Verordening op de logeer- en kamerverhuurinrichtingen

Geldend van 08-03-2006 t/m heden

Intitulé

Verordening op de logeer- en kamerverhuurinrichtingen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen; de vergunning

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a)

    logeerinrichting: een gebouw of gedeelte(n) van een gebouw, waarin bij wijze van bedrijf of nevenbedrijf logies aan personen pleegt te worden verschaft, gepaard gaande met dienstverlening, al dan niet met verstrekking van een of meer maaltijden;

  • b)

    kamerverhuurinrichting: een gebouw of gedeelte(n) van een gebouw, waarin bij wijze van bedrijf of nevenbedrijf kamerruimte voor bewoning pleegt te worden verschaft, al dan niet gepaard gaande met dienstverlening en/of verstrekking van maaltijden;

  • c)

    vergunning; de schriftelijke vergunning, bedoeld in artikel 3;

  • d)

    exploitant: de natuurlijke of rechtspersoon, die de onder a en/of b bedoelde inrichting exploiteert;

  • e)

    beheerder: degene, die belast is met de dagelijkse leiding in de onder a en/of b bedoelde inrichting.

Artikel 2

Deze verordening is niet van toepassing op:

  • a)

    inrichtingen, als bedoeld in artikel 1 onder a en/of b, waarin aan minder dan vijf personen logies en/of kamerruimte voor bewoning pleegt te worden verschaft;

  • b)

    logeerinrichtingen, waar in hoofdzaak en in de regel slechts voor één of enkele opeenvolgende nachten logies wordt verschaft;

  • c)

    vakantieverblijven, jeugdherbergen, ziekenhuizen, verpleeginrichtingen, internaten alsmede inrichtingen, waarop de wet op de bejaardenoorden van toepassing is.

Artikel 3 Vergunning

  • 1. Behoudens de gevallen, voorzien in artikel 37, 1e en 2e lid, is het verboden zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders een logeer- en/of kamerverhuurinrichting te exploiteren.

  • 2. Degene, die voornemens is een dergelijke exploitatie ter hand te nemen, vraagt de vergunning schriftelijk aan.

  • 3. De aanvraag moet vermelden:

    • a)

      de naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, woonplaats, adres en beroep van de exploitant of - zo deze een rechtspersoon is - de statutaire naam en de plaats, waar de rechtspersoon gevestigd is en kantoor houdt;

    • b)

      de onder a bedoelde gegevens van de beheerder;

    • c)

      het adres van het gebouw, waarin de inrichting wordt gevestigd;

    • d)

      het gedeelte of de gedeelten van het gebouw, waarvoor de vergunning wordt gevraagd;

    • e)

      het aantal personen, aan wie, naar het oordeel van de aanvrager, logies en/of kamerruimte kan worden verstrekt.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid is de aanvrager gehouden het college alle informatie, stukken en tekeningen te verschaffen, welke zij ter beoordeling van de aanvraag nodig achten. Indien de aanvrager een rechtspersoon is, worden de statuten en een lijst van de bestuursleden bij de aanvraag overgelegd.

Artikel 4 Bericht van ontvangst

  • 1.

    Onmiddellijk na ontvangst van een aanvraag, als bedoeld in het vorig artikel, zendt het college een bericht van ontvangst aan de aanvrager, onder de mededeling van het bepaalde in de volgende leden en in artikel 34, lid 1 en 2.

Beslissing

  • 2.

    Het college beslist op de aanvraag binnen drie maanden na de dag, waarop deze is ontvangen. Zij kunnen deze termijn eenmaal met ten hoogste drie maanden verlengen. Van deze verlening wordt aan de aanvrager schriftelijk mededeling gedaan.

  • 3.

    Indien het college niet binnen de in het vorig lid gestelde termijn hebben beslist, wordt de vergunning geacht te zijn geweigerd.

Artikel 5 Weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert de vergunning:

    • a)

      indien de inrichting niet voldoet aan de eisen, bij of krachtens deze verordening of andere voorschriften met betrekking tot gebouwen gesteld, tenzij van de betreffende bepalingen ontheffing is verleend;

    • b)

      indien de aanvrager, c.q. de beheerder de leeftijd van 21 jaren nog niet heeft bereikt, dan wel naar het oordeel van het college niet van zodanig levensgedrag is, dat hij geschikt is voor de exploitatie respectievelijk de dagelijkse leiding van de inrichting.

  • 2. Het college kan de vergunning weigeren:

    • a)

      indien de aanvrager, c.q. de beheerder niet in het gebouw, waarin de inrichting is gevestigd, woont;

    • b)

      indien een huisgenoot van de aanvrager c.q. de beheerder van zodanig levensgedrag is, dat een behoorlijke exploitatie van de inrichting niet is gewaarborgd.

  • 3. Een besluit tot weigering van een vergunning is met redenen omkleed en wordt schriftelijk ter kennis van de aanvrager gebracht onder mededeling van het bepaalde in artikel 34.

Artikel 6 Inhoud vergunning

In de vergunning worden vermeld:

  • a)

    de datum waarop de aanvraag is ontvangen;

  • b)

    de exploitant en de beheerder;

  • c)

    het gebouw of de gedeelten van een gebouw, waarop de vergunning betrekking heeft, onder vermelding van het adres van dit gebouw;

  • d)

    de aard van de inrichting;

  • e)

    het aantal personen, dat ten hoogste in de inrichting kan worden ondergebracht;

  • f)

    de voorwaarden, waaronder de vergunning wordt verleend;

  • g)

    de bij de vergunning verleende ontheffingen, als bedoeld in artikel 28.

Artikel 7

  • 1.

