Regeling vervallen per 01-01-2013

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand, IOAW en IOAZ

Geldend van 16-08-2006 t/m 31-12-2012

Intitulé

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand, IOAW en IOAZ

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a.

    de wet:

    de Wet werk en bijstand;

    b.

    Awb:

    de Algemene wet bestuursrecht;

    c.

    IOAW:

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    d.

    IOAZ:

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    e.

    SUWI:

    wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;

    f.

    CWI:

    Centrale organisatie werk en inkomen;

    g.

    UWV:

    Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

    h.

    uitkeringsgerechtigden:

    personen met een uitkering ingevolge de wet, de IOAW of de IOAZ;

    i.

    Anw-ers:

    personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet die als werkloos werkzoekenden staan ingeschreven bij het CWI;

    j.

    nuggers:

    personen als bedoeld in artikel 6 onder a van de wet;

    k.

    werknemers in gesubsidieerde arbeid:

    werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet;

    l.

    voorziening:

    een voorziening zoals bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet;

    m.

    het college:

    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen;

    n.

    de raad:

    de gemeenteraad van de gemeente Wageningen.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Op grond van artikel 7 eerste lid onder a en artikel 10 van de wet biedt het college aan uitkeringsgerechtigden, nuggers, Anw’ers en werknemers in gesubsidieerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40 eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De in het eerste lid genoemde groep van belanghebbenden kan worden uitgebreid met personen die een door het UWV verstrekte uitkering ontvangen, indien daartoe een overeenkomst is gesloten met het UWV.

  • 3. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, de meest doelmatige is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 4. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 3 van deze verordening bedoelde reïntegratieplan.

  • 5. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 6. Het college draagt zorg voor voldoende waarborging van de kwaliteit en continuïteit van derden, die bij de uitvoering van deze verordening en het onder artikel 3 eerste lid van deze verordening bedoelde Reïntegratieplan betrokken zijn.

Artikel 3 Reïntegratieplan

  • 1. De raad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening, steeds voor een beleidsperiode van maximaal twee kalenderjaren, een re-integratieplan vast. Het re-integratieplan heeft betrekking op dezelfde beleidsperiode als het handhavingsplan op grond van artikel 14 eerste lid van de Maatregelenverordening WWB. In het re-integratieplan wordt aangegeven:

    • -

      de invulling van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid, zoals bedoeld in artikel 6 onder b van de wet;

    • -

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • -

      de voorzieningen welke het college kan aanbieden ter uitvoering van artikel 2 van deze verordening alsmede de voorwaarden die daarbij gelden;

    • -

      het beschikbare budget en een verdeling van de beschikbare middelen over de voorzieningen;

    • -

      de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg;

    • -

      het flankerend beleid ten aanzien van zorg en hulpverlening.

  • 2. In het reïntegratieplan kan een plafond worden opgenomen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening. Een door de raad, middels het reïntegratieplan, ingesteld budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 3. In het reïntegratieplan kan een subsidieplafond worden opgenomen voor een specifieke voorziening. Een door de raad, middels het reïntegratieplan, ingesteld subsidieplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 4. Het college doet jaarlijks verslag aan de raad van de resultaten van het re-integratieplan over het voorgaande kalenderjaar.

  • 5. Het reïntegratieplan als bedoeld in het eerste lid, alsmede het verslag als bedoeld in het tweede lid, bevat het oordeel van de cliëntenraad.

Artikel 4 Verplichtingen van de cliënt

  • 1. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de SUWI, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelenverordening WWB.

  • 3. Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 5 Sluitende aanpak

  • 1. Elke uitkeringsgerechtigde in de leeftijd tot 23 jaar krijgt binnen zes maanden na inschrijving bij het CWI als werkloos werkzoekende een aanbod voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

  • 2. Elke uitkeringsgerechtigde in de leeftijd van 23 tot 57½ jaar krijgt binnen twaalf maanden na inschrijving bij het CWI als werkloos werkzoekende een aanbod voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor de belanghebbende een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 4. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 6 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. In het reïntegratieplan zoals bedoeld in artikel 3 van deze verordening wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden, alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. In het geval een voorziening wordt aangeboden in de vorm van loonkostensubsidie, gelden de voorwaarden zoals opgenomen in de beleidsaanbeveling “Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden” zoals in bijlage 6 bijgevoegd bij de Verzamelbrief van 7 april 2004 van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De integrale tekst van deze beleidsaanbeveling is opgenomen in bijlage A bij deze verordening.

