Regeling vervallen per 23-06-2018

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Cromstrijen 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 22-06-2018

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Cromstrijen 2015

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1 Algemene uitgangspunten 4

Inleiding 4

Opdracht Wmo 2015 aan de gemeente 4

Kwaliteit 5

Wat wordt van burgers verwacht 5

Zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving 6

Verantwoordelijk tot indicatie Wet langdurige zorg 6

Mantelzorgwoningen 7

HOOFDSTUK 2 De procedure 8

Inleiding 8

Melding van de hulpvraag 8

Maatschappelijke opvang en beschermd wonen 10

Het gesprek 10

Het verslag 11

De aanvraag 11

HOOFDSTUK 3 Beoordeling aanspraak 13

Inleiding 13

Specifieke criteria maatwerkvoorziening 15

Algemeen gebruikelijk 17

Voorliggende voorziening 19

Geen hogere kosten 20

Normale afschrijvingstermijn nog niet verstreken 20

Eigen verantwoordelijkheid 21

Risicosfeer 22

Hoofdverblijf 23

HOOFDSTUK 4 Gebruikelijke hulp 24

Inleiding 24

Begeleiding, dagbesteding en overnemen huishoudelijke werkzaamheden 25

  • 1.

    De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt 25

  • 2.

    De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt 26

  • 3.

    De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen 28

  • 4.

    De leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd 28

Boven-gebruikelijke hulp 29

De verhouding tussen de draaglast en de draagkracht 29

HOOFDSTUK 5 Ondersteuning bij een schoon en leefbaar huis 30

Inleiding 30

Resultaat een schoon en leefbaar huis 32

Resultaat noodzakelijke bereiding van maaltijden 32

Resultaat noodzakelijke wasverzorging 32

Resultaat noodzakelijke verzorging van minderjarige kinderen 32

Beoordelingskader 32

HOOFDSTUK 6 Begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf 33

Inleiding 33

Beoordelingskader 37

Resultaten sociale redzaamheid: sociaal netwerk 38

Resultaten sociale redzaamheid: thuisadministratie 38

Resultaten sociale redzaamheid: zelfzorg 38

Resultaten participatie: dagelijkse activiteiten en mobiliteit 38

Arbeidsmatige dagbesteding 39

Personen met een zintuiglijke beperking 39

Kortdurend verblijf 40

HOOFDSTUK 7 Ondersteuning gericht op het wonen 41

Inleiding 41

Beoordelingskader 42

Specifieke criteria 42

Primaat van verhuizen 42

Alleen zelfstandige woonruimten 44

Hoofdverblijf vereist 44

Weigering woonvoorziening 45

Zich verplaatsen in en om de woning 46

HOOFDSTUK 8 Ondersteuning bij deelname aan het maatschappelijk verkeer 49

Inleiding 49

Resultaten 49

Beoordelingskader 50

HOOFDSTUK 9 Persoonsgebonden budget 55

Inleiding 55

Beoordeling voorwaarden 55

Hoogte persoonsgebonden budget 58

HOOFDSTUK 10 Tegemoetkoming meerkosten 59

Inleiding 60

Op aanvraag 60

Aanspraak voorliggende voorziening 60

HOOFDSTUK 11 Rapportage en advisering 60

Inleiding 60

Medische adviezen/indicatiestelling 61

Het begrippenkader van de ICF 61

Relevante definities in de ICF 62

Beoordeling medisch advies 63

HOOFDSTUK 12 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking, terugvordering en terugbetaling 65

Inleiding 65

Beëindigen 65

Plicht tot inlichtingen 66

Herziening en intrekking 66

Terugvordering en verrekenen 66

Terugbetaling bij verkoop 67

Bijlagen 68

Bijlage I Onderzoek naar overbelasting van degene die de gebruikelijke hulp dient te verrichten 68

Bijlage II Uitgangspunten zorg ouder voor kinderen 71

Bijlage III Checklist betrekken mantelzorg bij het onderzoek 73

Bijlage IV Normtijden Huishoudelijke Ondersteuning Plus 75

  • HOOFDSTUK 1 Algemene uitgangspunten

    Inleiding

    Juridische status

    Beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht: "Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid."

    Geen algemeen verbindend voorschrift

    Bij beleidsregels gaat het om een bij besluit vastgestelde algemene regel niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift. Feitelijk gaat het dan om een geschreven geldende gedragslijn met betrekking tot een bepaald beleid. Het gaat over de vaststelling van feiten, wetsinterpreterend beleid of de toepassing van de bepalingen in de Verordening. Concreet betekent dit voor de uitvoeringspraktijk dat alle (min of meer) gelijke gevallen op een gelijke manier worden afgehandeld volgens door het College vastgesteld beleid dat als zodanig ook is bekendgemaakt middels publicatie.

    Goed samenhangend stelsel

    De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente [naam] strekken ertoe tot een goed samenhangend stelsel over de beoordeling van maatwerkvoorzieningen te komen voor inwoners van de gemeente die niet of nog niet zelf of met hulp van anderen in staat zijn tot zelfredzaamheid en participatie. De beleidsregels volgen in principe zoveel mogelijk de opbouw van de Verordening. Er zijn dus hoofdstukken over de verschillende terreinen waarop maatwerkvoorzieningen kunnen worden verstrekt en hoe de aanspraak daarop wordt beoordeeld. Kernbegrippen zijn eigen verantwoordelijkheid, uitgaan van te bereiken resultaten en het leveren van maatwerk.

    In artikel 1 van de Verordening worden een aantal begripsbepalingen opgesomd. Het spreekt voor zich dat deze begrippen van toepassing zijn op deze beleidsregels. Ook de bijlagen maken integraal onderdeel uit van de beleidsregels.

    Opdracht Wmo 2015 aan de gemeente

    De Wmo 2015 draagt gemeenten onder meer op zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning en de kwaliteit en continuïteit van voorzieningen. Onder maatschappelijke ondersteuning (art. 1.1.1 lid 1 van de wet) wordt verstaan:

    • 1.

      bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

    • 2.

      ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

    • 3.

      bieden van beschermd wonen en opvang.

    Onder voorzieningen worden algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen verstaan (art. 1.1.1 lid 1 van de wet). De regels over kwaliteit en continuïteit zijn neergelegd in hoofdstuk 3 van de wet.

    Kwaliteit

    De Wmo 2015 vormt het kader dat waarborgt dat de inhoud en de kwaliteit van ondersteuning is afgestemd op de eisen die daaraan in de individuele situatie mogen worden gesteld. De Wmo 2015 gaat uit van maatwerk; de aanname dat de kwaliteit van de ondersteuning aan een cliënt wordt bevorderd als die zo goed als mogelijk wordt afgestemd op de persoonlijke situatie van de cliënt. Daarbij biedt de Wmo 2015 een basisnorm voor kwaliteit als uitgangspunten voor gemeentelijk kwaliteitsbeleid en voor aanbieders van voorzieningen. Deze basisnorm vereist dat een voorziening in ieder geval:

    ∗ veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verstrekt;

    ∗ is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en andere zorg of hulp die hij ontvangt;

    ∗ wordt verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard; en

    ∗ wordt verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt.

    Op landelijk niveau zullen gemeenten in overleg met organisaties van cliënten, aanbieders en zorgverzekeraars bezien voor welke cliënttypen en voorzieningen landelijke kwaliteitsstandaarden een bijdrage kunnen leveren aan een goede uitvoering van de wet. Dit betekent dat de gemeente Cromstrijen op dit moment nog geen beleidsregels vaststelt over de kwaliteit van maatwerkvoorziening. Dat sluit aan bij het Regionaal Beleidsplan 2015.

    Het begrip ‘zeer kwetsbaar’

    Ondersteuning op grond van de Wmo 2015 is bedoeld voor kwetsbare burgers die onvoldoende hulpbronnen hebben om op eigen kracht bepaalde moeilijkheden en tegenslagen te overwinnen en om hun leven op de door hen gewenste manier vorm te geven (uit het advies van de Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling: Kwetsbaar in kwadraat).

    Burgers kunnen worden ingedeeld in de groep zeer kwetsbaar als er sprake is van samenhang in of risico’s op de volgende aspecten:

    • 1.

      Een beperkte sociale steunstructuur (weinig betekenisvolle sociale relaties).

    • 2.

      Weinig veerkracht (de draaglast is groter dan de draagkracht).

    • 3.

      Gering vermogen tot eigen regie voeren (in beperkte mate eigen wensen en behoeften duidelijk kunnen maken).

    Deze definitie betekent dat de mate van kwetsbaarheid sterk afhangt van de persoonlijke omstandigheden van een cliënt en zijn huishouden. Het legt daardoor de nadruk op een individuele beoordeling. Om te bepalen of een cliënt in de categorie ‘zeer kwetsbaar’ valt, wordt onderzoek gedaan bij de beoordeling van een aanvraag en kan het ook aan de orde komen bij de melding van de hulpvraag en het gesprek.

    Wat wordt van burgers verwacht

    De Wmo 2007 functioneert in veel gemeenten goed en mensen zijn tevreden met de geboden ondersteuning. Gemeenten laten in de praktijk samen met cliëntenorganisaties, aanbieders, welzijnsorganisaties en anderen met behulp van programma’s als De Kanteling en Welzijn Nieuwe Stijl zien hoe de eigen kracht en regie van mensen kan worden versterkt en de afhankelijkheid van voorzieningen kan worden verminderd. De gedachte om bij het bieden van ondersteuning eerst te kijken naar wat iemand nog wel kan of zelf kan organiseren binnen zijn sociale netwerk om daarmee zijn zelfredzaamheid en participatie te vergroten, wordt meer gemeengoed en kan rekenen op een breder draagvlak in de samenleving. De vanzelfsprekendheid dat mensen in de eerste plaats zelf verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan de samenleving, is in de Wmo 2015 expliciet verankerd. Als uitgangspunt geldt dat zelfredzaamheid en meedoen in de samenleving een verantwoordelijkheid is van mensen zelf.

    Een beroep doen op de sociale omgeving

    Tot die eigen verantwoordelijkheid van de burgers behoort ook dat hij een beroep doet op familie en vrienden - zijn eigen sociale netwerk - alvorens hij bij de gemeente aanklopt voor hulp. Het is immers heel normaal dat mensen iets doen voor hun partner, familielid of goede vriend als die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Met de Wmo 2015 wordt het automatisme doorbroken dat burgers zich bij elke hulpvraag tot de gemeente wenden. In de omslag die met de Wmo 2015 in gang wordt gezet, is het niet meer vanzelfsprekend dat de gemeente bij iedere hulpvraag bijspringt. Uitgangspunt is dat iedere burger eerst kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen.

    Niemand wordt uitgezonderd

    Hiermee wordt niet uit het oog verloren dat iedereen een beroep mag doen op de gemeente. Geen enkele cliënt wordt op voorhand uitgezonderd van de toegang tot ondersteuning. Eenieder kan zich melden met een hulpvraag. In het onderzoek dat het College na de melding uitvoert, zullen eigen kracht, eigen verantwoordelijkheid en de mogelijkheden van de sociale omgeving worden betrokken en meegewogen om uiteindelijk tot een besluit te komen over het al dan niet bieden van ondersteuning vanuit de gemeente. Het College beoordeelt in dit soort gevallen welke maatschappelijke ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin een cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

    Zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving

    Met de Wmo 2015 wordt aangesloten bij de wil van mensen om zolang mogelijk en zoveel mogelijk regie te nemen en te houden over hun eigen situatie door zich in te spannen om deel te nemen aan het maatschappelijk leven en elkaar, waar nodig en mogelijk, meer te helpen. Deze regierol van mensen is in de Wmo 2015 onder meer verankerd door de eigen kracht van mensen en hun sociale netwerk een centrale plek te geven in het onderzoek naar de persoonlijke situatie van de cliënt en zijn mantelzorger en door het recht om onder voorwaarden te kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb).

    Verantwoordelijk tot indicatie Wet langdurige zorg

    Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van hun burgers tot aan het moment dat deze een indicatie heeft voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Op dat moment is immers langs de weg van zorginhoudelijke criteria vastgesteld dat iemand vanwege beperkingen als gevolg van bijvoorbeeld leeftijd of handicap, blijvend permanent toezicht of 24-uurszorg in de nabijheid nodig heeft. Die zorgplicht blijft belegd bij aan de zorgverzekeraars gelieerde zorgkantoren. Het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) indiceert voor deze zorg. Indien cliënten toegang hebben tot de Wlz, dan kunnen zij geen maatwerkvoorziening vanuit de Wmo 2015 ontvangen noch verpleging en verzorging vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). Er is slechts één uitzondering: het sociaal vervoer. Dat blijft onder de Wmo vallen. De Wlz-uitvoerders worden voor het jaar 2015 echter nog vrijgesteld van de taak om aan thuiswonende Wlz-gerechtigden hulpmiddelen, roerende woonvoorzieningen en vergoedingen voor woningaanpassingen te verstrekken. Dat geldt ook voor personen die zonder behandeling in een instelling verblijven en een maatwerkvoorziening inhoudende een hulpmiddel ter verbetering van hun mobiliteit hebben aangevraagd. Dit geschiedt in 2015 nog op grond van de Wmo 2015.

    Weigeren maatwerkvoorziening

    Artikel 2.3.5 lid 6 van de wet bepaalt dat het College een maatwerkvoorziening kan weigeren. Dit artikel heeft alleen betrekking op het weigeren van aanvragen om maatwerkvoorzieningen in relatie tot de aanspraak of het recht op een indicatie tot (langdurig) verblijf op grond van de Wlz. Alleen indien de zorgintensiteit zodanig is dat het wonen in de eigen leefomgeving niet meer veilig en verantwoord zou zijn, is de Wlz aan de orde.

    Thuis blijven wonen met indicatie Wlz

    Cliënten kunnen niet alleen de mogelijkheid krijgen om zorg in natura thuis in de vorm van een volledig pakket thuis (vpt) af te nemen maar dat zij er ook voor kunnen kiezen om slechts delen (modules) van het pakket aan zorg in natura thuis geleverd te krijgen. Dit wordt het ‘modulair pakket thuis’ (mpt) genoemd. Op basis van de tot het geïndiceerde zorgprofiel behorende vormen van zorg spreekt de cliënt (of zijn vertegenwoordiger) met het zorgkantoor af welke zorg hij in welke omvang in natura thuis wil ontvangen. Het mpt kan, anders dan een vpt, worden gecombineerd met een persoonsgebonden budget. Voorts kan de ene module (functie) ingekocht worden bij de ene zorgaanbieder, en de andere module bij een andere zorgaanbieder. Ook dit kan met het vpt niet. Indien de Wlz aan de orde is betekent dit ook dat vanuit de Wmo 2015 geen huishoudelijke ondersteuning verstrekt wordt.

    Mantelzorgwoningen

    Initiatieven als mantelzorgwoningen verdienen aandacht en waar mogelijk dienen belemmeringen tot plaatsing te worden verminderd.

    Wijziging Besluit omgevingsrecht (Bor, Stb. 2014, nr. 333)

    Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie Pieper c.s. (TK 2009/10, 32 123 XI, nr. 34) waarin wordt opgeroepen om de mogelijkheden voor de plaatsing van mantelzorgwoningen te vereenvoudigen. In dat verband worden onder meer wijzigingen in de regeling voor omgevingsvergunningvrij bouwen in bijlage II bij het Bor doorgevoerd. Daarbij is ook uitvoering gegeven aan de motie Bisschop en Van Veldhoven (TK 2013/14, 32 127, nr. 196), waarin is verzocht de mogelijkheden voor het creëren van mantelzorgwoningen in het buitengebied te verruimen, ten opzichte van het in het kader van de voorhangprocedure gepubliceerde ontwerp van dit besluit. Daarnaast worden in de regeling voor omgevingsvergunningvrij bouwen vereenvoudigingen doorgevoerd om de regeling beter uitvoerbaar te maken. Deze wijzigingen hebben in het bijzonder betrekking op de mogelijkheid om bijbehorende bouwwerken te kunnen bouwen in achtererfgebied.

    Relevante definities Bor

    Huisvesting in verband met mantelzorg: huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning. Mantelzorg: intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

  • HOOFDSTUK 2 De procedure

    Inleiding

    In hoofdstuk 2 van de Verordening staan de procedureregels beschreven. Het gaat om de manier waarop het College omgaat met de melding van een hulpvraag van cliënten en hoe het onderzoek (het gesprek) wordt gedaan en afgerond. De wettelijke termijn waarbinnen de procedure moet zijn afgerond is zes weken. De regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn niet van toepassing op de procedure. Wel is het College overeenkomstig artikel 3:2 Awb gehouden het onderzoek zorgvuldig te doen. Dat volgt uit de schakelbepaling van artikel 3:1 Awb. Om voldoende rechtsbescherming te bieden kan de cliënt die een melding heeft gedaan in ieder geval na zes weken altijd een aanvraag indienen (art. 2.3.2 negende lid van de wet).

    Melding van de hulpvraag

    Een ieder kan zich bij het College melden. Om te spreken van een melding wordt wel onderscheid gemaakt tussen een verzoek om informatie en advies en een verzoek om maatschappelijke ondersteuning. Dit is van belang omdat een melding van een hulpvraag leidt tot een gesprek, zie artikel 2.3 van de Verordening. Daarom wordt de melding van de hulpvraag gedaan op een daarvoor bestemd formulier, zoals dat sinds 2014 gebruikelijk is om te doen. Voor zover de cliënt niet in staat is een dergelijk formulier in te vullen, kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van cliëntondersteuning (zie hierna). Ingeval van bijzondere situaties kan het College een telefonische melding van een hulpvraag aannemen. Zoals bij wet is voorgeschreven bevestigt het College de ontvangst van de melding van de hulpvraag aan de cliënt. Dat doet het College schriftelijk of per email. Na de melding start het College het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet: er vindt een gesprek plaats (zie verder artikel 2.3 van de Verordening).

    Informatie

    Als een burger alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen. De melding is in een aantal gevallen dus niet meer dan een signaal van de burger dat hij behoefte meent te hebben aan een vorm van maatschappelijke ondersteuning en niet noodzaakt tot een uitgebreid onderzoek. Het College zal zich na een melding wel een beeld moeten vormen van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. Het is daarbij van belang dat het College in dit stadium van contact met de cliënt een zorgvuldige inschatting maakt van diens problematiek en op zoek gaat naar de mogelijke vraag achter de vraag.

    Persoonlijk plan en cliëntondersteuning

    Nadat de cliënt zich heeft gemeld wijst het College op de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te dienen (zie begripsbepaling). De wet bepaalt dat een persoonlijk plan zeven dagen na de melding bij het College kan worden ingediend. Met het indienen van een persoonlijk plan is overigens niet gezegd dat het College gehouden is, indien een aanvraag wordt ingediend, (volledig) tegemoet te komen aan de wensen zoals die in dat plan zijn beschreven. Dat zal het College in voorkomende gevallen wel nader moeten motiveren bij de besluitvorming.

    Inhoud persoonlijk plan

    Uit het persoonlijk plan moet in ieder geval blijken op welke manier de cliënt zelf denkt dat zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan worden vormgegeven. Dit heeft zowel betrekking op de eigen mogelijkheden (op eigen kracht, binnen eigen netwerk) alsmede op het gebruik van algemene en voorliggende voorzieningen én – indien nodig – op maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo.

    De inhoud van die motivatie moet betrekking hebben op de volgende onderwerpen:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren;

    • c.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie;

    • d.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • e.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie.

    Dit zijn de onderwerpen genoemd in artikel 2.3.2 vierde lid van de wet en sluiten aan bij de inhoud van het amendement dat heeft geleid tot de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan.

    In het persoonlijk plan kan – indien nodig - eveneens worden betrokken:

    f.de mogelijkheden vanuit voorliggende voorzieningen;

    Voor zover de eerder genoemde mogelijkheden niet passend zijn daarnaast:

    g.de mogelijkheden van een of meer maatwerkvoorzieningen binnen de Wmo.

    De motivatie is als het ware vergelijkbaar met het onderzoek dat de gemeente zou verrichten indien de betrokken cliënt niet de wens heeft voor het maken van een persoonlijk plan. Dit betekent dat in het persoonlijk plan de ondersteuningsbehoefte vertaald wordt naar te bereiken resultaten.

    Het College beoordeelt de inhoud van het persoonlijk plan. Deze inhoud wordt afgezet tegenover de uitkomst van een eigen onderzoek door het College in de (fictieve) situatie waarin de betrokken cliënt geen persoonlijk plan maakt.

    Clientondersteuning

    Cliëntondersteuning is onafhankelijke ondersteuning van de cliënt met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen (art. 1.1.1 lid 1 Wmo 2015).

    Een cliëntondersteuner kan de cliënt in het gesprek helpen zijn hulpvraag te verwoorden en keuzes te maken. Het College moet ervoor zorgen dat deze cliëntondersteuning beschikbaar is voor hen die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben of problemen hebben op andere terreinen binnen het sociale domein. Bij de melding van de hulpvraag wijst het College erop dat gebruik kan worden gemaakt van (gratis) cliëntondersteuning.

    Verder moet het College er zorg voor dragen dat cliëntondersteuning en het beslissen op een aanvraag niet in één hand kunnen liggen. De cliëntondersteuner moet immers onpartijdig zijn en alleen in het belang van de cliënt te handelen. De cliëntondersteuner kan ook een professional in dienst van een welzijnsinstelling zijn, bijvoorbeeld een ouderenadviseur of een maatschappelijk werker.

    Signaleringsfunctie

    Verder kan het College met aanbieders afspraken maken over het indienen van een melding namens cliënten. Het is logisch dat zij snel kunnen constateren dat de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van een cliënt toeneemt, of daar tenminste aanleiding voor is dat aan te nemen (signaleringsfunctie). Ook kan er natuurlijk sprake zijn van een afname aan de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het College doet in ieder geval onderzoek en er wordt zonodig een gesprek gepland met de cliënt. De bevoegdheid om onderzoek te doen nadat een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget is toegekend is overigens ook neergelegd in artikel 2.3.9 van de wet.

    Maatschappelijke opvang en beschermd wonen

    Voor beide maatwerkvoorzieningen treedt de gemeente Cromstrijen op als centrumgemeente. Op aanvragen wordt besloten door het college van Cromstrijen.Dit betekent dat verzoeken van cliënten zullen worden doorverwezen.

    Het gesprek

    Na bevestiging van de melding van de hulpvraag wordt een afspraak gemaakt voor een gesprek. Op voorhand bepaalt de Verordening niet precies wanneer deze afspraak wordt gemaakt. Afhankelijk van de aard van de melding kan het namelijk zijn dat het College eerst gegevens wil verzamelen voor een goede voorbereiding op het gesprek. Daarvoor kan overigens ook medewerking van de cliënt nodig zijn. Bij het gesprek kunnen ook andere personen dan de cliënt aanwezig zijn. Denk bijvoorbeeld aan de mantelzorger of personen uit diens sociale netwerk. In het gesprek wordt in samenspraak met de cliënt bekeken welk resultaat hij wil bereiken ten aanzien van zijn zelfredzaamheid en participatie en welke oplossingen daarvoor mogelijk zouden kunnen zijn. Daarbij staat het belang van de cliënt voorop.

    Het spreekt voor zich dat aanwezigheid van een persoon of personen uit het sociale netwerk van een cliënt een meerwaarde hebben. Denk ook aan de oplossingen die zij geheel of gedeeltelijk zouden kunnen bieden waarmee de zelfredzaamheid van de cliënt wordt versterkt of zal verbeteren. Ook kan het College in samenspraak met de betrokkenen het probleemoplossend vermogen van de cliënt en/of de personen uit diens sociale omgeving bespreken. In geval van mantelzorg wordt de mantelzorger altijd uitgenodigd voor het gesprek. Het is namelijk van belang te weten of de mantelzorger ondersteuning behoeft in verband met het verlenen van mantelzorg. Artikel 2.3 van de Verordening bepaalt de onderwerpen van het gesprek. Verder verzoekt het College de cliënt om toestemming zijn persoonsgegevens te verwerken. De uitkomsten van het gesprek worden opgenomen in het verslag.