    Indien ten aanzien van één of meer van de in artikel 6, onder b, c en de genoemde onderwerpen zich een wijziging voordoet, vervalt de vergunning van rechtswege, behoudens het bepaalde in lid 3.

Overlijden van exploitant

  • 2.

    Het overlijden van de exploitant heeft ten aanzien van het vervallen van de vergunning een opschortende werking tot zes maanden na dat overlijden, of, indien binnen die termijn een nieuwe vergunning is gevraagd, totdat de beslissing op die aanvraag onherroepelijk is geworden.

Hoofdstuk II Eisen, waaraan een logeerinrichting moet voldoen

Artikel 8 Algemene eisen

  • 1. De logeerinrichting en de inventaris ervan moeten in behoorlijke staat van onderhoud en hygiëne verkeren.

  • 2. De exploitatie en het beheer van de logeerinrichting moeten geschieden in overeenstemming met normale eisen van openbare orde, zedelijkheid, gezondheid en veiligheid.

  • 3. In de logeerinrichting moet een goed geoutilleerde verbandtrommel aanwezig zijn.

Artikel 9 Slaapvertrekken

  • 1. Als slaapvertrek mogen niet worden gebruikt kelders, winkels, werkplaatsen, keukens, schuren, garages, gemeenschappelijke gangen en portalen zomede andere ruimten, welke naar hun aard niet voor slaapvertrek zijn bestemd.

  • 2. De vloeroppervlakte en de hoogte van alsmede de lichttoetreding en de ventilatie in elk slaapvertrek moeten voldoen aan de bepalingen van de bouwverordening.

Artikel 10

  • 1. Elk slaapvertrek moet onafhankelijk van een ander slaapvertrek bereikbaar zijn.

  • 2. Slaapvertrekken alsmede deuren, die de verbinding vormen tussen slaapvertrekken onderling, mogen nummer worden afgesloten, indien een vluchtweg alleen via die slaapvertrekken bereikbaar is, of indien die slaapvertrekken deel uitmaken van een vluchtweg.

Artikel 11

  • 1. In elk slaapvertrek moet voor één persoon een vloeroppervlakte van ten minste 5 m² aanwezig zijn en voor iedere persoon méér een extra vloeroppervlakte van ten minste 3 m².

  • 2. In of nabij elk slaapvertrek moet voor iedere persoon een afsluitbare bergruimte van ten minste 0,3 m² moet een hoogte van ten minste 1,60 m aanwezig zijn.

Artikel 12 Slaapplaatsen

  • 1. Bedsteden mogen niet als slaapplaatsen worden ingericht of gebruikt.

  • 2. Het aantal slaapplaatsen dient ten minste gelijk te zijn aan het aantal personen, aan wie logies wordt verschaft.

  • 3. Onder elke slaapplaats moet een doorlopende, in haar geheel gemakkelijk bereikbare ruimte aanwezig zijn.

  • 4. Elke slaapplaats moet ten minste 1,50 meter zijn verwijderd van een warmtebron, buizen en radiatoren van een centrale verwarmingsinstallatie niet meegerekend.

Artikel 13

Elke éénpersoonsslaapplaats dient ten minste 1,90 meter lang en 0,80 meter breed en elke tweepersoonsslaapplaats ten minste 1,90 meter lang en 1,20 meter breed te zijn. Deze afmetingen gelden niet voor kinderslaapplaatsen.

Artikel 14

Rijen van slaapplaatsen moeten zijn gescheiden door gangpaden van ten minste 1 meter breedte; tussen de slaapplaatsen moet in elke rij een pad van tenminste 0,70 meter breedte zijn.

Artikel 15 Wasgelegenheden

  • 1. Per elk vijftal personen of minder, tot verblijf van wie de logeerinrichting strekt, dient ten minste één op de drinkwaterleiding aangesloten wasgelegenheid aanwezig te zijn met een steeds functionerende, op de riolering aangesloten inrichting voor waterafvoer, welke wasgelegenheid zich niet buitenshuis mag bevinden.

  • 2. Indien zich geen wasgelegenheid, als in het eerste lid bedoeld, buiten de slaapvertrekken bevindt, moet in elk slaapvertrek een dergelijke wasgelegenheid aanwezig zijn per elk vijftal personen of minder, tot verblijf van wie het vertrek strekt.

  • 3. Indien de logeerinrichting strekt tot verblijf van personen van verschillend geslacht en de wasgelegenheden zich buiten de slaapvertrekken bevinden, moeten deze wasgelegenheden voor mannen en vrouwen gescheiden en afsluitbaar zijn.

  • 4. In iedere logeerinrichting moet voor elk vijftiental personen of minder, tot verblijf van wie de logeerinrichting strekt, een behoorlijke bad- en/of douchegelegenheid voor gebruik beschikbaar zijn.

Artikel 16 Privaten

Op elke verdieping van de logeerinrichting en/of voor elk tiental personen of minder, tot verblijf van wie de logeerinrichting strekt, moet een op een gang of portaal uitkomend, geheel afgezonderd privaat met waterspoeling, behoorlijke ventilatie en gelegenheid om de handen te wassen aanwezig zijn, welk privaat buiten de voor de exploitant of de beheerder bestemde woongelegenheid om bereikbaar moet zijn.

Artikel 17

  • 1. In iedere logeerinrichting moet ten behoeve van de personen, die daarin verblijven, een dagverblijf aanwezig zijn met behoorlijke ventilatie direct op de buitenlucht.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde dagverblijf moet een oppervlakte hebben van ten minste 2 m² per persoon, berekend naar het aantal personen, tot verblijf van wie de logeerinrichting strekt, met dien verstande, dat dit verblijf ten minste een oppervlakte heeft van 16 m².