  • 3. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 4. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, artikelen 13 en 37 van de IOAW, artikelen 13 en 37 van de IOAZ of het tweede lid niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      indien de persoon die deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening.

  • 5. Het college kan met betrekking tot de voorzieningen, zoals opgenomen in het reïntegratieplan als bedoeld in artikel 3 van deze verordening en met inachtneming van hetgeen daarover in het reïntegratieplan is bepaald, beleidsregels vaststellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • d.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen.

  • 6. Indien op grond van het reïntegratieplan als bedoeld in artikel 3 van deze verordening subsidies moeten worden verstrekt, stelt de raad nadere regels hieromtrent vast in een deel-subsidieverordening.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 7 Uitvoering

  • 1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college. Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening beleidsregels vaststellen.

  • 2. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8 Hardheidsclausule

Het college kan ten gunste van de belanghebbende in bijzondere situaties afwijken van het bepaalde in deze verordening, indien toepassing hiervan kennelijk onredelijk zou zijn.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Reïntegratieverordening WWB, IOAW en IOAZ.

Artikel 10 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening is in werking getreden met ingang van 1 januari 2005 en laatstelijk gewijzigd d.d. 29 juni 2006.

  • 2. De Verordening reïntegratie Nuggers en Anw’ers, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 15 september 2003 onder nr. 03.0025549, wordt ingetrokken per 1 januari 2005.

Bijlage A Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand

Doelstelling van deze beleidsaanbeveling

Deze beleidsaanbeveling kan gemeenten ontlasten van de administratieve verplichting – welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap – om een samenvatting van de (loonkosten-) subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in haar reïntegratieverordening deze beleidsaanbeveling te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen.

Algemeen: de kwalificatie van gesubsidieerde arbeid als staatssteun

Van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG is sprake, indien is voldaan aan de volgende omschrijving: een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde

ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijk handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Voorbeelden van steunmaatregelen zijn het verlenen van financiële voordelen door middel van bijvoorbeeld subsidies aan bepaalde sectoren (sectorale steunmaatregel) of aan ondernemingen in bepaalde regio’s (regionale steunmaatregel). Zodra aan bepaalde ondernemingen met staatsmiddelen een voordeel wordt verschaft, is het ter beoordeling van de Commissie of ten gevolge van de vervalsing van de mededinging, het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Daartoe strekt de aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen (artikel 88 lid 3 EG); alleen indien een vrijstellingsverordening toepasselijk is, is aanmelding niet noodzakelijk.

Gesubsidieerde arbeid (meer in het algemeen: loonkostensubsidie) kan, indien er sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Hiervan is echter in ieder geval geen sprake indien:

  • ·

    er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking nondiscriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland; of

  • ·

    de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert.

De Europese regels inzake staatssteun in relatie tot de gemeentelijke reïntegratieverordening

Gemeenten kunnen met tal van subsidieregelingen de reïntegratie van werkzoekenden

bevorderen. Voor de beoordeling in hoeverre er daarbij sprake kan zijn van staatssteun is het volgende onderscheid van belang:

A: subsidieregelingen die direct de werknemer subsidiëren

Te denken valt daarbij ondermeer aan stimuleringspremies aan werkzoekenden bij het

aanvaarden van een betrekking. De premie dient direct te worden betaald aan de werknemer.

In dat geval is er geen staatssteun volgens het Verdrag; gemeenten hoeven niet aan te melden en hoeven geen goedkeuring te vragen aan de Europese Commissie.

B: generieke regelingen (maatregelen die voor alle bedrijven gelden in alle sectoren)

Een lokale subsidieregeling kan een generieke regeling zijn wanneer ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt. Dit is ook geen staatssteun, want hier profiteren geen specifieke bedrijven of sectoren van.