    Voldoende professionaliteit

    Uitgangspunt is dat het College zorg draagt voor voldoende professionaliteit bij degene die het gesprek voert en ter afronding daarvan een verslag opstelt. Het behoeft verder geen toelichting dat de mate van beperkingen van cliënten die een melding doen bij het College niet op voorhand vaststaat.

    Het verslag

    Van het gesprek wordt een verslag opgesteld. Daarin staan het in samenspraak met de cliënt, en indien aanwezig de mantelzorger en andere personen uit het sociale netwerk, tot stand gekomen oplossingen. Het spreekt voor zich dat het persoonlijk plan en de ondersteuningsbehoefte van de mantelzorger onderdeel uitmaken van het verslag. Daarbij wordt gekeken naar de behoeften, mogelijkheden en belastbaarheid van de mantelzorger en het sociale netwerk. Het verslag vormt de belangrijkste basis voor de beslissing op de aanvraag die mogelijk wordt ingediend. Nadat de cliënt beschikt over het verslag is het in principe zijn verantwoordelijkheid, al dan niet met diens mantelzorger, om zelf te beslissen of een aanvraag wordt ingediend. Ook de cliëntondersteuner kan hierbij een rol spelen. Het College heeft daarbij oog voor de cliënt die als zeer kwetsbaar wordt aangemerkt.

    De aanvraag

    Vanaf het moment dat de cliënt een aanvraag indient, is er sprake van enige vorm van juridisering. Dit heeft met name tot doel om de rechtszekerheid van de cliënt te waarborgen. Het College beslist in principe binnen twee weken op de aanvraag.

    Pas na verstrekking van een verslag kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden gedaan, tenzij het onderzoek (het gesprek) niet binnen zes weken is uitgevoerd (art. 2.3.2 negende lid van de wet). Om onnodige administratieve lasten voor zowel de burger als het College te voorkomen kan een verslag voorzien van de NAW-gegevens én een handtekening van de cliënt, als aanvraag worden aangemerkt.

    Opschorting beslistermijn

    Artikel 2.3.5 tweede lid van de wet bepaalt dat het College binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag moet beslissen. Het kan echter voorkomen dat het College in verband met de zorgvuldige voorbereiding van dat besluit bijvoorbeeld een deskundigenadvies nodig heeft zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Verordening. Het behoeft geen toelichting dat het College doorgaans niet binnen een termijn van twee weken over een dergelijk advies zal kunnen beschikken. De bevoegdheid de beslistermijn op te schorten vloeit voort uit artikel 4:14 Awb.

    Medewerking cliënt

    Uit de wet vloeit overigens voort dit ook te doen indien de cliënt niet de benodigde gegevens, bescheiden of medewerking heeft verleend aan het gesprek (als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Verordening) voor zover dat van belang is voor het beoordelen van de aanspraak. Opschorting van de beslistermijn gebeurt in die gevallen onder toepassing van artikel 4:15 Awb.

    Verouderde informatie

    Het kan voorkomen dat geruime tijd verstrijkt tussen het verstrekken van een verslag of plan van aanpak voor de cliënt en het feitelijk indienen van een aanvraag. Het bedoelde verslag of plan kan dan ook verouderde informatie bevatten waardoor het College niet (meer) binnen de wettelijke kaders zoals genoemd in hoofdstuk 4 van de Verordening kan beslissen op de aanvraag. In voorkomende gevallen zal het College de cliënt (opnieuw) uitnodigen voor een gesprek voordat op de aanvraag wordt beslist. Dit is analoog aan artikel 2.3.2 negende lid van de wet. Het gesprek wordt afgesloten met een nieuw of aangepast verslag.

    Deskundigenadvies

    Voor de uitvoering van de wet kan het zijn dat het College advies moet vragen omdat het zelf niet ter zake deskundig is. Vereist is dat de beperkingen van de cliënt objectiveerbaar zijn, vast te stellen aan de hand van reguliere onderzoeksmethoden (vergelijk CRVB:2009:BK4567 en CRVB:2012:BY0324). Zie ook hoofdstuk 11 rapportage en advisering van deze beleidsregels.

    Medewerking

    Uit artikel 2.3.8 derde lid van de wet vloeit voort dat de cliënt medewerking verleent aan het onderzoek door gehoor geven aan een oproep van de medisch adviseur of het - via een machtiging - toestemming verlenen om medische informatie te mogen inwinnen bij de huisarts of specialist. Wordt de bedoelde medewerking niet verleend, dan kan dat tot gevolg hebben dat het College het recht op een maatwerkvoorziening niet kan vaststellen. Daarbij geldt wel dat het College het recht op een maatwerkvoorziening niet op andere wijze dan door het verlenen van de medewerking en/of de bedoelde machtiging kan vaststellen (CRVB:2012:BY0448 en vergelijk CRVB:2014:2287). De hier bedoelde plicht voor de huisgenoten geldt als voor het College aannemelijk is dat door hen geen of slechts beperkt gebruikelijke hulp kan worden verleend.

    Naast het oproepen van de cliënt of zijn huisgenoot kan het College ook deskundigen raadplegen op het gebied van bijvoorbeeld een woningaanpassing.

    Inhoud beschikking

    De cliënt moet op basis van de toekenningsbeschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de inhoud van de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. Mede met het oog op het te leveren maatwerk zijn in artikel 14.7 van de Verordening de onderwerpen opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.

  • HOOFDSTUK 3 Beoordeling aanspraak

    Inleiding

    Verordening: artikel 4.1

    Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Cromstrijen komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in verband met de door hem ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het College niet:

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp;

    • c.

      met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel

    • d.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen,

    kan verminderen of wegnemen.

    Vereiste hoofdverblijf

    Hierin wordt bepaald dat de cliënt die geen hoofdverblijf (woonplaats) heeft in de gemeente geen aanspraak heeft op een maatwerkvoorziening. De toevoeging ‘daadwerkelijk zal hebben’ is opgenomen om cliënten niet de mogelijkheid te ontnemen naar de gemeente te kunnen verhuizen. Wel zal de cliënt bij de keuze van een woning nadrukkelijk rekening moeten houden met diens beperkingen. Zie verder hoofdstuk 8 van de Verordening. Verwezen wordt naar de begripsbepaling van hoofdverblijf in de Verordening.

    Hekkensluiter

    Het verstrekken van een maatwerkvoorziening is in het kader van de wet zoals ook bedoeld in dit hoofdstuk nadrukkelijk de hekkensluiter. Dit neemt overigens niet weg dat het de cliënt altijd vrij staat om een aanvraag in te dienen nadat het gesprek (het onderzoek) is afgerond. Het College beoordeelt de aanvraag en kan die onder toepassing van bepalingen in de Verordening weigeren maar ook indien het van oordeel is dat de cliënt niet is aangewezen op een maatwerkvoorziening gelet op het bepaalde in de wet.

    Eigen kracht

    Een belangrijk onderdeel is de eigen kracht. Daaronder wordt dat verstaan wat binnen het vermogen van de cliënt ligt om zelf tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie te komen. De cliënt zal zich in hoge mate moeten inspannen om dat aan te wenden wat binnen zijn eigen bereik ligt om zelf in zijn behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning te voorzien; zo zou iemand bijvoorbeeld maatschappelijk nuttige activiteiten kunnen verrichten om zijn participatieprobleem aan te pakken. Het verrichten van dergelijke activiteiten is onder de Wmo 2015 niet verplicht. Tijdens het gesprek wordt dit onderwerp wel met de cliënt besproken.

    Ondersteuning vragen

    Cliënten vinden het vaak moeilijk om een ander te vragen iets voor hen te doen en mensen in het netwerk zijn vaak best bereid iets voor een ander te betekenen, maar weten niet hoe ze dat moeten aankaarten. Dit kan onderwerp zijn van het gesprek, waarbij het College kan ondersteunen bij het betrekken van personen uit de sociale omgeving. Van de cliënt kan worden verlangd dat hij het College met deze personen in contact brengt. Deze personen kunnen ook worden uitgenodigd bij het gesprek.

    Het College beoordeelt de wettelijke bepalingen. Dit neemt niet weg dat het de cliënt altijd vrij staat om een aanvraag in te dienen nadat het gesprek is afgerond en het College de cliënt een verslag heeft verstrekt. Het College kan de aanvraag onder toepassing van de bepalingen in de Verordening weigeren maar ook indien het van oordeel is dat de cliënt niet is aangewezen op een maatwerkvoorziening gelet op het bepaalde in de wet zoals bedoeld in dit hoofdstuk.

    Algemene uitgangspunten

    In de Verordening zijn een aantal uitgangspunten neergelegd die van belang zijn bij de beoordeling van de aanvraag. Drie daarvan gaan over:

    • 1.

      Combineren eigen kracht en een ondersteuningsplan;

    • 1.

      Het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening;

    • 2.

      De inzet van ontwikkelingsgericht ondersteuning (kortdurend).

    Verordening: artikel 4.3

    Algemene uitgangspunten

    De hoofdregel volgens de Verordening is dat het College de toe te kennen maatschappelijke ondersteuning kan combineren met eigen kracht, ondersteuning vanuit het sociaal netwerk en informele hulp bijvoorbeeld uit de sociale omgeving en verlenen in de vorm van een totaal aan afspraken zoals neergelegd in een ondersteuningsplan. Een dergelijk plan wordt of kan worden opgesteld door de aanbieder in samenspraak met de cliënt. Het betreft een opgesteld plan over de inzet van activiteiten voor het te bereiken resultaat.

    Primaat

    De hoofdregel volgens de Verordening is dat het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening geldt. Bij de beoordeling of het primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval. Dit uitgangspunt heeft ook betrekking op de goedkoopst passende bijdrage. Collectieve maatwerkvoorzieningen kunnen immers goedkoper zijn dan individuele maatwerkvoorzieningen.

    Kortdurend

    De maatwerkvoorziening kan ook voor een kortdurende periode worden verleend. De maatschappelijke ondersteuning wordt dan ontwikkelingsgericht ingezet hetgeen aansluit bij de bedoeling van de wetgever. Met ontwikkelingsgerichte ondersteuning wordt beoogd de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt te versterken of verbeteren. Verder kan kortdurende maatschappelijke ondersteuning ook aan de orde zijn als degene van wie gebruikelijke hulp wordt gevergd dat (nog) niet kan maar dat wel kan leren. Daarnaast kan onder kortdurende ondersteuning ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan.

    Geheel van maatregelen

    Onder omstandigheden kan een maatwerkvoorziening ook een op maat van de persoon gesneden afgestemd geheel van maatregelen zijn. Daarbij kan het gaan om vormen van hulp die beschikbaar zijn ter ondersteuning van verschillende cliënten, maar ook om op maat voor iemand bedachte oplossingen. Deze kunnen ook betrekking hebben op de afstemming van de maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 2.3.5 vijfde lid van de wet.

    Niveau van maatschappelijke ondersteuning

    De verplichting van het College om een maatwerkvoorziening te verstrekken, gaat niet zo ver dat de cliënt in exact dezelfde of wellicht zelfs betere positie wordt gebracht dan waarin hij verkeerde voor hij de ondersteuning nodig had. De gevraagde ondersteuning moet in een redelijke verhouding staan tot wat de situatie van de cliënt was voor hij ondersteuning nodig had. Het College zal dit in elk individuele geval moeten afwegen.

    Mantelzorgondersteuning

    De maatwerkvoorziening beoogt de cliënt zelf adequaat te ondersteunen, rekening houdend met wat hij verder al heeft of mogelijk zou kunnen krijgen aan ondersteuning. Daar hoort bij wat de cliënt moet krijgen op de momenten dat de mantelzorger even niet wil of kan. Respijtzorg is de ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening die aan de cliënt wordt toegewezen voor de momenten dat de mantelzorger niet in de gelegenheid is hem te ondersteunen. Denk bijvoorbeeld aan kortdurend verblijf. Dit moet worden onderscheiden van:

    • a.

      de maatregelen die nodig zijn om een mantelzorger goed zijn werk te kunnen laten doen, en

    • b.

      de maatschappelijke ondersteuning (eventueel in de vorm van een maatwerkvoorziening) die een mantelzorger nodig heeft voor zijn eigen zelfredzaamheid en participatie.

    • Specifieke criteria maatwerkvoorziening

    Verordening: artikel 4.4

    Lid 1 onder a

    Hierin is bepaald de maatwerkvoorziening de cliënt in staat moet stellen tot zelfredzaamheid en participatie.

    Gemeentelijke verantwoordelijkheid

    De gemeente is verantwoordelijk voor het ondersteunen van mensen die er niet op eigen kracht of met hulp van hun sociale netwerk in slagen zelfredzaam te zijn of te participeren in de samenleving. In de Wmo 2015 staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger en zijn sociale netwerk veel nadrukkelijker voorop dan in de Wmo 2007 en is de gemeente alleen aan zet voor zover de burger niet zelf of met de hulp van dat netwerk tot participatie kan komen. De begrippen ‘zelfredzaamheid’ en ‘participatie’ beschrijven wanneer van iemand gezegd kan worden dat hij of zij zelfredzaam is of participeert op een zodanig niveau dat er voor de gemeente in beginsel geen reden bestaat om daarin bij te springen.

    De omschrijving van ‘zelfredzaamheid’ bevat twee elementen:

    • *

      het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen,

    • *

      het voeren van een gestructureerd huishouden.

    Dagelijks in het gewone leven

    Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zijn de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van zelfzorg. Het begrip wordt gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van lichamelijke en geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, zal hulp nodig hebben en, indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, misschien zelfs niet langer thuis kan blijven wonen. Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning, sociaal contact. Opgemerkt wordt dat de cliënt aanspraak kan hebben op verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het gaat dan om cliënten die niet (meer) in staat zijn de ADL zelf, al dan niet onder begeleiding op grond van de Wmo 2015, uit te voeren. Het gaat om lijf gebonden zorg.

    Maatschappelijke verkeer

    Bij ‘participatie’ gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer, dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.

    Een van de doelstellingen van de Wmo 2015 is om mensen zo lang mogelijk in hun eigen leefomgeving te kunnen laten wonen. Het College zal dit uitgangspunt mee moeten wegen bij het te nemen besluit op de aanvraag. Het kan voorkomen dat het niet meer mogelijk is om - al dan niet met hulp van anderen en verpleging en verzorging - in de eigen leefomgeving te wonen. In die gevallen kan het College de maatwerkvoorziening weigeren (art. 2.3.5 lid 6 Wmo 2015).

    Lid 1 onder b

    Het College is in voorkomende gevallen slechts gehouden de naar objectieve maatstaven gemeten goedkoopst passende bijdrage te bieden. Deze voorwaarde komt overeen met de ‘goedkoopst compenserende voorziening’ zoals dat in de Wmo 2007 wordt gehanteerd. Maatwerkvoorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij de maatwerkvoorziening passender maken, komen in principe niet voor toekenning in aanmerking.

    Lid 1 onder c

    Een maatwerkvoorziening kan slechts worden toegekend, voor zover deze in overwegende mate op het individu is gericht. Er moet in ieder geval altijd sprake zijn van een individuele cliënt die is aangewezen op een maatwerkvoorziening. De cliënt is dan ook belanghebbende in het kader van het besluit. Uit de zinsnede 'in overwegende mate' volgt dat er wel enige ruimte is om rekening te houden met anderen dan de cliënt, denk bijvoorbeeld aan huisgenoten, de mantelzorger of andere personen uit het sociale netwerk die ondersteuning bieden aan de cliënt.

    Gericht op het individu

    Omdat een maatwerkvoorziening gericht moet zijn op het individu is het aanvragen van een gemeenschappelijke voorziening uitgesloten. Zo zal ook een aanvraag van een gehandicaptensportvereniging voor een tegemoetkoming in de kosten van vervoer naar de wekelijkse training worden afgewezen. Bij de toekenning van de goedkoopst passende bijdrage in de vorm van een vervoersvoorziening hoeft in beginsel geen rekening te worden gehouden met de gezinsleden zonder beperkingen.

    Individueel karakter

    Uit artikel 2.3.5 Wmo 2015 valt ook af te leiden dat het verlenen van maatwerkvoorzieningen een individueel karakter heeft en is in principe gericht op het ondersteunen in de zelfredzaamheid en participatie van één persoon. Een vervoersvoorziening wordt individueel verleend. Indien de partner eveneens gebruik wil maken van de vervoersvoorziening zal deze zich zelf moeten melden met een verzoek om maatschappelijke ondersteuning. Het College zal dan een onderzoek instellen (het gesprek). Mocht het College vaststellen dat de partner is aangewezen op een maatwerkvoorziening wordt wel rekening worden gehouden met een gezamenlijke vervoersbehoefte (overlap). Deze overlap kan van belang zijn indien de cliënt en diens partner zijn aangewezen op het gebruik van de eigen auto indien daarvoor een tegemoetkoming in de meerkosten voor het gebruik daarvan wordt aangevraagd.

    Beperkende criteria aanspraak

    In artikel 4.4 lid 2 van de Verordening zijn situaties opgenomen waaronder geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat of kan bestaan. In de meeste van deze bepalingen ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt besloten.

    Algemeen gebruikelijk

    Lid 2 onder a

    In de lijn met de jurisprudentie die onder de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en Wmo 2007 tot stand is gekomen is het College ook onder de Wmo 2015 niet gehouden voorzieningen te verlenen die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen (vergelijk CRVB:2009:BK5657 en RBSGR:2011:BQ5651). Verwezen wordt naar de begripsbepaling in artikel 1.1 eerste lid van de Verordening.

    Het College verstrekt geen voorziening als aannemelijk is dat de cliënt daar - gelet op zijn omstandigheden - over zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:

    • 1.

      normaal in de handel verkrijgbaar is; en

    • 2.

      niet specifiek is bedoeld voor mensen met beperkingen; en

    • 3.

      niet substantieel duurder is dan vergelijkbare producten; en

    • 4.

      naar geldende maatschappelijke normen past binnen het normale bestedingspatroon van de cliënt.

    Beoordelingskader

    De eerste drie vragen hebben betrekking op de vraag of de voorziening algemeen gebruikelijk is. De vraag onder punt vier gaat over het antwoord op de vraag of de voorziening voor de persoon als de cliënt algemeen gebruikelijk is.

    Het College beoordeelt de hier bovengenoemde vragen in hun onderlinge samenhang. Het enkele feit dat een voorziening normaal in de handel verkrijgbaar is wil nog niet zeggen dat het naar geldende maatschappelijke normen voor de persoon van de cliënt past binnen zijn normale bestedingspatroon.

    Bij de toepassing van deze bepaling moet op het moment van de aanvraag het primaire doel daarvan steeds in ogenschouw worden genomen. Dat vraagt dus telkens om een oordeel hoe het verlenen van de voorziening aan een cliënt zich verhoudt tot de aanschaf (lees ook het kunnen beschikken) over een dergelijke voorziening door een vergelijkbaar persoon zonder beperkingen.

    Verder wordt opgemerkt dat de beoordeling van de eerste drie geformuleerde vragen niet al te strikt moet worden gelezen. Het feit dat de cliënt niet zonder meer een fiets met hulpmotor zou aanschaffen betekent niet dat het toch geen algemeen gebruikelijke voorziening voor hem/haar kan zijn. Fietsen met hulpmotor zijn -in principe- algemeen gebruikelijk voor personen die ouder zijn dan 16 jaar. Een fiets met hulpmotor is vergelijkbaar met een brommer, ook qua kosten (CRVB:2010:BN1265).

    Vervanging

    Het toepassen van het criterium “algemeen gebruikelijk” kan ook te maken hebben met een reguliere vervanging van zaken. Immers, algemene gebruikelijke voorzieningen worden door personen met en zonder beperkingen vervangen als zij (technisch) zijn afgeschreven. Daaruit kan worden afgeleid dat een onverwachtse noodzakelijke aanschaf of vervanging niet als algemeen gebruikelijk voor de cliënt kan worden beschouwd.

    Privaatrechtelijke verbintenis

    In het kader van de beoordeling of een aangevraagde voorziening algemeen gebruikelijk is, kan onder omstandigheden betekenis toekomen aan het gegeven dat op grond van een privaatrechtelijke verbintenis (waaronder een verbintenis uit overeenkomst) aanspraak op de voorziening kan worden gemaakt. Het College kan in die gevallen verlangen dat de cliënt deze aanspraak naar volle vermogen te gelde probeert te maken. Dat is algemeen gebruikelijk om te doen (vergelijk CRVB:2011:BQ4115).

    Een onverwachts optredende noodzaak

    Het zogenaamde calamiteitenprincipe kan een uitzondering vormen op de hoofdregel. Wanneer er sprake is van een plotseling optredende noodzaak tot aanschaf of vervanging van een voorziening en deze zijn oorsprong vindt in de beperkingen van de cliënt, kan dat een omstandigheid zijn waarom een algemeen gebruikelijke voorziening voor de persoon als de cliënt toch niet algemeen gebruikelijk is.

    Renovatie

    Renovatie heeft betrekking op het verlenen van voorzieningen die technisch of economisch zijn afgeschreven en onder normale omstandigheden ook vervangen zouden moeten worden (afschrijftermijn). Voorbeelden zijn keukens, natte cel, et cetera. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning Cromstijen Wmo 2015 worden de afschrijftermijnen van een aantal voorzieningen genoemd.

    Het uitgangspunt in ogenschouw genomen dat geen voorzieningen worden verleend die algemeen gebruikelijk zijn voor de persoon als de cliënt, geldt dat, als sprake is van renovatie, (woon)voorzieningen in beginsel worden geweigerd. Dat is op zich ook logisch immers voor personen met en zonder beperkingen geldt dat voorzieningen na verloop van tijd moeten worden vervangen of aangepast aan de eisen van de tijd.

    Voorbeelden van voorzieningen die algemeen gebruikelijk kunnen zijn voor de cliënt:

    • *

      Automatische transmissie

    • *

      Cruisecontrol

    • *

      Elektrisch bedienbare autoramen

    • *

      Fiets met hulpmotor

    • *

      Bakfiets

    • *

      Tandem-met

    • *

      Zonwering/ Airco

    • *

      Standaard beugels

    Dit is geen limitatief overzicht, er zijn meer voorbeelden denkbaar. Bovendien is de beoordeling of iets algemeen gebruikelijk is ook afhankelijk van technische ontwikkelingen en nieuwe algemeen maatschappelijke normen.

    Verder geldt dat de aanvrager een persoonsgebonden budget niet mag besteden aan een algemeen gebruikelijke voorziening (art. 5.1 lid 2 onder b Verordening).

    Voorliggende voorziening

    Lid 2 onder b

    De Wmo 2015 kent, in tegenstelling tot de Wmo 2007, geen specifieke bepaling waarin het College in ieder geval geen maatwerkvoorziening hoeft te verlenen. Het College is niet gehouden een maatwerkvoorziening te verlenen indien een andere wettelijke aanspraak kan voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan een vervoerskostenvergoeding op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (vergelijk CRVB:2012:BV9433). Daarom is in de Verordening een weigeringsgrond opgenomen analoog aan artikel 2 Wmo 2007. Het is aan het College te onderzoeken en zich op het standpunt te stellen dat er een wettelijke aanspraak bestaat (vergelijk CRVB:2011:BT7241 en CRVB:2013:CA1427).

    Geen hogere kosten

    Lid 2 onder c

    In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren door hen zelf bekostigde voorzieningen en melden zich voor een aanspraak op een maatwerkvoorziening na het optreden van een beperking. In voorkomende gevallen kan dat leiden tot de conclusie dat het optreden van die beperking geen hogere kosten met zich meebrengt. Dergelijke meerkosten hangen dan ook nauw samen met het begrip algemeen gebruikelijk. De meerkosten zijn de kosten die in een direct verband staan met het compenseren van de ondervonden beperkingen. Een met de persoon als de cliënt vergelijkbaar persoon zonder beperkingen heeft deze meerkosten doorgaans niet omdat daar in diens situatie geen noodzaak voor is.

