeningen. Tot de "voor het publiek toegankelijke plaatsen" kunnen de "openbare wegen" en de overige "voor het openbaar verkeer openstaande wegen" gerekend worden, maar het begrip is daarmee niet uitgeput. In een arrest van 1930 besliste de Hoge Raad dat de gemeenteraad krachtens artikel 168 Gemeentewet bevoegd is om ten aanzien van plaatsen welke alleen feitelijk voor het publiek openstaan de bepalingen te maken, welke hij nodig acht in het belang van de gemeentelijke huishouding, bepaaldelijk in het belang van de openbare orde. Onder "voor het publiek toegankelijke plaatsen" moeten niet alleen worden verstaan openbare plaatsen, maar alle openbare en niet openbare plaatsen welke in feite voor het publiek toegankelijk zijn.

      De conclusie is dat de gemeentelijke wetgever bevoegd is ten aanzien van alle feitelijk voor het publiek toegankelijke plaatsen regels te stellen - zulks ongeacht de eigendomssituatie met betrekking tot deze plaatsen - voorzover nodig in het belang van de gemeentelijke huishouding. Uiteraard mogen deze regels de rechten van de eigenaars niet illusoir maken en moeten de grenzen gelegen in hogere wetgeving in acht genomen worden.

  • b.

    Openbaar water

    Bij water heeft het begrip "openbaar" - anders dan bij wegen - geen juridische betekenis. Een openbaar water in de zin van boek 5 BW is ieder water, dat voor enig gebruik open staat voor het publiek. Openbaar is hier dus synoniem aan "feitelijk voor het publiek toegankelijk".

  • c.

    Bebouwde kom

    De reikwijdte van een aantal artikelen in deze verordening is beperkt tot de bebouwde kom. Bij bepaalde artikelen is dit gedaan, omdat het euvel dat de desbetreffende bepalingen beogen te voorkomen, zich buiten dat gebied niet of nauwelijks voordoen. Een aantal andere artikelen heeft slechts betrekking op gedragingen binnen de bebouwde kom, omdat deze gedragingen voorzover zij plaatsvinden buiten de bebouwde kom reeds bestreken worden door provinciale verordeningen. Door beperking van de reikwijdte van deze artikelen tot de bebouwde kom wordt de werkingssfeer van deze artikelen ten opzichte van de provinciale verordeningen afgebakend. Het begrip "bebouwde kom" wordt nader ingevuld door aan te sluiten bij de aanwijzing van gedeputeerde staten krachtens artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet.

  • d.

    Rechthebbende

    Rechthebbende naar burgerlijk recht.

  • e.

    Voertuigen

    De omschrijving van "voertuigen" is ontleend aan artikel 1, onder a en onder al van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990: aanhangwagens, fietsen, bromfietsen, invalidenvoertuigen, motorvoertuigen en wagens met uitzondering van trams.

  • f.

    Vaartuigen

    Als voorbeelden van hier bedoelde vaartuigen kunnen worden genoemd: baggerwerktuigen, bokken, kranen en elevators. In een arrest van de Hoge Raad uit 1980 is uitgemaakt dat een zeilplank een vaartuig is als bedoeld in artikel 2 van het Vaarreglement.

  • h en i.

    Bouwwerk en gebouw

    Deze omschrijving is ontleend aan artikel 1 van de Modelbouwverordening.

  • l.

    Handelsreclame

    De afdeling rechtspraak maakt sinds 1981 onderscheid tussen commerciële reclame en reclame waardoor gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet (oud). In lid 4 van artikel 7 van de nieuwe Grondwet wordt - in aansluiting aan deze jurisprudentie - de handelsreclame (commerciële reclame) met zoveel woorden buiten werking van dit artikel geplaatst. Dit is vooral van belang in verband met het bepaalde in lid 1, dat zich volgens constante jurisprudentie verzet tegen een vergunningenstelsel voor de verspreiding van gedrukte stukken e.d. Door deze uitzondering is het mogelijk bepaalde vormen van reclame beter te reguleren in het belang van onder andere landschapsschoon, recreatie, milieubescherming en volksgezondheid. Aan bijvoorbeeld een vergunningstelsel voor handelsreclame staat het grondwetsartikel niet in de weg. Onder het begrip "reclame" dient te worden verstaan: iedere vorm van openbare aanprijzing van goederen en diensten. Door dit te beperken tot handelsreclame heeft de in het vierde lid geformuleerde uitzondering slechts betrekking op reclame voor commerciële doeleinden in de ruime zin van het woord en omvat zij elk aanbod van goederen en diensten, maar is zij niet van toepassing op reclame voor ideële doeleinden. Bij handelsreclame staat dus een materiële doelstelling voorop. Het vorenstaande betekent overigens niet dat handelsreclame niet beschermd wordt. Voorschriften betreffende handelsreclame zullen de toets aan artikel 10 EVRM moeten kunnen doorstaan. Deze verdragsbepalingen verzetten zich echter niet tegen een vergunningstelsel.

Artikel 1.2 Beslistermijn

Het vaststellen van een termijn waarbinnen op een aanvraag moet zijn beslist, bevat een element van willekeurigheid. Het merendeel van de aanvragen kan ruimschoots binnen acht weken worden afgewerkt.

De meer ingewikkelde aanvragen echter, zeker die waarvoor de adviezen van meerdere instanties moeten worden ingewonnen, vergen geruime tijd; soms meer dan acht weken. In dat geval kan ingevolge het tweede lid de beslissingstermijn worden verlengd. Uitkomst kan deze mogelijkheid ook bieden, wanneer een verzoek om vergunning, gelet op het tijdstip van indiening, nog niet op zijn merites kan worden beoordeeld, bijvoorbeeld wanneer het een activiteit betreft die vele maanden later is gepland.

Artikel 1.3 Te late indiening aanvraag

Hoewel het publiek zoveel mogelijk service geboden moet worden, zijn de mogelijkheden van het ambtelijk apparaat niet onbeperkt. In de praktijk gebeurt het nog wel eens dat burgers met de aanvraag om een vergunning tot het laatste moment wachten. Als algemene richtlijn wordt in de Model-APV van de VNG een termijn van drie weken aangehouden. In het kader van de KROF-filosofie van de gemeente Wageningen, hetgeen gericht is op klantvriendelijker werken, wordt in de onderhavige APV gekozen voor een termijn van twee weken. Veel aanvragen kunnen overigens binnen deze termijn worden afgewikkeld. De bewoordingen van het onderhavige artikel ("kan") laten uitkomen, dat het indienen van aanvragen binnen die termijn bepaald niet tot het niet in behandeling nemen behoeft te leiden. Anderzijds zijn er ook soorten vergunningen waarvoor de termijn van twee weken niet toereikend is. Met het oog daarop is in het tweede lid de mogelijkheid geschapen om de termijn van twee weken te verlengen tot maximaal acht weken. Teneinde voor de burger zoveel mogelijk duidelijkheid te scheppen omtrent zijn rechten en plichten, is tevens bepaald dat de vergunningen waarvoor deze langere aanvraagtermijn geldt, bij openbare kennisgeving worden aangewezen.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

Door aan een vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen te verbinden, kan een verfijning in de gewenste rechtstoestand worden aangebracht. Ofschoon in literatuur en jurisprudentie algemeen het standpunt wordt gehuldigd dat de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die vergunning/ontheffing ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan, wordt uit een oogpunt van duidelijkheid en ter uitsluiting van elke twijfel aanbevolen deze bevoegdheid uitdrukkelijk vast te leggen in de regeling ter uitvoering waarvan de vergunning of ontheffing wordt verleend.

Tevens wordt - ten overvloede - aangegeven dat de voorschriften uitsluitend mogen strekken ter bescherming van de belangen in verband waarmee het vereiste van vergunning/ ontheffing is gesteld.

Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning/ontheffing zijn verbonden kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor toepassing van andere administratieve sancties. In artikel 1.10 is deze intrekkingsbevoegdheid vastgelegd. De vraag of bij niet-nakoming van vergunningsvoorschriften bestuursdwang kan worden toegepast, wordt in het algemeen bevestigend beantwoord. Doordat in het tweede lid van artikel 1.8 naleving van deze voorschriften wordt omschreven als verplichting, wordt hierover alle onzekerheid weggenomen.

In de algemene strafbepaling van artikel 6.1 wordt overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Daardoor is ook het overtreden van aan een vergunning/ontheffing verbonden voorschriften met straf bedreigd.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De beantwoording van de vraag of een vergunning/ontheffing overgaat op een rechtsopvolger hangt af van het persoonlijk of zakelijk karakter van die vergunning/ontheffing.

Persoonlijk wordt de vergunning genoemd indien de mogelijkheid van verkrijging uitsluitend of in hoge mate afhangt van de persoon van de vergunningaanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma, een bewijs van onbesproken levensgedrag etc.). De persoonlijke vergunning is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling krachtens welke de vergunning is verleend hiertoe de mogelijkheid biedt. Een voorbeeld van een persoonsgebonden vergunning is de vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet.

Persoonlijke werking zal men voorts eerder aanwezig achten bij de ontheffing dan bij de vergunning. Indien in een regeling de ontheffing gebruikt is, geeft dit al aan dat het de bedoeling van de wetgever is geweest slechts voor bijzondere gevallen de mogelijkheid te creëren een uitzondering te maken op de algemene regel. Zou een ontheffing zonder meer overgaan op de rechtsopvolger, dan zou daarmee aan de ontheffingsmogelijkheid het karakter van uitzonderingsbepaling ontnomen worden.

Zakelijk is de vergunning die afhangt van en gebonden is aan het object waarop zij betrekking heeft en waarbij de persoonlijke kwaliteiten van de aanvrager geen rol spelen. De zakelijke vergunning is niet gebonden aan een persoon, maar aan de hoedanigheid van eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde tot een ongebouwd of gebouwd onroerend goed. De zakelijke vergunning gaat in beginsel over krachtens rechtsopvolging onder algemene of bijzondere titel op de opvolger in diens hoedanigheid van eigenaar, zakelijk gerechtigde, gebruiker etc. Een zuiver voorbeeld van een zakelijke vergunning is de hinderwetvergunning, deze is van de persoon van de aanvrager onafhankelijk. Bezwaren ontleend aan de persoon van de vergunninghouder kunnen geen weigeringsgrond zijn.

Een gemengd karakter heeft de ontheffing sluitingsuur. De voorschriften met betrekking tot de sluitingstijden van horeca-inrichtingen moeten in de eerste plaats gezien worden als bepalingen die ten doel hebben geluidshinder en andere overlast te voorkomen of te beperken. In zoverre kan men zeggen dat een ontheffing sluitingsuur een zakelijk karakter heeft. Aan de andere kant dient bedacht te worden dat de persoon van de exploitant bij de beslissing inzake de ontheffingsverlening niet geheel onbelangrijk is en dat derhalve de ontheffing gebruikt is.

In artikel 1.9 is in principe gekozen voor de persoonsgebondenheid van de vergunning/ontheffing. Hiervan kan worden afgeweken door expliciete vermelding van het zakelijk karakter in de desbetreffende APV-bepaling ("tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald") of de vergunning/ontheffing.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van de vergunning of ontheffing

Hier worden de gronden genoemd waarop een vergunning/ontheffing kan worden ingetrokken resp. waarop de daaraan verbonden voorschriften kunnen worden gewijzigd. De in het eerste lid genoemde gronden hebben een facultatief karakter. Het hangt af van de omstandigheden of tot intrekking c.q. wijziging zal worden overgegaan. Het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel beperken nogal eens de bevoegdheid tot wijziging en intrekking.

Artikel 1.8 Termijnen

De in de Algemene Termijnenwet neergelegde regeling geldt niet automatisch voor de termijnen gesteld in een gemeentelijke verordening. Derhalve is die regeling van overeenkomstige toepassing verklaard. Voorzover de APV termijnen bevat die in uren worden uitgedrukt of door terugrekening worden bepaald is de Algemene Termijnenwet niet van toepassing. Het tweede lid van artikel 1.13 bevat daartoe een terugrekeningsregeling die voorkomt dat afhandeling op zaterdag of zondag of op een algemeen erkende feestdag of op een werkdag na 12.00 uur moet plaatsvinden. Dat laatste is gedaan om toch nog over enige uren voor beoordeling en besluitvorming te beschikken.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

AFDELING 1 ORDE EN VEILIGHEID OP DE WEG

In deze afdelingen zijn bepalingen opgenomen bedoeld om zowel het gebruik als de bruikbaarheid van de weg in goede banen te leiden. De "straat of weg" heeft in ons land meer functies dan uitsluitend een verkeersfunctie. Het gebruik van de straat voor demonstraties, optochten, feesten e.d. wordt door weinigen nog aangemerkt als gebruik dat daar absoluut onverenigbaar mee is. Deze diverse functies vragen om een regulering van het gebruik.

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

In het eerste lid zijn gedragingen aangegeven die door hun dreigende karakter aanleiding kunnen zijn voor verstoring van de openbare orde.