NB: wanneer bijvoorbeeld andere dan lokale ondernemers van de subsidiëring zijn uitgesloten, of wanneer de subsidiemogelijkheid is voorbehouden aan een bepaalde onderneming of sector dan geldt de subsidieregeling per definitie als specifieke steunmaatregel en is er dus sprake van staatssteun.

C: subsidieregelingen die organisaties subsidiëren die geen economische activiteiten verrichten

Voorzover gemeenten (loonkosten-) subsidies verstrekken aan organisaties die geen economische activiteiten verrichten1, worden deze niet aangemerkt als staatssteun.

D: overige werkgelegenheidsmaatregelen

Gemeenten doen er verstandig aan er op te letten dat (loonkosten-) subsidies die wel als

staatssteun zouden kunnen worden aangemerkt voldoen aan de bepalingen van de (EG)

vrijstellingsverordeningen – in het bijzonder de Verordening werkgelegenheidssteun2. Het is bovendien van belang dat de gemeente in haar reïntegratieverordening een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt. Dit voorkomt dat de gemeente een samenvatting van de subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) dient op te sturen naar de Europese Commissie en de Commissie jaarlijks dient te informeren over de toepassing van de Verordening Werkgelegenheidssteun. Indien de gemeentelijke reïntegratieverordening niet voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun, kan worden nagegaan of de Verordening de minimissteun3 van toepassing is. Als deze evenmin van toepassing is, dient – afhankelijk van de situatie – de subsidieregeling danwel de individuele (loonkosten-) subsidie door de gemeente te worden aangemeld bij de Europese Commissie.4

De belangrijkste voorwaarden waar de gemeentelijke subsidieregeling vanuit de Verordening werkgelegenheidssteun aan dient te voldoen zijn:

a. doelgroepen en steunintensiteit

Voorzover de subsidieverlening betrekking heeft op loonkosten in verband met de indienstneming van benadeelde5 of gehandicapte werknemers gelden de volgende plafonds (bruto steunintensiteiten6): 50 procent (voor benadeelde werknemers) en 60 procent van de loonkosten (voor gehandicapte werknemers)7.

Voor beide genoemde groepen (benadeelde en gehandicapte werknemers) is het overigens eveneens toegestaan om niet een forfaitair percentage van de loonkosten te hanteren maar de optelsom van de kosten van compensatie van de eventueel lagere productiviteit en de kosten van begeleiding, werkplekaanpassingen en apparatuur (dit laatste geldt specifiek alleen voor gehandicapte werknemers). Voorwaarde is daarbij wel dat er een individueel dossier wordt bijgehouden waarin alle informatie wordt opgenomen die het voor de Europese Commissie desgewenst mogelijk maakt om te beoordelen of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan8.

b. duur van het arbeidscontract

Behalve in het geval van gewettigd ontslag, moet(en) de werknemer(s) aanspraak kunnen maken op een ononderbroken tewerkstelling van tenminste 12 maanden.

c. geen verdringing van bestaande werkgelegenheid

Wanneer de indienstneming niet leidt tot een netto-toename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging, moeten de vacatures zijn ontstaan ten gevolge van ontslag of vermindering van werktijd, beide op initiatief van de werknemer, ouderdomspensionering of gewettigd ontslag, en niet door afvloeiingen.

Als de overheidsbijdrage als staatssteun moet worden aangemerkt en de gemeente in de reïntegratieverordening een verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt en bij de vaststelling van de subsidie de bepalingen van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun in acht neemt, dan hoeft zij geen samenvatting van de lokale subsidieregeling toe te zenden aan de Europese Commissie.

De gemeente kan dan zonder verdere actie richting Europese Commissie de loonkostensubsidieregeling uitvoeren en heeft uitsluitend te maken met de verplichting tot levering van enkele gegevens aan het ministerie van SZW9.

Het verslag over de Uitvoering (art. 77 WWB) en de bestaande statistieken voorzien in informatie over aantallen plaatsingen en het totaalbedrag van de verleende subsidie.