    Een voorbeeld

    Het hanteren van inkomensgrenzen is ook onder de Wmo 2015 niet toegestaan. Dit betekent echter niet dat het bezit van een auto niet als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt. Een auto is bijvoorbeeld algemeen gebruikelijk als de cliënt:

    • *

      in bezit is van een auto; en

    • *

      die auto gebruikt; en

    • *

      daarbij geen problemen ondervindt; en

    • *

      de auto nog steeds voorziet in vervoersbehoefte in de leefomgeving van de cliënt.

    In die gevallen is de auto voor de persoon van de cliënt algemeen gebruikelijk omdat er geen sprake is van zogenaamde meerkosten.

    Meerkosten

    Het begrip meerkosten hangt nauw samen met het begrip algemeen gebruikelijk. Noodzakelijke meerkosten bij de aanschaf van een voorziening die voor een persoon als de cliënt algemeen gebruikelijk zijn, kunnen soms toch voor verlening in aanmerking komen. Het gaat dan om kosten die personen zonder beperkingen per definitie niet hebben. Voorbeelden hiervan zijn:

    • *

      Meerkosten van een aankleedblad of aankleedtafel.

    • *

      De aanpassingen aan een bakfiets die eventueel nodig zijn voor het vervoer van de buggy of zuurstoffles.

    • *

      Geveerde zijwielen aan een fiets.

    Dit is geen limitatief overzicht, er zijn meer voorbeelden denkbaar.

    Normale afschrijvingstermijn nog niet verstreken

    Lid 2 onder d

    Eerder verstrekte voorziening

    Voor zover de aanvraag betrekking heeft op reeds eerder bij of krachtens Verordeningen (WVG of Wmo 2007 of 2015) is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening is nog niet verstreken, wordt de aanvraag in beginsel afgewezen.

    Technisch niet afgeschreven

    Bij het verlenen van een maatwerkvoorziening zal doorgaans de looptijd daarvan bij beschikking of in de bijlage worden opgenomen (zie art. 14.7 van de Verordening). Daarmee wordt een indicatie gegeven van de levensduur van een maatwerkvoorziening (gemiddelde afschrijvingsperiode). Dit betekent echter niet dat het College verplicht is om een 'economisch' afgeschreven voorziening in te nemen en een nieuwe te verstrekken. De maatwerkvoorziening kan immers nog steeds ondersteunend zijn in de zelfredzaamheid en participatie voor zover er niets mankeert aan de technische staat of het in goede technische staat brengen van de maatwerkvoorziening de goedkoopst passende bijdrage is.

    Een verloren gegane voorziening of schade/niet verwijtbaar

    Een uitzondering kan worden gemaakt als de eerder vergoede of verstrekte maatwerkvoorziening verloren is gegaan of schade heeft opgelopen als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of als de cliënt de gemeente geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten. Hieronder kan ook worden verstaan dat betrokkene een beroep kan doen op een verzekering, zoals bijvoorbeeld een opstalverzekering. Ook kan het redelijk zijn dat de gemeente eist dat de cliënt - indien een ander dan hijzelf de schade heeft veroorzaakt - de schadeveroorzaker aansprakelijk stelt.

    Een verloren gegane voorziening of schade/ wel verwijtbaar

    Het kan voorkomen dat door onzorgvuldig gebruik of misbruik meer reparaties dan gebruikelijk nodig zijn voor bijvoorbeeld een scootmobiel. Hetzelfde geldt als door grove nalatigheid een maatwerkvoorziening verloren gaat. In dat geval schendt de cliënt (gebruiker) de verplichtingen verbonden aan de in bruikleen of in eigendom verstrekte maatwerkvoorziening. Het spreekt voor zich dat de schade (lees ook kosten reparatie) die rechtstreeks zijn te wijten aan de cliënt (gebruiker) niet op grond van de Wmo 2015 worden vergoed. In beginsel zal de cliënt (gebruiker) deze kosten zelf moeten betalen. Het is van belang dat eerst met de cliënt (gebruiker) een gesprek wordt gevoerd om hem daarvan op de hoogte te stellen. Opgemerkt wordt dat het van belang kan zijn de leverancier van de voorziening een verklaring te vragen of de schade betrekking heeft op onzorgvuldig gebruik.

    Eigen verantwoordelijkheid

    Lid 2 onder e

    In de Wmo 2015 is de eigen verantwoordelijkheid van burgers nog meer verankerd. Indien de aanvraag voor een maatwerkvoorziening naar het oordeel van het College het gevolg is van niet dan wel onvoldoende nemen van de eigen verantwoordelijkheid, dan wordt de aanvraag geweigerd (vergelijk CRVB:2012:BW6810 en CRVB:2013:776). Aangenomen wordt dat de aangehaalde jurisprudentie die onder de Wmo 2007 tot stand is gekomen ook van toepassing is onder de Wmo 2015. Daaronder zijn dan ook in ieder geval situaties begrepen waarin sprake is van de kans op middelen te laten liggen die ingezet zouden kunnen worden voor het realiseren van een maatwerkvoorziening (verkoop woning en letselschade).

    Lid 2 onder f

    Zelf of met anderen

    Als het College van oordeel is dat de cliënt zijn eigen verantwoordelijkheid kan nemen (lees: de beperkingen zelf kan oplossen), dan wordt de aanvraag om een maatwerkvoorziening afgewezen. In hoeverre medewerking kan worden gevergd van de cliënt, diens huisgenoten, zijn mantelzorger of hulpverlener of van anderen in diens omgeving, zoals familieleden, is afhankelijk van de individuele situatie.

    Het gesprek na de melding van de hulpvraag

    In het gesprek met de cliënt kunnen allerlei oplossingen worden besproken die kunnen leiden tot het oplossen dan wel verminderen van de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 van de Verordening). In de onderstaande tekst staan een aantal voorbeelden wanneer dat de cliënt in staat kan worden geacht zijn zelfredzaamheid en participatie te verbeteren.

    Herinrichting woning

    Van de cliënt kan worden gevergd dat de woning zodanig wordt ingericht of heringericht zodat wordt voorkomen dat een woningaanpassing moet worden verleend (vergelijk CRVB:2011:BQ8290).

    Planning en organisatie

    Van de ouder(s) kan onder omstandigheden worden verwacht dat zij de organisatie- en planningsactiviteiten verrichten die nodig zijn om hun kind van het aanvullend openbaar vervoer gebruik te laten maken (vergelijk CRVB:2010:7989).

    Preventieve maatregelen

    Van de cliënt kan worden gevergd dat incontinentiemateriaal wordt gebruikt of dat hij/zij het drinkgedrag en toiletbezoek zo reguleert dat op die manier gebruik kan worden gemaakt van het openbaar of collectief vervoer (vergelijk CRVB:2011:BU9176). Ook kan worden gevergd dat gebruik wordt gemaakt van geschikte kleding die er voor zorgt dat de lichaamstemperatuur op peil blijft (vergelijk CRVB:2011:BR5767).

    Er zijn uiteraard meer voorbeelden denkbaar.

    Risicosfeer

    Lid 2 onder g

    Het is niet mogelijk limitatief te bepalen wanneer sprake is van omstandigheden die als ‘risicosfeer’ worden aangemerkt en daarmee voor rekening moeten blijven van de cliënt. In voorkomende gevallen betekent dit concreet dat de aanvraag om een maatwerkvoorziening wordt geweigerd. Het gaat in ieder geval over keuzes die de cliënt maakt of heeft gemaakt die hem door het College kunnen worden tegengeworpen (vergelijk CRVB:2014:1161 en CRVB:2013:BZ7735). In hoofdstuk 8 van de Verordening is verder nader invulling gegeven aan de bedoelde omstandigheden die betrekking hebben op de risicosfeer van de cliënt in geval van aanvragen om woonvoorzieningen.

    Maatwerkvoorziening gerealiseerd (lid 3)

    De Wmo 2015 strekt er niet toe dat het College gehouden is om een maatwerkvoorziening te verlenen als de (gevraagde) maatwerkvoorziening al vóór de melding van de hulpvraag of de aanvraag gerealiseerd is. Met het zelf (laten) realiseren hiervan is geen sprake meer van het ondervinden van beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie (vergelijk RBOBR:2014:3092). Onbekendheid van een cliënt met de geldende regels komen voor diens eigen rekening en risico en wordt niet als bijzondere omstandigheid aangemerkt (vergelijk CRVB:1993:ZB2748).

    Een voorbeeld

    Iemand heeft de badkamer volledig geschikt gemaakt met het oog op de beperkingen in het normale gebruik daarvan en meldt zich daarna met het oog op het indienen van een aanvraag voor de aanpassing. In voorkomende gevallen is er geen sprake meer van het aangewezen zijn op een maatwerkvoorziening gelet op het ontbreken van beperkingen in het normale gebruik van de badkamer.

    Maatwerkvoorziening gerealiseerd (lid 4)

    In tegenstelling tot het bepaalde in het derde lid is hier sprake van een nog niet gerealiseerde maatwerkvoorziening vóór de ondersteuningsvraag of de aanvraag. Dat betekent dat er nog beperkingen (kunnen) worden ondervonden in de zelfredzaamheid of participatie. Wel is er in deze gevallen sprake van omstandigheden die in principe in de risicosfeer liggen van de cliënt. Door zich namelijk niet eerder te melden met het oog op een aanvraag in te dienen ontneemt de cliënt het College de mogelijkheid te beoordelen of, en zo ja welke aanspraak bestaat op een maatwerkvoorziening die als goedkoopste passende bijdrage kan gelden. Kan het College de noodzaak nog wel vaststellen, dan kan worden overgegaan tot het verlenen van een maatwerkvoorziening die als goedkoopst passende bijdrage wordt aangemerkt (vergelijk CRVB:2012:BV5418).

    Een voorbeeld

    Iemand heeft de badkamer alvast volledig gestript en dient na procedure van de melding (toch) een aanvraag in voor het toekennen van de aanpassing. Aan de hand van bijvoorbeeld originele bouwtekeningen of foto’s moet voor het College nog te achterhalen zijn hoe de originele staat van de badkamer is geweest. Dit om de noodzaak van de aanpassing vast te kunnen stellen. De bewijslast hiervoor ligt bij de cliënt.

    Hoofdverblijf

    Lid 5

    Om aanspraak te kunnen maken op maatwerkvoorzieningen jegens het College moet vast staan dat de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente [NAAM]. Hij dient ook zijn vaste woon- en verblijf- plaats te hebben in een woning die bestemd en geschikt is voor permanente bewoning. Daarnaast dient hij in de Basisregistratie personen (BRP) ingeschreven te (zullen) staan. Een inschrijving in de BRP met alleen een briefadres is op zich zelf ook voldoende, als dan wel is komen vast te staan dat het feitelijk woonadres zich ook in de gemeente [NAAM] bevindt.

    De Wmo 2015 geeft de gemeente een ondersteuningsplicht voor inwoners van de gemeente. In eerste instantie geeft de BRP hierover uitsluitsel. Is dat niet het geval dan heeft het College van de plaats waar betrokkene daadwerkelijk verblijft de ondersteuningsplicht.

  • HOOFDSTUK 4 Gebruikelijke hulp

    Inleiding

    Gebruikelijke hulp is in de Wmo 2015 gedefinieerd als hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (art. 1.1.1 lid 1 Wmo 2015). Onder een leefeenheid wordt verstaan alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Onder een huisgenoot wordt iedere persoon verstaan die tot de leefeenheid van de cliënt behoort. Alleen bij een commerciële huurders- of kostgangersrelatie worden volwassen huisgenoten geacht geen deel uit te maken van de leefeenheid. Dit is beperkt tot personen die een (pension)kamer huren via een huurovereenkomst. Zie de begripsbepalingen van de Verordening.

    Algemeen uitgangspunt

    In Wmo 2015 staat voorop dat allereerst wordt bezien of en in hoeverre iemand zelf dan wel met gebruikelijke hulp in staat is zijn problemen op te vangen. Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt bepaald door wat op dat moment naar algemene aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Gebruikelijke hulp vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie, waarin het voeren van een gemeenschappelijk huishouden een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden met zich brengt. Gebruikelijke hulp is dan ook de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden.

    Mantelzorg

    Gebruikelijke hulp en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg, verleend door personen uit de directe omgeving van de cliënt en rechtstreeks voortvloeiend uit de sociale relatie, wordt de normale (gebruikelijke) hulp in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. De ondersteuning door de mantelzorger vertegenwoordigd daarmee een aanspraak. Die aanspraak kan betrekking hebben op de Wmo 2015, verpleging en verzorging zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet of ondersteuning aan een jeugdige op grond van de Jeugdwet. In geval het College tot het oordeel komt dat een maatwerkvoorziening is aangewezen kan verlangd worden dat aanspraak wordt gemaakt op verpleging en/of verzorging. Dit gebeurt alleen als daarmee verlenen van een maatwerkvoorziening kan worden voorkomen. Verder kan mantelzorg worden verleend aan een thuiswonende verzekerde met een indicatie tot de Wlz. In die gevallen heeft het College in ieder geval geen ondersteuningsplicht. Mogelijk kan aanspraak bestaan op kortdurend verblijf op grond van de Wlz.

    Beleidsuitgangspunt mantelzorg

    Er is sprake van mantelzorg als deze intensief en langdurig wordt verleend. Daaronder wordt in principe meer dan 8 uur per week en langer dan 3 maanden verstaan. Mantelzorgers gaan pas echt problemen ondervinden als het verlenen van ondersteuning intensief gedurende een langere periode gebeurt (vergelijk EK 2005/06, 30 131, C, p. 59).

    Beleidsregels

    Het is wenselijk om een objectief afwegingskader vast te stellen wat betreft de afbakening en inzet van gebruikelijk hulp om te voorkomen dat in voorkomende gevallen sprake is van toeval of van willekeur. Het College neemt daarbij een aantal uitgangspunten over zoals die golden in AWBZ en voor wat betreft het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden blijven de regels gelden zoals onder de Wmo 2007. In de beleidsregels wordt dan ook onderscheid gemaakt tussen de gebruikelijk hulp bij begeleiding en/of dagbesteding en bij het overnemen van gebruikelijke huishoudelijke werkzaamheden.

    Begeleiding, dagbesteding en overnemen huishoudelijke werkzaamheden

    In de artikelen 7.2 en 6.2 van de Verordening is bepaald met welke omstandigheden het College in ieder geval rekening moet houden bij de boordeling of van de huisgenoot gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

    Het gaat om de volgende omstandigheden:

    • *

      De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.

    • *

      De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt.

    • *

      De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen.

    • *

      De leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

    Daarbij kan onderscheid bestaan tussen gebruikelijke hulp ingeval van begeleiding, dagbesteding en/of het overnemen van huishoudelijke taken door huisgenoten.

    1. De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt

    Het College inventariseert als eerste de hier genoemde omstandigheden.

    De aard

    De aard van de ondersteuningsbehoefte kan zeer divers zijn. De cliënt kan aangewezen zijn op hulp bij zelfzorg, de thuisadministratie, het plannen of ondernemen van dagelijkse activiteiten in het kader van participatie of bij problematisch gedrag. De mate van zelfredzaamheid is enerzijds afhankelijk van de beperkingen die de cliënt daarbij ondervindt. Anderzijds wordt de mate van zelfredzaamheid bepaald door wat de cliënt wel zelf kan al dan niet met hulp van anderen of met gebruikmaking van bijvoorbeeld algemene voorzieningen (zie hoofdstuk 4 van de Verordening; beoordeling aanspraak). Het College houdt in ieder geval rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Zie verder onder het kopje ‘de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt’ van deze beleidsregels.

    De omvang

    Ook de omvang van de ondersteuningsbehoefte kan divers van aard zijn. Zo kan de cliënt zijn aangewezen op permanent toezicht hetgeen zware eisen kan stellen aan de persoon van wie gebruikelijke hulp wordt gevergd. Daarnaast kan de totale omvang van de ondersteuningsbehoefte met zich meebrengen dat (deels) niet meer van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. Dat deel kan daarom als boven-gebruikelijk worden aangemerkt, tenzij het uitstelbare ondersteuning betreft of bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van andere oplossingen. Is dat niet aan de orde, dan kan het College een maatwerkvoorziening verlenen. Het kan echter ook gaan om een meer incidentele vorm van hulp die wel een structureel karakter heeft. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij zelfzorg of participatie. De omvang van de ondersteuning kan onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, et cetera. In die gevallen zal de hulp al snel als gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt.

    Kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte

    Afhankelijk van de aard van de beperking kan er een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte bestaan bij de cliënt. Bij een kortdurende ondersteuningsbehoefte is er uitzicht op herstel in de mate van de zelfredzaamheid van de cliënt. In het algemeen geldt hiervoor een periode van drie maanden. Bij langdurig gaat het om een situatie waarbij de ondersteuningsbehoefte naar verwachting langer dan drie maanden aanwezig zal zijn. Indien er sprake is van hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden, is het in principe niet van belang of sprake is van een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.

    Huishoudelijke werkzaamheden

    Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt ook in principe geen rekening gehouden met een onderscheid tussen een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte. Dat is in lijn met de regels zoals die golden onder de Wmo 2007.

    2. De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt

    Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijke hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid hebben de keuze gemaakt om een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Dat maakt hen verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Het College moet wel rekening houden met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met de cliënt. Dat betekent dat er onderscheid kan bestaan tussen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, tussen kinderen ten opzichte van hun ouders en huisgenoten die bijvoorbeeld geen bloedverwantschap hebben met de cliënt.

    Huishoudelijke werkzaamheden

    Bij de beoordeling van de duur in het kader van het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt in principe geen rekening gehouden met de aard van de relatie. Het gaat er om of sprake is van een huisgenoot binnen de leefeenheid. Dat is de lijn met de regels zoals die golden onder de Wmo 2007.

    Algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer

    Het College houdt wel rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden. Voorbeelden zijn:

    • *

      hulp bij een bezoek aan de familie, vrienden, huisarts, et cetera.

    • *

      hulp bij of het overnemen van taken die tot een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie.

    • *

      Hulp aan derden, die behoren tot de omgeving van de cliënt, in het omgaan met de beperkingen van de cliënt. Denk aan familie, vrienden, leerkracht, et cetera.

    • *

      Hulp van ouders aan kinderen, waaronder ook toezicht, bij activiteiten zoals zwemmen of andere activiteiten die kinderen normaal gesproken doen en waar zij door hun ouders bij begeleid worden. Verwezen wordt naar de bijlage ‘uitgangspunten zorg ouder voor kinderen’ bij deze beleidsregels.

    Echtgenoten/partners

    Als uitgangspunt geldt dat wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Dat heeft te maken met wat gebruikelijk is volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer; de onderhoudsplicht. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg of hulp biedt bij de sociale redzaamheid. Bij elk van de terreinen die in hoofdstuk 6 van deze beleidsregels staan genoemd, zal het College zich een oordeel moeten vormen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar mag worden verwacht.

    Kinderen en ouders

    Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van kinderen naar hun ouders. Voor kinderen ten opzichte van hun ouders kan dat voor begeleiding anders liggen. Het hoeft niet in alle gevallen zo te zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer gebruikelijk is dat kinderen hun ouder(s) begeleiding bieden. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot bijvoorbeeld zelfzorg bepalend zijn. Bij elk van de terreinen die in hoofdstuk 6 van deze beleidsregels staan genoemd, zal het College zich een oordeel moeten vormen wat van kinderen ten opzichte van hun ouders mag worden verwacht.

    Huisgenoten ten opzichte van elkaar

    Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Gelet op aard van de relatie (bijvoorbeeld niet familierechtelijk) kan het zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer niet gebruikelijk is dat ene huisgenoot de ander aanspoort tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot bijvoorbeeld zelfzorg bepalend zijn. Bij elk van de terreinen die in hoofdstuk 6 van deze beleidsregels staan genoemd, zal het College zich een oordeel moeten vormen wat van huisgenoten ten opzichte van elkaar mag worden verwacht.

    Ouders en kinderen

    De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het overnemen van de gebruikelijke hulp van de kinderen kan een Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen in beginsel niet. Verwezen wordt naar de bijlage ‘uitgangspunten zorg ouder voor kinderen’ bij deze beleidsregels.

    3. De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen

    Als de cliënt thuiswonende kinderen heeft, dan gaat het College er in beginsel vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en de ontwikkelingsfase, een bijdrage kunnen leveren aan het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden. Ondersteuning bieden, zoals begeleiding, ligt minder voor de hand en dat beoordeelt het College in het individuele geval.

    Kinderen binnen de leefeenheid

    In geval de leefeenheid van de cliënt mede bestaat uit kinderen, dan gaat het College er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Een volwassenen huisgenoot van 23 jaar en ouder dient het huishouden geheel over te nemen. Een 18- tot 23-jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Als uitgangspunt hanteert het College 2 uur voor uitstelbare taken en 3 uur per week voor niet-uitstelbare taken. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Onder omstandigheden van het individuele geval kan ook andere hulp of ondersteuning van het meerderjarige kind aan de ouder(s) onder de gebruikelijke hulp vallen. Verder geleden de volgende uitgangspunten.

    • *

      Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

    • *

      Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

    • *

      Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

    4. De leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd

    Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp kan worden gevergd. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier zij gebruikelijke hulp kan of moet verlenen, maar dat wel kan aanleren. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin men wordt geconfronteerd met een ondersteuningsbehoefte van de cliënt door niet eerder aanwezige beperkingen zoals een niet aangeboren hersenletsel (NAH) of (beginnende) dementie. Of een huisgenoot die bijvoorbeeld nooit heeft geleerd huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren, maar wel leerbaar is. Het College kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening inzetten om de gebruikelijke hulp aan te leren. De ondersteuning is dan ook gericht op het in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de cliënt. Het spreekt voor zich dat de leerbaarheid van de cliënt hierbij ook een belangrijke rol speelt. Die kan betrekking hebben op het (leren) accepteren van de gebruikelijke hulp. De aard van en de mate van beperkingen spelen hierbij een belangrijke rol.

    Geen gebruikelijke hulp verlangen

    Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis dan wel vaardigheden mist om gebruikelijke hulp aan de cliënt te bieden en deze vaardigheden niet kunnen worden aangeleerd wordt van hen geen gebruikelijke hulp verwacht.

    Boven-gebruikelijke hulp

    Verder kan het zijn dat de naar algemene maatstaven geldende ‘gebruikelijke hulp’ en/of gebruikelijk hulp (overig) substantieel wordt overschreden. Denk aan de situatie van een langdurige ondersteuningsbehoefte in combinatie met het uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden en/of het bieden van noodzakelijke begeleiding. Ook kan de zorg van ouders voor kinderen boven-gebruikelijk zijn. In vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel kan deze zorg substantieel worden overschreden. Zie ook bijlage uitgangspunten zorg ouders voor kinderen bij de beleidsregels. Het is echter niet zo dat het College in beleidsregels kan vaststellen hoeveel hulp nu precies algemeen gebruikelijk is. Onder de AWBZ heeft de Centrale Raad van Beroep daar uitspraken over gedaan (CRVB:2013:BZ9358 AWBZ-T en CRVB:2014:134 AWBZ). Aangenomen wordt dat deze van overeenkomstige toepassing zijn voor de Wmo 2015. Dit was overigens voor de VNG aanleiding om de definitieve versie van de modelverordening Wmo 2015 aan te passen. Het College moet de omstandigheden van het individuele geval wegen. In voorkomende gevallen kan een maatwerkvoorziening zijn aangewezen, tenzij (bij kinderen) aanspraak bestaat op begeleiding of persoonlijke verzorging op grond van de Jeugdwet.