Het is echter denkbaar dat een samenscholing het karakter heeft van een betoging. In dat geval moeten dit soort samenscholingen - gelet op de Wet openbare manifestaties - van de werking van dit artikel uitgezonderd worden (lid 5).

Een rechtstreekse toekenning van uitvoeringsbevoegdheden aan ambtenaren door de gemeentelijke wetgever is niet mogelijk. Het tweede lid is echter een voorbeeld van een bepaling waarin een door een politieambtenaar gegeven aanwijzing, last, oordeel of bevel een element vormt van een strafbepaling. Het geven van de aanwijzing e.d. is dan niet zozeer aan te merken als het uitvoeren van de raadsverordening in de zin van artikel 162 of artikel 174 Gemeentewet, maar als het constateren van een feitelijke toestand. Dit is nodig indien een situatiebeoordeling nodig is voor de reële toepasbaarheid van een strafbepaling. Aan de politieambtenaar mag slechts een begrensde bevoegdheid (op basis van de artikelen 28 en 35 Politiewet) worden gegeven, namelijk om in die gevallen dat iets voor regeling in bijzonderheden vatbaar is, naar gelang van de omstandigheden ter plaatse te beoordelen of de in de desbetreffende APV-bepaling verboden toestand feitelijk aanwezig is. De aanwijzing e.d. vormt een voorwaarde voor de toepasselijkheid van de strafbepaling, maar de rechter blijft volkomen vrij in de beoordeling van het bewezene. Indien de rechter van oordeel is dat de politieambtenaar in zijn waardering van de gedraging heeft misgetast, laat hij de desbetreffende strafbepaling buiten toepassing.

Artikel 2.2 Kennisgeving optocht

Het houden van optochten, zoals carnavals- en Sinterklaasoptochten e.d. die niet opgevat kunnen worden als een middel tot het uiten van een mening of gedachte of gevoelens, vallen niet onder de bescherming van de Grondwet of het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of andere internationale verdragen die de vrijheid van meningsuiting waarborgen. Evenmin is de Wet openbare manifestaties van toepassing. In het belang van de openbare orde (bijvoorbeeld verkeersveiligheid) is het derhalve mogelijk om een regeling in de APV op te nemen. In artikel 2.2 is gekozen voor een kennisgevingsstelsel.

Artikel 2.4 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

De Wet openbare manifestaties beoogt een regeling te geven voor de activiteiten die onder de bescherming van de artikelen 6 en 9 Grondwet vallen. Betogingen vallen hier ook onder. Het gaat hier om collectieve uitingen. Individuele uitingen genieten de bescherming van artikel 7 Grondwet.

De wetgever heeft gekozen voor delegatie van de bevoegdheid tot beperking van de onderhavige grondrechten aan de gemeenten. Argumenten hiervoor waren: de regeling van de betoging houdt nauw verband met de plaatselijke openbare orde; de gemeenten hebben hiermee in de loop der jaren waardevolle ervaringen opgedaan. Aan de gemeenteraad c.q. de burgemeester wordt de bevoegdheid toegekend tot:

  • -

    het creëren van een kennisgevingsstelsel voor betogingen;

  • -

    het geven van aanwijzingen;

  • -

    het beëindigen van de betreffende activiteit - in het uiterste geval -.

De gemeenteraad moet een keuze maken of en zo ja voor welke activiteiten zij een kennisgevingsstelsel wil voorschrijven. De meeste APV's - ook die van Wageningen - kennen slechts een kennisgevingseis voor betogingen. De overige activiteiten zijn ongereguleerd gebleven.

Artikel 2.7 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Het grondrecht waarmee de gemeentelijke wetgever het meest wordt geconfronteerd is de vrijheid van meningsuiting. Dit grondrecht is geformuleerd in artikel 7 van de herziene Grondwet en artikel 10 EVRM. Artikel 7 betekent een uitbreiding van de werkingssfeer van artikel 7 van de oude Grondwet, die zich beperkte tot de drukpersvrijheid.

De drukpersvrijheid is in het eerste lid van artikel 7 opgenomen als een zelfstandige bepaling. Het heeft in de loop der jaren vooral door de jurisprudentie een grote betekenis gekregen. Die constante jurisprudentie kan als volgt worden samengevat:

  • -

    het in artikel 7 beschermde recht om zonder voorafgaand verlof gedachten of gevoelens door de drukpers te openbaren impliceert het recht om de inhoud van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen, waarin gedachten of gevoelens zijn geopenbaard, zonder voorafgaand verlof door verspreiding of door enig ander middel in het openbaar aan het publiek bekend te maken;

  • -

    ieder middel tot bekendmaking, dat naast andere middelen zelfstandige betekenis heeft en met het oog op die bekendmaking in een bepaalde behoefte kan voorzien, valt onder de bescherming van artikel 7. Hiertoe zijn in de jurisprudentie onder meer aangemerkt:

  • -

    het op de weg uitgeven van strooibiljetten;

  • -

    het gebruik maken van reclameborden of opschriften aan onroerend goed;

  • -

    het aanbrengen van plakbiljetten op onroerend goed;

  • -

    het staan of lopen met propagandamiddelen;

  • -

    het aanbieden van gedrukte stukken bij gelegenheid van het houden van een inzameling;

  • -

    een verlichte fotovitrine;

  • -

    de gemeentelijke wetgever mag niet beperkend optreden ten aanzien van de inhoud van gedrukte stukken e.d., maar is krachtens artikel 168 Gemeentewet wel bevoegd het in het openbaar bekendmaken aan beperkingen te onderwerpen in het belang van de openbare orde, zedelijkheid en gezondheid en van andere belangen, betreffende de huishouding der gemeente. Daarbij geldt dat een vergunningenstelsel met betrekking tot het gebruik van een bepaald zelfstandig middel van bekendmaking niet geoorloofd is. Een algemeen verbod tot zodanig gebruik is evenmin toegestaan. Een beperkt verbod is wel mogelijk, mits die beperking geen betrekking heeft op de inhoud van de gedrukte stukken, doch gesteld is in het belang van de openbare orde e.d. Bovendien moet er een gebruik van "enige betekenis" overblijven; anders komt de beperking in feite neer op een algemeen verbod.

In artikel 2.7 is gekozen voor de opzet waarbij de verspreiding is toegestaan behalve op of aan door burgemeester en wethouders aangewezen wegen of gedeelten daarvan. Tevens biedt lid 2 de mogelijkheid het verbod voor die wegen nog weer te beperken tot nader aan te geven dagen en uren, waarbij lid 4 burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft voor het dan nog resterende verbod ontheffing te verlenen. Van de in lid 1 toegekend bevoegdheid mogen burgemeester en wethouders niet zodanig gebruik maken dat geen gebruik van enige betekenis overblijft.

Artikel 2.8 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

Het is denkbaar dat een "vertoning" als bedoeld in lid 1, anders als een middel moet worden gezien voor het openbaren van gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7, lid 3 van de Grondwet. Dit laatste artikel verzet zich tegen een voorafgaand verlof wegens de inhoud van de uitingen, maar staat niet in de weg aan een kennisgevingsplicht voor het verspreiden van deze uitingen. Artikel 7, lid 3, vormt geen belemmering om deze uitingen te verbieden ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. In zodanige gevallen kunnen de inhoud van de voorstelling en de omstandigheden waaronder die plaatsvindt mede van invloed zijn op het ontstaan van de wanordelijkheden. Soms kan een vertoning ook deel uitmaken van een betoging; dan is artikel 2.4 van toepassing.

Voor wedstrijden op of aan de weg is een kennisgeving aan de burgemeester vereist krachtens het bepaalde in lid 1, onder c.

Artikel 2.9 Straatartiest

De activiteiten van een straatartiest etc. vallen onder de werking van artikel 7, lid 3, Grondwet. Elke uiting van een gedachte of een gevoelen, ongeacht de intenties of motieven van degene die zich uit, wordt door artikel 7 beschermd. Artikel 7, lid 3, laat door zijn formulering een verbod toe voor andere aspecten van de uiting dan de inhoud, zoals bijvoorbeeld de verspreiding. Het is bij de genoemde activiteiten echter zeer moeilijk om te scheiden tussen inhoud en verspreiding. Het verbieden van een optreden betekent immers vaak ook dat de inhoud van het optreden niet kan worden geuit. Dat betekent dat voor de beperkingsgronden van het in artikel 7, lid 3, opgenomen grondrecht, het best kan worden gekozen voor de beperkingsgronden die bij artikel 7, lid 1, zijn toegelaten. In artikel 2.7 is dat uitgewerkt in een verbod met ontheffingsmogelijkheid dat voor bepaalde straten en uren geldt. In artikel 2.9 is dezelfde redactie gevolgd.

Artikel 2.10 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid greep te houden op situaties welke hinder of gevaar kunnen opleveren dan wel ontsierend kunnen zijn. De reikwijdte van het artikel wordt beperkt door de Hinderwet, de Woningwet, het Rijkswegenreglement, het Provinciale wegenreglement en artikel 25 Wegenverkeerswet. Het begrip "weg" in de APV is ruimer dan in de wegenverkeerswetgeving. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 1.1. Aan artikel 2.10 liggen als motieven ten grondslag de verkeersveiligheid en het gevaar of de hinder die de stoffen of voorwerpen voor personen of goederen kunnen opleveren. Het artikel beperkt zich niet tot het plaatsen, aanbrengen of hebben van stoffen of voorwerpen op de weg, maar heeft tevens betrekking op het plaatsen, aanbrengen of hebben van stoffen of voorwerpen aan of boven de weg.

Artikel 2.11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Het motief dat aan artikel 2.11 ten grondslag ligt betreft de behoefte om de aanleg van wegen te binden aan voorschriften met het oog op de bruikbaarheid van die weg. Deze voorschriften mogen echter slechts slaan op datgene wat op de weg zelf betrekking heeft of wat met die weg ten nauwste verband heeft. Naast deze min of meer technische voorschriften kan het ook gewenst zijn het tempo van wegenaanleg in de hand te houden, zodat voorkomen kan worden dat wegen voortijdig aangelegd worden waardoor, door de latere aanleg van complementaire openbare voorzieningen, de bruikbaarheid van die weg gedurende lange tijd sterk verminderd zal zijn. Omdat voor de toepassing van artikel 2.11 het begrip "weg" uit de Wegenverkeerswet wordt gebruikt is een vergunning vereist voor de aanleg, verandering etc. van wegen die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Dat geldt dus ook voor "eigen wegen" en voor wegen op grote bedrijfsterreinen; ook voor die wegen is het namelijk wenselijk dat ten behoeve van de bruikbaarheid daarvan voorschriften gesteld kunnen worden omtrent de wijze van verharding, breedte etc.

Artikel 2.12 Maken, veranderen van een uitweg

Om reden van orde en veiligheid is het van belang dat burgemeester en wethouders regulerend kunnen optreden bij voornemens tot verandering aan de weg. Het maken van een uitweg behoort daar zeker toe. Uit de jurisprudentie is duidelijk geworden dat de eigenaar van een weg het uitwegen daarop dient te gedogen. Teneinde de bruikbaarheid van de weg te waarborgen is het toegestaan een vergunning te eisen en via voorschriften de wijze waarop wordt uitgeweegd te regelen. Daarmee komt de bepaling niet in strijd met de Wegenwet; deze regelt immers de onderhoudsplicht van wegen en ziet niet toe op de bescherming van de bruikbaarheid ervan.

Artikel 2.13 Veroorzaken van gladheid

De oude APV kende de plicht voor de eigenaar van een gebouw of terrein, gelegen binnen de bebouwde kom, om het trottoir langs dat gebouw of terrein sneeuwvrij te maken of te houden. Bekijken we echter de handhaafbaarheid van een dergelijke plicht door de lokale overheid, dan gold het hier eigenlijk een loze bepaling. Het is niet meer van deze tijd om met behulp van dit middel - een bepaling in een APV - de inwoners burgerzin bij te brengen. In plaats van strafbedreiging vanuit een APV-bepaling kan men dit beter proberen door middel van positieve actie in de zin van voorlichting. Om deze redenen is ervan afgezien wederom een sneeuwruimbepaling op te nemen en bevat artikel 2.13 slechts een verbod om tijdens vriezend weer een gevaarlijke situatie te laten ontstaan. Als voorbeeld valt te noemen het wassen van de auto op de openbare weg bij vriezend weer, waardoor plaatselijk een zeer gevaarlijke situatie kan ontstaan.

Artikel 2.14 Winkelwagentjes

Deze bepaling tracht het "zwerfkarrenprobleem" te verkleinen. Een belangrijke aanpak van het probleem is reeds gevonden in het feit dat de grote supermarkten in Wageningen inmiddels beschikken over een statiegeldregeling op het gebruik van de winkelwagentjes. De consument kan een wagentje pas gebruiken als hij een gulden heeft gedeponeerd in het muntmechanisme van het wagentje. Die gulden krijgt hij pas terug bij terugbezorging van het wagentje. Blijft over een verbodsbepaling voor het zich bevinden met een winkelwagentje buiten de onmiddellijke omgeving van de winkel of het winkelcomplex.