In geval van een bij de Commissie ingediende klacht tegen een door de gemeente verstrekte subsidie kan de gemeente overigens wel gehouden zijn de voor de beoordeling van die klacht relevante gegevens ter beschikking te stellen van de Europese Commissie.

Wanneer de gemeente anders dan op grond van de lokale subsidieregeling die als zodanig voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun en anders dan op grond van de Verordening de minimis-steun, subsidie wil verlenen aan een individuele onderneming dan dient zij deze maatregel ter goedkeuring voor te leggen aan de Europese Commissie10. Zolang de Commissie de vereiste goedkeuring niet heeft verleend mag geen subsidie worden verleend.

Vastgesteld in de raadsvergadering van 28 juni 2004, nummer 04.0022651-3, afdeling Szbel.

Toelichting op de Reïntegratieverordening WWB, IOAW en IOAZ

Algemene toelichting

Per 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. Deze wet vervangt de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW), de Wet financiering Abw, IOAW en IOAZ (Wfa) en het Besluit In- en Doorstroombanen (Besluit I/D-banen). De WWB stelt de eigen verantwoordelijkheid van de burger, om al datgene te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien, centraal. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn om in het eigen bestaan te voorzien, hebben zij een aanspraak op de overheid om hen daarbij te ondersteunen.

Op grond van de WWB heeft het college van B en W de taak om inwoners van de gemeente, die financieel niet in hun eigen bestaan kunnen voorzien en behoren tot de doelgroepen van de WWB, te helpen bij het vinden van werk. Lukt dat niet dan kan, in beginsel tijdelijk, een inkomensondersteuning worden verleend.

De WWB draagt de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Tevens dient hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie te worden geregeld. De basis voor de verordening is neergelegd in de artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid WWB. Met de Reïntegratieverordening WWB, IOAW en IOAZ wordt aan de wettelijke opdracht voldaan.

Met de invoering van de WWB zijn de wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en de wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) niet ingetrokken. De artikelen uit de WWB die zien op reïntegratie zijn echter geïntegreerd in deze wetten. Ook hiervoor geldt dat een verordening vastgesteld dient te worden. De onderhavige Reïntegratieverordening WWB, IOAW en IOAZ is tevens van toepassing op reïntegratie van uitkeringsgerechtigden IOAW en IOAZ.

Om het gemeentebestuur in de gelegenheid te stellen het reïntegratiebeleid af te stemmen op actuele ontwikkelingen, is gekozen voor een procedurele verordening met daarnaast een jaarlijks door de gemeenteraad vast te stellen Reïntegratieplan. Door middel van de Reïntegratie-verordening WWB legt de gemeenteraad vast op welke wijze het reïntegratiebeleid wordt bepaald en hoe de verhouding tussen raad en college is, alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op en inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de belanghebbende.

Het inhoudelijke reïntegratiebeleid, waaronder de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de vereiste evenwichtige aanpak van de verschillende in de WWB genoemde doelgroepen, de voorzieningen die kunnen worden ingezet in het kader van reïntegratie en de gronden voor tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen, worden vastgelegd in het jaarlijks door de gemeenteraad vast te stellen Reïntegratieplan. Op deze wijze wordt de gemeenteraad in de gelegenheid gesteld het beleid bij te sturen indien de ontwikkelingen (landelijk dan wel lokaal) hiertoe aanleiding geven.

Relatie met andere verordeningen

Op grond van de WWB dient de gemeenteraad een vijftal verordeningen vast te stellen:

  • -

    een reïntegratieverordening;

  • -

    een maatregelenverordening (in de WWB: afstemmingsverordening), waarin het samenstel van rechten en plichten van de belanghebbende, onder andere met betrekking tot reïntegratie, wordt geregeld;

  • -

    een toeslagenverordening, waarin de toeslagen en verlagingen van de landelijk vastgestelde bijstandsnormen worden geregeld;

  • -

    een verordening met regels voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

  • -

    een verordening voor de vormgeving van cliëntenparticipatie.