    De verhouding tussen de draaglast en de draagkracht

    De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch taken of activiteiten in het kader van gebruikelijke hulp moeten worden overgenomen. Eén van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij gebruikelijke hulp bieden, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn dat te doen. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen. Verwezen wordt naar de bijlage ‘onderzoek dreigende overbelasting’ van deze beleidsregels.

    Omvang planbare en onplanbare hulp

    Soms is het duidelijk dat de ouder, partner of huisgenoot overbelast is, maar soms ook niet. Niet alleen de omvang van de planbare hulp, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare hulp te bieden is van invloed op de belastbaarheid van de degene geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken waarvan op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van degene die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Het College zal bij de beoordeling over (dreigende) overbelasting ook rekening moeten houden met de gebruikelijke zorg in het kader van verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Jeugdwet. Het kan dus zijn dat deze zorg of hulp wordt verleend zonder dat aanspraak wordt gedaan op de betreffende wet. Zie verder onder het kopje ‘voorkomen of oplossen overbelasting’ van deze beleidsregels.

    Dreigende overbelasting

    Bij een beroep op (dreigende) overbelasting van de huisgenoot moet dat door de cliënt aannemelijk worden gemaakt en dan rust op het College de plicht daar onderzoek naar in te stellen. De betreffende huisgenoot is dan overigens wel verplicht zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek. Weigert hij dit, dan kan het recht op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.

    Voorkomen of oplossen overbelasting

    Wanneer er bij de huisgenoot, die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen, eigen mogelijkheden zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde zorg (verpleging en/of verzorging), kan het College verlangen dat men die overbelasting opheft door deze zorg door (andere) zorgverleners uit te laten voeren. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten. Zie ook bijlage ‘Onderzoek naar overbelasting van degene die de gebruikelijke hulp dient te verrichten’ bij deze beleidsregels.

HOOFDSTUK 5 Ondersteuning bij een schoon en leefbaar huis

Inleiding

Verordening: artikel 6.1

Indien een cliënt is aangewezen op ondersteuning bij een schoon en leefbaar huis kan het College een maatwerkvoorziening toekennen in de vorm van huishoudelijke ondersteuning.

Onderscheid Huishoudelijke ondersteuning (HO) en Huishoudelijke ondersteuning Plus (HO+)

Huishoudelijke ondersteuning komt voor in twee vormen, nl:

  • 1.

    Huishoudelijke ondersteuning (HO)

  • 2.

    Huishoudelijke ondersteuning Plus (HO+)

Uitgangspunt is HO. De aanbieder en de cliënt vullen de ondersteuning gezamenlijk in. Het is de verantwoordelijkheid van de aanbieder om op maat een oplossing te bieden die past binnen het budget. Er is dus geen vast aantal uren gekoppeld aan de HO. Doordat de aanbieder een gelijk budget krijgt voor elke cliënt kan hij schuiven met uren en inzet. Daarom kan vrijwel elke situatie binnen deze vorm worden geregeld.

HO+ is bedoeld voor uitzonderlijke individuele situaties die zo complex zijn dat het niet mogelijk is om dit binnen de gewone HO op te lossen. Deze voorziening is een incidentele mogelijkheid die altijd om een stevige motivatie vraagt. Het gaat dan om een opstapeling van factoren die er voor zorgen dat de gewone hulp niet toereikend kan zijn.

Situaties die niet leiden tot HO+ zijn bijvoorbeeld:

  • *

    Incontinentie

  • *

    Dementie

  • *

    Zorg voor jonge kinderen

Als één van deze (of vergelijkbare) factoren zich voordoet leidt dit wel tot meer inzet, maar kan dit gewoon binnen de bandbreedte van de HO worden opgelost. Pas als meer factoren tegelijk optreden én deze factoren er voor zorgen dat er meer ondersteuning nodig is op het gebied van het resultaat: Een schoon en leefbaar huis (waaronder begrepen kan zijn de noodzakelijke bereiding van maaltijden, de wasverzorging en/of de verzorging van minderjarige kinderen), kan HO+ aan de orde zijn. Dit moet dan in tijd zijn uit te drukken. Hiervoor wordt de tabel Normtijden HO+ gebruikt. Op het resultaat wordt in mindering gebracht de hoeveelheid werk die met eigen kracht kan worden opgevangen.

Onderscheid Huishoudelijke ondersteuning (HO) en Huishoudelijke ondersteuning Plus (HO+)

Huishoudelijke ondersteuning komt voor in twee vormen, nl:

  • -

    Huishoudelijke ondersteuning (HO)

  • -

    Huishoudelijke ondersteuning Plus (HO+)

Uitgangspunt is HO. De aanbieder en de cliënt vullen de ondersteuning gezamenlijk in. Het is de verantwoordelijkheid van de aanbieder om op maat een oplossing te bieden die past binnen het budget. Er is dus geen vast aantal uren gekoppeld aan de HO. Doordat de aanbieder een gelijk budget krijgt voor elke cliënt kan hij schuiven met uren en inzet. Daarom kan vrijwel elke situatie binnen deze vorm worden geregeld. Het daadwerkelijk geleverde aantal uren wordt ingevoerd bij het CAK.

HO+ is bedoeld voor uitzonderlijke individuele situaties die zo complex zijn dat het niet mogelijk is om dit binnen de gewone HO op te lossen. Deze voorziening is een incidentele mogelijkheid die altijd om een stevige motivatie vraagt. Het gaat dan om een opstapeling van factoren die er voor zorgen dat de gewone hulp niet toereikend kan zijn.

Situaties die niet leiden tot HO+ zijn bijvoorbeeld:

  • -

    Incontinentie

  • -

    Dementie

  • -

    Zorg voor jonge kinderen

Als één van deze (of vergelijkbare) factoren zich voordoet leidt dit wel tot meer inzet, maar kan dit gewoon binnen de bandbreedte van de HO worden opgelost.

Pas als meer factoren tegelijk optreden én deze factoren er voor zorgen dat er meer ondersteuning nodig is op het gebied van het resultaat: Een schoon en leefbaar huis (waaronder begrepen kan zijn de noodzakelijke bereiding van maaltijden, de wasverzorging en/of de verzorging van minderjarige kinderen), kan HO+ aan de orde zijn. Dit moet dan in tijd zijn uit te drukken. Hiervoor gebruiken we de tabel Normtijden HO+. Het gaat dan om de uren die nodig zijn na aftrek van de inzet van eigen kracht en eigen sociaal netwerk. Het netto-aantal uren ronden we af op kwartieren naar boven. Dit aantal uren wordt ook ingevoerd voor de eigen bijdrage bij het CAK.

Verordening: artikel 6.2

Gebruikelijke hulp

De Verordening bepaalt specifieke criteria waaronder aanspraak bestaat of waarop de maatschappelijke ondersteuning is gericht. Voor huishoudelijke ondersteuning geldt dat de cliënt daarvoor niet in aanmerking komt voor zover tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het College gebruikelijke hulp kunnen verlenen. Zie daarvoor hoofdstuk 4 van deze beleidsregels.

Verordening: artikel 6.3

Resultaat een schoon en leefbaar huis

Het te bereiken resultaat ten aanzien van een schoon en leefbaar huis bestaat allereerst uit het kunnen wonen in een woning die schoongehouden is. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Met het oog op dit resultaat kan een maatwerkvoorziening getroffen worden voor het huishoudelijke werk. Het te bereiken resultaat is beperkt tot de gebruiksruimten die voor de cliënt onder diens normale gebruik van de woning vallen. Kamers die niet in gebruik (hoeven te) zijn vallen hierbuiten.

Resultaat noodzakelijke bereiding van maaltijden

In die gevallen waarin er naar oordeel van het College geen mogelijkheden aanwezig en/of geschikt zijn als bedoeld in hoofdstuk 3 van deze beleidsregels kan de noodzakelijke bereiding van maaltijden deel kan uitmaken van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning.

Resultaat noodzakelijke wasverzorging

In die gevallen waarin er naar oordeel van het College geen mogelijkheden aanwezig en/of geschikt zijn als bedoeld in hoofdstuk 3 van deze beleidsregels kan de wasverzorging onderdeel zijn van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning. Daaronder valt het aanwezig zijn van gewassen, opgevouwen of opgehangen kleding of ander linnengoed, indien medisch noodzakelijk gestreken..

Resultaat noodzakelijke verzorging van minderjarige kinderen

In die gevallen waarin er naar oordeel van het College geen mogelijkheden aanwezig en/of geschikt zijn als bedoeld in hoofdstuk 3 van deze beleidsregels kan tijdelijk als onderdeel van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning, ondersteuning worden geboden bij de noodzakelijke verzorging van minderjarige kinderen die tot de leefeenheid van de cliënt behoren. De zorg voor kinderen die tot de leefeenheid behoren is in eerste instantie een taak van de ouder(s). Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beiden werken opvang voor de kinderen is. Dat kan in beginsel op de manier waarop zij dat willen (bijvoorbeeld een oppasoma of kinderopvang), het is hun eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. De Wmo 2015 heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden tijdelijk opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

Beoordelingskader

Het College neemt bij de beoordeling van de aanspraak het verslag en indien aanwezig het persoonlijk plan als uitgangspunt.

  • *

    Heeft de cliënt geobjectiveerde beperkingen in zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in dit hoofdstuk?

  • *

    Wat zijn de resultaten die de cliënt wil bereiken om zijn zelfredzaamheid en participatie te versterken, verbeteren of te behouden?

  • *

    Welke mogelijkheden heeft de cliënt om de beperkingen in zijn zelfredzaamheid en participatie te versterken of te verbeteren?

  • *

    Welke mogelijkheden heeft de cliënt om de beperkingen in zijn zelfredzaamheid en participatie te behouden?

Als bovenstaande bedoelde mogelijkheden niet leiden tot een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie, dan komt de beoordeling van een maatwerkvoorziening aan de orde. Dat moet blijken uit het verslag en indien aanwezig het persoonlijk plan van de cliënt.

  • *

    Welke weigeringsgronden of beperkende voorwaarden zijn van toepassing volgens de Verordening?

  • *

    Welke mogelijkheden kan het College bieden om de gewenste resultaten (passende bijdrage) te bereiken via een kortdurende maatwerkvoorziening, een collectieve- of individuele maatwerkvoorziening?

Overeenkomst met de aanbieder

Nadat het College heeft vastgesteld dat de cliënt is aangewezen op huishoudelijke ondersteuning zal een medewerker van de betreffende aanbieder bij de cliënt op huisbezoek gaan. Er worden dan in samenspraak met de cliënt afspraken gemaakt over hoe huishoudelijke ondersteuning geboden zal gaan worden. Deze afspraken worden vastgelegd in een ondersteuningsplan tussen de cliënt en de aanbieder.

HOOFDSTUK 6 Begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf

Inleiding

Artikel 7.1 van de Verordening bepaalt het College aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning een maatwerkvoorziening kan verlenen in de vorm van:

  • a.

    ondersteuning bij het in staat stellen tot algemeen dagelijkse levensverrichtingen, een gestructureerd huishouden voeren of het bieden van dagbesteding waaronder zonodig het noodzakelijke vervoer;

  • b.

    kortdurend verblijf in een instelling.

Verordening: artikel 7.2

Gebruikelijke hulp

Voor begeleiding en/of dagbesteding geldt dat de cliënt daarvoor niet in aanmerking komt voor zover tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het College gebruikelijke hulp kunnen verlenen. Zie daarvoor hoofdstuk 4 van deze beleidsregels.

Algem e en uitgangspunt

Artikel 7.1 van de Verordening bepaalt dat een collectieve maatwerkvoorziening in principe voor gaat op een individuele maatwerkvoorziening. De achtergrond daarvan is onder meer dat een collectief aanbod goedkoper is dan een individueel aanbod. Het College is immers niet gehouden meer dan de goedkoopst passende bijdrage te verlenen (zie art. 4.4 lid 1 onder b van de Verordening). Verder kan het natuurlijk ook zo zijn dat een collectieve maatwerkvoorziening eenvoudigweg een beter passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt.

Doelgroep cliënten

Het spreekt voor zich dat de doelgroep die in aanmerking kan komen voor maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in dit hoofdstuk zeer divers kan zijn. Ook kan de maatschappelijke ondersteuning gericht zijn op het ontlasten van de mantelzorger, zoals kortdurend verblijf. Er kan dan ook geen limitatieve opsomming worden gegeven van de doelgroep. In het algemeen gaat het om cliënten die beperkingen ondervinden in hun zelfredzaamheid en participatie. Zie hoofdstuk 3 van de beleidsregels onder het kopje ‘specifieke criteria’ voor een korte uitleg wat daar onder wordt verstaan.

Voorbeelden doelgroep

  • *

    Ouderen met somatische of psychogeriatrische problematiek

  • *

    Ouderen die door dementie of cognitieve achteruitgang beperkt zijn in hun zelfredzaamheid

  • *

    Volwassenen met psychiatrische problematiek

  • *

    Volwassenen met een verstandelijke beperking

  • *

    Volwassenen met een auditieve en/of visuele beperking

  • *

    Volwassenen met een lichamelijke beperking of chronische ziekte

Mate van de beperkingen

In het algemeen geldt dat het College door de mate van de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie, het verslag en eventueel het persoonlijk plan, zal moeten beoordelen op welke maatwerkvoorziening de cliënt is aangewezen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën.

  • 1.

    Lichte beperkingen: stimuleren van het zelf uitvoeren van taken en activiteiten is nodig. Daaronder kan ook het (tijdelijk en/of deels) toezicht worden verstaan geboden door een professionele ondersteuner (aanbieder/beroepskracht). De cliënt met lichte beperkingen is in het algemeen in staat om zelf om ondersteuning te vragen. De ondersteuning kan gericht zijn op het oefenen met vaardigheden of handelingen. Daaronder kan ook het gebruik van bijvoorbeeld hulpmiddelen worden verstaan.

  • 2.

    Matige beperkingen: helpen bij het (zelf) uitvoeren van taken en activiteiten is nodig. Daaronder kan ook het (tijdelijk en/of deels) toezicht worden verstaan. Het is noodzakelijk dat een professionele ondersteuner (aanbieder/beroepskracht) al dan niet met regelmaat ondersteuning biedt ter voorkoming van een achteruitgang (verslechteren) van de zelfredzaamheid. De cliënt met matige beperkingen is niet (altijd) in staat om zelf om ondersteuning te vragen.

  • 3.

    Zware beperkingen: het (deels en/of tijdelijk) overnemen van taken en/of continu bieden van ondersteuning en/of toezicht is nodig. Dit omdat de cliënt bijvoorbeeld geen of onvoldoende regievermogen heeft. Het is noodzakelijk dat een professionele ondersteuner (aanbieder/beroepskracht) ondersteuning biedt. Denk ook aan sturing op problematisch gedrag om dat in goede banen te leiden of een cliënt met oriëntatiestoornissen. Er kan sprake zijn van risico’s voor veiligheid van de cliënt of zijn omgeving. De cliënt met zware beperkingen is meestal niet in staat om zelf om ondersteuning te vragen.

Omvang van de ondersteuning

De omvang van de individuele begeleiding wordt vastgesteld in (halve) uren. De omvang van de begeleiding in groepsverband (dagbesteding) wordt vastgesteld in dagdelen. De omvang van kortdurend verblijf wordt vastgesteld in dagdelen of etmalen.

Mantelzorgondersteuning

Opgemerkt wordt dat de maatschappelijke ondersteuning ook kan bestaan uit mantelzorgondersteuning of het ontlasten van de mantelzorger door respijtzorg middels kortdurend verblijf. Het College kan bijvoorbeeld ook maatschappelijke ondersteuning (op naam van de cliënt) bieden aan de mantelzorger die er op is gericht te leren omgaan met de beperkingen van de cliënt. Zie verder ook bijlage ‘Checklist voor het betrekken van de mantelzorger bij het gesprek en de beoordeling van de aanspraak’ van deze beleidsregels.

Verschillende terreinen /activiteiten

De cliënt kan op één of meerdere terreinen/activiteiten beperkingen in zelfredzaamheid en participatie ondervinden. Voor elk van deze terreinen/activiteiten worden aspecten onderscheiden waar de mate van zelfredzaamheid en mogelijkheden tot participatie betrekking op hebben.

Voorbeelden die in de Verordening worden genoemd zijn:

  • *

    sociale redzaamheid;

  • *

    gedrag;

  • *

    psychisch functioneren;

  • *

    geheugen of oriëntatiestoornissen;

  • *

    de organisatie van het huishouden of ondersteuning bij een ontregeld huishouden;

  • *

    zelfzorg;

  • *

    participatie (dagbesteding).

Daaronder kunnen ook beperkingen in het bewegen en verplaatsen worden verstaan.

Sociale redzaamheid

Bij sociale redzaamheid gaat het om de volgende aspecten:

  • *

    begrijpen wat anderen zeggen

  • *

    een gesprek voeren

  • *

    zich begrijpelijk maken

  • *

    initiëren en uitvoeren eenvoudige taken

  • *

    kunnen lezen, schrijven en rekenen

  • *

    communicatiehulpmiddel gebruiken

  • *

    dagelijkse bezigheden

  • *

    problemen oplossen en besluiten nemen

  • *

    dagelijkse routine regelen

  • *

    zelf geld beheren

  • *

    initiëren en uitvoeren complexere taken

  • *

    zelf administratieve zaken bijhouden

Voorbeeld. Afhankelijk van de mate van sociale redzaamheid kan een cliënt (ook) beperkingen ondervinden in zijn zelfredzaamheid op het gebied van zelfzorg, organisatie van het huishouden of participatie in de zin van dagbesteding.

Gedragsproblemen

Bij gedragsproblemen gaat het om de volgende aspecten:

  • *

    destructief gedrag (gericht op zichzelf en/of de ander, zowel letterlijk als figuurlijk)

  • *

    dwangmatig gedrag

  • *

    lichamelijk agressief gedrag

  • *

    manipulatief gedrag

  • *

    verbaal agressief gedrag

  • *

    zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag

  • *

    grensoverschrijdend seksueel gedrag

Voorbeeld. Een cliënt met gedragsproblemen kan beperkingen ondervinden in zijn zelfredzaamheid op het gebied van zelfzorg, organisatie van het huishouden of participatie in de zin van dagbesteding.

Psychisch functioneren

Bij psychisch functioneren gaat het om de volgende aspecten:

  • *

    concentratie

  • *

    geheugen en denken

  • *

    perceptie van omgeving

Voorbeeld. Een cliënt met problemen op het gebied van psychisch functioneren kan beperkingen ondervinden in zijn zelfredzaamheid op het gebied van zelfzorg, organisatie van het huishouden of participatie in de zin van dagbesteding.

Oriëntatiestoornissen

Bij oriëntatiestoornissen gaat het om de volgende aspecten:

  • *

    oriëntatie in persoon

  • *

    oriëntatie in ruimte

  • *

    oriëntatie in tijd

  • *

    oriëntatie naar plaats

Voorbeeld. Een cliënt met oriëntatiestoornissen kan beperkingen ondervinden in zijn zelfredzaamheid op het gebied van zelfzorg, organisatie van het huishouden of participatie in de zin van dagbesteding.

Bewegen en verplaatsen

Bij zich bewegen en verplaatsen gaat het om de volgende aspecten:

  • *

    lichaamspositie handhaven

  • *

    grove hand- en armbewegingen maken

  • *

    fijne handbewegingen maken

  • *

    lichtere voorwerpen tillen

  • *

    gecoördineerd bewegingen maken met benen en voeten

  • *

    lichaamspositie veranderen

  • *

    trap op en af gaan zonder hulp(middelen)

  • *

    zich verplaatsen met hulp(middelen)

  • *

    voortbewegen binnenshuis, zonder hulp(middelen)

  • *

    gebruik maken van openbaar vervoer

  • *

    eigen vervoermiddel gebruiken

  • *

    voortbewegen buitenshuis zonder hulp(middelen)

  • *

    korte afstanden lopen

  • *

    zwaardere voorwerpen tillen

Beoordelingskader

Het College neemt bij de beoordeling van de aanspraak het verslag en indien aanwezig het persoonlijk plan als uitgangspunt.

  • *

    Heeft de cliënt geobjectiveerde beperkingen in zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in dit hoofdstuk?

  • *

    Wat zijn de resultaten die de cliënt wil bereiken om zijn zelfredzaamheid en participatie te versterken, verbeteren of te behouden?

  • *

    Welke mogelijkheden heeft de cliënt om de beperkingen in zijn zelfredzaamheid en participatie te versterken of te verbeteren?

  • *

    Welke mogelijkheden heeft de cliënt om de beperkingen in zijn zelfredzaamheid en participatie te behouden?

Als bovenstaande bedoelde mogelijkheden niet leiden tot een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie, dan komt de beoordeling van een maatwerkvoorziening aan de orde. Dat moet blijken uit het verslag en indien aanwezig het persoonlijk plan van de cliënt.

  • *

    Welke weigeringsgronden of beperkende voorwaarden zijn van toepassing volgens de Verordening?

  • *

    Welke mogelijkheden kan het College bieden om de gewenste resultaten (passende bijdrage) te bereiken via een kortdurende maatwerkvoorziening, een collectieve- of individuele maatwerkvoorziening?

Resultaten begeleiding en /of dag besteding

De cliënt kan in aanmerking komen voor begeleiding en/of dagbesteding indien dat bijdraagt aan het behouden of mogelijk verbeteren van diens zelfredzaamheid en participatie.

Begeleiding wordt slechts verleend indien de te bereiken resultaten zijn gericht op:

  • a.

    het zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; en/of

  • b.

    het in aanvaardbare mate kunnen meedoen in de maatschappij.

Dagbesteding wordt slechts verleend indien de te bereiken resultaten zijn gericht op:

  • a.

    het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; en/of

  • b.

    het in aanvaardbare mate kunnen meedoen in de maatschappij.

Toegang Wet langdurige zorg

Deze uitgangspunten vormen de schakel met de toegang tot de Wet langdurige zorg (zie ook de inleiding van deze beleidsregels). Onder de leefomgeving van de cliënt hoeft niet zonder meer ‘het zelfstandig wonen in de eigen woning’ te worden verstaan. Het College houdt bij de beoordeling van de aanspraak rekening met de omstandigheid dat de cliënt zelfstandig woont of wil blijven wonen. Het spreekt voor zich dat een cliënt die zelfstandig woont een andere ondersteuningsbehoefte heeft of kan hebben dan een cliënt die niet zelfstandig woont. In het laatstgenoemde geval zal er doorgaans ook sprake zijn van (enige vorm van) gebruikelijke hulp. Zie daarvoor hoofdstuk 4 van deze beleidsregels.

Resultaten begeleiding en/of dagbesteding

Het College kan ondersteuning bieden op een aantal terreinen\activiteiten (art. 7.2 lid 6 van de Verordening). Daarmee is strikt genomen geen limitatief stelsel beoogt. Er kunnen dan ook meer voorbeelden denkbaar zijn. De resultaten van de in de Verordening genoemde ondersteuning kunnen per terrein verschillend zijn. Een aantal voorbeelden worden genoemd.

  • Resultaten sociale redzaamheid: sociaal netwerk

  • *

    Cliënt heeft een gezond sociaal netwerk en vervult daarbinnen een passende sociale rol

  • *

    Cliënt is in staat een beroep te doen op personen in zijn/haar sociaal netwerk

  • *

    Client kan eigen problematiek in relatie tot sociale netwerk hanteren

  • *

    Bij bemoeizorg: cliënt staat open voor opbouw sociaal netwerk

  • Resultaten sociale redzaamheid: thuisadministratie

  • *

    Overzicht van de administratie / administratie op orde

  • *

    Tijdige betaling van rekeningen

  • *

    Inkomsten en uitgaven in balans

  • *

    Indien aanwezig beheersbaar maken van de schulden problematiek (en indien mogelijk in relatie tot de inkomsten: vermindering van de schuldenlast)

  • Resultaten sociale redzaamheid: zelfzorg

  • *

    Cliënt is in staat zich zelf te verzorgen

  • *

    Cliënt draagt schone kleding

  • *

    Cliënt ziet er in het algemeen verzorgd uit

  • *

    Cliënt komt afspraken met zorgprofessionals (zoals huisarts, tandarts, medisch specialist) na

  • Resultaten participatie: dagelijkse activiteiten en mobiliteit

  • *

    Cliënt heeft een zinvolle dagbesteding

  • *

    Mantelzorg is ontlast

  • *

    Cliënt is zelf in staat - al dan niet met hulpmiddelen - zich te verplaatsen.