Artikel 2.17 Verbod vuur te stoken

Vuren in de open lucht raken de veiligheid van personen en goederen. Voorts levert dit verbrandingsstoffen op die de gezondheid van de mens kunnen beïnvloeden en een bedreiging vormen voor flora en fauna. De meeste vuren worden gevoed met afvalstoffen. Deze stoffen dienen op grond van de afvalstoffen- of hinderwetgeving afgevoerd en opgeruimd te worden. Voor het verbranden daarvan in de open lucht is derhalve geen ruimte. Vaak is er in dit geval sprake van onvolledige verbranding, hetgeen lucht- en bodemverontreiniging kan opleveren. De vuren die onder deze bepaling vallen, zullen in de regel kleine vuren betreffen op eigen erf of in de berm. Gelet op de bebouwings- en bevolkingsdichtheid en de aanwezige natuurwaarden zal er meestal sprake zijn van verstoring van het woon- en leefklimaat, van overlast voor mens en dier en van aantasting van flora en fauna door rook, roet, stof, walm en stank.

Gelet op het vorenstaande is er bij het stoken van vuur sprake van een verbodsstelsel. Voor elke handeling die onder het eerste lid wordt verboden dient een ontheffing te worden aangevraagd.

Bij de ontheffingsmogelijkheid valt te denken aan vreugdevuren, paasvuren, kampvuren en oudejaarsvuren. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden betreffende het te stoken materiaal, de afstand tot het mogelijk toekijkende publiek, de aanwezigheid van eerstehulpmaterialen en deskundigen, de aanwezigheid van blusmaterialen, het verwijderen van en het vervoeren van as en andere verbrandingsresten en het herstel van de ondergrond van de vuurplaats. Ook is de ontheffing te gebruiken voor verbranding van landbouwreststoffen of akkermaalshout, als andere verwerkingsmethoden onbruikbaar of ondoelmatig zijn.

Tenslotte kan ontheffing worden verleend als dit noodzakelijk is ter vernietiging van met ziekte aangetast hout. Bij deze verbranding moet er sprake zijn van de noodzaak tot verbranden. Bestaat er een alternatieve methode die minder schade aan het milieu of anderszins toebrengt, dan verdient deze de voorkeur. Bij verbranding van ziek hout verdient het uit milieuhygiënisch oogpunt de voorkeur het met ziekte aangetast hout af te voeren naar een afvalverbrandingsinstallatie.

De gronden voor weigering van een ontheffing zijn expliciet in lid 3 opgenomen.

Artikel 2.19 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

De in het derde lid genoemde uitzonderingen hebben betrekking op situaties, waarbij het desbetreffende specifieke belang, waterstaatswerken, verkeerslichtinstallaties, trafohuisjes en dergelijke, zich verzetten tegen het aanbrengen van allerlei voorzieningen daarop.

Artikel 2.22 Begripsomschrijving

Het is gewenst in de APV een regeling op te nemen die het houden van evenementen tot onderwerp heeft. De laatste decennia worden op grote schaal dergelijke openbare vermakelijkheden georganiseerd, die een uitstraling hebben op de openbare orde en als zodanig onderwerp van gemeentelijke regelgeving zijn. In artikel 2.22 is gekozen voor een negatieve benadering ten aanzien van de definiring van het begrip evenement. Uitgaande van een algemeen geldend criterium ("namelijk elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak") wordt een aantal evenementen opgesomd welke niet onder de werking van de bepalingen valt. Voor de markt geldt immers een eigen marktverordening en de Wet op de kansspelen kent haar eigen toezichtregime.

In het verleden werd, in het kader van het dereguleringsstreven een kennisgevingsstelsel gehanteerd. Een kennisgevingsstelsel verdraagt zich echter niet met de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij het begrip "besluit", een schriftelijke beslissing van het bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, uitgangspunt is. Een kennisgevingsstelsel verplicht het bestuursorgaan niet tot nemen van een schriftelijk besluit. Het bestuursorgaan kan bijvoorbeeld mondeling toestemming verlenen voor het organiseren van de activiteiten waarvan kennisgeving is gedaan. Dit brengt met zich mee dat de rechten van derden-belanghebbenden hierdoor op een tweetal punten niet gewaarborgd zijn, te weten:

  • -

    in de eerste plaats is het bestuursorgaan bij het geven van een mondelinge beslissing niet verplicht belanghebbenden die naar verwachting bedenkingen hebben te horen in de zin van artikel 4:8 van de Awb;

  • -

    in de tweede plaats dient er in beginsel een schriftelijk besluit te zijn voordat daartegen bezwaar- of beroepsmogelijkheden aangewend kunnen worden.

Derhalve is gekozen voor een vergunningenstelsel, waarbij er wèl sprake is van een besluit in de zin van de Awb en de rechten van (derden)belanghebbenden derhalve voldoende worden gewaarborgd.

De bevoegdheid van de burgemeester in het kader van het toezicht op evenementen stoelt op artikel 174 Gemeentewet. De burgemeester kan de bevoegdheid niet overdragen op anderen.

Artikel 2.23 Vergunning evenement

Lid 1:

De aanvraag van een vergunning voor een evenement dient behandeld te worden door de burgemeester. Ingevolge art. 4:13 Algemene wet bestuursrecht dient op de aanvraag beslist te worden binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. Artikel 1.2 van de APV geeft een beslistermijn van acht weken, met een verdagingsmogelijkheid van ten hoogste acht weken, voor aanvragen voor vergunningen en ontheffingen ter uitvoering van de APV.

De termijn in artikel 1.2 is een maximale beslistermijn. Dit betekent dat het niet in alle situaties redelijk is om de volle termijn te gebruiken voordat op de aanvraag wordt beslist. Als het evenement op korte termijn zal plaatsvinden en de beslissing ook op deze korte termijn zorgvuldig voorbereid kan worden, zal de beslissing ook op korte termijn genomen moeten worden. Als de aanvrager van mening is dat de beslissing niet binnen redelijke termijn is genomen, kan hij zich op het standpunt stellen dat de beslissing niet tijdig is genomen en dat er sprake is van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht staat dan voor hem de mogelijkheid van bezwaar open.

Lid 2:

De vraag of de burgemeester bevoegd is voorschriften te verbinden aan het houden van een evenement moet bevestigd worden beantwoord. Wij hebben hier immers te maken met een hem toegekende vrije beschikkingsbevoegdheid.

Voor de toelaatbaarheid van de voorschriften geldt een aantal voorwaarden, te weten,:

  • a.

    de voorschriften mogen niet in strijd zijn met enige wettelijke regeling;

  • b.

    de voorschriften moeten redelijkerwijs nodig zijn in verband met het voorkomen van aantasting van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid;

  • c.

    de voorschriften mogen niet in strijd komen met enig beginsel van behoorlijk bestuur.

Artikel 2.25 Begripsomschrijvingen

Artikel 2.25 Begripsomschrijvingen

De hier opgenomen begripsomschrijvingen gelden, in tegenstelling tot die in artikel 1.1., slechts voor deze paragraaf.

Lid 1: inrichting

De omschrijving omvat alle horeca-inrichtingen en wel inclusief de inrichtingen waarvoor een ontheffing, als bedoeld in artikel 35 van de Drank- en horecawet, is verleend (feesttenten en dergelijke). Een aanvraag voor een terrasvergunning ingevolge artikel 2.10 APV blijft hiernaast noodzakelijk.

Lid 2: beheerder

Uit de begripsomschrijving blijkt dat de (hoofd)beheerder, dan wel de medebeheerder(s) ook in de inrichting aanwezig moet zijn om leiding te kunnen geven aan de exploitatie. De beheerder is degene die aangesproken kan worden op de naleving van de vergunningsvoorwaarden.

Lid 3: bezoekers

De omschrijving is aangepast aan de huidige tijd, waarin naast het gezin ook andere samenlevingsvormen voorkomen.

Artikel 2.26 Vergunningsplicht

Lid 1:

De benaming Overlastverordening Horeca en overlastvergunning leidden vaak tot verwarring, in die zin dat omwonenden van een inrichting in de veronderstelling verkeerden dat de verordening voorzag in de bestrijding/voorkoming van alle mogelijke vormen van overlast. De milieuwetgeving, in het bijzonder het Besluit horeca-, sport-, en recreatieinrichtingen milieubeheer, heeft namelijk betrekking op datgene wat plaatsvindt binnen de grenzen van het horecabedrijf en de directe omgeving. Slechts de overlast die de openbare orde betreft, is tegen te gaan met behulp van een gemeentelijke verordening. Om die reden is gekozen voor de benaming exploitatievergunning. Gezien het feit dat hier in principe sprake is van horeca-inrichtingen welke voor het publiek toegankelijk zijn, is op basis van artikel 174, Gemeentewet uitgegaan van de burgemeester als bevoegd gezag. Indien er sprake is van een niet voor het publiek toegankelijke inrichting is het college van burgemeester en wethouders het bevoegd orgaan.

Lid 2, sub a:

Deze bepaling maakt het mogelijk bepaalde inrichtingen vrij te stellen van de vergunningsplicht. Op dit moment houdt dit in dat horeca-inrichtingen zoals bedoeld in artikel 2.25, lid 1, sub a (de Drank- en horecawet vergunninghouders) en feesttenten van een vergunningsplicht vrijgesteld worden. Op deze inrichtingen kan ook anderszins toezicht worden uitgeoefend en is een exploitatievergunning wellicht een (te) zwaar middel.

Lid 2, sub c:

Door het opheffen van de vergunningsplicht, kunnen in de gemeente gebieden en/of categorieën van horeca-inrichtingen worden aangewezen waar zonder vergunning een horecabedrijf kan worden geëxploiteerd. Bij wijze van 'ondergrens' geeft sub c als rechtstreekse norm dat de exploitatie van het horecabedrijf echter ook dan de woon- en leefsituatie in de omgeving of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig mag beïnvloeden. Zo geldt in dit kader dat het in horeca-inrichtingen zoals bedoeld in artikel 2.25, lid 1, sub a, het verboden is om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet in de inrichting aanwezig te hebben. Indien nodig kan met het oog op naleving van deze norm bestuursdwang worden aangezegd of een dwangsom worden opgelegd.

Lid 3, sub b:

Om schijnbeheer te voorkomen, wordt vereist dat er minimaal twee personen aan de voorwaarden voldoen en op de vergunning opgevoerd worden.

Lid 3, sub c:

Het exploiteren van een horeca-inrichting bergt een zeker risico in zich voor de openbare orde. Slechts bij een verantwoorde exploitatie blijven deze risico's binnen aanvaardbare grenzen. Het voorgaande heeft dus gevolgen voor de te stellen eisen aan persoonlijkheid, integriteit en gedrag van de beheerder. De Wet op de justitiële documentatie en op verklaringen omtrent het gedrag (WJD) vormt de juridische basis maar wat betreft de normen, wordt aansluiting gezocht bij het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en horecawet.

Artikel 2.27 Weigeringsgronden

Verstoring van de openbare orde dan wel aantasting van het woon- en leefklimaat door geluid of trillingoverlast, dienen te worden voorkomen.

Hiertoe dienen in principe de normen zoals gesteld in de van toepassing zijnde milieuregelgeving als uitgangspunt genomen te worden.

Lid 1, sub c:

De horeca-inrichtingen welke niet onder de werking van de Drank- en horecawet (en de op grond daarvan gestelde inrichtingseisen) vallen en ook geen 'afhaalcentrum' zijn, dienen voortaan te voldoen aan de hier opgenomen inrichtingseisen. Ook al is hier sprake van alcoholvrije horeca-inrichtingen dient hier vermeld te worden dat de motivatie om inrichtingseisen te stellen in principe een andere is dan bij de Drank- en Horecawet (motivatie daar sociale hygiëne). De inrichtingseisen aangaande de luchtverversing, welke dienen te voldoen aan het Bouwbesluit, zijn overigens minder zwaar dan het gestelde hierover in de DHW.

De 'relatieve openheid' vanaf de openbare weg zal door middel van toepassing van de eisen van met name inzake de daglichttoetreding (zie sub e t/m g) verbeteren, hetgeen het toezicht ten goede zal komen. De motivatie om voor de alcoholvrije horeca-inrichtingen inrichtingseisen te stellen, bestaat naast de kwalitatieve verbeteringen uit het feit dat een wildgroei van dergelijke alcoholvrije horeca-inrichtingen beter tegen te houden is (openbare orde motief).

Artikel 2.28 Intrekkingsgronden

Buiten de algemene intrekkingsgronden van artikel 1.6 gelden nog een aantal specifieke intrekkingsgronden. Verstoring van de openbare orde danwel aantasting van het woon- en leefklimaat door geluid of trillingoverlast, dienen eveneens te worden voorkomen. Hiertoe dienen in principe de normen zoals gesteld in de van toepassing zijnde milieuregelgeving als uitgangspunt genomen te worden.