Van de verplichte verordeningen hebben de maatregelenverordening en de verordening cliëntenparticipatie een sterke relatie met de reïntegratieverordening:

  • -

    aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering; deze gevolgen zijn geregeld in de maatregelenverordening;

  • -

    in de reïntegratieverordening is opgenomen dat bij de vaststelling van het Reïntegratieplan de lokale cliëntenraad dient wordt betrokken; de inrichting van en randvoorwaarden voor deze cliëntenraad worden geregeld in de Verordening cliëntenparticipatie WWB.

Naast de hiervoor genoemde verordeningen in het kader van de WWB, kent de gemeente Wageningen een algemene subsidieverordening. Wanneer op grond van de Reïntegratieverordening WWB, dan wel het Reïntegratieplan, subsidies worden verstrekt, zijn de bepalingen uit deze algemene subsidieverordening van toepassing.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening hebben de begrippen die niet nader in artikel 1 zijn omschreven dezelfde betekenis als in de WWB en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2 Opdracht college

Lid 1

In het eerste lid is de opdracht aan het college, uit oogpunt van leesbaarheid en consistentie, vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB.

In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, wordt aangegeven dat de voorzieningen alleen voor de eigen gemeentelijke doelgroep worden ingezet.

Lid 2

Het tweede lid ziet op personen, die zowel een uitkering van het UWV als van de gemeente ontvangen. De gemeente Wageningen heeft in 2003 een samenwerkingsovereenkomst gesloten met het UWV, ten behoeve van reïntegratie van personen met een uitkering op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheid en een aanvullende bijstandsuitkering.

Lid 3

Het derde lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB, dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering, komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Lid 4

Dit artikellid behoeft geen nadere toelichting.

Lid 5

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Lid 6

Met dit artikellid wordt bedoeld, dat het college bij de inkoop van reïntegratievoorzieningen en –trajecten bij derden (reïntegratiebedrijven, scholingsinstituten e.d.) expliciete aandacht dient te besteden aan de continuïteit en de kwaliteit van de producten. In de praktijk wordt hierin voorzien door specifieke formele- en gunningcriteria op te nemen in het programma van eisen voor een bepaalde aanbesteding.

Artikel 3 Reïntegratieplan

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WWB aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, doch het beleid nader vorm te geven middels een jaarlijks vast te stellen Reïntegratieplan en uitvoeringsbesluiten.

Lid 1

In het Reïntegratieplan dient, ten behoeve van rechtszekerheid van de burger en de sturing van het beleid door de gemeenteraad, een aantal onderwerpen in ieder geval te worden opgenomen. Dit is geregeld in het eerste lid van artikel 3.

Lid 2 en lid 3

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het reïntegratieplan. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond dient bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (op grond van artikel 4:27 lid 1 Awb).

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Lid 4

Het vierde lid regelt de verantwoording aan de gemeenteraad over de uitvoering van het reïntegratiebeleid. Op grond van de informatie over de resultaten van de uitvoering van het Reïntegratieplan, kan de gemeenteraad bepalen in hoeverre het beleid bijgesteld dient te worden. De bijstelling van het beleid vindt vervolgens een weerslag in het nieuwe Reïntegratieplan.

Lid 5

Het vijfde lid stelt nadrukkelijk dat de cliëntenraad als adviserend orgaan dient te worden betrokken bij de vaststelling van en de verantwoording over het reïntegratiebeleid.

Artikel 4 Verplichtingen van de cliënt

Lid 1

Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend. Voor uitkeringsgerechtigden, maar ook voor de doelgroepen die geen uitkering van de gemeente ontvangen, zijn voorwaarden verbonden aan het volgen van een reïntegratietraject. Deze voorwaarden zijn deels geregeld in de WWB, de SUWI en in artikel 7 van deze verordening. Daarnaast kan het college, op grond van het tweede lid van artikel 7 van de verordening, aan een bepaalde voorziening nadere verplichtingen verbinden uit oogpunt van maatwerk.

