Regeling vervallen per 09-02-2021

Verordening peuterspeelzaalwerk Westvoorne 2010

Geldend van 01-01-2010 t/m 08-02-2021

Intitulé

Verordening peuterspeelzaalwerk Westvoorne 2010

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Verordening peuterspeelzaalwerk Westvoorne 2010

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westvoorne;

  • b.

    algemene subsidieverordening: de meest recente Algemene subsidieverordening van de gemeente Westvoorne;

  • c.

    peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende een of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;

  • d.

    peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • e.

    houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • f.

    beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

  • g.

    begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal.

  • h.

    kindplaats: een rekeneenheid die overeenkomt met een bezoek aan de peuterspeelzaal van minimaal 5 uur, verdeeld over twee dagdelen per week, gedurende maximaal veertig weken per jaar

  • i.

    register kinderopvang en peuterspeelzalen: een overzicht van de door de gemeente Westvoorne goedgekeurde kinderopvanginstellingen en peuterspeelzalen;

  • j.

    toezichthouder: de door de gemeente aangewezen persoon die belast is met de uitvoering van de kwaliteitscontrole op de peuterspeelzalen.

HOOFDSTUK 2 MELDINGSPLICHT

Artikel 2. Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1. Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan tenminste 8 weken voor de ingangsdatum van de beoogde exploitatie melding aan het college.

  • 2. De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 3. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

De houder geeft in de melding aan het college aan voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:

  • a.

    ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’;

  • b.

    ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’.

Artikel 4. Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1. Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen acht weken na het tijdstip van de melding.

  • 2. Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17, eerste lid, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

Artikel 5. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17, eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.

Artikel 6. Register

  • 1. Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen.

  • 2. In dit register worden na een melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid, en artikel 3 zijn verstrekt.

  • 3. Een houder van een peuterspeelzaal zoals bedoeld in artikel 1 verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens die nodig zijn voor het Register.

  • 4. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.

  • 5. Het register ligt op het gemeentehuis kosteloos voor een ieder ter inzage.

Artikel 7. Wijzigingen van gegevens

  • 1. De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijzigingen in het register zijn aangetekend.

HOOFDSTUK 3 KWALITEITSEISEN

Artikel 8. Algemene kwaliteitseisen

  • 1. De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2. De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

Artikel 9. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

  • 1. De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in elk door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zoveel mogelijk is gewaarborgd. De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie schriftelijk vast welke risico’s de opvang van kinderen met zich meebrengt.

  • 2. Het college kan beleidsregels opstellen ten aanzien van veiligheid en gezondheid.

Artikel 10. Oppervlakte speelruimte

  • 1. Voor ieder kind is minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2. Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto-oppervlakte minimaal 4 m2 per kind bedraagt en die voor kinderen bereikbaar is.

  • 3. Het college kan in die gevallen, waarin de toepassing van lid 1 en lid 2 naar haar oordeel leidt tot een bijzondere hardheid, ten gunste van de houder afwijken van het bepaalde in deze leden.

Artikel 11. Groepen en groepsgrootte

  • 1. De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes.

  • 2. In een groep zijn ten hoogste zestien kinderen gelijktijdig aanwezig.

Artikel 12. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

In elke groep zijn tenminste één beroepskracht én één begeleider zoals bedoeld in artikel 1 aanwezig.

Artikel 13. Overeenkomst tussen houder en ouder

  • 1. Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder.

  • 2. De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst onder lid 1 in ieder geval over:

    • a.

      de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

    • b.

      het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 3;

    • c.

      het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

    • d.

      de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal;

    • e.

      de oudercommissie;

    • f.

      de klachtenregeling;

Artikel 14. Verklaring omtrent het gedrag

  • 1. Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2. Deze verklaring wordt aan de houder overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

Artikel 15. Klachtenregeling

De houder draagt via een klachtenregeling zorg voor een correcte afhandeling van klachten van ouders.

Artikel 16. Acceptatieplicht

  • 1. Een houder van een peuterspeelzaal heeft een acceptatieplicht van peuters afkomstig uit Westvoorne.