Artikel 2.30 Sluitingsuur

In afwijking van de in het eerste lid genoemde sluitingstijden, kan de burgemeester andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf. Dat kan zowel neerkomen op een verruiming van de openingstijden, als op een beperking. Als beleidsregel kan de burgemeester bepalen dat hij, bij het beantwoorden van de vraag of voor een afzonderlijk horecabedrijf bij vergunningvoorschrift afwijkende sluitingstijden zullen worden vastgesteld, per categorie horecabedrijven een bepaald beleid hanteert.

Artikel 2.31 Toegang ambtenaren van politie

Teneinde de controletaak van politieambtenaren te vergemakkelijken wordt in artikel 2.31 de houder van het horecabedrijf de verplichting opgelegd ervoor te zorgen dat deze ambtenaren onbelemmerd het bedrijf kunnen betreden gedurende de tijd dat deze voor het publiek geopend is. Indien echter gedurende de tijd dat het horecabedrijf gesloten dient te zijn er toch bezoekers aanwezig zijn, dient de houder evenzeer ervoor te zorgen dat de ambtenaar van politie zijn inrichting kan betreden.

Artikel 2.32 Afwijking sluitingsuur, algehele sluiting

Net als voor de in artikel 2.30, tweede lid, genoemde bevoegdheid vormt artikel 174, Gemeentewet ook de grondslag voor de bevoegdheid om één of meer horecabedrijven tijdelijk afwijkende sluitingsuren op te leggen of tijdelijk te sluiten. Aanleiding voor tijdelijke afwijking of sluiting, moet zijn gelegen in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in bijzondere omstandigheden (zoals, al dan niet lokale, feestdagen). Het betreft een algemene bevoegdheid die - anders dan bij de bevoegheid bedoeld in artikel 2.30, tweede lid, die een individueel karakter heeft - zich niet alleen kan uitstrekken tot één maar ook tot meerdere of zelfs tot alle in de gemeente aanwezige horecabedrijven. Anderszijds beperkt de bevoegdheid zich, anders dan bij die bedoeld in artikel 2.30, tweede lid, tot het tijdelijk vaststellen van afwijkende sluitingstijden of tot tijdelijke sluiting.

Lid 2 is toegevoegd ter afbakening van artikel 13b, Opiumwet.

Artikel 2.33 Aanwezigheid in gesloten inrichting

De sluitingsbepalingen van de vorige artikelen zijn in eerste instantie gericht tot de houder van het horecabedrijf/de inrichting. Op hem rust de plicht zijn inrichting gesloten te houden gedurende de in die artikelen genoemde tijden en tijdens de door de burgemeester bij een sluitingsbevel aangegeven periode. Artikel 2.33 richt zich tot de bezoeker van de inrichting. Indien hij gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn daarin of aldaar met goedvinden van de houder daarvan aanwezig is, overtreedt hij het verbod van artikel 2.33. In het geval de toestemming van de houder om in de inrichting aanwezig te zijn ontbreekt en de bezoeker zich niet op eerste vordering van die houder verwijdert, overtreedt hij artikel 138 Wetboek van Strafrecht (lokaalvredebreuk). Beide artikelen kunnen naast elkaar blijven bestaan. Artikel 2.33 verschaft een middel om op te kunnen treden ter handhaving van een publiekrechtelijke regeling, terwijl artikel 138 WvSr de bescherming van de rechten, aan eigendom verbonden, als onderwerp heeft.

De sluitingsuurbepalingen hebben geen betrekking op de activiteiten binnen het horecabedrijf, maar op de invloed die deze activiteiten hebben op de omgeving. Dat wil zeggen: ter regulering van geluidsoverlast wordt het wenselijk geacht een sluitingsuur voor horecabedrijven in de APV op te nemen. Dit sluitingstijdstip is op alle horecabedrijven van toepassing, aangezien de overlast veroorzaakt wordt door bezoekers van zowel besloten als voor het publiek openstaande inrichtingen. Het onderscheid tussen besloten en voor het publiek openstaande inrichtingen doet in dit verband dus niet ter zake.

Artikel 2.35 Plakken en kladden

In het eerste lid is sprake van een absoluut verbod. In de term bekladden ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM.

Wat lid 2 aangaat: het aanbrengen van aanplakbiljetten op onroerend goed kan worden aangemerkt als een middel tot bekendmaking van gedachten en gevoelens dat naast andere middelen zelfstandige betekenis heeft en met het oog op die bekendmaking in een bepaalde behoefte kan voorzien. Op het in artikel 7 Grondwet gewaarborgde grondrecht zou inbreuk gemaakt worden als die bekendmaking in het algemeen zou worden verboden of van een voorafgaand verlof afhankelijk zou worden gesteld. Artikel 2.35 maakt op dit grondrecht geen inbreuk, aangezien het hierin neergelegde verbod krachtens het tweede lid uitsluitend een beperking van het gebruik van dit middel van bekendmaking meebrengt, voorzover door dat gebruik het recht van een ander (namelijk dat van de rechthebbende op het onroerend goed) wordt geschonden. Ook de gemeente kan op die manier als eigenares van een onroerend goed toestemming verlenen of weigeren; zij handelt dan namelijk in haar privaatrechtelijke hoedanigheid. Een beslissing van de gemeente op dit terrein betreft dan ook een privaatrechtelijke aangelegenheid en is derhalve niet aan te merken als een beschikking in de zin van de Wet Arob. Artikel 2.35 verdraagt zich ook met artikel 10 EVRM, aangezien de beperking in de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting dat uit de toepassing van artikel 2.35 kan voortvloeien, kan worden aangemerkt als nodig in een democratische samenleving ter bescherming van de openbare orde. Dit heeft de Hoge Raad uitgesproken in een aantal arresten.

In artikel 2.35 is niet het plakken op zich strafbaar, maar het plakken zonder toestemming van de rechthebbende is een laakbare gedraging. Ter voorkoming van onzekerheid bevat artikel 2.35 de eis dat de toestemming van de rechthebbende schriftelijk moet worden gegeven.

Ingevolge het bepaalde in lid 4 geldt het plakverbod niet voor het aanbrengen van meningsuitingen op de door het college aangewezen aanplakborden en overeenkomstig de door dit college gestelde regels. In de jurisprudentie is regelmatig aan de orde hoe bepaald kan worden of er binnen een gemeente een mogelijkheid tot gebruik van enige betekenis van dit verspreidingsmiddel bestaat. In 1983 heeft de Hoge Raad voor het eerst toegegeven dat het denkbaar is dat het verbod in feite geen gebruik van enige betekenis van het onderhavige middel van bekendmaking openlaat. De feitenrechters concluderen dat daar waar in feite uitsluitend met toestemming van de rechthebbende geplakt mag worden, de desbetreffende APV-bepaling onverbindend geacht moet worden. In een arrest van 1989 wijkt de Hoge Raad echter enigszins af van de lijn die in de jurisprudentie is opgezet. De Hoge Raad handhaaft de opvatting dat er aan de hand van de plaatselijke omstandigheden bekeken dient te worden of het verbod in feite een mogelijkheid tot gebruik van enige betekenis openlaat. Anders dan in voorgaande uitspraken echter is de Hoge Raad hier van mening dat het feit dat van overheidswege geen "openbare plakborden" zijn opgericht niet hoeft te leiden tot het feit dat er van dit verspreidingsmiddel geen mogelijkheid tot gebruik van enige betekenis meer openstaat.

In deze uitspraak acht de Hoge Raad het "niet aannemelijk dat rechthebbenden na een tot hen met inachtneming van de normale omgangsvormen gericht verzoek, al dan niet gedaan onder aanbieding van enige vergoeding, op zodanige schaal zouden weigeren in te stemmen met aanplakking of bevestiging van biljetten op een wijze die hun goedkeuring heeft, dat in feite geen mogelijkheid tot gebruik van enige betekenis van dit middel tot verspreiding aanwezig is". Uit deze uitspraak van de Hoge Raad mag blijken dat pas wanneer op grond van de algemene ervaringsregels aannemelijk is geworden dat rechthebbenden op zodanige schaal zouden weigeren in te stemmen met aanplakking dat in feite geen mogelijkheid tot gebruik van enige betekenis van dit middel tot verspreiding aanwezig is, van de gemeenten een min of meer voorwaardenscheppend beleid gevraagd wordt zodat aan het criterium "dat gebruik van enige betekenis moet overblijven", ook feitelijk inhoud kan worden gegeven.

Artikel 2.36 Vervoer plakgereedschap e.d.

Door deze bepaling wordt de effectiviteit van het in artikel 2.35 opgenomen plakverbod vergroot. De Hoge Raad heeft een dergelijke zelfstandige strafbaarstelling geaccepteerd. In het tweede lid wordt bepaald dat de omstandigheid dat de in lid 1 genoemde stoffen en voorwerpen niet waren bestemd of gebezigd voor handelingen, welke ingevolge de voorgaande bepaling zijn verboden, een rechtvaardigingsgrond oplevert. Aldus verstaan maakt deze bepaling geen inbreuk op enige wetsbepaling of algemene rechtsbeginselen.

Artikel 2.37 Vervoer inbrekerswerktuigen

Deze verbodsbepaling beoogt het plegen van misdrijven zoals diefstal met braak te bemoeilijken. Een dergelijke verbodsbepaling kan strekken tot bescherming van de openbare orde, aldus de Hoge Raad in 1977. Een dergelijke zelfstandige strafbaarstelling is niet strijdig met het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.39 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

In een samenleving waarin een groot aantal mensen op een relatief klein grondgebied woont, zal men elkaar hinderen en overlast aandoen. Op basis van artikel 2.39 (en ook 2.42) kan tegen vormen van onnodige hinder of overlast worden opgetreden. De Hoge Raad heeft bepaald dat uit niets blijkt dat de wetgever de in de artikelen omschreven gedragingen uitputtend heeft willen behandelen. De gemeentelijke wetgever is derhalve bevoegd tot aanvulling van deze bepalingen.

Artikel 2.41 Hinderlijk drankgebruik

Tot op heden was het toegestaan om op de weg alcoholhoudende drank te nuttigen, met uitzondering van door burgemeester en wethouders aangewezen gebieden. In de praktijk is gebleken dat met enige regelmaat alcoholgebruik tot overlast en inbreuk op de openbare orde heeft geleid.

In deze situaties is het voor de politie niet mogelijk om adequaat op te treden, omdat er in de oude situatie al sprake moest zijn van een daadwerkelijke verstoring van de openbare orde.

De nieuwe situatie biedt de politie een middel om op te treden voordat daadwerkelijk de openbare orde verstoord wordt. Met andere woorden: bij een reële dreiging van een verstoring van de openbare orde kan de politie preventief optreden.

Op het verbod gelden uitzonderingen voor terrassen van horeca-inrichtingen, evenementen waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en horecawet en, voorzover deze niet vallen onder één van beide genoemde uitzonderingen, aangewezen wegen of weggedeelten.

Ten aanzien van dit laatste punt zijn burgemeester en wethouders tevens bevoegd om weg of weggedeelten voor een korte duur aan te wijzen als uitzondering op het verbod.

Artikel 2.43 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Dit artikel is gericht op het tegengaan van misbruik van bepaalde, voor het publiek toegankelijke ruimten zoals parkeergarages, telefooncellen en wachtlokalen voor een openbaar vervoermiddel. In de praktijk blijkt de verstrekking/verlening van bepaalde goederen en diensten in de openbare sfeer nogal eens te worden bemoeilijkt door baldadigheden e.d. Wegens het ontbreken van een bruikbare strafbepaling kan tegen dit euvel vaak niet effectief worden opgetreden. De reikwijdte van de meeste APV-bepalingen is veelal beperkt tot gedragingen op of aan de weg. Tegen deze achtergrond moet artikel 2.43 geplaatst worden waarmee, in aanvulling op de bestaande plaatselijke voorschriften ter bestrijding van baldadigheid op of aan de weg en op artikel 138 WvSr, baldadig en ordeverstorend gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten kan worden tegengegaan.

Artikel 2.45

In dit artikel is het onbeheerd laten staan van voertuigen e.d. is geregeld.

In verband met de problematiek rondom zwerffietsen/fietswrakken en in om het centrum van Wageningen is in lid d een bepaling dienaangaande opgenomen. Ingevolge deze bepaling kunnen langdurig achtergelaten fietswrakken of zwerffietsen, in verband met het feit dat deze een gevoel van onveiligheid, overlast en een ontsiering van het straatbeeld kunnen opleveren, worden verwijderd. Dit niet dan nadat aan de actie tot verwijdering van de fietsen middels publicatie in voldoende mate bekendheid is gegeven. De termijn, na afloop waarvan een fietswrak/zwerffiets kan worden verwijderd, is door het college van burgemeester en wethouders nader vastgesteld op drie weken. Bij de vooraankondiging van de inzamelactie wordt deze termijn duidelijk vermeld. De betreffende fietswrakken/zwerffietsen worden voorzien van een sticker. De eigenaar kan de fiets gedurende de termijn van drie weken nog meenemen. Bij het inzamelen worden de fietsen geregistreerd en gefotografeerd. De fietswrakken/zwerffietsen worden vervolgens voor een termijn van drie maanden opgeslagen. Als binnen deze termijn de eigenaar de fiets niet komt ophalen, wordt deze door een fietswerkplaats opgehaald.