Artikel 18 Elektrische verlichting

  • 1. Alle voor één of meer personen, tot verblijf van wie de logeerinrichting strekt, toegankelijke gangen, portalen, privaten, was-, bad- en/of douchegelegenheden, slaapvertrekken en dagverblijven moeten voorzien zijn van een goed functionerende elektrische verlichting.

  • 2. Alle voor de in het eerste lid bedoelde personen toegankelijke gangen, portalen en trappenhuizen, die deel uitmaken van vluchtwegen, dienen voorzien te zijn van ene goed functionerende elektrische waakverlichting, die moet branden gedurende de tijd, dat in deze ruimten onvoldoende daglicht aanwezig is.

  • 3. Indien een logeerinrichting strekt tot verblijf van 12 of meer personen, moet een goed functionerende noodverlichtingsinstallatie aanwezig zijn. Deze noodverlichting mag met de in het tweede lid bedoelde waakverlichting worden gecombineerd.

  • 4. De gehele elektrische installatie moet voldoen aan door of namens het college gestelde of te stellen eisen.

Artikel 19 Keuken

  • 1. Ten behoeve van de personen, die in de logeerinrichting verblijven, moet voor eventuele bereiding van maaltijden een keuken met kookinstallatie, behoorlijke ventilatie zomede bergruimten voor levensmiddelen aanwezig zijn, waardoor een hygiënisch verantwoorde en veilige maaltijdbereiding wordt gewaarborgd.

  • 2. In deze keuken of in een bijkeuken moet een aanrecht met spoelbak en stromen water aanwezig zijn.

Artikel 20 Kook- en gastoestellen

  • 1. Kooktoestellen mogen alleen in een keuken aanwezig zijn.

  • 2. Gastoestellen voor kook- en/of verwarmingsdoeleinden moeten zijn aangesloten op het bestaande gasdistributienet overeenkomstig de door of namens het college gestelde of te stellen eisen.

  • 3. Met uitzondering van gevelkachels mogen gastoestellen voor verwarmingsdoeleinden zonder gasafvoerkanalen niet aanwezig zijn in de voor gebruik of medegebruik van personen, die in de logeerinrichting verblijven, bestemde ruimten van de inrichting.

Artikel 21 Verwarmingstoestellen

  • 1. 1.Verwarmingstoestellen mogen alleen worden gebruik, indien opstelling ent inrichting der toestellen naar het oordeel van het college een veilig gebruik waarborgen.

  • 2. 2.Verwarmingstoestellen, die in benedenwaartse richting warmte kunnen uitstralen, moeten zijn geplaatst op een ondergrond van onbrandbaar, hittebestendig en de warmte slecht geleidend materiaal.

Artikel 22 Oliekachels

  • 1. Oliekachels voor verwarmingsdoeleinden zonder schoorsteenafvoer mogen niet aanwezig zijn in de voor gebruik of medegebruik van de personen, die in de logeerinrichting verblijven, bestemde ruimten van de inrichting.

  • 2. Een oliekachel voor verwarmingsdoeleinden moet door middel van een metalen leiding op, naar het oordeel van het college, brandveilige wijze zijn aangesloten op de brandstoftank.

  • 3. De op de oliekachel aangesloten brandstoftank of -tanks mag/mogen geen grote inhoud hebben dan 30 liter.

  • 4. Buiten de in het vorige lid bedoelde brandstoftanks mag in de logeerinrichting ten hoogste 90 liter vloeibare brandstof in bewaring worden gehouden, mits geborgen in goed gesloten metalen vaten, welke ieder een inhoud van ten hoogste 30 liter mogen hebben. Die vaten moeten veilig worden opgeslagen in een voor dit doel bestemde ruimte.

De artikelen 23 tot en met 26 zijn vervallen bij raadsbesluit van 27 september 1990.

Hoofdstuk III Eisen, waaraan een kamerverhuurinrichting moet voldoen

Artikel 27

Ten aanzien van een kamerverhuurinrichting zijn de voorschriften, gesteld in de artikelen 9; 10, lid 1; 11, lid 1; 12; 13; 15; 16; 18 tot en met 22, van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk IV Ontheffing van eisen

Artikel 28

Bij het verlenen van de vergunning kan het college, onder door hen te stellen voorwaarden, al dan niet tijdelijk ontheffing verlenen van eisen, gesteld in de artikelen 10, lid 1; 11, leden 1 en 2; 12, leden 3 en 4; 13; 14; 15, leden 1, 2 en 4; 16; 17, lid 2; 20, lid 2; 22 leden 3 en 4 en voor zover het alleen een kamerverhuurinrichting betreft, ook aan de eis, gesteld in artikel 20, lid 1.

Hoofdstuk V Schriftelijke waarschuwing; intrekking van de vergunning

Artikel 29 Schriftelijke waarschuwing

  • 1. Indien één of meer bepalingen, bij of krachtens deze verordening gesteld, of andere voorschriften, met betrekking tot gebouwen, voor zover daarvan geen ontheffing is verleend, dan wel voorwaarden, aan de vergunning verbonden, naar het oordeel van het college niet of niet behoorlijk worden nageleefd, kunnen zij de exploitant een schriftelijke waarschuwing zenden, waarin een termijn van ten minste 3 dagen wordt gesteld, waar binnen aan de bepalingen, voorschriften of voorwaarden alsnog moet worden voldaan.

  • 2. Indien na het verstrijken van de krachtens lid 1 gestelde termijn de bepalingen of voorwaarden naar het oordeel van het college nog niet of niet naar behoren worden nageleefd, kunnen zij de vergunning overeenkomstig het bepaalde in artikel 30, lid 1, sub a, intrekken.

