Regeling vervallen per 01-07-2013

Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand

Geldend van 15-12-2004 t/m 30-06-2013

Intitulé

Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand

Maatregelenverordening

De raad van de gemeente Westvoorne;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

B E S L U I T:

Per 15 december 2004 vast te stellen, de Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand,

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet Werk en Bijstand (WWB);

  • b.

    algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

  • c.

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

  • d.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • e.

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

  • f.

    langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de wet;

  • g.

    maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

  • h.

    het college : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westvoorne.

  • i.

    de verordening: maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4. Besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de bijstandsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg hiervan ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Bij toepassing van het tweede lid wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 3. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt binnen drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 8. Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, van de verordening inhouden, worden de percentages waarmee de bijstandsnorm wordt verlaagd bij elkaar opgeteld. Het college kan de verlagingen ook over meerdere maanden verdelen. In dat geval wordt de zwaarste maatregel als eerste ten uitvoer gebracht.

HOOFDSTUK 2 Niet nakomen van de arbeidsverplichtingen

Artikel 9. Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

    • b.

      het niet ondertekenen of het niet aan het college verstrekken van een bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het in de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening en/of de periode gedurende de bijstandsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening als omschreven in het derde lid onder b van de verordening én deze gedraging heeft geleid tot voortijdige beëindiging van het traject.

Artikel 10. Hoogte en duur van de maatregel

1.Onverminderd artikel 2, tweede lid van de verordening, wordt de maatregel vastgesteld op:

  • a.

    vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

  • d.

    honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

HOOFDSTUK 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11. Te laat verstrekken van gevraagde gegevens

Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid van de verordening.

Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid van de verordening, tien procent van de bijstandsnorm, met een maximum van de verstrekte bijstand, gedurende de periode dat de gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Indien de maatregel niet of niet volledig kan worden opgelegd over de periode dat de gedraging heeft plaatsgevonden, wordt deze maatregel opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand nadat het college het besluit tot het opleggen van de maatregel heeft genomen.

Artikel 13. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid van de verordening, vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

HOOFDSTUK 4. Niet nakomen van overige verplichtingen.

Artikel 14. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, van de verordening wordt de maatregel op de volgend wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een periode van 3 maanden of korter: 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • b.

      bij een periode van 3 tot 6 maanden: 10% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden;

    • c.

      bij een periode van 6 maanden en langer: 10% van de bijstandsnorm gedurende maximaal 12 maanden.

  • 3. Indien sprake is van ernstig tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, kan het college besluiten de maatregel zwaarder vast te stellen, zowel in hoogte als in duur.

Artikel 15. Niet nakomen van verplichtingen als bedoeld in art. 55 van de wet

Indien aan belanghebbende verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet zijn opgelegd en deze niet of in onvoldoende mate worden nagekomen, wordt een maatregel opgelegd van 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Artikel 16. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich, in de zin van artikel 18 lid 2 van de wet, tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kan door of namens het college aangifte worden gedaan bij de politie en/of de toegang tot het gemeentehuis (tijdelijk) worden ontzegd.

Artikel 17. (Meervoudige) recidive

1. Indien de belanghebbende binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij

  • a.

    een maatregel is opgelegd, of

  • b.

    is afgezien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 6 lid 2 van de verordening, of

  • c.

    op grond van artikel 18 van de verordening een schriftelijke waarschuwing is gegeven, zich opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie, wordt de duur van de maatregel verdubbeld.

2. een tweede en eventuele volgende recidive kan hoogte en duur van de maatregel verder worden verzwaard, waarbij in het uiterste geval algehele en blijvende uitsluiting van de uitkering het gevolg kan zijn.

Artikel 18. Waarschuwing

  • 1. Bij een verwijtbare gedraging kan, met uitzondering van die genoemd in artikel 16 van de verordening, worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien het college van oordeel is dat de belanghebbende door die waarschuwing zijn of haar gedrag in de toekomst zal aanpassen.

  • 2. Waarschuwing is niet mogelijk indien de verwijtbare gedraging plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 3. De waarschuwing telt mee voor de vaststelling van recidive als bedoeld in artikel 17 van de verordening.

HOOFDSTUK 5. Slotbepalingen

Artikel 19. Onvoorziene omstandigheden

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 20. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt, onder toepassing van de Tijdelijke referendumwet, in werking met ingang van 15 december 2004.

Artikel 21. Overgangsrecht

  • 1.

    De verordening is, met uitzondering van artikel 16, ook van toepassing op gedragingen die vóór inwerkingtreding van deze verordening hebben plaatsgevonden, voorzover aan belanghebbende met toepassing van de artikelen 14 tot en met 14f van de Algemene bijstandswet een maatregel of boete opgelegd had kunnen worden, als deze bepalingen van kracht zouden zijn gebleven.

  • 2.

    Voorzover besluiten tot bijstandsverlening met toepassing van artikel 4 lid 3 Invoeringswet WWB in overeenstemming met de wet gebracht moeten worden, wordt tot aan dat moment, voor toepassing van artikel 9 van de verordening in plaats van “algemeen geaccepteerde arbeid” steeds gelezen: “passende arbeid”.

Artikel 22. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering
van 26 oktober 2004
De raad voornoemd,
de griffier,                                             de voorzitter,