Artikel 2.47 Bespieden van personen

Met deze bepaling wordt beoogd ongemerkte en door iedereen als ongewenst ervaren verstoring van de privacy te verbieden. Toepassing zal het artikel alleen in excessieve situaties vinden; de politie zal in het algemeen eerst optreden indien burgers klachten hebben geuit over voyeurs.

Artikel 2.48 Bewakingsapparatuur

Ook deze bepaling strekt ter bescherming van de privacy. Artikel 2.48 heeft speciaal betrekking op het misbruik van bewakingscamera's, namelijk het zodanig gebruik van dergelijke apparatuur dat daardoor inbreuk wordt gemaakt op eens anders privacy. Het is niet mogelijk en niet wenselijk om installaties en gebruik van bewakingscamera's zonder meer te verbieden. Voor situaties waarin de persoonlijke levenssfeer van de burgers in het geding komt door gedragingen van anderen, zelfs als dit geschiedt vanaf eigen particulier terrein of gebouw, kan met deze bepaling worden opgetreden.

Artikelen 2.49 en 2.50 Nodeloos alarmeren/alarminstallaties

Bedrijfsgebouwen en particuliere woningen worden steeds vaker beveiligd tegen overval en inbraak. Deze op zich goede ontwikkeling heeft evenwel ook een negatieve kant; het komt nogal eens voor dat deze alarminstallaties - te verdelen in zogenaamde luid-alarm- en stil-alarm-installaties - nodeloos afgaan. Bij de luid-alarminstallaties levert dit zowel voor de politie als omwonenden overlast op. De gemeentepolitie Wageningen hanteert inmiddels het bekende "rode-kaarten-systeem" ingeval de politie nodeloos gealarmeerd wordt. Zie ook het boekje "Alarmeren van de politie zonder noodzaak" (VNG-uitgave 1991).

Artikel 2.51 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

Artikel 2.51 beperkt het loslopen van honden in twee situaties: op de weg (door de omschrijving van het begrip weg vallen hieronder ook parken en plantsoenen) zonder dat de hond aangelijnd is en op kinderspeelplaatsen e.d. Aan dit artikel ligt in zijn algemeenheid het motief van de voorkoming en bestrijding van overlast ten grondslag. In het bijzonder heeft dit artikel de volgende bedoelingen: bescherming van de verkeersveiligheid, voorkomen van beschadiging aan eigendommen van derden, voorkomen van hinder voor voetgangers, bestrijden van verontreiniging, tegengaan van verspreiding van de besmettelijke veeziekte abortus-Bang en het voorkomen van schade en dierenleed. Volgens de Hoge Raad blijft een algemeen verbod tot loslopen van honden op de weg als betreffende de openbare orde, binnen de grenzen van de huishouding van de gemeente. Als in strijd met het in dit artikel neergelegde verbod honden loslopend worden aangetroffen, biedt artikel 174 Gemeentewet (bestuursdwang) de mogelijkheid deze honden gevangen te nemen en over te dragen aan een asiel. Dit vindt uiteraard niet plaats wanneer de eigenaar direct te achterhalen is. Men zal daarbij artikel 4 Wet op de dierenbescherming analoog kunnen toepassen.

Artikel 2.52 Verontreiniging door honden

Het euvel van de verontreiniging van trottoirs door uitwerpselen van honden neemt zodanige vormen aan, dat het noodzakelijk is over de middelen te beschikken hiertegen op te treden. De straatverontreiniging kan gevaren opleveren voor de volksgezondheid. Ook kan een voor honden dodelijk virus verspreid worden. De strafbaarheid wordt opgeheven indien de uitwerpselen direct worden verwijderd (door middel van een schepje bijvoorbeeld). Al zal de handhaving (op heterdaad betrappen) moeilijkheden opleveren, men mag hopen dat er op den duur preventieve invloed van deze bepaling uit zal gaan ter inperking van het onfatsoen van hondenbezitters. Overtredingen van het verbod van artikel 2.52 behoren tot de zogenaamde verontreinigingsdelicten, welke vatbaar zijn voor politietransactie.

Artikel 2.53 Gevaarlijke honden

In 1988 heeft een commissie van advies "agressief gedrag bij honden" een rapport aangeboden aan de Minister van Landbouw en Visserij. Dit rapport bevat voorstellen van die commissie ter voorkoming van gevaar voor mens of dier ten gevolge van agressiviteit van honden. De commissie heeft verder in haar rapport modelbepalingen aangegeven, waarin haar aanbevelingen zijn verwerkt. Eén van die bepalingen is artikel 2.53 waarin de behoefte aan maatregelen om gevaarlijke honden onschadelijk te houden wordt neergelegd.

Artikel 2.54 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn als iemand dieren houdt. Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast of schade voor de openbare gezondheid dreigt. Dan moeten belangen worden afgewogen. Daarom is gekozen voor de constructie, dat burgemeester en wethouders bevoegd worden verklaard de plaatsen aan te wijzen, alwaar naar hun oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt.

Artikel 2.56 Loslopend vee en pluimvee

Dit verbod dient mede de verkeersveiligheid. Herhaaldelijk gebeuren er verkeersongelukken doordat een paard, een koe of een ander dier uit het weiland is gebroken en zich op de weg bevindt. De verplichting om dit zoveel mogelijk te voorkomen is daarom op haar plaats.

Artikel 2.57 Begripsomschrijvingen

Algemeen

De misdrijven heling en diefstal hangen nauw met elkaar samen. Een bekend adagium op dit gebied is: "zonder heler geen steler", waaruit blijkt dat diefstal in vele gevallen vooral door heling aantrekkelijk wordt gemaakt. Uit een oogpunt van diefstalpreventie - en van misdaadbestrijding in het algemeen - is het aanpakken van heling dan ook een voorname eis. In februari 1992 is een wet in werking getreden die een aanvulling bevat op het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek voor Strafvordering met voorzieningen ten behoeve van de helingbestrijding. Voor een effectieve aanpak van de helingproblematiek waren de oude wetsbepalingen namelijk ontoereikend. In de Memorie van Toelichting wordt vermeld dat de helingbepalingen zo verouderd waren dat ze nauwelijks meer werden nageleefd. Het verdiende aanbeveling om aanvullende voorschriften, vooral voor het register, vast te stellen. Omdat de oude wetsartikelen de gemeenten niet verplichtten om helingvoorschriften in hun verordening op te nemen, doch daartoe slechts de mogelijkheid boden, was er in de ene gemeente meer dan in de andere geregeld ter bestrijding van heling. De gewijzigde artikelen in het Wetboek van Strafrecht beogen aan deze situatie op een belangrijk aantal punten een eind te maken. Regeling in een formele wet zorgt voor een uniforme landelijke regeling en heeft tot gevolg dat de helingbepalingen in de APV aangepast moeten worden. De strafwetgever geeft daarom de gemeenteraad de bevoegdheid nadere voorschriften te stellen met betrekking tot het doorlopend verkoopregister en ter voorkoming van gevaar voor begunstiging van misdrijven. De gemeenteraad kan geen nadere voorschriften meer geven met betrekking tot het inkoopregister. Daarin wordt nu door hogere regelgeving voorzien. De opsomming van handelaren die een inkoopregister moeten bijhouden wordt niet meer in de wet zelf gedaan, maar in een besluit opdat de reeks eenvoudig kan worden aangevuld of gewijzigd.

Handelaar

Voor de omschrijving van het begrip "handelaar" verwijst het artikel 437, lid 1, WvSr naar de algemene maatregel van bestuur op grond van dit artikel. Artikel 1 van dit besluit noemt als handelaren hier bedoeld: opkopers en handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen, platina, goud, zilver, edelstenen, uurwerken, kunstvoorwerpen, auto's, motorfietsen, bromfietsen, fietsen, foto-, film-, radio- en videoapparatuur en apparatuur voor automatische registratie. De handelaren in antiek en curiosa zijn tevens handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen.

Artikel 2.63 Begripsomschrijving

In tal van gemeenten worden burgers in toenemende mate geconfronteerd met gevaar, schade en hinder ten gevolge van het afsteken van vuurwerk, in het bijzonder ter gelegenheid van de jaarwisseling. Hun bezwaren betreffen daarbij vooral de omstandigheid dat het vuurwerk steeds vroeger voor de eigenlijke jaarwisseling op straat wordt afgestoken. Voor de omschrijving van het begrip vuurwerk is aansluiting gezocht bij de omschrijving daarvan in het Vuurwerkbesluit. Het besluit heeft betrekking op het zogenaamde consumentenvuurwerk, dat wil zeggen vuurwerk dat door particulieren wordt afgestoken (tijdens de jaarwisseling). Het zogenaamde groot vuurwerk, fop- en schertsvuurwerk, alsmede producten die reeds in de Schepenwet, de Wet wapens en munitie, de Jachtwet en het Warenwetbesluit speelgoed kunnen niet worden aangemerkt als vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit.

Artikel 2.64 Afleveren van vuurwerk

In dit artikel is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning vuurwerk af te leveren of ter aflevering aanwezig te houden. Hiermee kan het aantal verkooppunten gereguleerd worden in het belang van de handhaving van de openbare orde. Dit artikel is gebaseerd op artikel 149 van de Gemeentewet.

Artikel 2.65 Bezigen van vuurwerk

In het Vuurwerkbesluit is bepaald dat het verboden is om vuurwerk af te steken op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. Het afsteken van vuurwerk wordt op dit tijdstip toelaatbaar geacht vanwege de koppeling van het vuurwerkgebruik aan de feestelijkheden rond de jaarwisseling en de inbedding daarvan in de Nederlandse volkscultuur. Toch kunnen er, ondanks dat dit alleen op oudejaarsdag is toegelaten, plaatsen zijn waar het afsteken van vuurwerk te allen tijde niet toelaatbaar moet worden geacht (bijvoorbeeld bij ziekenhuizen, huizen met rieten daken, bejaardentehuizen, bij dierenasiels enz.). Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar het afsteken van vuurwerk te allen tijde verboden is. Dit artikel is evenals artikel 2.64 gebaseerd op artikel 149 van de Gemeentewet.

Artikel 2.67 Sluiting van drugspanden

Het verdient aanbeveling om - voor de gevallen waarin de woning niet is verzegeld of de verzegeling reeds is verbroken - een strafbepaling op te stellen die het verbiedt om een gesloten pand te betreden. Aangezien de situatie kan ontstaan dat personen de woning moeten betreden wegens dringende redenen, is het tweede lid er aan toegevoegd. Anders zou het verbod uit het eerste lid wel erg absoluut zijn.

Artikel 2.69 Verblijfsontzegging

Op grond van artikel 172 gemeentewet heeft de burgemeester de verantwoordelijkheid voor de openbare orde en veiligheid. De burgemeester is bevoegd overtredingen van wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de openbare orde, te beletten of te beëindigen. Hij kan daartoe bevelen geven die noodzakelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde. Ter voorkoming van verstoringen van de openbare orde is artikel 2.69 in de APV Wageningen opgenomen. De verblijfsontzegging is een instrument dat de burgemeester in geval van omstandigheden als bedoeld in artikel 172 Gemeentewet in kan zetten. Een verblijfsontzegging is een instrument dat het gezag de mogelijkheid geeft om personen die zich herhaaldelijk schuldig maken aan overlastgevende gedragingen voor een bepaalde duur de toegang tot een aangewezen gebied te ontzeggen.

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Toelichting bij 3.1.1 a en b Prostitutie en prostituee

Deze omschrijving van het begrip “prostituee” is afgeleid van de definitie in artikel 250a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Toelichting bij 3.1.1 c Seksinrichting

Het begrip seksinrichting is het centrale begrip voor deze verordening. Seksinrichtingen zijn erin verschillende varianten. Daarom is in deze definitie bewust gekozen voor een algemene omschrijving. Die omschrijving sluit aan bij het spraakgebruik en in diverse rechterlijke uitspraken gehanteerde definities.

“Seksinrichting” als hier omschreven is een inrichting waarin op bedrijfsmatige wijze seksuele diensten worden verleend, dan wel waarin deze diensten in een zodanige omvang en met een zodanige frequentie worden aangeboden dat die als bedrijfsmatig kunnen worden aangemerkt. Deze constructie (alsof het bedrijfsmatig was) komt ook voor in de Wet milieubeheer. In de definitie is gekozen voor de term “besloten ruimte”, omdat dit meer omvat dan het begrip “gebouw”. Onder besloten ruimte worden ook een vaar- of een voertuig begrepen. Het bijvoeglijk naamwoord “besloten” duidt erop dat de ruimte zich niet in de open lucht bevindt. Het moet dus gaan om een overdekt en geheel of gedeeltelijk door wanden omsloten ruimte, die al dan niet met enige beperking voor het publiek toegankelijk is.