Lid 2 en lid 3

Het tweede lid van artikel 4 verbindt de verplichtingen aan de Maatregelenverordening WWB. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien een uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor nuggers, Anw-ers en werknemers in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen het college (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen. Hiermee kan de door de gemeente geleden financiële schade, bijvoorbeeld doordat afspraken zijn gemaakt met een opleidingsinstelling of een reïntegratiebedrijf, worden vergoed. Aangezien een trajectplan tussen de gemeente en een persoon uit de doelgroepen nuggers, Anw-ers en werknemers in gesubsidieerde arbeid aangemerkt kan worden als een tweezijdige overeenkomst op basis van vrijwilligheid, zijn bij niet-nakoming van de overeenkomst de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Op grond van artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek is niet-nakoming van een verbintenis uit overeenkomst grond voor een schadevergoeding.

Artikel 5 Sluitende aanpak

In het kader van de Agenda voor de Toekomst zijn afspraken gemaakt over een sluitende aanpak voor nieuwe instroom in de bijstand en voor het zittende bestand. De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat. Om te bereiken dat personen die nieuw instromen in de bijstand zo snel mogelijk (weer) zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien, wordt in dit artikel geregeld dat binnen een zekere termijn na het ontstaan van de werkloosheid een reïntegratietraject wordt aangeboden. In het Reïntegratieplan, zoals bedoeld in artikel 3, wordt geregeld uit welke voorzieningen deze trajecten kunnen bestaan, onderscheiden naar de verschillende doelgroepen van het reïntegratiebeleid.

Artikel 6 Algemene bepalingen over voorzieningen

Lid 1

Dit artikel strekt ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle in het kader van reïntegratie aan te bieden voorzieningen. Aard en hoeveelheid van de voorzieningen worden geregeld in het Reïntegratieplan.

Lid 2

Op grond van de regelgeving van de Europese Gemeenschap kan gesubsidieerde arbeid (meer in het algemeen: loonkostensubsidie), indien sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Wanneer bijvoorbeeld andere dan lokale ondernemers van de subsidiëring zijn uitgesloten, of wanneer de subsidiemogelijkheid is voorbehouden aan een bepaalde onderneming of sector, geldt de subsidieregeling per definitie als specifieke steunmaatregel en is daarmee sprake van staatssteun. Voorzover gemeenten loonkostensubsidies verstrekken aan organisaties die geen economische activiteiten verrichten, is geen sprake van staatssteun.

Op 7 april 2004 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, als bijlage 6 bij de Verzamelbrief van april 2004, de beleidsaanbeveling “Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden” gevoegd. Doelstelling van deze beleidsaanbeveling is om gemeenten te ontlasten van de administratieve verplichting – welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap – om een samenvatting van de loonkostensubsidie-regeling op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in haar reïntegratieverordening deze beleidsaanbeveling te incorporeren en een expliciete verwijzing naar de beleidsaanbeveling op te nemen. Met dit artikellid is aan deze voorwaarde voldaan.

Lid 3

Het derde lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Lid 4

Het vierde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. In de contracten met reïntegratiebedrijven, ter uitvoering van deze verordening, zal worden opgenomen dat deze reïntegratieverordening van toepassing is.

Lid 5

Het vijfde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn. Dit was binnen de gemeente al praktijk op grond van de Verordening reïntegratie Nuggers en Anw’ers.

Lid 6

In het geval dat de raad, door middel van het Reïntegratieplan, besluit om voorzieningen te verstrekken in de vorm van subsidies (bijvoorbeeld een loonkostensubsidie), moeten voor de voorwaarden waaronder en de wijze waarop deze subsidies worden verstrekt nadere regels worden gesteld. Hiertoe dient in die situatie een deel-subsidieverordening vastgesteld te worden.

Artikel 7 Uitvoering

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Reïntegratieverordening WWB, IOAW en IOAZ bij het college. Om een efficiënte en effectieve uitvoering van deze verordening te waarborgen kan het college nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 8 Hardheidsclausule

Het kan zijn dat zich bepaalde situaties voordoen die niet voorzien zijn bij het opstellen van deze verordening en waarin toepassing van de bepalingen in deze verordening kennelijk onredelijke gevolgen zou hebben voor de belanghebbende. Het college heeft op grond van dit artikel de bevoegdheid om in dergelijke situaties af te wijken van de bepalingen in deze verordening.