Artikel 30 Intrekking

  • 1. Een vergunning kan door het college worden ingetrokken:

    • a)

      wanneer gehandeld wordt in strijd met een of meer bepalingen, bij of krachtens deze verordening gesteld, of met andere voorschriften met betrekking tot gebouwen, voor zover daarvan geen ontheffing is verleend, dan wel met voorwaarden aan de vergunning verbonden;

    • b)

      wanneer de exploitant gedurende ten minste zes maanden van de vergunning geen gebruik heeft gemaakt;

    • c)

      ingeval ten aanzien van de exploitant of de beheerder dan wel een hunner huisgenoten feiten of omstandigheden bekend worden, die, indien zij zich zouden hebben voorgedaan of zouden zijn bekend geworden vóór het tijdstip van de verlening van de vergunning, tot weigering van de vergunning zouden hebben geleid.

  • 2. Een besluit tot intrekking van een vergunning is met redenen omkleed en wordt schriftelijk ter kennis van de exploitant gebracht onder mededeling van het bepaalde in artikel 35.

  • 3. Een zodanige intrekking gaat in, wanneer dertig dagen zijn verstreken na de dag, waarop het daartoe strekkende besluit aan de exploitant is toegezonden of uitgereikt, behoudens het bepaalde in artikel 35, 2e lid.

Hoofdstuk VI De sluiting

Artikel 31 Sluiting

  • 1. Het college kan bij een met redenen omkleed besluit de sluiting van een inrichting of een gedeelte daarvan bevelen:

    • a)

      indien een inrichting zonder de vereiste vergunning wordt geëxploiteerd;

    • b)

      voor zover een inrichting niet overeenkomstig de vergunning wordt geëxploiteerd;

    • c)

      voor zover een inrichting niet overeenkomstig de aan de vergunning verbonden voorwaarden wordt geëxploiteerd.

  • 2. Het college deelt het besluit als bedoeld in het eerste lid schriftelijk bij aangetekende brief mede aan:

    • a)

      de exploitant en de beheerder van de betreffende inrichting;

    • b)

      de blijkens een door de exploitant en/of de beheerder te verstrekken opgave van de in debetreffende inrichting of in het betreffende gedeelte daarvan verblijvende personen aan wie gelegenheid tot logeren- en/of kamerruimte wordt verschaft als bedoeld in het bepaalde in deze verordening.

  • 3. Een besluit tot gehele of gedeeltelijke sluiting van een inrichting treedt in werking dertig dagen na de dag, waarop dit besluit op de in het tweede lid bedoelde wijze is medegedeeld en daartegen door de in dat lid bedoelde belanghebbenden geen beroep is ingesteld als bedoeld in artikel 36, eerste lid. In dat geval tegen een zodanig besluit beroep wordt ingesteld wordt tot gehele of gedeeltelijke sluiting van de betreffende inrichting niet overgegaan dan nadat door de raad op een dergelijk beroep is beslist.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid in dringende gevallen in het belang van de gezondheid en/of de veiligheid bij een met redenen omkleed besluit de onmiddellijke sluiting van een inrichting of een gedeelte daarvan bevelen.

  • 5. Van het besluit tot sluiting wordt door of vanwege het college op een duidelijk zichtbare plaats een afschrift bevestigd bij de hoofdtoegang van de betreffende inrichting dan wel bij de toegang(en) van het gedeelte daarvan, alsmede in de betreffende inrichting of het betreffende gedeelten daarvan. Het college brengt op het betreffende besluit bovendien op de gebruikelijke wijze ter openbare kennis voor de termijn, dan dit van kracht is.

  • 6. De rechthebbende(n) op de betreffende inrichting, de exploitant, de beheerder en de in de inrichting verblijvende personen zijn verplicht toe te laten, dat het afschrift van het besluit, waarbij de sluiting wordt bevolen, overeenkomstig het bepaalde in het vijfde lid wordt bevestigd en bevestigd blijft zo lang het betreffende besluit van kracht is.

  • 7. Gedurende de tijd, dat het besluit tot sluiting van kracht is, is het de exploitant en de beheerder verboden om in de gesloten inrichting aan niet tot het gezin van de exploitant en/of beheerders behorende personen of aan hun buitenshuis wonende bloed- of aanverwanten gelegenheid tot logeren en/of kamerruimte als bedoeld in het bepaalde in deze verordening te verschaffen, te doen verschaffen, zulks te gedogen of te doen gedogen, tenzij door het college vooraf anders is bepaald.

Artikel 32 Verzegeling

  • 1. Ingeval tot sluiting wordt overgegaan kunnen burgemeester en wethouders, onverminderd het bepaalde in artikel 210, juncto artikel 152 van de gemeentewet, de op grond van het bepaalde in artikel 31 gesloten inrichting of het gesloten gedeelte daarvan doen verzegelen en verzegeld houden gedurende de tijd, dat het besluit tot sluiting van kracht is, met uitzondering van die ruimte(n) in de betreffende inrichting of het gesloten gedeelte daarvan waarin de exploitant en/of de beheerder dan wel de tot hun gezin behorende personen woonachtig zijn.

  • 2. De rechthebbende(n) op de betreffende inrichting, de exploitant en de beheerder zijn verplicht toe te laten, dat de verzegeling als bedoeld in het eerste lid wordt aangebracht en aangebracht blijft zolang het betreffende besluit tot sluiting van kracht is.

  • 3. Het is verboden een op grond van het bepaalde in dit artikel aangebrachte verzegeling te verbreken of te doen verbreken, tenzij het college:

    • a)

      de gehele of gedeeltelijke sluiting hebben opgeheven;

    • b)

      daartoe bij een vooraf schriftelijk mede te delen besluit ontheffing hebben verleend.