Veel voorkomende vormen van seksinrichtingen zijn in deze omschrijving uitdrukkelijk genoemd. Dit om iedere discussie over de vraag of dit type inrichting als seksinrichting dient te worden aangemerkt, te voorkomen. Dit zijn: (raam)prostitutiebedrijven, erotische-massagesalons, seksbioscopen, seksautomatenhallen, sekstheaters of parenclubs.

Sommige van deze begrippen behoeven wellicht nadere toelichting. Onder een prostitutiebedrijf worden niet alleen bordelen en clubs begrepen, maar ook andere ruimten waarin prostitutie plaatsvindt, zoals zogenaamde prostitutiehotels die speciaal aan prostituees voor korte tijd kamers verhuren. Onder raamprostitutiebedrijf dient te worden verstaan een inrichting met één of meer ramen waarachter de prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen. Een seksbioscoop is een inrichting waarin hoofdzakelijk vertoningen van erotisch-pornografische aard worden gegeven door middel van audiovisuele apparatuur. Dit is in afwijking van een seksautomatenhal, waarin dergelijke vertoningen van erotisch-pornografische aard worden gegeven door middel van automaten en van een sekstheater, waarin deze vertoningen anders dan door middel van audiovisuele apparatuur of automaten B met andere worden live B worden gepresenteerd. Voor zowel de seksbioscoop, de seksautomatenhal als het sekstheater geldt dat daarin hoofdzakelijke voorstellingen van erotisch-pornografische aard worden gegeven. Een café bijvoorbeeld, waarin incidenteel een stripteaseoptreden plaatsvindt, dient derhalve niet als “sekstheater” te worden aangemerkt. Zo’n optreden moet echter worden beschouwd als een evenement (een “voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak”), waarvoor volgens artikel 2.23 vergunning van de burgemeester vereist is.

Toelichting bij 3.1.1 d Escortbedrijf

Een escortbedrijf is een bedrijf dat meestal telefonisch bemiddelt tussen klanten en prostituees. De prostituee bezoekt de klant, of gaat met de klant naar een andere plaats. Een escortbedrijf is geen inrichting. Het kan een kantoortje zijn, maar ook een telefooncentrale, of zelfs een website op Internet. De plaats van de bedrijfsruimte is bepalend voor de vergunningplicht. Een escortbedrijf biedt de services actief aan door middel van advertenties en andere reclame-uitingen. Uiteraard kan er ook sprake zijn van een combinatie van een seksinrichting en een escortservice.

Toelichting bij 3.1.1 e Sekswinkel

De omschrijving van het begrip “sekswinkel” is ontleend aan de Winkeltijdenwet. Ook in deze begripsomschrijving is bepaald dat hoofdzakelijk van verkoop van goederen in casu van erotisch-pornografische aard sprake moet zijn. Zonder die aanduiding zouden immers veel tijdschriftenwinkels als sekswinkel moeten worden aangemerkt. Een sekswinkel is geen “seksinrichting” als hierboven omschreven; de exploitatie ervan is niet onderworpen aan de vergunningplicht van artikel 3.2.1, eerste lid.

Toelichting bij 3.1.1 h Bezoeker

Het behoeft geen betoog dat, tegen de achtergrond van de bij of krachtens de artikelen 3.2.3 of 3.2.4. vastgestelde sluitingsuren, niet alle in de inrichting aanwezige personen als “bezoeker” moeten worden aangemerkt. Van het begrip “bezoeker” zijn behalve de exploitant(en), de beheerder(s), de prostituee(s) en de personeelsleden van de exploitant, tevens de toezichthouder en opsporingsambtenaren uitgezonderd, alsmede andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is (hierbij valt te denken aan personen die de inrichting moeten kunnen betreden voor het leveren van goederen, of voor het uitvoeren van reparatie- of onderhoudswerkzaamheden).

Toelichting bij 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

De artikelen 162 en 174 van de Gemeentewet maken deze bevoegdheidsafbakening noodzakelijk. Volgens artikel 162 van de Gemeentewet is het college van burgemeester en wethouders belast met de uitvoering van raadsbesluiten tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester daarmee is belast. Dit laatste doet zich hier voor: artikel 174 van de Gemeentewet belast de burgemeester namelijk met “het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden, alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven” en met “de uitvoering van verordeningen voorzover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht”. In veruit de meeste gevallen dient de burgemeester derhalve te worden aangemerkt als het bevoegde bestuursorgaan. Zijn bevoegdheid betreft namelijk de voor het publiek openstaande gebouwen en de openbare samenkomsten en vermakelijkheden. In de definitie van seksinrichting is echter het ruimere begrip “ruimte” opgenomen. Dat betekent dat het college bevoegd is als het gaat om met name de vaar- en voertuigen. Ook is het college bevoegd als het gaat om escortbedrijven. Het gebruik van de openbare weg, waarbij in dit verband met name gedacht moet worden aan tippelzones, is ook een bevoegdheid van het college.

Toelichting 3.1.3

Vergunningsvoorschriften die voor de exploitatie van seksinrichtingen zouden moeten gelden, kunnen krachtens dit artikel door het bevoegd bestuursorgaan worden vastgesteld als algemeen verbindende voorschriften.

Ook kan het bestuursorgaan zelf over zijn bevoegdheid beleidsregels vaststellen als bedoeld in artikel 4:81 van de Awb. Indien het wenselijk wordt geacht om een bevoegdheid als regel op een bepaalde wijze toe te passen, maar in bijzondere gevallen anders te kunnen besluiten, ligt het dus in de rede daarvoor geen “nadere regel”, maar een beleidsregel vast te stellen.

Toelichting bij 3.2.1.1

Het wijzigen van de seksinrichting of het escortbedrijf valt eveneens onder de vergunningplicht. Met het wijzigen wordt bedoeld een wijziging van welke aard dan ook. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan verandering van bouwkundige aard, het aantal exploitanten, de wijze van exploitatie en de naam van één of meerdere exploitanten. Dit is om te voorkomen dat de vergunning uit de pas loopt met de feitelijke situatie.

Vanzelfsprekend is het mogelijk exploitatievergunningen te verlenen voor een bepaalde duur, zodat periodiek het functioneren van inrichtingen en/of het gemeentelijk beleid terzake kan worden geëvalueerd.

In deze bepaling is er voor gekozen om escortbedrijven aan dezelfde vergunningplicht als seksinrichtingen te onderwerpen. Hierdoor wordt een eenduidige systematiek gehanteerd. De vergunning zal echter veel minder omvattend kunnen zijn, omdat de activiteiten van een escortbedrijf nu eenmaal niet in een inrichting plaatsvinden. De toetsing van de vergunningaanvraag zal zich derhalve veelal beperken tot de toetsing van de antecedenten van de exploitant en beheerder.

Toelichting bij 3.2.1.2

De ruime strekking van de in het eerste lid genoemde vergunningplicht laat vanzelfsprekend onverlet, dat het bevoegd bestuursorgaan zich aan de hand van een ingediende vergunningaanvraag een oordeel moet kunnen vormen over alle rechtstreeks bij het te nemen besluit betrokken belangen. Indiening en ontvangstname van een aanvraag staan dus nadrukkelijk in het teken van het vergaren van alle kennis over relevante feiten en betrokken belangen, die nodig is om tot een zorgvuldige afweging te kunnen komen. Door wie de inrichting zal worden geëxploiteerd en beheerd is relevant, omdat deze personen niet van slecht levensgedrag mogen zijn en dienen te voldoen aan de eisen van zedelijk gedrag, zoals gesteld in artikel 3.2.2. De vergunningverlening is bovendien persoonsgebonden en niet overdraagbaar.

Blijkens artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het niet-overleggen van de in het tweede lid genoemde gegevens voor het bevoegd bestuursorgaan aanleiding zijn om - mits gelegenheid tot aanvulling is geboden - de aanvraag niet te behandelen.

Toelichting bij 3.2.2

De opheffing van het algemeen bordeelverbod is onder meer gericht op het decriminaliseren van de niet langer strafbare vormen van (exploitatie van) prostitutie. Daarom is het, ook volgens de wetgever, van belang dat bij de besluitvorming over een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting rekening gehouden kan worden met de antecedenten van de daarbij betrokken personen: de exploitant(en) en de beheerder(s).

De aanduiding “in enig opzicht van slecht levensgedrag” in het eerste lid onder b kan méér omvatten dan hetgeen gesteld is in de navolgende leden. Anders gezegd: lid 2 tot en met 5 geven aan wanneer in elk geval sprake is van “in enig opzicht van slecht levensgedrag”. Dat het niet als een limitatieve opsomming dient te worden opgevat blijkt uit het gebruik van het woord “naast” aan het begin van het tweede lid.

Toelichting bij 3.2.3.1

De in het eerste lid opgenomen sluitingsbepaling is gegrond op artikel 149 van de Gemeentewet. De raad kan verplichte sluitingstijden voor openbare (waaronder seks)inrichtingen vaststellen ter bescherming van de openbare orde of de woon- en leefomgeving, ter voorkoming of beperking van overlast en dergelijke.

Toelichting bij 3.2.3.3

Anders dan de sluitingsbepalingen van het eerste en tweede lid richt het derde lid zich tot de bezoeker van een seksinrichting. Indien een bezoeker met toestemming van de exploitant of beheerder in de inrichting aanwezig gedurende de tijd dat deze gesloten dient te zijn, handelt hij in strijd met het

derde lid.

Indien een bezoeker echter zonder toestemming van de exploitant of beheerder in de inrichting aanwezig is en zich niet op diens eerste vordering verwijdert, handelt hij in strijd met artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (lokaalvredebreuk). Artikel 138 ziet toe op de bescherming van de aan de eigendom verbonden rechten; het derde lid van artikel 3.2.3 strekt tot handhaving van een publiekrechtelijke regeling.

Toelichting bij 3.2.4.1

Ten opzichte van artikel 3.2.3 biedt artikel 3.2.4 de mogelijkheid om daarvan al dan niet tijdelijk af te wijken. Volgens het eerste lid kan die afwijking inhouden dat:

  • -

    voor (één of meer) inrichtingen al dan niet tijdelijk andere sluitingstijden worden vastgesteld dan de bij of krachtens artikel 3.2.3 gestelde; of

  • -

    van (één of meer) inrichtingen al dan niet tijdelijk de - algehele of gedeeltelijke - sluiting wordt bevolen.

Aan zo’n tijdelijke afwijking moeten een of meer van de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen ten grondslag liggen, of er moet sprake zijn van strijdigheid met het bepaalde in dit hoofdstuk. Het bevoegd bestuursorgaan kan daartoe overgaan indien het dat noodzakelijk acht in het belang van de openbare orde, de woon- en leefomgeving, de voorkoming of beperking van overlast en dergelijke.

In het eerste lid, aanhef en onder b, is het bevoegd bestuursorgaan een expliciete sluitingsbevoegdheid gegeven. Deze bevoegdheid is te onderscheiden van de bevoegdheid tot aanzegging van bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:21 van de Awb die door artikel 3.2.4. onverlet wordt gelaten. Met toepassing van bestuursdwang wordt kort gezegd beoogd een onrechtmatige situatie weer in overeenstemming te (doen) brengen met het recht. De in het eerste lid, onder b, opgenomen sluitingsbevoegdheid moet daarentegen veel meer worden gezien als een (bestuursrechtelijke) sanctie op inbreuken op het in dit hoofdstuk bepaalde.

Indien nodig kan de naleving van een krachtens het eerste lid, onder b, gegeven sluitingsbevel worden afgedwongen door toepassing van bestuursdwang. Om een opeenstapeling van bestuursrechtelijke procedures te voorkomen, verdient het aanbeveling te bezien of met het sluitingsbevel tevens (preventief) bestuursdwang kan worden aangezegd. Daarvoor is wel vereist dat er een klaarblijkelijk dreiging bestaat dat de desbetreffende overtreding daadwerkelijk zal plaatsvinden en dat er schade dreigt.

Toelichting bij 3.2.4.2

Het besluit op grond van het eerste lid (zowel onder a als b), richt zich doorgaans tot één of meer belanghebbenden, de betrokken exploitant(en) en moet aan hen worden bekendgemaakt overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb. Nu het bezoekers verboden is in een seksinrichting te verblijven gedurende de tijd dat deze gesloten dient te zijn, (artikel 3.2.3, derde lid) is in het tweede lid bepaald dat een krachtens het eerste lid genomen besluit, behalve aan de betrokken exploitant(en), ook openbaar wordt bekendgemaakt. Dat kan op de door 3:42 Awb voorgeschreven wijze geschieden. Het zichtbaar aanplakken van de geslotenverklaring op de inrichting zelf verdient aanbeveling.

Toelichting bij 3.2.5.1

Om effectiever te kunnen optreden tegen schijnbeheer, is in het eerste lid, niet slechts een gebod (een verplichting tot aanwezigheid), maar een verbod opgenomen. De aanwezigheid van de exploitant of beheerder is van belang in verband met het door hem uit te oefenen toezicht, zoals verwoord in het tweede lid.