  • 2. Alleen op grond van afspraken tussen de gemeente en de peuterspeelzalen over de spreiding van leerlingen met specifiek onderwijsvragen of –achterstanden kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken.

HOOFDSTUK 4. GEMEENTELIJK TOEZICHT

Artikel 17. Aanwijzing van toezichthouders

Het college wijst toezichthouders aan.

Artikel 18. Onderzoek door de toezichthouder

  • 1. De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen acht weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften zoals bepaald in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften zoals bepaald in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3. Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften zoals bepaald in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 19. Het inspectierapport

  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3. Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4. De toezichthouder zendt het vastgestelde inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

Artikel 20. Aanwijzing en bevel

  • 1. Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2. In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3. Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

  • 4. De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.

HOOFDSTUK 5 SUBSIDIËRING EN VOORWAARDEN

Artikel 21. Toepassing van de Algemene subsidieverordening

Op dit hoofdstuk is de Algemene subsidieverordening 2007 van de gemeente Westvoorne van toepassing.

Artikel 22. Voor subsidie in aanmerking komende kosten

  • 1. Het college legt in een beleidsregel vast welke kosten in aanmerking kunnen komen voor subsidie.

  • 2. De houder geeft in de melding aan het college aan voor welk ambitieniveau zoals bedoeld onder artikel 3, hij kiest.

Artikel 23. Bevoegdheden

  • 1. De raad stelt jaarlijks bij het vaststellen van de begroting het plafond vast voor het verlenen van subsidies ten behoeve van het peuterspeelzaalwerk.

  • 2. Het college is door de raad belast met het uitvoeren van deze verordening.

Artikel 24. Het afwijzen van een subsidieaanvraag

  • 1. Indien de voorziening waarvoor subsidie wordt aangevraagd geen voorziening is in de zin van artikel 1 of indien niet wordt voldaan aan de in deze verordening genoemde voorwaarden, kan de subsidieaanvraag door het college worden afgewezen.

  • 2. Indien het inrichten of het uitbreiden van een bestaande of nieuwe voorziening in strijd is met de uitgangspunten van het gemeentelijk accommodatiebeleid kan een subsidieaanvraag worden afgewezen.

HOOFDSTUK 6 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 25. Strafbepaling

Overtreding van de artikelen 2, lid 1, en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordeningen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 26. Overgangsbepaling

  • 1. Een houder van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens die nodig zijn voor het register.

  • 2. Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen aan de houder binnen twee maanden na de inwerkingtreding een verklaring omtrent het gedrag over.

Artikel 27. Hardheidsclausule

Het college kan de bepalingen van deze verordening niet van toepassing verklaren of daarvan afwijken, voorzover toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende of ernstige aard.

Artikel 28. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 01-01-2010.

Artikel 29. Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening peuterspeelzaalwerk Westvoorne 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Westvoorne op 15 december 2009.
De griffier, De voorzitter,
Voor de Nota Peuterspeelzaalbeleid verwijzen wij u naar de website van de gemeente: www.westvoorne.nl/Regelgeving/Maatschappelijke zorg, welzijn en onderwijs

Nota-toelichting

ALGEMENE TOELICHTING

Op het moment van vaststelling valt het peuterspeelzaalwerk onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) en zijn gemeenten niet verplicht kwaliteitsregels vast te stellen. Wel is er een ontwikkeling gaande waarbij op rijksniveau aangestuurd wordt op harmonisatie van de regelgeving omtrent kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. In deze verordening wordt dan ook aansluiting gezocht bij de Wet Kinderopvang (Wk). Hierbij is deels gebruik gemaakt van de modelverordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Evenals in de Wk is in de verordening gekozen voor algemene kwaliteitsregels, gekoppeld aan een systeem van melding en registratie.