Artikel 9 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10 Inwerkingtreding

De Reïntegratieverordening WWB, IOAW en IOAZ is op grond van artikel 8 Tijdelijke referendumwet referendabel. Met de datum van de inwerkingtreding van de verordening is rekening gehouden met de referendumtermijn en de voorbereiding van de uitvoering. Daarnaast is de datum van inwerkingtreding afgestemd op de datum van inwerkingtreding van de overige verordeningen in het kader van de WWB.


Noot
1

De EC geeft geen limitatieve opsomming van deze organisaties die geen economische activiteiten verrichten. Het onderscheid tussen economische en niet-economische activiteiten verandert voortdurend, zo stelt de Commissie. Voorbeelden liggen vooral op het terrein van activiteiten die “typische overheidstaken zijn, namelijk diensten als nationaal onderwijs, stelsels van sociale zekerheid en tal van activiteiten die worden uitgevoerd door organisaties die grotendeels een sociale functie vervullen en niet deelnemen aan industriële of commerciële activiteiten” (Groenboek over Diensten van Algemeen Belang, Europese Commissie, 21 mei 2003, blz. 16).

Noot
2

Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002, Pb EG 2002, L 337/3.

Noot
3

De Verordening de minimissteun (Verordening (EG) Nr. 69/2001) legt vast dat de totale steun die een onderneming gedurende een periode van drie jaar ontvangt niet hoger mag zijn dan een vastgesteld plafondbedrag (€ 100.000 in een periode van drie jaar – dit is een verschuivende termijn). Voor de toepassing van de Verordening de minimissteun hoeft de gemeente geen verordening vast te stellen.

Noot
4

Op grond van de vrijstellingsverordeningen (de Verordening werkgelegenheidssteun (2204/2002) en de Verordening de minimissteun (69/2001)) kunnen gemeenten zelfstandig beoordelen of aanmelding noodzakelijk is. Bij twijfel kunnen gemeenten contact opnemen met het Coördinatiepunt staatssteun van het ministerie van BZK of met het Kenniscentrum Europa decentraal (www.europadecentraal.nl).

Noot
5

Benadeelde werknemers zijn personen die behoren tot categorieën werknemers welke het moeilijk hebben om zonder hulp tot de arbeidsmarkt toe te treden. Art. 2 van de Verordening werkgelegenheidssteun geeft een opsomming. Tot deze categorie behoren ondermeer langdurig werklozen (12 maanden; voor jongeren onder 25 jaar 6 maanden), etnische minderheden, personen zonder startkwalificatie, alleenstaande ouders.

Noot
6

Bedoeld wordt het brutoloon, vóór belasting, en de verplichte socialezekerheidsbijdragen. De percentages zijn gedefinieerd in termen van loonkosten op jaarbasis. Voor andere dan benadeelde of gehandicapte werknemers gelden lagere plafonds: afhankelijk van de regio en de omvang van het bedrijf variërend van 7½ procent tot 30 procent.

Noot
7

Volgens artikel 8 van de Verordening werkgelegenheidssteun mag steun die verleend wordt aan benadeelde of gehandicapte werknemers (conform de artikelen 5 en 6) gecumuleerd worden met andere staatssteun in de zin van art. 87, lid 1, van het Verdrag of met andere bijdragen van de Gemeenschap, mits de (gecumuleerde) steunintensiteit niet meer bedraagt dan 100 procent van de loonkosten gedurende de gehele periode dat de werknemer in dienst is.

Noot
8

Artikel 10 van de Verordening werkgelegenheidssteun. Voorwaarde is ook hier dat de steunintensiteit niet meer bedraagt dan 100 procent.

Noot
9

Gemeenten zijn op grond van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun wel verplicht om gegevens met betrekking tot subsidieverstrekkingen in het kader van de gemeentelijke reïntegratieverordening gedurende een periode van 10 jaar (gerekend vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening) te bewaren, zodanig dat kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan.

Noot
10

Zie in dat verband overweging 7 (EG) Verordening werkgelegenheidssteun 2204/2002. Voor de wijze waarop aangemeld dient te worden zij verwezen naar het Coördinatiepunt Staatssteun van het ministerie van BZK of naar het al genoemde Kenniscentrum Europa decentraal.