Toelichting bij 3.2.5.2

Dit artikel schept voor de exploitant(en) en de beheerder(s) een algemene verplichting tot het uitoefenen van toezicht ter handhaving van de orde in de inrichting. Daarbij zullen zij zich in ieder geval, maar niet uitsluitend, moeten richten op het voorkomen en tegengaan van onvrijwillige prostitutie, prostitutie door minderjarigen of illegalen, drugs- of wapenhandel, heling, geweldsdelicten en dergelijke.

In de jurisprudentie is al eerder uitgemaakt dat de exploitant - uiteraard binnen redelijke grenzen - verantwoordelijk is voor de gang van zaken in de inrichting. Dat wordt door deze toezichtverplichting, die ook geldt voor de beheerder(s), nog eens onderstreept.

Indien zich in de inrichting strafbare feiten voordoen, biedt dit artikel aanknopingspunten om daar in bestuursrechtelijke zin tegen op te treden. Het is niet vereist dat daaraan strafrechtelijke vervolging en/of veroordeling is voorafgegaan: vaststaan moet slechts dat geen of onvoldoende toezicht is uitgeoefend.

Aan het toezicht dat van de exploitant of beheerder mag worden verwacht op de meerderjarigheid of legaliteit van in de inrichting werkzame prostituees zal gestalte kunnen worden gegeven door inzage te verlangen in hun identiteitspapieren. Waar het de onvrijwillige prostitutie en andere strafbare feiten betreft, zullen de exploitant of beheerder regelmatig toezicht moeten houden en zo nodig handelend moeten optreden. Naarmate de exploitant aantoonbaar en actief huisregels toepast en een nauwkeurige registratie bijhoudt van de leeftijd en nationaliteit van de prostituees, vergemakkelijkt hij niet alleen het toezicht, maar zal hij ook beter in staat zijn om aannemelijk te maken dat door hem voldoende toezicht is uitgeoefend.

Toelichting bij 3.2.8

Dit artikel heeft een repressief karakter: het schept niet zonder meer een gebod, maar slechts voorzover het bevoegd bestuursorgaan daaromtrent nader heeft besloten. Hoewel denkbaar is dat deze bepaling in praktijk vooral zal worden toegepast ten aanzien van sekswinkels, richt zij zich ook op het tentoonstellen en dergelijke als zodanig; zij kan dus bijvoorbeeld ook betrekking hebben op erotisch-pornografische foto=s of afbeeldingen aangebracht bij seksinrichtingen om de aandacht van het publiek te trekken.

Zoals in het eerste lid is aangegeven, kan het bevoegd bestuursorgaan de regulering terzake gestalte geven door:

  • a.

    aan de betrokken rechthebbende bekend te maken dat, door de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar wordt gebracht;

  • b.

    (algemene) regels vast te stellen die in acht moeten worden genomen bij het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften en dergelijke als hier bedoeld.

Zowel “bekendmaking” bedoeld onder a, als de vaststelling van “regels” als bedoeld onder b, vormt een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb: in beide gevallen is er sprake van een besluit - dat zich richt tot een betrokken rechthebbende respectievelijk van algemene strekking is - met het (rechts)gevolg dat een verbod als genoemd in eerste lid, aanhef, van kracht wordt. Tegen zo’n besluit kan dan ook door belanghebbende bezwaar worden aangetekend.

Toelichting bij 3.3.1

De voorbereiding van een besluit op een aanvraag om een vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting kan complex van aard zijn. Een langere beslissingstermijn dan de in artikel 1.2 genoemde wordt dan ook wenselijk geacht.

Toelichting bij 3.3.2

De hier genoemde belangen vormen tezamen de huishouding tot het regelen en besturen waarvan gemeenten bevoegd zijn. Ten onrechte zou de aanduiding “weigeringsgronden” hierbij de indruk wekken dat genoemde belangen slechts zouden kunnen worden behartigd door geen vergunning te verlenen.

Waar het om gaat is dat deze belangen de grondslag vormen voor de uitoefening van de bevoegdheden die het gemeentebestuur terzake toekomen. Die uitoefening kan inhouden dat met betrekking tot (de exploitatie van) prostitutie op basis van de in dit artikel genoemde belangen:

  • -

    bij verordening algemeen verbindende voorschriften kunnen worden vastgesteld (zoals de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen);

  • -

    nadere regels kunnen worden vastgesteld (als bedoeld in artikel 3.1.3);

  • -

    beleidsregels kunnen worden vastgesteld (als bedoeld in artikel 4:81 van de Awb);

  • -

    vergunning kan worden verleend, onder vergunningsvoorschriften en beperkingen (als bedoeld in

    artikel 1.4);

  • -

    de vergunning kan worden gewijzigd of ingetrokken ( als bedoeld in artikel 1.6); of

  • -

    de vergunning kan worden geweigerd.

De hier genoemde belangen moeten dus enerzijds worden beschouwd als de grondslag voor het gemeentelijke beleid en anderzijds als handvatten om de (exploitatie van) prostitutie te reguleren, maximeren en beheersen.

Toelichting bij 3.4.1

Dit artikel voorziet in de omstandigheid dat de exploitant zijn bedrijf heeft beëindigd en/of heeft overgedaan aan een rechtsopvolger. Onder beëindiging wordt tevens verstaan wijziging van de naam van de exploitant of van één of meerdere namen van exploitanten. Een nieuwe vergunning moet dan worden aangevraagd. In het eerste lid is bepaald dat de vergunning bij feitelijke beëindiging van de exploitatie van rechtswege komt te vervallen. Het bevoegd bestuursorgaan heeft er belang bij een actueel overzicht te kunnen hebben van de in de gemeente actieve exploitanten; in verband daarmee is in het tweede lid bepaald, dat binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie daarvan moet worden kennisgegeven.

Toelichting 3.4.2.1

Het bevoegd bestuursorgaan heeft er belang bij eveneens een actueel overzicht te kunnen hebben van de in de gemeente actieve beheerders; in verband daarmee is in het eerste lid bepaald dat, indien één of meer beheerders van een inrichting hun werkzaamheden feitelijk hebben beëindigd, de exploitant daarvan binnen één week na die feitelijke beëindiging moet kennisgeven. Anders dan bij beëindiging van de exploitatie, leidt het vertrek van een beheerder niet tot het van rechtswege vervallen van de vergunning; denkbaar is immers dat het beheer in de inrichting in handen is van meer personen of dat het beheer in handen komt van de exploitant zelf.

Toelichting bij 3.4.2.2

Denkbaar is ook dat de exploitant de plaats van de vertrokken beheerder(s) wenst te laten innemen door een of meer andere personen. Het tweede lid verlangt in dat geval dat de exploitant het bevoegd bestuursorgaan verzoekt om, zoals is voorgeschreven in artikel 3.2.1, tweede lid, onder b, de nieuwe beheerder(s) te vermelden in de aan hem verleende vergunning. Daarbij dient ten aanzien van de nieuwe beheerder(s) een antecedentenonderzoek plaats te vinden.

Toelichting bij 3.4.2.3

In dit lid is bepaald dat de nieuwe beheerder al aan de slag kan vanaf het moment dat de aanvraag is ingediend. Hierdoor is enerzijds gewaarborgd dat er voor die tijd geen nieuwe beheerders werkzaam kunnen zijn. Dit zou immers het aantonen van schijnbeheer aanzienlijk bemoeilijken. Anderzijds wordt hiermee tegemoetgekomen aan in de praktijk noodzakelijk flexibiliteit. Wijziging van beheer zal immers nog vaker aan de orde zijn dan de wijziging van de exploitatie.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Artikel 4.1 Algemeen

Het Besluit horecabedrijven milieubeheer is vervangen door het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Dit geeft aanleiding de begripsbepalingen aan te passen. Het toepassingsbereik van het Besluit is vergroot. Vroeger vielen alleen horecabedrijven onder het Besluit. Zoals de titel van het Besluit al aangeeft, vallen veel meer inrichtingen onder het huidige besluit. Hierdoor zullen veel meer bedrijven gebruik mogen maken van de collectieve en incidentele festiviteiten (dit wil zeggen dat de geluidsnormen overschreden mogen worden).

Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    Officieel adviseert de VNG nog dat u als college bevoegd bent, omdat het milieuwetgeving betreft. Officieus wordt hierover landelijk gediscussieerd. Men is er nog niet uit. De kans is groot dat het officiële standpunt gewijzigd wordt naar een bevoegdheid voor de burgemeester. (Zie ook Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 24 december 1998, Gem.st. 7093,3.) Onder deze omstandigheden is het verstandig de bevoegdheid te laten waar Wageningen hem heeft gelegd, bij de burgemeester.

  • 2.

    Blijkens voorschrift 1.5.2 uit de bijlage onder B van het nieuwe Besluit is voorschrift 1.5.1, betreffende de verlichting ten behoeve van sportbeoefening, niet van toepassing tijdens collectieve (en incidentele) festiviteiten.

  • 3.

    Alleen het "tweede lid" is aan de tekst toegevoegd. De wijziging opgenomen in het tweede lid, is het meest relevant voor sportverenigingen met een lichtmast. Op dit moment liggen alle sportverenigingen met een lichtmast in gebied 3. Voor gebied 3 worden geen collectieve festiviteiten vastgelegd. Om die reden is er geen aanleiding om ten aanzien van de lichtnorm andere gebieden vast te leggen of andere verhoudingen tussen incidentele en collectieve festiviteiten.

  • 4.

    Dit is de ongewijzigde tekst van het oude lid 3.

  • 5.

    Dit is de ongewijzigde tekst van het oude lid 4.

  • 6.

    Tijdens een collectieve festiviteit kan er aanleiding zijn om aanwijzingen en/of bevelen te geven. Deze mogelijkheid wordt hierbij uitdrukkelijk gegeven.

Artikel 4.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Tekstuele aanpassing en verlening van de termijn om melding te maken van de festiviteit van twee weken naar vier weken. In praktijk is twee weken te kort gebleken om een weigering van een festiviteit kenbaar te maken. Er zijn minstens twee afdelingen bij betrokken. Vaak wordt voor een incidenteel feest een life-band gehuurd. Deze moeten lang van te voren besproken worden, zodat bij de ondernemer de festiviteit ook al lang bekend is. Voor de ondernemer is het ook belangrijk op tijd te weten of een festiviteit verboden wordt of niet.

    Het college van burgemeester en wethouders heeft overigens in 1997 al besloten tot verlenging van de termijn naar vier weken, maar dit heeft nooit geleid tot een noodzakelijke wijziging van artikel 4.3, lid 2, van de APV (zie bijgesloten B&W-voorstel).

    Het nieuwe Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer kent een mogelijkheid om (na aanpassing van de APV) een onbeperkt aantal collectieve festiviteiten aan te wijzen, naast maximaal twaalf incidentele. Op grond van de huidige APV, conform het oude Besluit, mogen er maximaal twaalf festiviteiten zijn, vier incidenteel en acht collectief in de gebieden I en II.

  • 2.

    De mogelijkheid om middels deze weg vrijstelling te verlenen van de lichtnorm is nieuw in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer.

  • 3.

    Alleen de tekst "eerste en" is toegevoegd.

  • 4.

    Aanpassing met het oog op de gewijzigde tekst in de voorgaande leden van dit artikel.

  • 5.

    Aanpassing met het oog op de gewijzigde tekst in de voorgaande leden van dit artikel.

  • 6.

    Verlening van de termijn om een festiviteit te melden van twee weken naar vier weken en wijziging van "directe omwonenden" in "omwonenden". In praktijk blijkt dat de kring van "direct omwonenden" te krap is. Bijvoorbeeld de bewoners direct boven de inrichting zijn gewaarschuwd, maar de bewoners schuin boven de inrichting niet. Dit leidt tot klachten bij de bewoners die schuin boven de inrichting wonen en overlast ondervinden. Dit is de reden om de kring te vergroten naar "omwonenden", waarmee die omwonenden bedoeld worden die overlast van kunnen ondervinden van de geluidsnormoverschrijding.

  • 7.

    Ook tijdens een incidentele festiviteit kan er aanleiding zijn aanwijzingen of bevelen te geven. Vroeger volgde in reactie op een kennisgeving een schriftelijke reactie van de burgemeester, waarin aan de kennisgeving/ontheffing voorwaarden werden verbonden. Eén van de voorwaarden was het voorgestelde in lid 7. Deze voorwaarde is nu formeel opgenomen in de APV.

Artikel 4.4 Verboden incidentele festiviteiten

  • a/b.

    Ongewijzigd.

  • c.

    Oud: Het gestelde onder het voormalige c kan vervallen. Er stond dat de houder van de inrichting verzuimt te doen of na te laten hetgeen wat redelijkerwijs gevergd kan worden om overmatige hinder te voorkomen. Dit verbod is materieel al in het Besluit opgenomen, dat hogere regelgeving betreffen daarom voorrang heeft.

  • c.

    Nieuw: Dit is de tekst van lid d (oud), waarbij de woorden "lid 2" in de eerste zin zijn toegevoegd. Eveneens nieuw is de tweede zin. Deze zin spreekt voor zich.