De gemeente Westvoorne vindt dat het peuterspeelzaalwerk een belangrijke rol speelt bij het bevorderen van de ontwikkeling van kinderen. Daarom komen peuterspeelzalen binnen de gemeente in beginsel in aanmerking voor financiële ondersteuning. Met vaststelling van deze verordening is een juridisch kader neergezet waarbinnen kwaliteitshandhaving en subsidiegrondslagen zijn verankerd. Het college zal een aparte beleidsregel opstellen voor de kostensoorten die in aanmerking komen voor subsidie. Ook kan het college andere aanvullende beleidsregels opstellen.

Zowel de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als de Algemene subsidieverordening (Asv) werken door in deze verordening: alleen de voor peuterspeelzalen aanvullende aspecten zijn verder uitgewerkt.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

De beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider, te weten: ‘degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal’ (onderdeel e).

Artikel 2. Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. De melding moet plaatsvinden met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van het peuterspeelzaalwerk. De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet. De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor een ieder toegankelijk is. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat het peuterspeelzaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft.

Tussen een vergunningenstelsel en een meldingsstelsel is een aantal verschillen. Zo kunnen in een vergunning nadere eisen worden opgenomen die specifiek gelden voor de instelling die de vergunning krijgt. Bij een meldingsstelsel kunnen geen specifieke voorschriften worden gesteld, maar moet worden volstaan met algemene, voor alle instellingen geldende regels. Ook wat betreft het toepassen van sancties is er een verschil. In een vergunningenstelsel vormt het intrekken van de vergunning een sanctie. Deze sanctie is er niet in een meldingsstelsel. Wanneer de gemeente wil dat de exploitatie van een peuterspeelzaal wordt stopgezet, zal ze er voor moeten zorgen dat betreffende inrichting wordt gesloten.

Artikel 3. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

Dit artikel bepaalt dat de houder in de melding aan het college aangeeft voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest. Het gekozen ambitieniveau bepaalt tevens de kwalificatie-eisen die aan de leidinggevenden worden gesteld (zie artikel 12). Het ministerie van OCW werkt toe naar afschaffing van het ambitieniveau 0 (spelen, leren, ontmoeten), waarbij uitsluitend met vrijwilligers wordt gewerkt. Dit ambitieniveau is daarom niet in de verordening opgenomen.

Door de melding en registratie worden de ouders op de hoogte gesteld van het ambitieniveau. De toezichthouder kan controleren of een peuterspeelzaal zich houdt aan het gestelde ambitieniveau.

Artikel 4. Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel bevat de termijn die de gemeente (i.c. de toezichthouder) nodig heeft om te beoordelen of een nieuwe peuterspeelzaal zal voldoen aan de eisen van de verordening. De gekozen termijn van 8 weken biedt de toezichthouder de mogelijkheid een deugdelijk onderzoek te doen naar de wijze waarop de nieuwe peuterspeelzaal zal worden geëxploiteerd. Daarnaast laat het degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen niet onnodig lang wachten op het moment dat met de exploitatie kan worden gestart.

Het tweede lid biedt de mogelijkheid voor de houder om vóór het verstrijken van de termijn in het eerste lid met de exploitatie van de peuterspeelzaal te beginnen.

Artikel 5. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel bevat het expliciete verbod om een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, indien blijkt dat de initiatiefnemer niet aan de eisen van de verordening voldoet. Op grond van deze verbodsbepaling kan het college tot bestuursdwang (sluiting) overgaan of een dwangsom opleggen, indien de peuterspeelzaal toch in gebruik wordt genomen.

Artikel 6. Register

Dit artikel regelt het instellen van het register. Het derde lid bepaalt dat het register openbaar is.

Artikel 7. Wijzigingen van gegevens

Om het register actueel te houden, bepaalt het eerste lid dat de houder onmiddellijk melding doet aan het college van wijzigingen van gegevens die bij de melding zijn verstrekt.

Artikel 8. Algemene kwaliteitseisen

Het eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 48 Wk. Het gaat om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk.

Het tweede lid is ontleend aan artikel 50, eerste lid, Wk. Deze bepaling geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening.