Voor het verlenen van een vervoersvoorziening wordt verwezen naar hoofdstuk 8 van deze beleidsregels.

Arbeidsmatige dagbesteding

Maatschappelijke ondersteuning in de vorm van arbeidsmatige dagbesteding is een bijzondere maatwerkvoorziening. Dagbesteding gaat, zoals het woord al aangeeft, over de besteding van de dag. Die kan bijvoorbeeld worden geboden door de algemene voorziening dagactiviteiten. Deze bijzondere vorm van dagbesteding kan echter als maatwerkvoorziening worden geboden aan cliënten die vanwege beperkingen (nog) niet in staat zijn om regulier te werken of zelfstandig (zonder begeleiding) vrijwilligerswerk te verrichten. De cliënt is wel, onder begeleiding, in staat tot het verrichten van enige productieve of maatschappelijk nuttige activiteiten.

Om te kunnen vaststellen of de cliënt in aanmerking kan komen voor arbeidsmatige dagbesteding beoordeelt het College of de cliënt beschikt over arbeidsvermogen in de zin van de Participatiewet. Het sluitstuk van de arbeidsinschakeling in die wet, voor personen met (enig) arbeidsvermogen, is het bieden van beschut werk. Dit betekent ook dat de persoon die een indicatie heeft voor beschut werk geen arbeidsmatige dagbesteding krijgt toegewezen. Verder geldt natuurlijk dat de cliënt, gelet op de mate van zelfredzaamheid, moet zijn aangewezen op arbeidsmatige dagbesteding.

Personen met een zintuiglijke beperking

Bij de ondersteuning aan mensen met een zintuiglijke beperking, waaronder de doventolk in de leefsituatie, gaat het om specifieke ondersteuning. Het gaat om ondersteuning waarvoor geldt dat er een gering aantal cliënten gebruik van maakt, er een beperkt aantal aanbieders voor is en de inhoud van het aanbod zeer specialistisch is. Daarom heeft de VNG in afstemming met het ministerie van VWS landelijke inkoopafspraken voor de specialistische ondersteuning van mensen met een zintuiglijke beperking tot stand gebracht.

Het resultaat van de landelijk inkoopafspraken kent de vorm van een ‘raamovereenkomst’ tussen gemeenten en aanbieders van specialistische begeleiding, voor mensen met een zintuiglijke beperking. De raamovereenkomst gaat over de inhoud van de ondersteuning en de afgesproken werkwijze tussen de gemeenten en aanbieders. Binnen de kaders van deze raamovereenkomst kunnen individuele regionale samenwerkingsverbanden of individuele gemeenten de ondersteuning ‘afroepen’ overeenkomstig de in de overeenkomst gestelde voorwaarden. De VNG zal voor dit doel een landelijk ‘coördinatiebureau’ opzetten.

Landelijke inkoopafspraken specialistische begeleiding

In augustus 2014 is de landelijke overeenkomst vastgesteld over het bieden van specialistische begeleiding aan cliënten met een zintuigelijke handicap. Dit betekent dat het College moet beoordelen of de beperkingen van de betreffende cliënt onder deze landelijke afspraken valt. En zo ja, dan heeft het College geen ‘aparte’ ondersteuningsplicht. Wel geeft het College een beschikking af. Voor de doelgroep is een (landelijk) programma van eisen vastgesteld. Het gaat om:

  • *

    Specialistische begeleiding doofblinde volwassen

  • *

    Specialistische begeleiding visueel volwassenen

  • *

    Specialistische begeleiding vroegdove volwassen

Doventolk

Opgemerkt wordt wel dat het College gehouden kan zijn om een maatwerkvoorziening te verlenen aan de cliënt voor zover deze niet zijn opgenomen in de landelijke inkoop én de cliënt vanwege de mate van zelfredzaamheid is aangewezen op deze specialistische vorm van maatschappelijke ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan een doventolk bij het voeren van een gesprek in de normale leefsituatie zoals een bezoek aan huisarts of specialist, een notaris, de kerk, een conferentie of een ouderavond op school.

Kortdurend verblijf

Kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, is onderdeel van de wettelijke definitie van een maatwerkvoorziening (art. 1.1.1 eerste lid van de wet). Nadat is vastgesteld dat de mantelzorger van de cliënt moet worden ontlast geldt nog een ander specifiek criterium om in aanmerking te komen voor deze maatwerkvoorziening. De cliënt is in voorkomende gevallen door het (tijdelijk/deels) wegvallen van de mantelzorg aangewezen op ondersteuning welke gepaard gaat met permanent toezicht.

Doel en intensiteit kortdurend verblijf

Permanent toezicht kan verschillende doelen hebben en verschillen in intensiteit. Afhankelijk daarvan kan de toezichtfunctie op verschillende manieren vorm krijgen. Het toezicht kan gericht zijn op:

  • 1.

    het bieden van ondersteuning of fysieke zorg, zodat tijdig in kan worden gegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar, of complicaties bij een ziekte of aandoening;

  • 2.

    het verlenen van ondersteuning of fysieke zorg op ongeregelde en/of frequente tijden, omdat de cliënt zelf niet (meer) in staat is om hulp in te roepen;

  • 3.

    het ingrijpen bij gedragsproblemen:

  • a.

    therapeutisch: gericht op verbetering van de gedragsstoornis of aanleren van ander gedrag; of

  • b.

    preventief: voorkomen van escalatie en gevaar.

Een of meerdere etmal en per week

In dat geval kan kortdurend verblijf voor een of meer etmalen per week met een maximum van drie etmalen worden geboden, waarbij geldt dat het College kan afwijken van de gestelde norm. Dat kan minder maar ook meer zijn. Het College kan in voorkomende gevallen de maatwerkvoorziening ook weigeren. Er moet sprake zijn van een situatie waarin het niet meer verantwoord is dat de cliënt in zijn eigen leefomgeving blijft wonen en daarom aanspraak kan maken op toegang tot de Wlz.

Is de cliënt daarentegen niet aangewezen op permanent toezicht, dan zou bijvoorbeeld dagbesteding uitkomst kunnen bieden om de mantelzorger te ontlasten. Het kortdurend verblijf kan worden geboden in een instelling of in een accommodatie van een door het College goedgekeurde aanbieder. Ook kan kortdurend verblijf in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt toegekend. Onder deze maatwerkvoorziening is ook, zonodig, het vervoer naar de locatie begrepen waar het kortdurend verblijf wordt geboden. Het is niet aannemelijk dat de cliënt die is aangewezen op kortdurend verblijf zelf in staat is de accommodatie te bereiken. Dit vervoer wordt in ieder geval noodzakelijk geacht indien de mantelzorger niet in staat is de cliënt te brengen (en te halen) en er ook geen andere vervoersmogelijkheden zijn.

Respijtzorg

Het is niet vereist dat het kortdurend verblijf voor slechts wekelijks (of maandelijks) gebruik kan worden toegekend. Afhankelijk van de omstandigheden in het individuele geval kunnen periodieke aanspraken ook voor aaneengesloten gebruik worden toegekend. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin de mantelzorger op vakantie wil. Bij de beoordeling van de aanspraak houdt het College wel rekening met de vraag of de cliënt aanspraak kan maken op kort verblijf op grond van de Zorgverzekeringswet en of een indicatie op grond van Wlz voor de hand ligt.

HOOFDSTUK 7 Ondersteuning gericht op het wonen

Inleiding

In de artikelen 8.1, 8.2 en 8.4 eerste lid van de Verordening staan de vormen van maatschappelijke ondersteuning genoemd die het College kan verlenen, wat de reikwijdte daarvan is en wat de te bereiken resultaten zijn die daarbij gelden. Het College kan ondersteuning bieden in de vorm van woonvoorzieningen (zie begripsbepaling in de Verordening). Voor wat betreft de reikwijdte kunnen beperkende voorwaarden en/of weigeringsgronden aan de orde zijn. Het te bereiken resultaat bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben. Het gaat om de ruimtes waarop de cliënt is aangewezen voor het verrichten van elementaire woonfuncties. Onder omstandigheden kan het te bereiken resultaat tevens betrekking hebben op de berging, de toegang tuin of balkon van de woning (zie hierna).

Bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid

Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning. Denk bijvoorbeeld ook aan het verbreden van een toegangspad of toegangsdeur. Het moet gaan om elementaire woonfuncties. Het gaat nadrukkelijk om het opheffen of verminderen van problemen bij het normale gebruik van de woning. Dit betekent dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden). Evenmin wordt er rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben, dan wel maatwerkvoorzieningen die puur als noodvoorziening gelden. Zoals bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet-essentiële onderdelen van de woning respectievelijk vluchtvoorzieningen of branddeuren. Ook ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers worden in beginsel geen woonvoorzieningen getroffen, omdat dit in het algemeen geen ruimtes zijn met een elementaire woonfunctie.

Verwezen wordt naar de begripsbepalingen van een woning en het normale gebruik van de woning in artikel 1.1 eerste lid van de Verordening.

Woningaanpassingen

Met het inwerking treden van de Wmo 2015 wordt artikel 16 Woningwet geschrapt. De eigenaar moet een noodzakelijke woningaanpassing die door het College of de cliënt wordt aangebracht op grond van de Wmo 2015 accepteren. Dit om te voorkomen dat de eigenaar door weigeren van toestemming een noodzakelijke aanpassing zou kunnen blokkeren. Daarom regelt artikel 2.3.7 Wmo 2015 dat het College of de cliënt, zonder toestemming van de eigenaar van de woning als bedoeld in artikel 7:215 BW, de noodzakelijke woningaanpassing kan (laten) aanbrengen. Wel moet de eigenaar in de gelegenheid worden gesteld daarover zijn mening te geven. Dit geeft de eigenaar de gelegenheid om bij uitvoeringskwesties betrokken te zijn. In afwijking van artikel 7:216 lid 1 BW hoeft de woningaanpassing bij het vertrek van de cliënt niet te worden verwijderd. In de Wmo 2015 brengt het College dan wel de cliënt de woningaanpassing aan. Het resultaat is echter gelijk aan de regels die thans gelden: de cliënt hoeft bij vertrek de woningaanpassing niet ongedaan te maken.

Verder wordt opgemerkt dat de woningeigenaar derde-belanghebbende kan zijn bij het toekennen van een woningaanpassing (vergelijk CRVB:2013:2716). Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin het College of de cliënt zelf een woningaanpassing of woonvoorziening aanbrengen die in strijd is met bijvoorbeeld het vigerende Bouwbesluit.

Beoordelingskader

Het College neemt bij de beoordeling van de aanspraak het verslag en indien aanwezig het persoonlijk plan als uitgangspunt.

  • *

    Heeft de cliënt geobjectiveerde beperkingen in zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in dit hoofdstuk?

  • *

    Wat zijn de resultaten die de cliënt wil bereiken om zijn zelfredzaamheid en participatie te versterken, verbeteren of te behouden?

  • *

    Welke mogelijkheden heeft de cliënt om de beperkingen in zijn zelfredzaamheid en participatie te versterken of te verbeteren?

  • *

    Welke mogelijkheden heeft de cliënt om de beperkingen in zijn zelfredzaamheid en participatie te behouden?

Als bovenstaande bedoelde mogelijkheden niet leiden tot een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie, dan komt de beoordeling van een maatwerkvoorziening aan de orde. Dat moet blijken uit het verslag en indien aanwezig het persoonlijk plan van de cliënt.

  • *

    Welke weigeringsgronden of beperkende voorwaarden zijn van toepassing volgens de Verordening?

  • *

    Welke mogelijkheden kan het College bieden om de gewenste resultaten (passende bijdrage) te bereiken via een kortdurende maatwerkvoorziening, een collectieve- of individuele maatwerkvoorziening?

Specifieke criteria

De Verordening bepaalt een aantal specifieke criteria bij het verlenen van maatwerkvoorzieningen gericht op het wonen.

Primaat van verhuizen

Verordening: artikel 8.3

Wanneer er hoge kosten verbonden zijn aan het aanpassen van de huidige woning of deze woning niet kan worden aangepast, zal de mogelijkheid van verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning met de cliënt besproken worden. Het primaat kan pas worden toegepast als de te verwachten kosten van woningaanpassing van de woning in totaal meer zullen bedragen dan het grensbedrag zoals bepaald in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Cromstrijen 2015.

Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie anders kan zijn. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van relevante factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de toepassing van het primaat.

Zwaarwegende redenen

Er kunnen zwaarwegende redenen zijn waardoor een uitzondering moet worden gemaakt op het verhuisprimaat. Voorbeelden zijn:

  • 1.

    Er blijkt uit medisch onderzoek een contra-indicatie voor verhuizen. Bijvoorbeeld als niet verwacht wordt dat een (dementerend) cliënt binnen een redelijke termijn zal aarden of vertrouwd zal kunnen geraken in de woning of woonomgeving én er geen aanspraak bestaat op toegang tot de Wet langdurige zorg (langdurig verblijf).

  • 2.

    Er blijkt uit onderzoek dat de medische situatie van de cliënt zich verzet tegen een zoektijd/wachttijd naar een geschikte woning. Uit het medisch advies moet dan bijvoorbeeld blijken wat een medisch aanvaardbare termijn is waarbinnen iemand over een aangepaste/geschikte woning moet beschikken. Dat is afhankelijk van de individuele situatie.

  • 3.

    De aanwezigheid van mantelzorg door mensen in de directe omgeving van de woning maakt het niet acceptabel dat de cliënt verhuist. Daarvan is sprake als de te verlenen mantelzorg wordt geleverd in een bepaalde intensiteit en een wezenlijke bijdrage leveren aan het behoud van de zelfredzaamheid van de cliënt. Dat is bijvoorbeeld het geval als de mantelzorg professionele hulp overbodig maakt en duidelijk is dat de mantelzorg in zijn bestaande omvang en intensiteit bij een eventuele nieuwe woning niet (meer) kan worden verleend. Ook hier geldt de beoordeling of er aanspraak bestaat op toegang tot de Wet langdurige zorg (langdurig verblijf).

  • 4.

    De verhuizing leidt tot inkomstenderving doordat bedrijfsmatige activiteiten niet meer kunnen worden uitgeoefend.

Woonlastenconsequenties

Een nieuwe woning kan een aanzienlijke stijging van de hoogte van de huurprijs met zich meebrengen. De huidige huurprijs wordt vergeleken met de huurprijs van de beschikbare woning rekening houdend met het recht op huurtoeslag en eventueel toename of afname van het wooncomfort. Het College beoordeelt of een eventuele woonlastenstijging de draagkracht van de cliënt te boven gaat en er dientengevolge sprake is van zwaarwegende redenen om niet het primaat van verhuizen op te leggen. Bij toewijzing van een woning wordt door de woningbouwcoöperaties rekening gehouden met de verhouding tussen het inkomen en de toe te wijzen woning qua huurprijs op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Als de cliënt eigenaar van de woning is, kan een verhuizing of woningaanpassing andere woonlastenconsequenties met zich meebrengen dan wanneer hij de woning huurt. Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Bij een besluit tot het al dan niet verhuizen naar een (huur) woning dienen meerdere omstandigheden te worden afgewogen. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Een overweging is in ieder geval de feitelijke situatie rond de waarde van de huidige woning. Is er sprake van een restschuld, of is er sprake van een vrijvallend vermogen bij verkoop. Indien de cliënt, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning door zijn handicap drastisch verandert (doorgaans brengt een handicap negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning, en zal de cliënt ook problemen hebben met verhuizen. Het gaat er uiteindelijk om wat de gemeente in redelijkheid van de cliënt mag verwachten in het kader van diens eigen verantwoordelijkheid.

Vergelijking aanpassingskosten huidige woonruimte versus nieuwe woonruimte

Het College maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

  • a.

    huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte; en/of

  • b.

    de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning.

Alleen zelfstandige woonruimten

Verordening: artikel 8.4 lid 2

Door dit artikel zijn enerzijds alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig hoofdverblijf uitgesloten. Anderzijds zijn er situaties genoemd waarbij het gezien de aard van het soort gebouw verondersteld mag worden dat bepaalde woonvoorzieningen standaard aanwezig zijn. Uitzonderingen kunnen worden gemaakt voor woonvoorzieningen ten behoeve van gemeenschappelijke ruimten als bedoeld in het vierde lid zonder welke de woning van de cliënt met beperkingen onbereikbaar is. Een woonvoorziening wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Kamers (onzelfstandige woonruimten) die verhuurd worden vallen daar niet onder.

Of woongebouwen voor gehandicapten- en/of ouderen zijn bedoeld, blijkt niet alleen uit de bestemming, maar ook uit de bewoners zelf. Indien een gebouw voornamelijk bewoond wordt door ouderen en/of gehandicapten wordt die bestemming aangenomen. Dit kan het geval zijn wanneer meer dan de helft van de bewoners ouder is dan 55 jaar en/of beperkingen heeft. Uit de jurisprudentie blijkt wel dat er zware eisen kunnen gelden om aan te nemen dat een woongebouw specifiek is gericht op mensen met beperkingen (vergelijk bijvoorbeeld CRVB:2009:BI9087).

Hoofdverblijf vereist

Verordening: artikel 8.4 lid 3

Het spreekt voor zich dat de reikwijdte van de Verordening bij het verlenen van een woonvoorziening zich beperkt tot de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. Voor zover de cliënt binnen de gemeente verhuisd of zich in de gemeente Cromstrijen wil vestigen zal bij de keuze van een woning nadrukkelijk rekening moeten houden met de diens beperkingen.

Weigering woonvoorziening

Verordening: artikel 8.4 lid 4

In dit lid zijn situaties opgenomen waaronder geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat of kan bestaan. In de meeste van deze bepalingen ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt besloten.

Onder a: geen dringende reden om te verhuizen

Deze weigeringsgrond is bedoeld om te voorkomen dat de cliënt verhuist en het College na de melding geconfronteerd wordt met een aanvraag om een woonvoorziening terwijl in de ‘oude’ woning geen belemmeringen worden ondervonden in het normale gebruik van de woning. Op grond van de Verordening bestaat dan ook geen recht op de aangevraagde voorziening(en), tenzij sprake is van een dringende reden om te verhuizen. Wat een dringende reden is, is steeds afhankelijk van een weging van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden. Er is alleen sprake van een dringende reden die aanleiding vormt voor de verhuizing als de cliënt geen in redelijkheid van hem te vergen mogelijkheden heeft om zelf voor een andere passende oplossing te zorgen.

Onder dringende redenen kunnen het aanvaarden van werk of huwelijk (samenwoning) worden geschaard. Een verhuizing van een adequate woning naar een niet-adequate woning wegens de verkoop van het eigen bedrijf vormt in beginsel geen belangrijke reden (vergelijk CRVB:2012:BW6810). Ook de wens een groot gezin te hebben wordt daar niet toe gerekend (vergelijk CRVB:2011:BQ1751). Ingeval van een huwelijk (samenwoning) wordt echter wel rekening gehouden met de keuze die de aanvrager heeft gemaakt door in de niet-adequate woning van de partner te gaan wonen waardoor voorzieningen nodig zijn. Het College zal daarbij de belangen moeten wegen van de (nieuwe) partner van de cliënt en zijn/haar eventuele kinderen. Het is dan de vraag of van hen kan worden gevergd te gaan verhuizen. Zou daarvoor tot verkoop van de woning moeten worden overgaan vraagt dat om een deugdelijke belangenafweging. Voor zover daarbij een restschuld van beduidende omvang zou ontstaan zal het College in beginsel moeten overgaan tot het aanpassen van de woning (vergelijk CRVB:2013:CA1401).

Onder b: zonder toestemming verhuist naar de niet meest geschikte en beschikbare woning

In het algemeen kan worden gesteld dat men zelf verantwoordelijk is voor het bewonen van, dan wel beschikken over een woning. Hiermee wordt nadrukkelijk ook bedoeld dat men vrij is in de keuze daarvan. Wel moet rekening worden gehouden met het betrekken van de meest geschikte en beschikbare woning gelet op de beperkingen. Deze bepaling geeft de bewijslastverdeling weer tussen de cliënt om een voorziening en het College. De Verordening bepaalt dat de aanvrager schriftelijk toestemming moet vragen en dus ook verkrijgen om te verhuizen dan wel zich in de gemeente te vestigen in geval een beroep wordt gedaan op een woonvoorziening. Wordt dat nagelaten te doen, dan geldt dat de cliënt moet aantonen of allerminst aannemelijk maken dat de gekozen oplossing de enige mogelijkheid was. Kan de cliënt dat niet, dan blijven de gevolgen voor diens eigen risico (CRVB:2012:BY5215). Het ligt voor de hand dat de cliënt bij de melding van de hulpvraag en het gesprek wordt geattendeerd op de geldende regels.

Onder c: gemeenschappelijke ruimten

De Verordening bepaalt dat aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten gelimiteerd worden (vergelijk CRVB:2011:BU4344-T). Andere dan de limitatief opgesomde voorzieningen hoeven niet verstrekt te worden. Een uitzondering kan dus slechts worden gemaakt voor de genoemde voorzieningen in dit onderdeel.

Onder d: niet geschikt of bestemd gehele jaar te bewonen

Woningen die niet geschikt of bestemd zijn om het gehele jaar te bewonen kunnen niet dienen als hoofdverblijf als bedoeld in de begripsbepaling van artikel 1.1 eerste lid van de Verordening. Daarom worden voor woningen die niet geschikt en bestemd zijn om het gehele jaar te bewonen geen woningaanpassingen verstrekt (vergelijk bijvoorbeeld CRVB:2011:BR4180).

Onder e: de aard van de materialen

Uitgangspunt is dat de belemmeringen in het normale gebruik van de woning in beginsel moeten voortvloeien uit de bouwtechnische en woontechnische kenmerken van de woning zelf, inclusief de toegang. Deze afwijzingsgrond is verder bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud aan de woning voor problemen zorgen. Voorbeelden zijn spaanplaat dat formaldehydegas bevat, halfsteens muren die veel waterdoorslag geven en dus veel vochtigheid binnen, enz. Personen met en zonder beperkingen zullen met dit soort materialen dezelfde problemen kunnen ondervinden. Het probleem wordt dus niet veroorzaakt door de combinatie beperkingen en de woning, maar door de gebruikte materialen. Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

Onder f: renovatie en eisen aan de woning

Aan deze afwijzingsgrond(en) ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid ten grondslag. Net als ieder ander is de cliënt verantwoordelijk om zaken als achterstallig onderhoud aan diens woning zelf op te lossen. Onder deze bepaling vallen ook de eisen die redelijkerwijs aan een woning mogen worden gesteld. Indien het een eigen woning betreft spreekt dat voor zich, hij zal de woonvoorziening zelf moeten realiseren. Ingeval van een huurwoning ligt het op de weg van de cliënt de verhuurder hiervoor aansprakelijk te stellen. Dat wil zeggen dat de cliënt, voor zover de woning niet voldoet aan de eisen, in beginsel de woningeigenaar moet aanspreken om de voorziening te realiseren in of om de woning. Er kan gedacht worden aan een woning die niet voldoet aan de eisen van deze tijd waaronder ook achterstallig onderhoud of het ontbreken van centrale verwarming of douche (lavet). In het Besluit maatschappelijke ondersteuning Cromstrijen 2015 zijn de afschrijvingstermijnen van bepaalde voorzieningen vastgelegd.