  • d.

    In de festiviteitenregeling en de Regeling Geluidhinderontheffingen is besloten dat het begrip "overmatige hinder" in een beleidsnotitie geconcretiseerd moet worden. Ter uitvoering hiervan is er bij het Collegebesluit van 4 november 1997 gesteld dat de geluidsnormoverschrijdingen niet meer mogen plaatsvinden na 01.00 uur. Voor studentensociëteiten met een besloten karakter buiten gebied I geldt het tijdstip van 02.00 uur. Het was de bedoeling dit middels nadere eisen aan alle individuele bedrijven op te leggen. Aan enkele bedrijven is deze nadere eis dan ook opgelegd. Deze wijze van gebruik van nadere eisen is juridisch niet zuiver. Het is zuiverder deze concretisering in de tekst van de APV op te nemen. Dit dient tevens de rechtszekerheid.

    Overigens mag tijdens een festiviteit geen overmatige overlast veroorzaakt worden. In de nachturen is hier zeer snel sprake van gezien het feit dat de norm een goede nachtrust is. Door dit verbod is de hiervoor geldende onduidelijkheid over "overmatige overlast" in de nachtelijke uren weggenomen.

  • e.

    Indien omwonenden op de hoogte zijn gesteld van de festiviteit, zal minder snel overlast ervaren worden.

Artikel 4.5 Overige geluidshinder

Artikel 4.5 heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen (Wet Milieubeheer, Wet geluidhinder) niet voorzien.

Hier valt o.a. te denken aan:

  • -

    een niet permanente activiteit, in een niet-besloten ruimte, zoals een kermis, een heidefeest, een braderie, een rally, een straatfeest, enz.;

  • -

    het door middel van luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen;

  • -

    het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten;

  • -

    het gebruik van diverse geluidproducerende recreatietoestellen;

  • -

    het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en heistellingen;

  • -

    het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen, enz. enz.;

  • -

    het laten van koel-aggregaten op vrachtwagens;

  • -

    het beoefenen van lawaaierige hobby's, zoals het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro-akoestische apparatuur (dus niet bedrijfsmatig).

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen, zo nodig onder voorschriften. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een zekere mate van geluidhinder als zijnde onvermijdelijk zal moeten worden aanvaard.

De ontheffing wordt geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders de woon- en leefsituatie in de omgeving van de plaats waarop de ontheffing doelt, en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze worden beïnvloed. Dit is o.a. het geval als van de omgeving in redelijkheid niet verlangd kan worden dat zij wederom een dergelijke geluidbelasting moet doorstaan.

De toetsing gaat niet zo ver dat wanneer een horeca-ondernemer bijvoorbeeld een muziekoptreden op de weg heeft aangevraagd, dit aangemerkt kan worden als een kennisgeving in de zin van artikel 4.3, zodat daarmee één van de maximaal toegestane incidentele festiviteit opgebruikt zou zijn. De bepalingen ten aanzien van festiviteiten, dus ook die voor incidentele zijn immers gebaseerd op het Besluit horecabedrijven milieubeheer, en gaan om die reden alleen over de horeca-inrichting zelf (dus binnen). Hieronder valt niet de openbare weg buiten de inrichting, waarvoor bepaling 4.5 kan worden gehanteerd.

Artikel 4.6 Verontreiniging van de weg en van terreinen

Dit artikel beoogt de gemeente een instrument te geven om illegale stortingen tegen te gaan. Zo zijn kleine illegale stortingen van huishoudelijke afvalstoffen (nog) niet op grond van enige wettelijke bepaling aan te pakken. Evenmin valt autocarterolie onder enig ander regime. Met opzet is de term stoffen gebruikt en niet afvalstoffen, omdat het immers soms onduidelijk is of de stoffen waarom het gaat wel afvalstoffen zijn. Uiteraard zal in een aantal gevallen het brengen van stoffen op of in de bodem zodanig kunnen gebeuren dat een wettelijk regime van toepassing is (bijvoorbeeld de op de Hinderwet gebaseerde voorschriften). Het ontheffingenbeleid van het tweede lid van artikel 4.1 zal aan het gemeentebestuur een handvat bieden om redelijke handelingen met de genoemde stoffen te onderscheiden van milieu-onvriendelijke handelingen.

Artikel 4.7 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

Dit artikel houdt een plicht tot reiniging van de weg in. De opneming ervan heeft vooral betekenis in verband met het op kosten van de overtreder doen reinigen van de weg (bestuursdwang).

Artikel 4.10 Verspreiding van handelsreclame

Deze bepaling heeft betrekking op een verbod op het bezorgen van ongeadresseerde handelsreclame waar de rechthebbende op het gebouw door middel van de van gemeentewege verspreide sticker heeft aangegeven deze handelsreclame niet te willen ontvangen. Een dergelijke bepaling was ook reeds opgenomen in de vorige APV (wijziging goedgekeurd in de raadsvergadering van 16 december 1991). Inmiddels heeft de VNG in de model-APV een soortgelijke bepaling opgenomen om gemeenten de mogelijkheid te geven de vermindering van de afvalstroom aan te pakken. Het reduceren van de enorme hoeveelheid papier in de vorm ongelezen reclamedrukwerk geschiedt overigens op basis van vrijwilligheid: het is de burger zelf die uiteindelijk beslist of hij de handelsreclame wel of niet wil ontvangen.

Artikel 4.14 Bestrijding iepziekte

Op 1 januari 1991 verviel de door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gecoördineerde iepziektebestrijding. Het ministerie acht de ziekte beheersbaar, omdat ten gevolge van de aanpak de infectiedruk op een laag niveau is gebracht. De iepziekte ontstaat doordat een schimmel de houtvaten, de stam en de takken verstopt. Hierdoor wordt de sapstroom tussen de wortels en de boom verstoord en krijgen de bladeren geen voedingsstoffen of water meer. De boom is dan ten dode opgeschreven. Dit proces kan zich binnen enkele weken voltrekken. De schimmel wordt overgebracht door de iepenspintkever. De kevers leggen hun eitjes onder de schors van dode of zieke iepen. De jonge kevers vliegen naar gezonde bomen in de buurt, die zodoende ook worden aangetast. Soms dragen de wortels zonder tussenkomst van de kever, de schimmel aan elkaar over. Verspreiding van de iepenspintkever is tegen te gaan door ziek of dood iepenhout in de periode mei t/m augustus binnen één maand te vernietigen. Iepenhout afkomstig van najaars- en voorjaarsstormen moet vóór 1 mei vernietigd zijn. Om de ziekte tegen te gaan is het noodzakelijk alle iepen, zowel op particuliere terreinen als op publiekrechtelijk beheerde terreinen per groeiseizoen te controleren op de aanwezigheid van de ziekte. Opname van het onderhavige artikel in de APV is noodzakelijk als wettelijke basis, teneinde onwillige eigenaren van zieke iepen te dwingen mee te werken aan de iepziektebestrijding.

Artikel 4.15 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d.

Deze bepaling verschaft een basis voor het treffen van maatregelen tegen een uit oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans en dergelijke, landbouwproducten en -afval. Het college is bevoegd bepaalde plaatsen aan te wijzen waar deze opslag verboden is c.q. aan bepaalde regels gebonden is. Deze bepaling ziet niet op handelingen die plaatsvinden op de weg in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Daartegen kan worden opgetreden op basis van andere in deze verordening opgenomen voorschriften. Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet kan het gemeentebestuur bij overtreding van dit artikel bestuursdwang toepassen.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Artikel 5.11Inzameling van geld of goed

Van oudsher wordt in Nederland op ruime schaal een beroep gedaan op de liefdadigheidszin van het publiek door middel van collecten, inschrijvingen e.d. Dat er zich bij inzamelingsacties ongewenste en bedrieglijke praktijken kunnen voordoen, is bekend. Buiten de sfeer van het strafrecht ligt het bestrijden van ongewenste praktijken primair op de weg van de gemeenten die het vergunningenbeleid voor inzamelingen e.d. in handen hebben. In het algemeen wordt aangenomen dat de gemeentelijke wetgever regelend mag optreden ten aanzien van zowel het venten als het collecteren in de gemeente. Ten aanzien van het venten dient wel een uitzondering gemaakt te worden voor het venten met gedrukte stukken, aangezien men anders in strijd komt met artikel 7 Grondwet.

Artikel 5.13 Standplaatsen; uitstallingen op de weg

De laatste jaren worden gemeenten - waarschijnlijk vooral door de economische teruggang - geconfronteerd met een forse toename van het aantal aanvragen om vent- en standplaatsvergunningen. Het beleidsinstrument voor de niet vaste detailhandel is de APV, waarin van oudsher de openbare orde en de verkeersveiligheid als toetsingscriteria zijn opgenomen. Gezien de genoemde ontwikkelingen wilden vele gemeentebesturen het behoefte-element - de vraag of er al voldoende verkooppunten aanwezig zijn - meenemen in het beleid ten aanzien van de afgifte van standplaatsvergunningen. Uit de grote hoeveelheid jurisprudentie van de Arob-rechter kunnen een aantal conclusies getrokken worden. Zo verzet de Vestigingswet bedrijven 1954 zich er tegen dat het behoefte-element in het algemeen als weigeringsgrond in de standplaatsbepalingen wordt opgenomen. Indien aan een standplaatsbepaling het motief "openbare orde" ten grondslag ligt, zal een weigering van een vergunning tenminste mede hierin haar grondslag moeten vinden dat er uit een oogpunt van openbare orde bezwaren bestaan tegen verlening van de vergunning. Het behoefte-aspect kan naar het oordeel van de Arob-rechter niet gebracht worden onder de noemer van de openbare orde. Dit neemt niet weg dat binnen de belangenafweging voorafgaand aan de beslissing dan ook andere belangen, zoals het behoefte-aspect een rol mogen spelen. Die andere belangen mogen bij het kiezen van de beslissing zelfs de doorslag geven. Zijn er uit een oogpunt van openbare orde in verband met de omstandigheden van het concrete geval echter geen bezwaren tegen verlening van de vergunning, dan mag het behoefte-element niet gehanteerd worden als weigeringsgrond. Het kan echter als een belang van openbare orde worden beschouwd dat niet een onbeperkt aantal vergunningen wordt verleend. Het gemeentebestuur kan een beleid voeren dat er op neerkomt dat het aantal te verlenen vergunningen aan een maximum is gebonden. De gemeente Wageningen hanteert een dergelijk maximumstelsel sinds een besluit van het college d.d. 29 januari 1991. Het maximum aantal standplaatsen is voornamelijk bepaald door de aard en omvang van de gemeente. Bij de verdeling van het aantal over de verschillende branches mag het behoefte-element een rol spelen. Teneinde de te verlenen vergunningen rechtvaardig te verdelen, heeft het college in een beleidsnotitie een aantal criteria vastgelegd inzake het aantal uit te geven vergunningen, gedifferentieerd naar branche, plaats van situering e.d.

Dit is ook in het belang van de rechtszekerheid en waarborgt dat vergelijkbare verzoeken om dezelfde reden worden afgedaan.

Als toetsingsgronden voor de vergunningsaanvraag (zie lid 6) worden genoemd: openbare orde, overlast, verkeersvrijheid of verkeersveiligheid, aantasting van een redelijk verzorgingsniveau en - voor aanvragen om standplaatsvergunning - het uiterlijk aanzien der gemeente en het geldend bestemmingsplan. Omdat deze bepalingen dus strekken ter bescherming van meerdere belangen zijn zij opgenomen onder het hoofdstuk "Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente".

Artikel 5.15 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

Deze bepaling is het supplement van artikelen van het Algemeen reglement van politie voor rivieren en rijkskanalen. Daarin staat een aantal activiteiten opgesomd dat de instandhouding van waterstaatswerken in beheer bij het rijk in gevaar kan brengen en om die reden verboden is, of in sommige gevallen uitsluitend nadat vergunning is verkregen, is toegestaan. Daarnaast kennen provinciale waterstaatsverordeningen veelal ook een dergelijke bepaling voor waterstaatswerken en oevers die bij hen in beheer zijn. De APV-bepaling vormt dan meestal het sluitstuk, namelijk voor de waterstaatswerken en oevers die in beheer zijn bij de gemeente.

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

Bij de inwerkingtreding van de APV zal rekening gehouden moeten worden met de artikelen 139 en 142 Gemeentewet. De afkondiging geschiedt conform artikel 198 Gemeentewet.

Artikel 6.5 – Overgangsbepaling

Van belang is in de overgangsbepalingen aan te geven of bestaande vergunningen, ontheffingen etc. al dan niet hun rechtskracht blijven behouden na de inwerkingtreding van de APV. Dit geldt ook voor de vraag of het oude dan wel het nieuwe recht van toepassing is bij beroepszaken, aanhangig gemaakt voor de inwerkingtreding van het nieuwe recht, maar behandeld na inwerkingtreding. Een zorgvuldige afweging en het in acht nemen van een redelijke termijn is hier noodzakelijk.