Artikel 9. Eisen ten aanzien van veiligheid en gezondheid

Dit artikel is gelijk aan artikel 51 Wk. De houders van peuterspeelzalen moeten een risico-inventarisatie uitvoeren ten aanzien van de domeinen veiligheid en gezondheid. De risico-inventarisatie heeft tot doel het in kaart brengen van veiligheid- en gezondheidsrisico’s die kinderen in peuterspeelzalen lopen.

Deze risico-inventarisatie vervangt niet de risico-inventarisaties die op grond van andere wetgeving verplicht is (artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7 Infectieziektewet). Ook vervangt een risico-inventarisatie niet de veiligheidsnormen waaraan de peuterspeelzalen op grond van andere wetgeving zijn gebonden, zoals de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit en de bouwverordening. Ook laat de risico-inventarisatie toepassing van de Wcpv onverlet.

Artikel 10. Oppervlakte speelruimte

Gekozen is voor minimum bruto-oppervlaktematen (in plaats van netto-oppervlaktematen) omdat deze eenvoudiger door de toezichthouder zijn vast te stellen.

Artikel 11. Groepen en groepsgrootte

Het tweede lid bepaalt dat de maximum groepsgrootte zestien kinderen bedraagt. Dit getal vloeit voort uit de beoogde regelgeving van het ministerie van OCW, waarin bepaald zal worden dat een leidster, gediplomeerd of ongediplomeerd, maximaal 8 kinderen onder zich mag hebben. Dit maximum geldt voor alle twee ambitieniveaus.

Artikel 12. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 13. Overeenkomst tussen houder en ouder

Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.

De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders voor dat ze een contract tekenen te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken. Tevens dient een oudercommissie ingesteld te zijn en dient de houder een klachtencommissie vast te hebben gesteld.

Artikel 14. Verklaring omtrent het gedrag

Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die zijn peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt.

Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de houder wordt overlegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.

Artikel 15. Klachtenregeling

Niet alleen de ouders moeten volgens een vooraf bekend zijnde regeling hun klachten kunnen uiten, maar ook de werkzame beroepskrachten hebben recht op een sluitende regeling. Daarom is dit verplicht opgelegd in deze verordening.

Artikel 16. Acceptatieplicht

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 17. Aanwijzing van toezichthouders

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

Artikel 18. Onderzoek door de toezichthouder

In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door de toezichthouders onderscheiden:

  • -

    het eerste lid: het onderzoek naar aanleiding van een melding van het voornemen een peuterspeelzaal te gaan exploiteren;

  • -

    het tweede lid: het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen in de gemeente;

  • -

    het derde lid: het incidentele onderzoek bij een peuterspeelzaal, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips.

Wat betreft de termijn in het eerste lid wordt verwezen naar de opmerking bij artikel 4.

Het tweede lid bevat de opdracht aan het college om ervoor zorg te dragen dat tenminste één keer per jaar een controle wordt uitgevoerd.

Artikel 19. Het inspectierapport

De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college (zie artikel 19, eerste lid). Het derde lid bepaalt dat het college (en niet de toezichthouder) de houder in de gelegenheid stelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Awb (artikel 10:14) is delegatie van bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid in mandaat wordt overgedragen. In dat geval handelt de toezichthouder namens het college.

Artikel 20. Aanwijzing en bevel

Indien de houder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.

Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer niet binnen een bepaalde termijn maatregelen worden getroffen, het college deze op kosten van de houder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Zijn er zoveel tekortkomingen, dan kan het college in de aanwijzing of bevel gelasten de exploitatie van de peuterspeelzaal te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het college hiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang.

Artikel 21. Toepassing van de Algemene subsidieverordening

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 22. Voor subsidie in aanmerking komende kosten

Dit artikel bepaalt dat de houder in de melding aan het college aangeeft voor welk ambitieniveau van peuterspeelzaalwerk hij kiest. Het gekozen ambitieniveau heeft consequenties voor de kwalicatie-eisen die aan de leiders worden gesteld. De toezichthouder zal hier op controleren. In de beleidsregel zal door het college vastgesteld worden welke kosten in aanmerking komen voor subsidie.