Artikel 33 Treffen van voorzieningen

  • 1.

    Wanneer een inrichting geheel of gedeeltelijk is gesloten wordt de exploitant of diens rechtverkrijgende(n) in de gelegenheid gesteld zodanige voorzieningen te treffen of te doen treffen, dat de betreffende inrichting of het gedeelte daarvan overeenkomstig het bepaalde in deze verordening kan worden geëxploiteerd. In dat geval verleent het college daartoe een ontheffing als bedoeld in artikel 32, derde lid, onder b.

Opheffing van sluiting

  • 2.

    De gehele of gedeeltelijke sluiting wordt door het college bij aangetekende brief aan de exploitant en de beheerder van de betreffende inrichting schriftelijk en met redenen omkleed mede te delen besluit opgeheven, zodra:

    • a)

      Het college heeft vastgesteld, dat de betreffende inrichting niet meer onder de werking van deze verordening valt;

    • b)

      gebleken is, dat de betreffende inrichting dan wel het betreffende gedeelte daarvan overeenkomstig de vergunning of overeenkomstig de aan de vergunning verbonden voorwaarden zal kunnen worden geëxploiteerd;

    • c)

      voor de betreffende inrichting of het gesloten gedeelte daarvan vergunning is verleend;

    • d)

      de vergunning voor de betreffende inrichting of het gesloten gedeelte daarvan is vervallen op grond van het bepaalde in het derde lid van dit artikel.

Vervallen vergunning

  • 3.

    De voor een inrichting verleende vergunning vervalt wanneer de betreffende inrichting of het betreffende gedeelte daarvan gedurende twaalf achtereenvolgende maanden gesloten is geweest.

    Voor de toepassing van het bepaalde in dit lid neemt, ingeval de sluiting op grond van het bepaalde in artikel 31, vierde lid, met onmiddellijke ingang is bevolen, deze termijn eerst aanvang zodra door de raad op een daartegen ingesteld beroep is beslist.

Hoofdstuk VII Van het beroep

Artikel 34 Beroep tegen weigering vergunning

  • 1. Tegen een besluit tot weigering van een vergunning of tegen het binnen de daarvoor in artikel 4 gestelde termijn achterwege blijven van een besluit kan de aanvrager bij de raad in beroep komen.

  • 2. Het beroep moet schriftelijk en met redenen omkleed worden ingesteld binnen 30 dagen na de dag, waarop het besluit is uitgereikt, c.q. verzonden, of ingeval een besluit binnen de daarvoor in artikel 4 gestelde termijn achterwege is gebleven, binnen dertig dagen na het verstrijken van die termijn.

  • 3. Onmiddellijk na ontvangst van het beroepsschrift zendt de voorzitter van de raad een berich van ontvangst aan de aanvrager.

  • 4. De raad beslist binnen drie maanden na de dag, waarop het beroepsschrift is binnengekomen.

    Het besluit van de raad is met redenen omkleed en wordt toegezonden of uitgereikt aan de aanvrager van de vergunning.

  • 5. Indien de raad het beroep gegrond verklaart, verleent hij de vergunning overeenkomstig de bepalingen van deze verordening. Voor de toepassing van deze verordening geldt die vergunning als een door college verleende vergunning.

Artikel 35 Beroep tegen intrekking vergunning

  • 1. Tegen een besluit tot intrekking van een vergunning kan de exploitant bij de raad in beroep komen. Het bepaalde in de leden 1 tot en met 5 van artikel 34 is dan van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het instellen van een beroep, als in het 1e lid bedoeld, schorst de intrekking van de vergunning.

  • 3. Strekt de beslissing omtrent een zodanig beroep tot handhaving van de intrekking van de vergunning, dan gaat deze in op de dertigste dag na die, waarop die beslissing aan de exploitant is toegezonden of uitgereikt.

Artikel 36 Beroep tegen sluiting

  • 1. Degenen, die door een besluit tot sluiting als bedoeld in artikel 31, eerste of vierde lid, rechtstreeks in zijn belangen is getroffen kan daartegen binnen dertig dagen na de dag, waarop het besluit is medegedeeld, schriftelijk en met redenen omkleed bij de raad beroep instellen.

  • 2. Het bepaalde in artikel 34, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op de behandeling van een op grond van het bepaalde in het eerste lid ingesteld beroep met dien verstande, dat het door de raad op het beroep genomen besluit wordt medegedeeld aan de exploitant en de beheerder van de betreffende inrichting en aan degene, die het beroep heeft ingesteld.

Hoofdstuk VIII Overgangsbepaling

Artikel 37

  • 1. Degene, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een logeer- en of kamerverhuurinrichting exploiteert, mag gedurende twee maanden na dat tijdstip die exploitatie zonder vergunning voortzetten.

  • 2. Indien de exploitant, in het eerste lid bedoeld, binnen de daar genoemde termijn een aanvraag om vergunning bij het college indient, mag hij de exploitatie van de inrichting zonder vergunning voorzetten, totdat de beslissing op die aanvraag onherroepelijk is geworden.

  • 3. Onmiddellijk na ontvangst van een aanvraag, als in het vorige lid bedoeld, zend het college een bericht van ontvangst aan de aanvrager. Voor het overige blijft het bepaalde in artikel 4 buiten toepassing.

Hoofdstuk IX Straf- en slotbepalingen

Artikel 38 Strafbepaling

Hij die een bij of krachtens deze verordening gegeven voorschrift overtreedt of niet nakomt wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden.