Zich verplaatsen in en om de woning

Verordening: artikel 8.5

De reikwijdte van het verlenen van maatwerkvoorzieningen is gericht op het zich verplaatsen in en om de woning met betrekking tot het in staat zijn de noodzakelijke gebruiksruimten te bereiken gericht op het normale gebruik van de woning. Gedacht kan worden aan een rolstoel of een traplift.

Uitleen van hulpmiddelen

Vanaf 1 januari 2013 is de uitleen van hulpmiddelen onder de werking van de Zorgverzekeringswet (Zvw) gebracht. Of een verzekerde in aanmerking komt voor hulpmiddelen via de uitleen is afhankelijk van de vraag voor welke termijn hij daarop is aangewezen. In de praktijk wordt nog steeds de zesmaandentermijn gehanteerd (2 x 3 maanden uitleen).

Eenvoudige mobililiteitshulpmiddelen

De reden om de rollator en andere eenvoudige mobililiteitshulpmiddelen uit het basispakket van de zorgverzekering te halen is dat de verzekerden ook zelf een verantwoordelijkheid hebben en dat zij zorg waarvan de kosten te overzien zijn en die bij het dagelijks leven behoren, zelf worden geacht te kunnen dragen. Voorbeelden van eenvoudige mobiliteitshulpmiddelen zijn krukken, loophulpen met drie of vier poten, looprekken en rollators. Het College heeft daarvoor dan ook geen ondersteuningsplicht. Analoog aan de uitleg van artikel 15 WWB (Participatiewet) zijn de eenvoudige mobililiteitshulpmiddelen uit de AWBZ geschrapt omdat deze voorzieningen gezien de lage kosten en de duurzaamheid voor eigen rekening komen. Er kan weliswaar - voor de problematiek in voorkomende gevallen - aanleiding zijn voor de noodzaak tot ondersteuning, maar de eenvoudige mobililiteitshulpmiddelen zijn bewust door de wetgever uit de voorliggende wettelijke regeling gehaald. Het ligt dan ook niet op de weg van de gemeente om op grond van de Wmo 2015 die voorziening te verstrekken.

Hulpmiddelen

Dit zijn roerende zaken die bedoeld zijn om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen. Het kan gaan om een vervoersvoorziening maar ook om roerende woonvoorzieningen. Of de cliënt in aanmerking komt voor een roerende woonvoorziening, hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de aanwezige beperkingen van de cliënt en de ondervonden belemmeringen in het normale gebruik van de woning. Waar mogelijk zal uit oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor verstrekking van roerende woonvoorzieningen in plaats van een woningaanpassing (wel aard en nagelvast). Ook zal bij voorkeur met roerende woonvoorzieningen worden gewerkt in situaties waarin mensen op de wachtlijst staan voor opname in een Wlz-instelling, tenzij aanspraak bestaat op een hulpmiddel op grond van de Zvw of Wlz. Ook geldt dit uitgangspunt in andere situaties waarin de cliënt weliswaar voor een langere periode is aangewezen op de woonvoorziening, maar waarin de verstrekking van een woningaanpassing als risico met zich meebrengt dat deze op zichzelf niet voor langere tijd zal worden gebruikt. Denk bijvoorbeeld aan terminale situaties.

Patiëntenliften

Er zijn zowel losse (mobiele) als vaste patiëntenliften. Laatst genoemde worden geplaatst middels een vloer-, muur-, plafond- of wandbevestiging. Bij de beoordeling over de noodzaak van een dergelijke woonvoorziening worden de volgende factoren betrokken:

  • *

    de te verwachten transfers;

  • *

    de mogelijkheden van de cliënt/het kind;

  • *

    de indeling van de woning en de aanwezige inrichtingselementen;

  • *

    de beschikbare ruimte;

  • *

    de noodzakelijke lichamelijke ondersteuning van de cliënt/het kind.

Uitraasruimte

Bepaalde stoornissen van cliënten met een verstandelijk beperking, bijvoorbeeld hyperactiviteit en moeilijkheden in het doseren van omgevingsprikkels, kunnen aanleiding geven tot problemen bij het verblijf in de woning. Deze problemen kunnen worden opgevangen door in de woning over een uitraaskamer te beschikken. Onder een uitraaskamer wordt verstaan een verblijfsruimte waarin een cliënt die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

De voorwaarden (aangewezen zijn op) voor het toekennen van een uitraaskamer zijn:

  • *

    De cliënt beschadigt zichzelf ( zelfverwonding)

  • *

    De cliënt beschadigt de omgeving (vernielzucht)

  • *

    Er is sprake van ongecontroleerde driftbuien of overmatige apathie

De uitraaskamer is bedoeld om de cliënt, die bovenstaande problemen ondervindt tegen zichzelf te beschermen. Ook worden de ouders/verzorgers hierdoor in staat gesteld beter toezicht uit te oefenen. Daarbij gaat het er om dat de uitraaskamer het belang van de cliënt dient. Gaat het bij de gevolgen van de gedragsproblemen niet om de belangen van de cliënt, maar om die van anderen, bijvoorbeeld doordat zij bestaan uit hinder voor die anderen, dan is er geen sprake van een uitraaskamer in de zin van de Wmo 2015. Verder zal het College moeten beoordelen of het de maatwerkvoorziening kan weigeren omdat het niet verantwoord is om in de eigen leefomgeving te blijven wonen en de cliënt toegang kan krijgen tot de Wlz (langdurig verblijf).

Rolstoel

Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik worden verstrekt. Het gaat in beginsel om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het allereerst om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Het gaat om cliënten die een rolstoel nodig hebben omdat ze geen of onvoldoende loopcapaciteit hebben. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat iemand niet in staat is om korte afstanden zelfstandig - al dan niet met een loophulpmiddel - af te leggen.

Incidenteel gebruik

Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de toegekende vervoersvoorziening wordt meegenomen om elders (bij het winkelen of bij uitstapjes) te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat. Zie verder hoofdstuk 8 ondersteuning deelname aan het maatschappelijk verkeer in deze Beleidsregels.

HOOFDSTUK 8 Ondersteuning bij deelname aan het maatschappelijk verkeer

Inleiding

Verordening: artikel 9.1 en 9.2

Deelname aan het maatschappelijk verkeer heeft betrekking op het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving en medemensen te ontmoeten en sociale verbanden met hen aan te gaan, gericht op zelfredzaamheid en participatie. Het College kan een maatwerkvoorziening treffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de leefomgeving van de cliënt. Daarbij hanteert het College in principe het primaat van de collectieve verstrekking.

Resultaten

Verordening: artikel 9.3

Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich kunnen verplaatsen met als doel participatie kan bijvoorbeeld bestaan uit:

  • a.

    het kunnen doen van boodschappen;

  • b.

    het kunnen onderhouden van sociale contacten;

  • c.

    het deelnemen aan activiteiten waaronder begrepen dagbesteding,

binnen de leefomgeving van de cliënt.

Voorliggende voorziening

Het College is niet gehouden een maatwerkvoorziening te verlenen als aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke aanspraak. Het moet gaan om een werkelijke aanspraak en daarmee een afdwingbaar recht. Hieronder staan een aantal voorbeelden genoemd.

Ziekenvervoer Zvw

Op grond van de Zvw bestaat aanspraak op zittend ziekenvervoer als de cliënt onder de doelgroep valt (nierdialyses moet ondergaan, oncologische behandelingen met chemotherapie of radiotherapie moet ondergaan, zich uitsluitend per rolstoel kan verplaatsen of het gezichtsvermogen zodanig is beperkt dat hij zich niet zonder begeleiding kan verplaatsen) of met succes een beroep kan doen op de hardheidsclausule. Ook ambulancevervoer valt onder de Zvw.

Leefvervoer WIA

Op grond van de WIA kan aanspraak bestaan op een zogeheten leefvervoersvoorziening (artikel 35 lid 3 WIA). Dat is een voorliggende voorziening als bedoeld in de begripsbepalingen van de Verordening omdat de vervoersvoorziening betrekking heeft op dezelfde vervoersfunctie in de leefsfeer (CRVB:2012:BV9433). Verzekerden met een te hoog inkomen hebben overigens geen aanspraak op deze WIA-voorziening. Dit betekent echter niet dat het College om die reden een vervoersvoorziening kan weigeren.

Vervoer onderwijs

Er kan aanspraak bestaan op vervoer van en naar school op grond van de Verordening Leerlingenvervoer. Het UWV kan vergoedingen en hulpmiddelen verstrekken voor leerlingen en studenten met een ziekte of handicap.

Beoordelingskader

Het College neemt bij de beoordeling van de aanspraak het verslag en indien aanwezig het persoonlijk plan als uitgangspunt.

  • *

    Heeft de cliënt geobjectiveerde beperkingen in zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in dit hoofdstuk?

  • *

    Wat zijn de resultaten die de cliënt wil bereiken om zijn zelfredzaamheid en participatie te versterken, verbeteren of te behouden?

  • *

    Welke mogelijkheden heeft de cliënt om de beperkingen in zijn zelfredzaamheid en participatie te versterken of te verbeteren?

  • *

    Welke mogelijkheden heeft de cliënt om de beperkingen in zijn zelfredzaamheid en participatie te behouden?

Als bovenstaande bedoelde mogelijkheden niet leiden tot een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie, dan komt de beoordeling van een maatwerkvoorziening aan de orde. Dat moet blijken uit het verslag en indien aanwezig het persoonlijk plan van de cliënt.

  • *

    Welke weigeringsgronden of beperkende voorwaarden zijn van toepassing volgens de Verordening?

  • *

    Welke mogelijkheden kan het College bieden om de gewenste resultaten (passende bijdrage) te bereiken via een kortdurende maatwerkvoorziening, een collectieve- of individuele maatwerkvoorziening?

Algemene uitgangspunten

Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Bij de beoordeling van de aanspraak op een vervoersvoorziening wordt bezien of een algemeen gebruikelijke voorziening zoals bijvoorbeeld een fiets met hulpmotor of brommer een adequaat vervoermiddel is voor de cliënt. Het ligt op zijn weg om te stellen en te onderbouwen dat de betreffende algemeen gebruikelijke voorzieningen in zijn geval geen geschikte vervoermiddelen zijn in het zich kunnen verplaatsen binnen de leefomgeving met het oog op zijn participatie.

Bereiken en gebruiken van het (niet vraagafhankelijk) openbaar vervoer

Ook wordt bij de beoordeling van de aanspraak onderzocht of het (niet vraagafhankelijk) Openbaar Vervoer te voet, per fiets of in voorkomende gevallen per bus kan worden bereikt en vervolgens kan worden gebruikt. Voor de vraag of cliënt bijvoorbeeld de bus (of ander Openbaar Vervoer) kan bereiken en gebruiken is het redelijk om uit te gaan van de vraag of de cliënt een afstand van 800 meter in 20 minuten kan afleggen. Mogelijk kan dat met de gebruikelijke loophulpmiddelen zoals een rollator. Het spreekt voor zich dit ook afhankelijk is van de afstand waarbinnen zich een opstaphalte bevind. In die gevallen beoordeelt het College of de cliënt die afstand kan overbruggen met een voor hem algemeen gebruikelijk vervoermiddel.

Directe woonomgeving

Als leefomgeving in het kader van deelname aan het maatschappelijk verkeer wordt de Hoeksche Waard en het overige gebied binnen een afstand van 20 kilometer rondom de woning als redelijk aangemerkt, zie begripsbepaling in de Verordening. De afstand wordt bepaald door de snelste route op basis van de ANWB-routeplanner. Wel is het zo dat de cliënt een minimaal aantal basisvoorzieningen moet kunnen bereiken. Daaronder vallen bijvoorbeeld een NS-station met dienstverlening, winkels voor het doen van boodschappen en het ziekenhuis. De ondersteuningsplicht van het College is gericht op de leefomgeving waarin in bovengenoemde bestemmingen te bereiken zijn. Wil de cliënt sociale contacten onderhouden buiten de directe leefomgeving, dan geldt daarvoor het landelijke vervoersysteem Valys (standaard- en hoog persoonsgebonden kilometerbudget). Dit brengt mee dat maatwerkvoorzieningen bestemd om zich buiten de eigen leefomgeving te kunnen verplaatsen of mee te nemen, zoals aanhangers en oprijplaten, niet onder de ondersteuningsplicht van het College vallen.

Vervoer in verband met vrijwilligerswerk

De (extra) vervoersbehoefte of kosten in verband met het verrichten van vrijwilligerswerk vormt in beginsel geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen. Uit de WVG-jurisprudentie blijkt dat het redelijk is dat de vervoerskosten worden betaald door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt. Aangenomen wordt dat dit uitgangspunt ook geldt onder de Wmo 2015. Dit betekent wel dat het College kan afwijken van het beleidsuitgangspunt als daar in het individuele geval aanleiding voor is.

Vervoersbehoeften en vervoersmogelijkheden

Naast het vereiste dat er geobjectiveerde beperkingen moeten worden ondervonden in het zich verplaatsen in de leefomgeving is een te verstrekken vervoersvoorziening afhankelijk van de vervoersbehoefte en de andere vervoersmogelijkheden van de cliënt met beperkingen. Daaronder worden ook de mogelijkheden van de sociale omgeving van iemand verstaan. Dit is een belangrijk onderdeel van het onderzoek zoals dat tijdens het gesprek zal plaatsvinden

Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat voor de omvang in kilometers in verband met de vervoersbehoefte in beginsel mag worden uitgegaan van maximaal 1500 tot 2000 kilometer per jaar (vergelijk CRVB:2012:BV7463). Dit uitgangspunt is ook neergelegd in de Verordening en wordt door het College gehanteerd. In individuele gevallen kan het College daar van afwijken. Het spreekt voor zich dat moet gaan om situaties waarin de cliënt in het kader van zijn zelfredzaamheid en participatie is aangewezen op een of meer vervoersvoorzieningen waarbij de reikwijdte van het aantal kilometers noodzakelijkerwijs moet worden overschreden. Het College neemt daarbij ook in aanmerking dat de cliënt aanspraak kan maken op het landelijke vervoersysteem Valys (standaard- en/of hoog persoonsgebonden kilometerbudget). De hoogte van de tegemoetkoming meerkosten wordt hier dan ook op gebaseerd (zie hoofdstuk 9 van deze beleidsregels).

Medisch vervoer

Onderdeel van een vervoersbehoefte kan ziekenhuisbezoek of ander 'medisch vervoer' zijn. Het feit dat de cliënt met het collectief vervoer - in geval van een medische spoedsituatie - niet of niet tijdig in het ziekenhuis kan komen vormt geen reden om het primaat niet toe te passen (vergelijk CRVB:2014:2101). De ondersteuningsplicht va het College is in beginsel gericht op verplaatsingen in de (directe) leefomgeving. Verplaatsingen in verband met medische spoedsituaties vallen daar niet onder. Voor zover geen aanspraak bestaat op een andere wettelijke aanspraak (in casu Zvw of Wlz), valt het 'medisch' vervoer binnen de leefomgeving onder de Wmo 2015. Denk bijvoorbeeld aan het bezoek aan de huisarts.

Incidenteel rolstoelgebruik

Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan een rolstoel voor incidenteel gebruik worden verleend indien een cliënt zich in en om de woning (beperkt) lopend kan verplaatsen, maar zich niet lopend kan verplaatsen over de korte vervoersafstanden. Het gaat dan om cliënten die daarvoor rolstoelafhankelijk zijn. Dat wil zeggen dat er sprake is van een verminderde mobiliteit of uithoudingsvermogen waardoor de loopafstand zeer beperkt is. Een rolstoel voor incidenteel gebruik (ook wel transportrolstoel genoemd) is doorgaans niet voor dagelijks zittend gebruik noodzakelijk. Afhankelijk van de aard van het gebruik wordt eerst beoordeeld of gebruik gemaakt kan worden van een rolstoelpool, een rolstoel van de uitleen (thuiszorgwinkel) of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn. Dat laatste is vaak het geval in bijvoorbeeld winkelcentrum, ziekenhuizen, pretparken en dergelijke.

Het kan echter ook gaan om een transportrolstoel waarop de cliënt is aangewezen om van A naar B te komen. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat iemand structureel niet in staat is om hele korte afstanden zelfstandig - al dan niet met een loophulpmiddel - af te leggen. In dat geval zijn de bovengenoemde mogelijkheden (rolstoelpool, uitleen) niet van toepassing. Deze rolstoel kan worden meegenomen in het collectief vervoer of in de eigen auto. In de praktijk zal dit echter niet vaak voorkomen.

Het College houdt bij de verstrekking van een rolstoel rekening met de mantelzorgers voor zover de cliënt niet zelf in staat is zich met de transportrolstoel te verplaatsen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verleend kan worden.

Aard van de beperkingen en bezit van eigen (aangepaste) auto

Het Vervoer Lokaal Oud-Beijerland kan ook zijn als passend worden aangemerkt bij progressieve aandoeningen. Het kan zijn dat een autoaanpassing (of verdere aanpassingen) op zichzelf wel aangewezen is, maar dat het duidelijk is dat de eigen (aangepaste) auto binnen afzienbare termijn niet meer kan worden gebruikt.

Aard van de beperkingen en geen bezit van eigen (aangepaste) auto

Het College is bevoegd om de vervoersvoorziening afhankelijk te stellen van de vervoersbehoefte.

In het geval in de vervoersbehoefte niet kan worden voorzien door bijvoorbeeld het Vervoer Lokaal Oud-Beijerland, vrijwilligersvervoer, al dan niet aangevuld met een aanvullende vervoervoorziening. Het kan zijn dat de cliënt daarom, bijvoorbeeld, is aangewezen op eigen gesloten buitenvervoer.

Ernstig beperkte mobiliteit en vervoersbehoefte voortvloeiend uit zorgtaken

Bij een cliënt met beperkingen die uiterst beperkt mobiel is, moet in beginsel mede de vervoersbehoefte die voortvloeit uit zorgtaken met betrekking tot minderjarige kinderen worden betrokken. Dit kan betekenen dat het collectief vervoer zich niet als passende bijdrage laat kwalificeren. Daarbij wordt overigens wel rekening gehouden met de bijdrage die van de andere ouder en andere daarvoor in aanmerking komende personen redelijkerwijs kan worden gevergd. Dergelijke overwegingen spelen een rol bij een vervoersbehoefte op zowel de korte als de middellange afstand waarvoor meerdere voorzieningen zijn aangewezen.

Niet gezamenlijk kunnen reizen

Bij gebruikmaking van het Vervoer Lokaal Oud-Beijerland kan het voorkomen dat het gezin niet gezamenlijk kan reizen. Op zichzelf genomen is het voorstelbaar dat een dergelijke wens bestaat en dat het voor een gezin prettiger en gemakkelijker is om samen te reizen. Uit de jurisprudentie blijkt echter dat het niet samen kunnen reizen niet betekent dat het collectief vervoer niet als passende bijdrage kan gelden. Gebruik maken van het collectief vervoer betekent namelijk niet dat het onmogelijk is om een gezamenlijke bestemming te bereiken (vergelijk CRVB:2014:2101).

Soorten vervoersvoorzieningen

Een scootmobiel

Een scootmobiel is een open elektrische buitenwagen bestemd voor gebruikers met een matige tot slechte sta- loopfunctie. De scootmobiel is bedoeld voor verplaatsingen in de directe omgeving van de woning, het onderhouden van sociale contacten, het doen van boodschappen, et cetera.

Voorwaarden

Een scootmobiel wordt alleen verstrekt als:

  • ·

    er sprake is van een zekere sta- en loopfunctie, ook gelet op het kunnen maken van transfers

  • ·

    de cliënt een beperkte loopafstand heeft en gelet op de beperkingen en de vervoersbehoefte op de korte afstand (directe omgeving) is aangewezen op een scootmobiel

  • ·

    er niet op een andere wijze kan worden voorzien in deze vervoersbehoefte zoals met een hand- of duwstoel of een aangepaste (niet algemeen gebruikelijke) fiets

  • ·

    het collectief vervoer alleen niet in de vervoersbehoefte kan voorzien

  • ·

    de cliënt zelf het voertuig veilig kan bedienen en besturen (rijvaardigheidstest)

  • ·

    er een mogelijkheid is om de scootmobiel te stallen en op te laden

Fiets met hulpmotor voor de aanvrager jonger dan 16 jaar

Voor iemand die jonger is dan 16 jaar, is een fiets met hulpmotor niet algemeen gebruikelijk (CRVB:2010:BN1265). Immers, kan niet de vergelijking met een brommer of ander gemotoriseerd vervoer worden gemaakt omdat iemand jonger dan 16 jaar daar - wettelijk gezien - niet op mag rijden. Het College zal in voorkomende gevallen moeten beoordelen of de cliënt voor de beperkingen in zijn zelfredzaamheid en normale deelname aan het maatschappelijk verkeer is aangewezen op een fiets met hulpmotor. Dit moet blijken uit de noodzaak daarvoor, dat zal in de meeste gevallen een medische noodzaak zijn. Kort gezegd: wat zijn de beperkingen in de (te wensen) activiteiten en draagt de maatwerkvoorziening bij aan het opheffen of verminderen daarvan? Heeft het verstrekken van een dergelijke fiets een therapeutisch doel (in beweging blijven of afvallen), dan valt dat in principe niet onder de ondersteuningsplicht.

Driewielfietsen en andere bijzondere fietsen

Bijzondere fietsen kunnen voor verstrekking in aanmerking komen. Te denken valt daarbij aan driewielfietsen of handbikes. Driewielfietsen worden speciaal gebruikt door de cliënt met beperkingen op evenwichtsgebied. Deze beperking maakt het gebruik van een normale fiets - al dan niet hulpmotor - gevaarlijk. Ook andere groepen cliënten met beperkingen kunnen gebaat zijn bij een driewielfiets, bijvoorbeeld vanwege een gestoorde motoriek. Om aanspraak te maken op een dergelijk maatwerkvoorziening gelden dezelfde voorwaarden als voor een scootmobiel. Verder geldt dat een normale kinderdriewieler voor kinderen tot 4 jaar als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd en daarom niet voor verstrekking in aanmerking komt. Driewielfietsen voor kinderen in speciale uitvoering kunnen in beginsel voor verstrekking in aanmerking komen.

Een gehandicaptenvoertuig

Een gehandicaptenvoertuig is een voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een gehandicapte, niet breder is dan 1,10 meter niet langer dan 3,50 meter en niet hoger dan 2,00 meter en niet is uitgerust met een motor, dan wel is uitgerust met een motor waarvan de door de constructie bepaalde maximumsnelheid niet meer dan 45 km per uur bedraagt en geen bromfiets is (art. 1 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens). Deze voertuigen mogen op de voetpaden (stapvoets), fietspaden en rijbanen gebruikt worden.

Voorwaarden voor toekenning gehandicaptenvoertuig

Voor de cliënt geldt dat hij op eigen gesloten buitenvervoer moet zijn aangewezen en dat vervoer lokaal (OBLD GS) of vervoer met behulp van vrijwilligers al dan niet gecombineerd met een aanvullende vervoersvoorziening niet de goedkoopst passende bijdrage is. Dergelijke situaties zullen zich in de praktijk zelden voordoen.

Brommobiel

Dit betreft een gesloten buitenwagen die breder is dan 1,10 meter en is geen gehandicaptenvoertuig. De brommobiel lijkt op een kleine auto en mag alleen van de rijbaan gebruik maken. De brommobiel wordt in beginsel niet op grond van de Wmo 2015 verstrekt.

Algemeen uitgangspunt

Het enkele feit dat de kosten van de door de cliënt gewenste vervoersvoorziening lager zouden kunnen zijn dan de (tot de individuele deelnemer herleide) kosten van het collectief vervoer brengt niet mee dat deelname aan het collectief vervoer geen verantwoorde (lees ook compenserende) voorziening is, dan wel er toe moet leiden dat de hardheidsclausule moet worden toegepast (vergelijk CRVB:2009:BH5467).