Artikel 23. Bevoegdheden

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 24. Het afwijzen van een subsidieaanvraag

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 25. Strafbepaling

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 26. Overgangsbepaling

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 27. Hardheidsclausule

Het college kan altijd in bijzondere omstandigheden afwijken van de bepalingen in deze verordening of de strikte toepassing hiervan versoepelen.

Artikel 28. Inwerkingtreding

Dit artikel bepaalt de datum per wanneer deze verordening van kracht is. Deze datum kan ook in het verleden liggen.

Artikel 29. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

BELEIDSREGELS SUBSIDIËRING PEUTERSPEELZAALWERK

Artikel 1 Kader

Deze beleidsregel is een uitwerking van de Algemene subsidieverordening 2007 en de Verordening peuterspeelzaalwerk Westvoorne 2007.

Artikel 2. Algemeen

  • 1.

    Er wordt alleen subsidie verleend voor leden of deelnemers uit de gemeente Westvoorne.

  • 2.

    Voor de aanvraag van structurele subsidie dient gebruik te worden gemaakt van het daartoe ontworpen aanvraagformulier van de gemeente.

  • 3.

    Indien een instelling een lagere subsidie aanvraagt dan kan worden verleend op grond van deze beleidsregels, wordt de subsidie gelijkgesteld aan het aangevraagde subsidiebedrag.

Artikel 3 . Voorwaarden

  • 1.

    Subsidie wordt alleen verstrekt aan het plaatselijk peuterspeelzaalwerk, dat wil zeggen gericht op peuters afkomstig uit de gemeente Westvoorne.

  • 2.

    Subsidie wordt alleen verleend voor peuters van 2 jaar tot 4 jaar.

  • 3.

    Subsidie wordt alleen verleend indien de aanvrager er zorg voor draagt dat:

    • a.

      De accommodaties en buitenspeelruimte voldoen aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen onder hoofdstuk 3 in de Verordening peuterspeelzaalwerk 2009;

    • b.

      De groepen bestaan uit maximaal 16 peuters;

    • c.

      Er per groep tenminste één gekwalificeerde beroepskracht aanwezig is én één begeleider;

  • 4.

    Een aanvraag van een rechtspersoon die nog niet eerder door de gemeente Westvoorne werd gesubsidieerd, wordt slechts dan gehonoreerd, wanneer de activiteiten van de rechtspersoon een waardevolle aanvulling betekenen op het bestaande aanbod van reeds gesubsidieerde rechtspersonen.

Artikel 4. Grondslagen

  • 1.

    Subsidie bevat de volgende componenten:

    • a.

      Een vaste vergoeding

    • b.

      Een vast bedrag per deelnemer

  • 2.

    De subsidiebijdragen onder artikel 1, leden a en b, worden jaarlijks verhoogd met het door de raad vastgestelde indexpercentage.

  • 3.

    De voorlopige subsidieverlening wordt verleend op basis van het aantal deelnemers op 1 maart van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar. Vaststelling vindt plaats op basis van het aantal werkelijk deelnemers.

Artikel 5. Inwerkingtreding en overgangsregeling

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking op 01-01-2010.

  • 2.

    Instellingen die door vaststelling van deze beleidsregel benadeeld worden kunnen voor het jaar 2011 aanspraak doen op de oude regeling.

Artikel 6 Hardheidsclausule

Van deze beleidsregel mag worden afgeweken indien strikte toepassing zou leiden tot onbillijkheden van overwegende of ernstige aard.

Artikel 7. Subsidieplafond

  • 1.

    Op deze beleidsregels is een subsidieplafond van toepassing. Indien het in de gemeentebegroting opgenomen budget ontoereikend is voor honorering van alle aanvragen wordt de subsidie van elke aanvrager, die aan de subsidiecriteria voldoet, gekort met een percentage dat gelijk is aan het percentage dat het totaal beschikbare subsidiebedrag wordt overschreden.

  • 2.

    Artikel 6.1 van deze beleidsregels is niet van toepassing indien de overschrijding van het budget wordt veroorzaakt door de verlening van een incidentele subsidie. In dat geval wordt de verlening van de incidentele subsidie geweigerd.