Artikel 38a

Het college kan ambtenaren aanwijzen welke worden belast met het toezicht en de naleving op de bepalingen van deze verordening. (ingevoegd bij wijzigingsbesluit van 22 oktober 1998).

Artikel 39 Nakoming bepalingen; opsporing overtredingen

Met de zorg voor de nakoming van de bepalingen van deze verordening en met de opsporing van overtredingen van het bepaalde in deze verordening zijn naast de personen, genoemd in artikel 141 van het wetboek van strafvordering, belast de daartoe door het college aangewezen ambtenaren van de gemeente Breda.

Artikel 40 Betreden van alle plaatsen

Teneinde de nakoming van de bepalingen van deze verordening te verzekeren, zijn de in artikel 39 bedoelde personen, ieder voor zover zijn eigen opsporingsbevoegdheid reikt, bevoegd om te allen tijde alle plaatsen te betreden, doch ingeval het woningen betreft, met inachtneming van de bepalingen der wet van 31 augustus 1853 (Staatsblad nummer 83), zoals die wet sedert dien is gewijzigd.

Artikel 41 Inwerkingtreding verordening

Deze verordening kan worden aangehaald als "verordening op logeer- en/of

kamerverhuurinrichtingen" en treedt in werking met ingang van de achtste dag, volgende op die van haar afkondiging. Alsdan vervalt de verordening op de brandveiligheid in gebouwen, welke worden gebruikt als logiesinrichtingen, vastgesteld bij besluit van de raad der gemeente Breda van 12 augustus 1964 (gemeenteblad nummer 1382).

Korte samenvatting van de verordening

Wat is een logeerinrichting en wet is een kamerverhuurinrichting (artikel 1)

Een logeerinrichting verschaft slaapgelegenheid, terwijl daarnaast een aparte gemeenschappelijke ruimte is, waar de gasten overdag kunnen verblijven. Een kamerverhuurinrichting verhuurt kamers, die uitsluitend dienen voor bewoning door degene, die de kamer gehuurd heeft.

Wie vallen onder de verordening? (artikel 2)

Alle gebouwen, waarin bij wijze van bedrijf of nevenbedrijf aan 5 personen logies wordt verschaft, dan wel een kamer wordt verhuurd. Dus ook bijvoorbeeld particulieren, die bij wijze van bijverdienste aan 5 personen logies geven of kamers verhuren.

Vergunning nodig (artikel 3)

Iedereen, die een logeer- en/of kamerverhuurinrichting exploiteert heeft een schriftelijke vergunning nodig van het college. Deze vergunning moet opnieuw worden aangevraagd, wanneer er een andere exploitant komt of wanneer er wijzigingen in het gebouw worden aangebracht dan wel de bestemming van het gebouw verandert.

Beroepsmogelijkheid (artikel 31)

Een beslissing op een aanvraag om een vergunning wordt binnen drie maanden genomen. De termijn kan met drie maanden worden verlengd. Is er dan nog geen beslissing, dan wordt de vergunning geacht te zijn geweigerd. Tegen een weigering van de vergunning of tegen het uitblijven van de beslissing binnen de aangegeven termijn is beroep mogelijk bij de raad binnen 30 dagen na het besluit of na het verstrijken van de termijn, waarin de beslissing had moeten vallen. De raad beslist binnen 3 maanden op het beroep.

Weigeringsgronden (artikel 5)

- indien het gebouw niet aan de voorschriften en gestelde eisen voldoet;

- indien de aanvrager of beheerder nog geen 21 jaar is of door levensgedrag niet geschikt om een pension te exploiteren of te beheren;

- indien de aanvrager of de beheerder niet zelf in het gebouw woont;

- indien het gedrag van een der huisgenoten van exploitant of beheerder geen behoorlijke exploitatie waarborgt.

Intrekken van de vergunning (artikel 29, 30 en 32)

Een eenmaal afgegeven vergunning kan worden ingetrokken, na schriftelijke waarschuwing, wanneer niet voldaan wordt aan één of meer bepalingen van de verordening, voor zover daarvan geen ontheffing is verleend of wanneer de aan de vergunning verbonden voorwaarden niet behoorlijk worden nageleefd.

Ook kan de vergunning worden ingetrokken, wanneer de exploitant gedurende 6 maanden van de vergunning geen gebruik heeft gemaakt of wanneer feiten of omstandigheden bekend worden over de exploitant, de beheerder of een van hun huisgenoten, die, wanneer ze eerder bekend waren geweest, tot weigering van de vergunning zouden hebben geleid. Tegen een besluit tot intrekking kan binnen 30 dagen beroep worden aangetekend bij de raad, die binnen 3 maanden een beslissing neemt. Het instellen van een beroep schorst de intrekking van een vergunning.

Eisen, waaraan een logeerinrichting en kamerverhuurinrichting moet voldoen (artikelen 8-27)

In hoofdstuk II en III van de verordening komen de eisen aan de orde, waaraan een inrichting moet voldoen.

Eisen gesteld aan het slaapvertrek

Wat mag als slaapvertrek gebruikt worden, de bereikbaarheid van een slaapvertrek en de vereiste oppervlakte per persoon (artikelen 8-14).

Eisen gesteld aan de wasgelegenheid

Per 5 personen een op waterleiding aangesloten wasgelegenheid met afvoer op riolering en niet buitenshuis; gescheiden wasgelegenheid voor mannen en vrouwen; voor elke vijftiental personen of minder een douche of badgelegenheid (artikel 15).

Toilet

Voor elke 10 personen of minder moet een op de gang of portaal uitkomend toilet met waterspoeling, ventilatie en handwasgelegenheid zijn (artikel 16).