Persoonsgebonden budget autoaanpassing

Autoaanpassingen zijn erop gericht verplaatsingen mogelijk te maken in de leefomgeving voor cliënten die daarvoor zijn aangewezen op een eigen auto.

Aandachtspunten bij de beoordeling

  • *

    Is het gebruik van de eigen auto nodig voor het zich verplaatsen binnen de leefomgeving per vervoermiddel én is het Lokaal Vervoer Oud-Beijerland en/of vrijwilligersvervoer of het individueel taxivervoer geen goedkoopst passende bijdrage?

  • *

    Is een autoaanpassing de goedkoopst passende bijdrage?

  • *

    Hoe staat het met de ouderdom en technische staat van de auto?

  • *

    Is de cliënt eigenaar en bestuurder van de auto?

Is een auto zeven jaar of ouder?

Dan is een (flinke) aanpassing meestal niet meer verantwoord. Een technische keuring van de auto door een onafhankelijke instantie (bijvoorbeeld de ANWB) is nodig om te kunnen beoordelen of de aanpassing nog verantwoord is met het oog op de technische staat en de verwachte levensduur van de auto. Bij een (flinke) aanpassing moet de auto nog minimaal zeven jaar veilig kunnen rijden. Daarbij wordt ook de geldigheidsduur van het rijbewijs in ogenschouw genomen.

Algemeen gebruikelijk

Sommige autoaanpassingen kunnen algemeen gebruikelijk zijn. Denk bijvoorbeeld aan stuur- en rembekrachtiging, de automatische versnelling of een auto met hoge instap. Voor deze aanpassingen kan geen beroep worden gedaan op de Wmo 2015 (vergelijk CRVB:2011:BU7172).

Aandachtspunt

Als de autoaanpassingen de technische besturing van de auto betreffen, dan is het noodzakelijk hiervan een aantekening op het rijbewijs te laten zetten bij de gemeente.

Vergoeding extra verzekeringspremie

Als een persoonsgebonden budget voor autoaanpassingen is verstrekt, dan kan in het verlengde daarvan de extra verzekeringspremie worden vergoed. Hiervoor geldt het volgende uitgangspunt. Alleen de premie die een direct gevolg is van de autoaanpassingen kan worden vergoed. De ‘normale’ premie voor de auto komt niet voor vergoeding in aanmerking, deze is algemeen gebruikelijk.

HOOFDSTUK 9 Persoonsgebonden budget

Inleiding

Een persoonsgebonden budget vertegenwoordigt (een deel van) de geldswaarde van de goedkoopst passende bijdrage van een maatwerkvoorziening die het College in natura zou verlenen. Met een persoonsgebonden budget kunnen diensten, zoals begeleiding worden ingekocht, maar ook een woonvoorziening of een hulpmiddel, zoals een scootmobiel.

Beoordeling voorwaarden

In artikel 5.1 van de Verordening zijn de wettelijke voorwaarden neergelegd, ter beoordeling aan het College. Het College moet zich bij het toekennen van een persoonsgebonden budget ervan overtuigen van het voldoen aan de voorwaarden. Het spreekt voor zich dat de cliënt het College, desgevraagd, de daarvoor noodzakelijke inlichtingen of gegevens verschaft en zijn medewerking verleend aan het onderzoek. Deze voorwaarden zijn cumulatief. In het algemeen geldt dat geen persoonsgebonden budget mogelijk is als het College na de melding van de hulpvraag een maatwerkvoorziening moet inzetten vanwege een spoedeisende situatie. Verder zijn er nadere regels over het persoonsgebonden budget neergelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Cromstrijen 2015.

Beoordeling van de voorwaarden

1. De cliënt is op eigen kracht, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, voldoende in staat te achten tot een redelijke waardering van belangen aangaande de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken en in staat is deze op een verantwoorde manier uit te voeren.

Het College beoordeelt of de cliënt - al dan met hulp van anderen - hiertoe in staat is. Daarvoor kan het College in ieder geval de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking nemen:

  • *

    Het beheersen van de Nederlandse taal

  • *

    De mate van beperkingen (licht, matig, zwaar) op het terrein van:

    • o

      sociale redzaamheid

    • o

      probleemgedrag

    • o

      psychisch functioneren

    • o

      geheugen- en oriëntatiestoornissen

  • *

    Het vermogen om een overeenkomst op te stellen of aan te gaan met degene aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed.

  • *

    Het vermogen om degene, aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed, aan te sturen bij de te bieden maatschappelijke ondersteuning.

  • *

    In geval het risico bestaat dat er beslag wordt gelegd op het persoonsgebonden budget, dan wordt niet voldaan aan de hier bedoelde voorwaarde.

  • *

    Indien van toepassing. Wie de cliënt heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het persoonsgebonden budget te behartigen en de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken uit te voeren. Het College stelt aan deze persoon dezelfde eisen als aan de cliënt.

  • 2.

    De cliënt weet te motiveren waarom hij de maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wenst te krijgen

Het persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt op verzoek van de cliënt. Bij dat verzoek weet de cliënt voldoende te motiveren waarom hij de maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wenst te krijgen.

3. Er is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen voldoen aan de kwaliteitseisen van de wet en in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

In artikel 3.1 lid 1 van de wet staat dat een maatwerkvoorziening in elk geval:

  • *

    veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verstrekt,

  • *

    afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt,

  • *

    verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard;

  • *

    verstrekt wordt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt.

In het Besluit maatschappelijke ondersteuning Cromstrijen 2015 staan verplichtingen genoemd die (mede) betrekking hebben op de kwaliteit van een aan te schaffen of in te kopen maatwerkvoorziening.

Budgetplan

Aan het recht op een persoonsgebonden budget voor diensten is in ieder geval de verplichting verbonden dat de cliënt een budgetplan opstelt. In dat budgetplan wordt in ieder geval aangeven:

  • *

    Aan wie het persoonsgebonden budget wordt besteed. Betaling aan administratieve bemiddelingsbureaus zijn uitgesloten.

  • *

    Welke resultaten met de aan te schaffen of de in te kopen maatwerkvoorziening worden bereikt en hoe dat gebeurt. Deze moeten overeenkomen met het bereiken van een, door het College te bepalen, mate van zelfredzaamheid waarop de cliënt gelet op zijn beperkingen is aangewezen.

  • *

    Waaruit blijkt dat de aan te schaffen of de in te kopen maatwerkvoorziening voldoet aan de kwaliteitseisen die daar aan mogen worden gesteld. Hiermee worden de kwaliteitseisen bedoeld op grond van artikel 3.1 lid 1 van de wet. Daarnaast moet uit het budgetplan blijken in hoeverre de kwaliteitseisen in overeenstemming zijn met de mate van zelfredzaamheid van de cliënt en of daarin lichte, matige of zware beperkingen worden ondervonden. Voor zover het gaat om de aanschaf van een hulpmiddel of woonvoorziening hanteert het College de regels die zijn neergelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Cromstrijen 2015.

Besteding persoonsgebonden budget sociaal netwerk

Artikel 5.1 eerste lid onder d van de Verordening bepaalt dat uit het persoonsgebonden budget geen personen uit het sociale netwerk mogen worden betaald, tenzij dat leidt tot effectievere en meer doelmatige ondersteuning. Daarmee is op voordracht van het College bedoeld nadere invulling te geven aan de kwaliteit van de ondersteuning door een persoon uit het sociale netwerk kan worden verleend. Zeker voor zeer kwetsbare burgers is het van groot belang dat zij de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben met uiteindelijk het oog op het zo lang mogelijk in de eigen omgeving kunnen blijven wonen. Afhankelijk van het individuele geval kan het dan ook zijn dat juist personen uit het sociale netwerk kwalitatieve ondersteuning kunnen bieden die effectiever en doelmatiger is. Maar dat kan ook anders liggen. Dat vraagt om een beoordeling van het individuele geval.

Beleidsuitgangspunten

Bij de beoordeling van de mogelijkheid tot betaling aan iemand uit het sociaal netwerk zal het volgende door het College worden meegewogen:

  • *

    Als eerste motiveert de cliënt zijn keus om met het persoonsgebonden budget iemand uit het sociaal netwerk in te schakelen.

  • *

    De persoon uit het sociale netwerk mag daarbij op geen enkele wijze druk op de cliënt hebben uitgeoefend bij zijn besluitvorming.

  • *

    Is de persoon uit het sociale netwerk in staat om de gevraagde hulp te bieden?

  • *

    Is de kwaliteit van de geboden ondersteuning voldoende geborgd?

Weigering persoonsgebonden budget

Indien de cliënt een persoonsgebonden budget wenst controleert het College of een eerder besluit waarmee een persoonsgebonden budget is toegekend is ingetrokken onder toepassing van artikel 2.3.10 lid 1 onder a, d of e van de wet. Het College is in voorkomende gevallen bevoegd het persoonsgebonden budget te weigeren (art. 2.3.6 lid 5 onder b van de wet). Bij toepassing van deze weigeringsrond hanteert het College het uitgangspunt van een termijn die ieder geval drie jaar gelegen voor het verzoek om een persoonsgebonden budget.

Het meerdere weigeren

Indien de cliënt het persoonsgebonden budget wenst te besteden aan een duurdere maatwerkvoorziening dan waar het College het persoonsgebonden budget op heeft gebaseerd, geldt dat de cliënt het meerdere zelf moet betalen. Let wel ook in die gevallen gelden nog steeds de algemene voorwaarden van bijvoorbeeld de kwaliteit. Het meerdere dat aan de maatwerkvoorziening wordt besteed door de cliënt wordt dan door het College geweigerd.

Hoogte persoonsgebonden budget

De cliënt kan het persoonsgebonden budget besteden aan hulpmiddelen, woningaanpassingen, kortdurend verblijf of diensten. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning Cromstrijen 2015 staan de eventuele aanvullende voorwaarden genoemd indien het College het recht op een persoonsgebonden budget heeft vastgesteld.

Hulpmiddelen en woningaanpassingen

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen, hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt in ieder geval niet meer dan de huur- dan wel aanschafprijs van de goedkoopst passende bijdrage, waaronder gerekend onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door het college aan de aanbieder verschuldigd is. Indien dit niet mogelijk is stelt het College de hoogte van het persoonsgebonden budget vast op basis van een offerte. Dat kan een offerte zijn die het College zelf opvraagt of een offerte die door de cliënt wordt overhandigd. Het kan in voorkomende gevallen ook om meerdere offertes gaan zodat de goedkoopst passende bijdrage kan worden bepaald.

Diensten

Onder diensten vallen begeleiding, dagbesteding, en kortdurend verblijf. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor diensten is onder meer afhankelijk van degene bij wie de maatschappelijke ondersteuning wordt ingekocht. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen professionele en niet-professionele ondersteuning. Dat is van belang voor he tarief dat van toepassing is ingeval de cliënt een persoonsgebonden budget wenst. Huishoudelijke ondersteuning valt ook onder het begrip dienst. Daarvoor is een apart artikel opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Cromstrijen 2015.

Het PGB bij HO

Het PGB bij HO kent dezelfde opzet als bij zorg in natura. Uitgangspunt is het PGB als HO. De regels van hoofdstuk 5 zijn van overeenkomstige toepassing.

Ondersteuning op basis van het PGB kan niet worden ingekocht bij één van de aanbieders die is gecontracteerd voor de Huishoudelijke Ondersteuning. In dat geval zou namelijk ZIN een passende oplossing zijn.

Het PGB voor HO kent twee vormen: het gewone PGB dat is te vergelijken met de Huishoudelijke Ondersteuning en het PGB+ dat is te vergelijken met de HO+.

PGB

Bij het gewone PGB gaat het om de basis Huishoudelijke Ondersteuning. De cliënt moet dat zelf inkopen en zal daarvoor de markt op moeten. Bij ZIN is voor Huishoudelijke Ondersteuning een tarief bepaald van € 176,00 per vier weken. Daarbinnen lossen de aanbieders alle vragen op. Omdat een aanbieder kan schuiven met inzet tussen cliënten en met werkzaamheden voor een cliënt komt hij met dit bedrag toe. Bij een PGB gaat het om een individueel contract.

Op basis van het gekantelde gesprek stellen we vast hoeveel uur ondersteuning er nodig is. We doen dit aan de hand van de tabel normtijden HO+1. Het gaat dan om de uren die nodig zijn na aftrek van de inzet van eigen kracht en eigen sociaal netwerk. Het netto-aantal uren ronden we af op kwartieren naar boven. Dit aantal uren wordt ook ingevoerd voor de eigen bijdrage bij het CAK.

Het uurtarief voor HO via een PGB baseren we op de Regeling dienstverlening aan huis. De ondersteuner mag maximaal 3 dagen in de week werkzaam zijn bij de cliënt. De cliënt wordt dan geen werkgever. Dit is de goedkoopste adequate oplossing voor de enkelvoudige Huishoudelijke Ondersteuning. In de praktijk wordt hiervoor vaak een uurtarief van € 10,00 tot € 12,50 gerekend. Als we naar analogie van het wettelijk minimumloon rekenen en daarbij rekening houden met een stukje organisatie aan de kant van de cliënt dan kan deze voor € 12,50 per uur op een passende wijze in de ondersteuning voorzien. Naast dit uurtarief worden dan geen bijkomende kosten vergoed, zoals bijvoorbeeld reiskosten.

PGB+

Naar analogie van de HO+ kan er ook bij het PGB sprake zijn van een PGB+. Hiervoor gelden dus dezelfde criteria als voor de toekenning van HO+. Dit geldt ook voor de bepaling van de omvang van het aantal uren ondersteuning.

Omdat er sprake is van een opeenstapeling van factoren, ligt het niet voor de hand dat op dezelfde manier in de ondersteuning kan worden voorzien als bij het gewone PGB. De cliënt zal aangewezen zijn op meer georganiseerde hulp en daarom op professionele aanbieders. Tegelijk blijft het wel Huishoudelijke Ondersteuning, zodat aan het personeel geen bijzondere kwalificaties worden gegeven. In de markt is er voor deze vorm van ondersteuning voor € 17,00 per uur hulp te krijgen. Dit is daarom het tarief dat we hanteren.

HOOFDSTUK 10 Tegemoetkoming meerkosten

Verordening: hoofdstuk 11

Inleiding

Uit artikel 2.1.7 Wmo 2015 blijkt dat het bij de tegemoetkoming meerkosten niet hoeft te gaan om een cliënt. Gesproken wordt over de persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem die in verband daarmee aantoonbare of aannemelijke meerkosten kan hebben. De tegemoetkoming dient ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie. In hoofdstuk 11 van de Verordening is een limitatief aantal kostensoorten bepaald die in aanmerking kunnen komen voor een tegemoetkoming. Nadere regels waaronder de hoogte van de tegemoetkoming zijn neergelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Cromstrijen 2015.

Op aanvraag

Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming gelden de regels van de melding van een hulpvraag en het onderzoek (het gesprek) niet. Als hoofdregel geldt dat de tegemoetkoming slechts op aanvraag wordt verleend, tenzij de Verordening anders bepaald. Ook geldt dat de aanvraag moet worden ingediend voordat de kosten worden gemaakt. Het College sluit aan bij de uitgangspunten zoals die in de Participatiewet gelden (artt. 41 en 44 Pw). Dat betekent dat als de aanvrager zich meldt met het oog op het indienen van een aanvraag, het College hem in de gelegenheid stelt zijn aanvraag in te dienen. Dat kan door bijvoorbeeld een aanvraagformulier toe te sturen. De aanvraag moet zo spoedig mogelijk worden ingediend. Als uitgangspunt hanteert het College zeven werkdagen. Wordt de aanvraag tijdig ingediend, dan wordt de tegemoetkoming in principe verleend vanaf de melding.

Geen aanvraag

In afwijking van de hoofdregel geldt één uitzondering bij de verhuis- en herinrichtingskosten. Het College kan in het geval dat het primaat van verhuizen wordt toegepast, zonder aanvraag, een tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten toekennen. Zie voor toepassen primaat hoofdstuk 8 van deze beleidsregels.

Aanspraak voorliggende voorziening

Het is vanzelfsprekend niet de bedoeling dat dubbele vergoedingen voor (meer)kosten worden gedaan. Daarom bepaalt de Verordening dat geen recht op een tegemoetkoming bestaat voor zover aanspraak bestaat of kan bestaan op vergoeding op grond van een voorliggende voorziening. Er kan geen limitatief aantal worden gegeven van voorliggende voorzieningen. Twee voorbeelden. Een verhuiskostenvergoeding van de woningstichting op grond van artikel 11g Besluit Beheer Sociale huursector en de leefvervoersvoorziening op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen zijn voorliggende voorzieningen.

Uitbetaling

Het is afhankelijk van de kostensoort op welke wijze en wanneer de tegemoetkoming wordt uitbetaald. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning Cromstrijen 2015 zijn daarvoor regels neergelegd.

HOOFDSTUK 11 Rapportage en advisering

Inleiding

Beoordeling medisch advies

In artikel 3:9 van de Awb is vastgelegd dat het bestuursorgaan zich ervan dient te vergewissen dat het onderzoek van de externe adviseur en/of de Wmo consulent op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de gemeente bij het afgeven van een beschikking in het kader van de Wmo 2015 in principe niet mag blindvaren op een deskundigenadvies. De gemeente moet toetsen of het advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en gebaseerd is op deugdelijke gegevens. Het advies moet dus toetsbaar zijn voor de gemeente, maar vanzelfsprekend ook in verband met intercollegiale toetsing binnen de adviesorganisatie. Achterliggende gedachte bij de gemeentelijke toetsing is dat het bestuursorgaan er zeker van dient te zijn dat het advies het te nemen besluit kan dragen.

Medische adviezen/indicatiestelling

In het algemeen geldt dat het College allereerst een standpunt moet innemen of het zelf over de deskundigheid beschikt om de aanspraak op een voorziening te kunnen beoordelen. Daarvoor moet het College zelf in staat zijn:

  • *

    de beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en participatie te kunnen vaststellen (wettelijk toetsingskader).

  • *

    te beoordelen of er in het individu gelegen omstandigheden zijn waaraan het recht op een persoonsgebonden budget in de weg staat (wettelijke voorwaarden).

  • *

    de goedkoopst passende bijdrage (maatwerkvoorziening) te indiceren en te selecteren aan de hand van de door een arts vastgestelde (medische) beperkingen.

  • *

    zaken van technische aard te beoordelen, zoals die bij woningaanpassingen aan de orde kunnen zijn.

Afhankelijk van de aard van de problematiek moet het College, zoals gezegd, cliënt zelf laten onderzoeken door een deskundige die (zonodig) op het niveau van een arts functioneert.

De Wmo consulent zal hiertoe via een gesprek de relevante sociaal-medische en ergonomische gegevens van een cliënt in kaart brengen en vervolgens een advies geven. Daarbij wordt (zoveel mogelijk) gebruik gemaakt van de terminologie van de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF).

Het begrippenkader van de ICF

De ICF is een door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) geïntroduceerd internationaal begrippenkader. Dat kader kan worden gebruikt voor verschillende doeleinden zoals het verzamelen en vastleggen van statistische gegevens en voor de uitvoering van de sociale zekerheid. De ICF bestaat uit een raamwerk van classificaties die tezamen een gestandaardiseerd begrippenkader vormen voor het beschrijven van menselijk functioneren en de problemen die daarin kunnen optreden. Het menselijk functioneren kan gerelateerd zijn aan gezondheidsproblemen. De ICF classificeert gezondheidsproblemen voornamelijk op basis van de Internationale Classificatie van Ziekten (ICD-10). De ICD-10 voorziet in termen voor ziekten, aandoeningen en andere gezondheidsproblemen en de ICF voorziet in termen voor het beschrijven van het menselijk functioneren vanuit drie perspectieven. Beide systemen zijn aanvullend op elkaar omdat twee personen met eenzelfde aandoening verschillend kunnen functioneren.

Relevante definities in de ICF

Het College kan de ICF toepassen in de rapportage van de aanvraag om een maatwerkvoorziening, maar ook in de vraagstelling aan de adviseur. Voor de gezondheidstoestand van mensen hanteert de ICF een aantal definities.

Functies

Dat zijn fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijk organisme. Zo is de functie van het oor het horen, de functie van de hersenen het denken en de functie van de spieren het leveren van spierkracht om bewegingen te maken. Is een functie niet optimaal, dan spreekt men van een stoornis.

Anatomische eigenschappen

Dat zijn de positie, de aanwezigheid, de vorm en continuïteit van onderdelen van het menselijk lichaam. Tot de onderdelen van het menselijk lichaam worden gerekend lichaamsdelen, orgaanstelsels, organen en onderdelen van organen. Anatomische eigenschappen zijn de vorm van (onderdelen van) het oor, de vorm en positie van de (delen van de) hersenen, de dikte of aanhechtingsplaats van een spier, etc.. Is een anatomische eigenschap niet optimaal, dan spreekt men van een stoornis.

Stoornis

Dat zijn afwijkingen in of verlies van functies of anatomische eigenschappen. Stoornissen van het oor zijn het niet meer kunnen horen of een gat in het trommelvlies, stoornissen van de hersenen zijn een vermindering van het denkvermogen en het geheugen, en stoornissen van een spier zijn verminderde spierkracht of een gescheurde spier. Stoornissen moeten in principe zijn waar te nemen. Zij vormen een afwijking van een algemeen aanvaarde maatstaf. Stoornissen worden vastgelegd door iemand die volgens (bio)medische maatstaven is gekwalificeerd om het fysiek en het psychisch functioneren van mensen te kunnen beoordelen. Stoornissen kunnen zowel tijdelijk of blijvend van aard zijn.

De ICF ordent stoornissen naar hun aard en niet naar de oorzaak of de reden van het ontstaan daarvan. Het missen van een been is een stoornis in een anatomische eigenschap, maar geen aandoening of ziekte. Daarmee is het begrip stoornis ruimer dan het begrip aandoening of ziekte.

Activiteiten

Dat zijn onderdelen van iemands handelen. Voorbeelden van activiteiten zijn lopen, zitten, schoonmaken, zelfstandig beslissingen nemen, etc.. Het is niet uitgesloten dat boodschappen doen onder participatie wordt gerangschikt. Let wel, de ondersteuningsplicht van het College kan er op gericht zijn om te zorgen dat iemand met begeleiding in de zin van plannen of instrueren boodschappen kan doen. Wel wordt altijd beoordeeld of de boodschappendienst tot de mogelijkheden behoort. Zijn er problemen met het uitvoeren van een activiteit, dan spreekt men in de ICF van een beperking.

Beperkingen

Dat zijn de moeilijkheden die iemand heeft met het uitvoeren van activiteiten. Voorbeelden zijn alleen op een aangepaste stoel kunnen zitten en het in complexe situaties niet goed kunnen nemen van beslissingen.

Participatie

Dat is iemands deelname aan het maatschappelijk leven. Voorbeelden zijn deelnemen aan het verkeer, een eigen huishouden hebben en een (betaalde) baan hebben en houden. Het gaat er om of iemand mee kan doen, of hij ook werkelijk meedoet, en of iemand een volwaardig lid van de maatschappij is of kan zijn. Centraal staat de persoon in wisselwerking met zijn omgeving.

Externe factoren

Externe factoren vormen de fysieke en sociale omgeving waarin mensen leven. Externe factoren worden geclassificeerd vanuit het perspectief van de persoon waarvan een situatie wordt beschreven. De ICF noemt het volgende voorbeeld. Verlaagde stoepranden zijn een ondersteunende factor voor een rolstoelgebruiker. Voor iemand die blind is daarentegen zijn verlaagde stoepranden (zonder reliëf) een belemmerende factor. Andere voorbeelden zijn het huis waar iemand in woont, de aanwezigheid van hulpmiddelen (rollator), sociale normen en geldende wetten.

Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke aanspraak op ondersteuning of de te verstrekken maatwerkvoorziening, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

Beoordeling medisch advies

De inhoud van het medische advies wordt beoordeeld aan de hand van de volgende indicatoren:

Onderzoeksmethode en informatie

  • *

    Hieruit moet blijken op welke datum, manier en plaats door welke adviseur (naam en diens deskundigheid) onderzoek is verricht. Dat kan door een huisbezoek, een telefoongesprek, maar ook zonder de cliënt te spreken. In dat laatste geval heeft mogelijk alleen dossieronderzoek plaatsgevonden of heeft de adviseur contact gehad met de behandelende sector, bijvoorbeeld de huisarts of een andere behandelaar. Dat moet blijken uit het advies! Ook moet het advies vermelden of de adviseur zelf (lichamelijk) onderzoek heeft gedaan, en zo niet, wat daarvan de reden is.

  • *

    Is het advies alleen gebaseerd op een anamnese, dan is het in veel gevallen niet volledig. Uit het advies moet blijken hoe de anamnese zich verhoudt tot resultaten van het (eigen) onderzoek en/of de conclusies die daaraan worden verbonden.

  • *

    Uit advies moet blijken wat de deskundigheid is van de adviseur. Dat kan blijken uit de ondertekening van het advies.

  • *

    Is de cliënt onder behandeling en is zijn behandelaar niet geraadpleegd, dan moet het advies vermelden waarom de adviseur dat niet noodzakelijk acht.

  • *

    Het advies moet gebaseerd zijn op actuele feiten en gegevens. De term 'actueel' laat zich niet als standaard kwantificeren, maar is afhankelijk van de individuele situatie.

  • *

    Uit het advies moet blijken volgens welke maatstaven het onderzoek is verricht.

  • *

    Heeft de adviseur intercollegiaal overleg gevoerd, dan moet het advies vermelden waar dat overleg betrekking op had en wat de invloed is geweest op de inhoud en de conclusie(s) van het advies.

  • *

    De bevindingen van de adviseur moeten zodanig zijn gepresenteerd dat controle ervan (ook) door een andere deskundige mogelijk is.

  • *

    Als de adviseur (namens het College) een expertiseonderzoek laat uitvoeren, dan mag aan die deskundige worden gevraagd beperkingen vast te stellen. In die gevallen worden zware eisen gesteld aan de deskundigheid van die adviseur.

Probleemanalyse in het advies

  • *

    Hieruit moet inzichtelijk blijken of de cliënt (langdurig) beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. En zo ja, welke dat zijn en of die beperkingen moeten leiden tot het verlenen van een maatwerkvoorziening waarmee de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en participatie.

  • *

    In het advies moeten allereerst alle relevante feiten worden vermeld die tijdens het onderzoek naar voren zijn gekomen en vervolgens moeten deze feiten zijn betrokken in de probleemanalyse en de conclusie(s).

  • *

    Het advies moet vermelden wat de stoornis (verlies van functies of anatomische eigenschappen) is en welke beperkingen (problemen bij uitvoeren van activiteiten) daar uit voorvloeien.

  • *

    Het advies zelf mag geen diagnose bevatten.

  • *

    Het is van belang dat het advies vermeldt wat de prognose van de beperkingen is, zo mogelijk met een tijdpad. Een prognose kan progressief of stationair zijn.

Inhoud, motivering en gegevens van het advies

  • *

    Het advies moet inzichtelijk en logisch zijn.

  • *

    De bevindingen van de adviseur moeten zodanig zijn gepresenteerd dat controle ervan (ook) door een andere deskundige mogelijk is.

  • *

    Het advies moet zijn voorzien van een deugdelijke en voor derden kenbare schriftelijke motivering.

  • *

    Het College moet inzage hebben in de stukken die ten grondslag liggen aan het advies. Denk aan een verklaring van de specialist die door de adviseur is opgevraagd en ontvangen.

Conclusie(s) en ondertekening van het advies

  • *

    De conclusie(s) van de adviseur moeten aansluiten op diens bevindingen en mogen daar zeker niet mee in tegenspraak zijn.

  • *

    Het advies wordt ondertekend door de adviseur zelf en eventueel (ook) door de adviseur (meestal een arts) onder wiens verantwoordelijkheid het advies tot stand is gekomen.

  • *

    Het advies moet vermelden dat de strekking ervan is verteld aan de cliënt en of deze zich daarin kan vinden.

HOOFDSTUK 12 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking, terugvordering en terugbetaling

Inleiding

In hoofdstuk 12 van de Verordening zijn bepalingen opgenomen over het aantasten van rechten van cliënten. Daarvoor kan rechtvaardiging worden gevonden indien sprake is van de situaties zoals genoemd. Deze hebben betrekking op het - door de cliënt - verstrekken van onjuiste inlichtingen. Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het College (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dat hoofdstuk hoort een afweging tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen. Het algemeen belang (terugvordering van gemeenschapsgeld) dient afgezet te worden tegen het individueel belang (niet terugvorderen). Dat deze afweging daadwerkelijk is gemaakt, moet ook blijken uit het terugvorderingsbesluit.

Ten onrechte verleende of betaalde bedragen als gevolg van schending inlichtingenplicht

Als uitgangspunt geldt dat tot terugvordering van de ten onrechte verleende of betaalde bedragen wordt overgegaan als er sprake is van het schenden van de inlichtingenplicht. De hoogte van de terugvordering wordt gebaseerd op het reeds door de Svb uitbetaalde persoonsgebonden budget of de reeds uitbetaalde tegemoetkoming meerkosten. Wanneer een toekenningsbesluit van een maatwerkvoorziening in natura wordt ingetrokken dan wordt de hoogte van de terugvordering gebaseerd op de geldswaarde daarvan. De hoogte daarvan wordt gebaseerd op de datum/periode waarop het intrekkings- of herzieningsbesluit betrekking heeft. In voorkomende gevallen kan de cliënt de eventueel opgelegde en betaalde eigen bijdrage terugvragen van het CAK.

Zeer dringende redenen

Verder kunnen zeer dringende redenen in de persoonlijke of familiare sfeer aanleiding zijn om niet tot terugvordering of verdere invordering over te gaan.

Verordening: artikel 12.1

Beëindigen

Er wordt gesproken van een beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. In artikel 12.1 van de Verordening staan de situaties waarin het College kan overgaan tot beëindiging van de maatwerkvoorziening of de tegemoetkoming meerkosten. Het zich niet houden aan de verplichtingen verbonden aan het gebruik van de maatwerkvoorziening die in bruikleen is toegekend, kan leiden tot beëindiging van die voorziening. Het College zal bij die beëindiging wel moeten overwegen of het daarvoor een andere maatwerkvoorziening in de plaats stelt. De verwijtbaarheid in aanmerking nemende brengt dan mee dat het College mag volstaan met slechts het strikt noodzakelijke ten behoeve van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Dat zou ook kunnen betekenen dat de cliënt enige ongemakken voor lief moet nemen. Denk bijvoorbeeld aan collectief vervoer voor de korte afstand in plaats van de door het College beëindigde toekenning van de scootmobiel. In geval van overlijden van de cliënt is de termijn van de beëindiging van het persoonsgebonden budget bepaald. In geval van het beëindiging van de maatwerkvoorziening zorgt het College voor een algehele afwikkeling van onder meer de rechten en verplichtingen tussen de cliënt (of de erven) en de gemeente.

Verordening: artikel 12.2 lid 1

Plicht tot inlichtingen

De cliënt die een maatwerkvoorziening heeft ontvangen is verplicht wijzigingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het (voortduren van het) recht op die maatwerkvoorziening, uit eigen beweging en zo spoedig mogelijk (schriftelijk) aan het College door te geven. Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, zoals de staat van een in bruikleen verstrekt voorwerp, gewijzigde burgerlijke staat, verandering in gezinssamenstelling, verhuizing, het feit dat geen gebruik meer wordt gemaakt van de maatwerkvoorziening, etc. Het gaat daarbij ook om de maatwerkvoorziening die in de vorm van een persoonsgebonden budget is toegekend. Deze voorwaarden worden opgenomen in de beschikking.

Verordening: artikel 12.2 lid 2

Herziening en intrekking

Het (deels) ongedaan maken van een aanspraak over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Herziening/intrekking van het bedoelde besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden, waarbij de aanspraak afwijkend wordt vastgesteld of er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan.

Een reden om tot herziening of intrekking over te gaan heeft te maken van het verstrekken van onjuiste inlichtingen die tot een ander besluit zou hebben geleid indien de cliënt wel de juiste inlichtingen had verstrekt. Ook kan het niet of niet volledig voldoen aan de gestelde verplichtingen aan het persoonsgebonden budget, uit hoofdstuk 5 van de Verordening of de daarop gebaseerd nadere regels, kunnen leiden tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit. Verder geldt overigens de wettelijke bevoegdheid van het College om toekenningsbesluiten te heroverwegen en eventueel over te gaan tot intrekken van dat besluit (zie art. 2.3.10 van de wet).

Verordening: artikel 12.3

Terugvordering en verrekenen

In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen ten aanzien van cliënten en/of degene die zijn medewerking heeft verleend aan het ‘misbruik’ van de wet. Namelijk indien opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid. Er is daarom gekozen de terugvorderingsgronden in de Verordening uit te breiden. Uit de jurisprudentie die onder de Wmo 2007 tot stand is gekomen blijkt dat een terugvorderingsbepaling in de Verordening voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan. Voor zover sprake is van de wettelijke terugvorderingsbepaling kan het College het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen. Dat geeft een executoriale titel. Bij andere terugvorderingsgronden moet de invordering langs civielrechtelijke weg plaatsvinden. Denk aan de terugvordering van de tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in hoofdstuk 11 van de Verordening. Of sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW) zal in de praktijk geen problemen opleveren, mits het College een herzienings- of intrekkingsbesluit neemt. De Verordening biedt ook de bevoegdheid om over te gaan tot verrekening met een persoonsgebonden budget of een tegemoetkoming meerkosten. Wel moet rekening worden gehouden met de individuele situatie. Immers, kan het College - gelet op de ondersteuningsplicht - niet zonder meer over gaan tot volledige verrekening.

Verordening: artikel 12.4

Terugbetaling bij verkoop

Een terugbetalingsverplichting kan gelden voor de cliënt of diens wettelijk vertegenwoordiger die (mede)eigenaar is van een woning in geval een woningaanpassing (in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget) is verleend. De terugbetalingsverplichting geldt indien de woning binnen zeven jaar na het realiseren daarvan wordt verkocht én er sprake is van waardestijging ten opzichte van de verkoop en het moment van het realiseren van de woningaanpassing. Onder de verkoop wordt de datum van het afsluiten van de koopovereenkomst verstaan. De hoogte van het terug te betalen bedrag is gebaseerd op een afschrijvingsprincipe zoals neergelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Cromstrijen 2015. De waardestijging van de woning kan middels taxatie worden vastgesteld. De terugbetalingsverplichting kan, naast de cliënt, worden opgelegd aan de (mede)eigenaar van de woning die ook tot de leefeenheid van de cliënt behoort.

Bijlagen

Bijlage I Onderzoek naar overbelasting van degene die de gebruikelijke hulp dient te verrichten

Algemeen

De Wmo-consulent onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Reden om in de individuele situatie af te wijken, kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken of activiteiten overneemt in het kader van gebruikelijke hulp, overbelast dreigt te raken (hierna de huisgenoot). Overbelasting is: meer belasten dan het prestatievermogen toelaat. In medische kringen praten we over het(on)evenwicht tussen draagkracht(belastbaarheid) en draaglast (belasting). Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren.

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht:

  • *

    lichamelijke conditie huisgenoot

  • *

    geestelijke conditie huisgenoot

  • *

    wijze van omgaan met problemen (coping)

  • *

    motivatie voor ondersteunings- en/of zorgtaak

  • *

    sociaal netwerk

Factoren die van invloed zijn op de draaglast:

  • *

    omvang en mate van (on)planbaarheid van ondersteuningstaken; ziektebeeld en prognose

  • *

    inzicht van persoon in ziektebeeld van de cliënt

  • *

    woonsituatie

  • *

    bijkomende sociale problemen

  • *

    bijkomende emotionele problemen

  • *

    bijkomende relationele problemen

  • *

    Onderzoek naar de draaglast en draagkracht

Het kan soms heel duidelijk zijn dat de huisgenoot overbelast is. Is dit minder duidelijk, dan zal dit in het gesprek maar zeker bij de beoordeling van de aanspraak (indicatie) moeten worden uitgediept. De beperkingen in de belastbaarheid vanwege de gezondheid van de huisgenoot dienen te worden beoordeeld door een arts. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de behandelende sector volstaan om hierover een oordeel te vormen. In andere gevallen zal om een extern medisch advies moeten worden gevraagd.

Het onderzoeken van overbelasting

Onderzoeksvragen die de Wmo-consulent zouden kunnen helpen bij het verkrijgen van een indruk over de eventuele overbelasting van de huisgenoot:

  • *

    Wat zegt de huisgenoot er zelf over, hoe ervaart hij of zij het ondersteunen en/of bieden van zorg?

  • *

    Hoe is de (lichamelijke en geestelijke) gezondheid van de huisgenoot?

  • *

    Zijn er signalen van overbelasting: nervositeit, vermoeidheid?

  • *

    Heeft de huisgenoot een uitlaatklep? Heeft hij of zij de mogelijkheid om activiteiten buitenshuis te doen?

  • *

    Kan iemand zijn verhaal kwijt bij vrienden, familie of professionals? Wordt er respijtzorg geboden zodat de huisgenoot even op adem kan komen?

  • *

    Hoe is de relatie tussen de huisgenoot en de cliënt? Hoe stelt de cliënt zich op, veeleisend of juist dankbaar? Kan de huisgenoot grenzen aangeven en ‘nee’ zeggen? Is er irritatie tussen de huisgenoot en de cliënt?

  • *

    Heeft de huisgenoot inzicht in de beperkingen van de cliënt? (Als men weet dat bepaald gedrag uit bijvoorbeeld een ziekte of aandoening voortkomt, kan het gemakkelijker zijn dat gedrag te accepteren)

  • *

    Hoeveel tijd heeft de huisgenoot? Heeft iemand een baan, een eigen gezin, een ander familielid dat ondersteuning of zorg (verpleging en verzorging) behoeft? Voorbeeld. Een echtgenoot ondervindt beperkingen terwijl zijn vrouw ook al voor haar ouders zorgt.

  • *

    Is de ondersteuning of de zorg te plannen of is er continu controle en toezicht nodig?

  • *

    Hoe is de prognose? (Een terminale situatie is altijd zwaar, maar een situatie die langdurig en stabiel is, kan ook veeleisend zijn)

  • *

    Wat zijn de knelpunten in de ondersteuning en/of de zorg?

  • *

    Hoe is de woonsituatie? Woont men afgelegen, of in een flat zonder lift zodat de cliënt en de huisgenoot min of meer samen opgesloten zitten.

Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. De mate waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Daarnaast dient men zich te bedenken dat het hierbij om veelal aspecifieke symptomen gaat die ook bij andere stoornissen kunnen passen. Dit is een van de redenen waarom de beoordeling hiervan bij een medisch adviseur moet worden neergelegd. Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat.

Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:

  • *

    Gespannen spieren, vaak in schoudergordel en rug.

  • *

    Hoge bloeddruk.

  • *

    Gewrichtspijn.

  • *

    Gevoelens van slapte.

  • *

    Slapeloosheid.

  • *

    Migraine, duizeligheid.

  • *

    Spierkrampen.

  • *

    Verminderde weerstand, ziektegevoeligheid.

  • *

    Opvliegingen.

  • *

    Ademnood en gevoelens van beklemming op de borst.

  • *

    Plotseling hevig zweten.

  • *

    Gevoelens van beklemming in de hals.

  • *

    Spiertrekkingen in het gezicht.

  • *

    Verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen. Ongeduld.

  • *

    Vaak huilen.

  • *

    Neerslachtigheid.

  • *

    Isolering.

  • *

    Verbittering.

  • *

    Concentratieproblemen.

  • *

    Dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen.

  • *

    Rusteloosheid.

  • *

    Perfectionisme.

  • *

    Geen beslissingen kunnen nemen.

  • *

    Denkblokkades.

Bijlage II Uitgangspunten zorg ouder voor kinderen

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • *

    hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • *

    ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • *

    zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen.

  • *

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • *

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • *

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • *

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • *

    kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • *

    ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • *

    hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • *

    hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • *

    zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

  • *

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • *

    kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • *

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • *

    hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • *

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • *

    zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • *

    hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan.

  • *

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • *

    hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • *

    kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • *

    kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • *

    kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • *

    hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • *

    hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • *

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen).

  • *

    hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Bijlage III Checklist betrekken mantelzorg bij het onderzoek

Mogelijke mantelzorg

1.

Kan de cliënt rekenen op hulp van partner, gezinsleden of van andere mensen die tot het huishouden behoren?

Nee

Ja →

○ geen hulp of weinig hulp

○ wel hulp: één of meer keer per week

○ wel hulp: dagelijks

2.

Kan de cliënt rekenen op hulp van familieleden of vrienden die niet tot het huishouden behoren?

Nee

Ja →

○ geen hulp of weinig hulp

○ wel hulp: één of meer keer per week

○ wel hulp: dagelijks

3.

Welke extra taken heeft de mantelzorg in de loop der tijd op zich genomen?

Hulp bij dagelijkse bezigheden

Persoonlijke verzorging

Huishoudelijke taken

Overige taken, namelijk …

(bijvoorbeeld vervoer naar ziekenhuis, emotionele steun)

Gevolgen voor andere verantwoordelijkheden en activiteiten van de mantelzorg

1

Met welke andere verantwoordelijkheden en activiteiten worden de (extra) zorgtaken door de verzorger gecombineerd

Werk buitenshuis, fulltime/ parttime (uren per week:.…)

Opleiding, fulltime/ parttime (uren per week: .…)

Zorg voor (andere) huisgenoten (jonge kinderen? ….)

Huishoudelijke taken (worden de taken gedeeld?)

Zorg voor (andere) familieleden

Vrije tijd, hobby’s

2.

Gaan de zorgtaken van de verzorger ten koste van de bij vraag 1 genoemde andere taken en verantwoordelijkheden

Nee

Ja, namelijk …

3.

Gaan de extra zorgtaken die de verzorger op zich heeft genomen ten koste van belangrijke voornemens (bijvoorbeeld het volgen van een opleiding, promotie op het werk)?

Nee

Ja, namelijk …

4.

Heeft de verzorger als werknemer zorgverlof kunnen opnemen?

Nee, waarom niet?

Ja, hoe lang en hoeveel uren per week?

Belasting van mantelzorg

1.

Welke taken worden door de verzorger als (emotioneel en/of fysiek) belastend ervaren?

Hulp bij dagelijkse bezigheden

Persoonlijke verzorging

Huishoudelijke taken

Overige taken, namelijk …

2.

Om wat voor belasting gaat het?

Vooral fysiek belastend

Vooral emotioneel belastend

Zowel fysiek als emotioneel belastend

3.

Heeft de zorgende persoon last van aanhoudende vermoeidheid door de gegeven hulp (in combinatie met andere taken)?

Nee

Ja (zie ook checklist draaglast en draagkracht)

Mogelijkheden en beperkingen van verzorgers

1.

Welke taken is de verzorger goed in staat te verrichten?

Hulp bij dagelijkse bezigheden

Persoonlijke verzorging

Huishoudelijke taken

Overige taken, namelijk …

2.

Bij welke taken is er behoefte aan ondersteuning?

Wensen van de verzorger en verwachtingen van de zorgvrager

1.

Welke taken wil de verzorger blijven uitvoeren?

Hulp bij dagelijkse bezigheden

Persoonlijke verzorging

Huishoudelijke taken

Overige taken, namelijk...

2.

Aan welke zorgtaken hecht de aanvrager het meeste belang?

Ondersteuning

1.

Wat vindt de verzorger nodig om in staat te zijn de (extra) zorgtaken op zich te kunnen (blijven) nemen?

2.

Wat vindt de cliënt nodig om de verzorger in staat te stellen de zorgtaken op zich te kunnen (blijven)nemen?

3.

Is er behoefte aan respijtzorg?

4.

Is er behoefte aan training of informatie?

Bijlage IV Richttijden Huishoudelijke Ondersteuning (HO+, PGB en PGB+)

Eenpersoons huishouden (woonsituatie niet van belang)

Activiteiten

Minuten

Uren

Boodschappen doen voor dagelijks leven indien er door regieproblemen geen gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening

45 minuten per week

Max. 0.45 uur per week

Broodmaaltijd bereiden

Broodmaaltijd bereiden (brood smeren),broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten, opruimen/afwassen

15 minuten per keer

Max.1.45 uur per week

Warme maaltijd bereiden indien er geen gebruik gemaakt kan worden van voorliggende voorzieningen

Warme maaltijd opwarmen, Warme maaltijd klaarzetten/tafel dekken, Opruimen/afwassen

15 minuten per dag

Max.1.45 uur per week

Licht huishoudelijk werk

Stof afnemen, opruimen, afwassen, bed opmaken

45 minuten per week

Max.0.45 uur per week

Zwaar huishoudelijk werk

Stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen

(Bij een hoge vervuilingsgraad ten gevolge van de beperking kan meerzorg geïndiceerd worden van max. 30 minuten per week)

90 minuten per week

Max.1.30 uur per week

Wasverzorging:

Kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine, was drogen in droogmachine, vouwen, strijken, opbergen

1.kleding wassen

2.strijken alleen bovenkleding (onderkleding en beddengoed opvouwen)

15 minuten per week 30 minuten per week

Max. 0.45 uur per week

Meerpersoonshuishouden (woonsituatie niet van belang)

Activiteiten

Minuten

Uren

Boodschappen doen voor dagelijks leven indien er door regieproblemen geen gebruik gemaakt kan worden van een boodschappenservice of andere voorliggende voorziening (vrijwilligers)

45 minuten per week

Max. 0.45 uur per week

Broodmaaltijd bereiden

Broodmaaltijd bereiden (brood smeren),broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten, opruimen/afwassen

15 minuten per keer

Max.1.45 uur per week

Warme maaltijd bereiden indien er geen gebruik gemaakt kan worden van voorliggende voorzieningen

Warme maaltijd opwarmen, Warme maaltijd klaarzetten/tafel dekken, Opruimen/afwassen

15 minuten per dag

Max.1.45 uur per week

Licht huishoudelijk werk

Stof afnemen, opruimen, afwassen, bed opmaken

60 minuten per week

Max.1.00 uur per week

Zwaar huishoudelijk werk

Stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen

(Bij een hoge vervuilingsgraad ten gevolge van de beperking kan meerzorg geïndiceerd worden van max. 30 minuten per week)

120 minuten per week

Max.2.00 uur per week

Wasverzorging:

Kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine, was drogen in droogmachine, vouwen, strijken, opbergen

1.kleding wassen

2.strijken alleen bovenkleding (onderkleding en beddengoed opvouwen)

30 minuten per week 30 minuten per week

Max. 1.00 uur per week

Overige activiteiten eenpersoons- of meerpersoonshuishouden

Activiteiten

Minuten

Uren

Verzorging en/of opvang van kinderen

Oppas en opvang van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (maximaal 3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden.

Een kind van 3 maanden of ouder kan gebruik maken van een kinderdagverblijf voor max. 5 dagen.

Voor kinderen tot en met 7 jaar geldt:

-Naar bed brengen/uit bed halen 10 minuten per keer per kind

-Wassen en kleden 20 minuten per dag per kind

-Eten en/of drinken geven 20 minuten per maaltijd

-Babyvoeding: flesje 20 minuten per keer

-Luier verschonen 10 minuten per keer

-Naar school/crèche brengen 15 minuten per keer

Het is hierbij mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind.

Max. 40 uur per week

Advies, instructie en voorlichting

Instructie omgaan met hulpmiddelen

Instructie licht huishoudelijk werk

Instructie textiel verzorging

30 minuten per keer

Max. 1.30 uur per week (max 6 weken)