Dagverblijf

In een logeerinrichting, niet in een kamerverhuurinrichting moet een dagverblijf aanwezig zijn voor de gasten van 2m² per persoon met een minimum van 16m².

Elektrische verlichting

Eer moet in het gehele gebouw een goede elektrische verlichting zijn. Bovendien moet er in gangen, trappen en portalen, die deel uitmaken van een vluchtweg, een waakverlichting zijn indien er onvoldoende daglicht is. Indien een inrichting bestemd is voor 12 of meer personen, moet een noodverlichtingsinstallatie aanwezig zijn (artikel 18).

Keuken

In elke inrichting dient een keuken te zijn met kooktoestellen, ventilatie, bergruimte en een aanrecht met spoelbak en stromend water (artikel 19).

Brandveiligheidseisen

De artikelen 20 tot en met 26 bevatten bepalingen in verband met brandveiligheid: opstelling kachels en kooktoestellen, gebruik van deze apparaten, brandblusmiddelen, vrije vluchtweg, tweede trap, materiaal van wanden tussen slaapvertrekken en deuren, eventuele aansluiting op gemeentelijke brandalarminstallatie en/of telefoonnet.

Ontheffingsmogelijkheid (artikel 28)

Het college kan op vele punten ontheffing verlenen van de in de verordening opgesomde bepalingen. Deze ontheffingsmogelijkheden zijn vooral bedoeld om gelegenheid te bieden tot aanpassing van de gebouwen aan de bepalingen of om te voorkomen, dat in bepaalde omstandigheden de opgesomde eisen onredelijk zouden zijn.

Overgangsbepalingen (artikel 33)

Degene, die op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening een logeer- of kamerverhuurinrichting exploiteert, mag nog twee maanden die exploitatie zonder vergunning voortzetten. Dient hij binnen dit tijdstip een aanvraag om een vergunning in, mag de exploitatie worden voortgezet, totdat de beslissing op de aanvraag is genomen.

Controle (artikel 35 en 36)

Er komt een inspectie, die de naleving van deze verordening controleert.

1 Inlichting

De verordening op logeer- en/of kamerverhuurinrichting is op 8 september 1971 in werking getreden. In 1972 werd deze verordening op enkele ondergeschikte punten voor het laatst gewijzigd. Deze verordening stelt via een vergunningstelsel eisen aan inrichtingen waar bedrijfsmatig logeer- en/of kamerruimte wordt verschaft. Deze eisen hebben globaal betrekking op het gebouw waarin de inrichting is gevestigd en het gebruik van de inrichting voor collectieve huisvesting (voorzieningen). De voorschriften zijn gesteld om in de collectieve huisvestingssfeer een situatie te scheppen of te waarborgen, welke voldoet aan de gangbare normen die aan de huisvesting worden gesteld en misstanden op dit vlak tegen te gaan of op te heffen.

De werkingssfeer van onderhavige verordening is beperkt in die zin, dat deze niet van toepassing is op inrichtingen waarin aan minder dan vijf personen logies en/of kamerruimte voor bewoning pleegt te worden verschaft.

2 Waarom wijziging

Gelet op de datum van vaststelling van deze verordening, alsmede op de sedertdien met de toepassing van deze verordening opgedane ervaringen en de problemen, welke zich hierbij hebben voorgedaan, is het gewenst om de huidige verordening via een totale herziening aan te passen.

Daartoe zal worden uitgegaan van de verordening op de verblijfsgebouwen, zijnde een door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (V.N.G.) opgesteld en uitgegeven modelverordening.

Deze verordening sluit voor wat betreft de ten aanzien van deze inrichtingen te stellen eisen aan op de gemeentelijke bouwverordening, welke eveneens is ingericht naar het model van de V.N.G. en op de Bouwverordening logiesgebouwen. De voorbereidingen om te komen tot de vaststelling van laatstgenoemde bouwverordening, zijnde eveneens een model van de V.N.G., moeten nog ter hand worden genomen.

Daarbij is bovendien nog van belang de Brandbeveiligingsverordening, waarin ook brandveiligheidsvoorschriften voor onderhavige inrichtingen zijn opgenomen. De voorbereidingen tot het vaststellen van deze verordening verkeren thans in een vergevorderd stadium. Door dit totale stelsel aan voorschriften zal het in de nabije toekomst mogelijk zijn adequater op te treden tegen situaties, welke terzake niet aan deze voorschriften voldoen. Hierdoor zal een betere huisvestingssituatie voor de hierop aangewezen categorie bewoners kunnen worden bewerkstelligd.

In bovengenoemde verordening op de verblijfsgebouwen zijn onder meer verdergaande voorschriften opgenomen voor wat betreft de verplichtingen van een exploitant en een beheerder van een dergelijke inrichting. Nieuw is als voorbeeld de verplichting van de beheerder om de personalia van degene aan wie in een verblijfsgebouw huisvesting wordt verleend in een register aan te tekenen.

Deze verordening zal voorts worden aangepast aan de sedert de invoering van de huidige verordening op logeer- en/of kamerverhuurinrichtingen opgedane ervaringen. Met de hier bedoelde aanpassing van deze verordening zal naar het zich laat aanzien nog wel enige tijd zijn gemoeid. Het streven is er op gericht om een en ander nog voor het einde van dit jaar af te ronden.

Een van de grootste problemen bij de uitvoering van de huidige verordening is de toepassing van administratieve sancties bij niet naleving van het bepaalde in deze verordening. In deze verordening ontbreken gedifferentieerde bepalingen op het vlak van een sluitingsprocedure.

Als gevolg daarvan en tengevolge ook van het systeem van de verordening (de vergunningsplicht begint eerst bij 5 personen) kan een totale sluiting van de inrichting niet worden afgedwongen.

De consequenties daarvan zijn, dat in enkele gevallen na een (gedeeltelijke) ontruiming van de inrichting het aantal personen weer wordt opgevoerd, waardoor andermaal de verordening wordt overtreden en opnieuw via het middel van politiedwang tot ontruiming zou moeten worden overgegaan.

Het zal duidelijk zijn, dat een dergelijke gang van zaken volstrekt onaanvaardbaar is. Hierbij dient bovendien te worden gewezen op de problematiek van het aanbieden van vervangende huisvesting bij ontruiming van een inrichting. Enige verbetering hierin wordt bij ontruiming van een inrichting aan buitenlanders tijdelijk onderdak aangeboden (doorgangsfunctie).

Het is met name de collectieve huisvestingssituatie van buitenlandse werknemers die veel te wensen over laat. Als getracht wordt om van overheidswege hierin verbetering aan te brengen dan is het vanzelfsprekend van het grootste belang, dat een eenmaal ontruimde inrichting niet meer wordt bewoond voordat aan de bepalingen in deze verordening is voldaan. Het kunnen beschikken over een wettelijk instrumentarium om hieraan het hoofd te kunnen bieden is dan ook alleszins urgent.

Dit is dan ook de reden waarom, vooruitlopend op de invoering van de Verordening op de verblijfsgebouwen en overige voormelde verordeningen, nog een wijziging van de huidige verordening wordt voorgestaan in die zin, dat daaraan een sluitingsregime wordt toegevoegd.

Ter voorkoming van enig misverstand wordt nog opgemerkt, dat de verordening evenzeer geldt voor de collectieve huisvestingssituaties van niet-buitenlanders.

3 Wijziging

Ter tegemoetkoming aan vorenomschreven problematiek is bijbehorende verordening tot wijziging van de verordening op logeer- en/of kamerverhuurinrichtingen ontworpen.

Afgezien van de vernummeringen en overige wetstechnische aanpassingen vangt deze wijzigingsverordening aan met het vermelden van de gevallen waarin een gehele of gedeeltelijke sluiting van een inrichting kan worden bevolen (artikel 31, eerste lid).

Uiteraard dient daarbij een goede rechtsbescherming niet uit het oog te worden verloren. Hierbij moet worden bedacht, dat het middel van sluiting ernstige en ingrijpende consequenties kan hebben voor zowel de exploitant van een inrichting als de daarin verblijvende personen.

De belanghebbenden dienen dan ook van een voorgenomen sluiting tevoren schriftelijk op de hoogte te worden gesteld en de gelegenheid te hebben daartegen beroep in te stellen, met daaraan vastgekoppeld de schorsende werking van het besluit totdat in beroep is beslist.

Zie de artikelen 31, tweede en derde lid, alsmede artikel 36.

Het kan in uitzonderingssituaties noodzakelijk zijn snel en doeltreffend op te treden. Met name in gevallen waarbij de gezondheid en/of veiligheid van personen in het geding zijn, zal niet altijd gewacht kunnen worden, totdat de administratieve beroepsprocedures zijn voltooid. Daarop ziet het vierde lid van artikel 31, op grond waarvan de onmiddellijke sluiting van een inrichting kan worden bevolen.

Het besluit tot sluiting zal bovendien buiten als in de inrichting worden bevestigd (artikel 31, vijfde lid). Hierdoor kunnen ook op het moment van de sluiting niet in de betreffende inrichting verblijvende personen hiervan kennis nemen. Intern is voorts afgesproken, dat bij het in de inrichting aan te brengen afschrift van het besluit tot sluiting tevens een lijst zal worden aangebracht van de in de inrichting verblijvende personen (volgens de opgave als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder b). Het spreekt voor zich, dat het bij een ontruimingsaktie van groot belang is om vooraf te weten om hoeveel en om welke personen het daarbij gaat. Zodra het besluit tot sluiting onherroepelijk is geworden kan tot gehele of gedeeltelijke ontruiming van de inrichting worden overgegaan. De bevoegdheid hiertoe is gebaseerd op het bepaalde in artikel 210, juncto artikel 152 e.v. van de gemeentewet (politiedwang). Deze bevoegdheid behoeft mitsdien niet in deze verordening te worden opgenomen.

Teneinde bevolen sluiting te kunnen effectueren en een eenmaal gesloten inrichting gesloten te houden, is het gewenst enkele bepalingen op te nemen die daarvoor een instrument verschaffen, zoals het verbod om bepaalde personen tot de inrichting toe te laten, alsmede de mogelijkheid om de inrichting of een gedeelte daarvan te verzegelen. Zie hiervoor artikel 31, 5 tot en met 7e lid en artikel 32.

Tenslotte is een regeling getroffen, voor de situaties die zich na een sluiting kunnen voordoen (artikel 33). Zodra een exploitant de voorzieningen heeft getroffen en zijn inrichting overeenkomstig het bepaalde in de verordening in werking zal hebben, kan de sluiting worden opgeheven. Tot zodanige opheffing zal tevens kunnen worden besloten, indien is vastgesteld dat de inrichting niet meer onder de werkingssfeer van de verordening valt.

Het ligt vervolgens voor de hand, dat een bevolen sluiting niet te allen tijde onbeperkt van kracht zal kunnen blijven. Met het oog hierop is in artikel 33, derde lid, bepaalt, dat een voor een inrichting verleende vergunning vervalt wanneer deze gedurende twaalf achtereenvolgende maanden gesloten is geweest. Het als zodanig vervallen van de vergunning is vervolgens aanleiding om de sluiting op te heffen (zie artikel 33, tweede lid, onder d).