Regeling vervallen per 01-05-2021

Erfgoedverordening De Ronde Venen 2017

Geldend van 16-08-2017 t/m 30-04-2021

Intitulé

Erfgoedverordening De Ronde Venen 2017

De raad van de gemeente De Ronde Venen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 23 mei 2017;

gelet op de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening: Erfgoedverordening De Ronde Venen 2017.

§ 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • -

    beeldbepalend pand: een pand wat binnen een in De Ronde Venen vigerend bestemmingsplan of vigerende beheersverordening is aangeduid of bestemd als karakteristiek pand, MIP pand of pand van cultuurhistorische of monumentale waarde en als zodanig is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • -

    dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet;

    • c.

      gegevens over beeldbepalende panden die zijn opgenomen in bestemmingsplannen en beheersverordeningen.

§ 2. Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op Rijksmonumenten.

Artikel 4. Voornemen tot aanwijzing

  • 1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 3 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 5. Voorbescherming

  • 1. De bescherming van paragraaf 3 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 4 is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 6. Advies Monumentencommissie

  • 1. Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 3 advies aan de Monumentencommissie waarbinnen enkele leden deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg. Van de adviescommissie maken geen deel uit leden van het gemeentebestuur.

  • 2. De Monumentencommissie brengt binnen 5 weken na ontvangst van de adviesaanvraag een schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

  • 3. Het bevoegd gezag kan de procedure zonder advies van de Monumentencommissie vervolgen, indien binnen de in het tweede lid genoemde termijn geen advies is uitgebracht.

Artikel 7. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding, een actuele foto en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 9. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1. In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 6 wordt in dat geval aan de Monumentencommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2. Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 16 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 3.

  • 3. Paragraaf 3 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 10. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 3 van overeenkomstige toepassing

  • 3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 4. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 6 en artikel 7 eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het verzoek tot intrekking van de aanwijzing dient een bouwkundig rapport te bevatten waarin naar het oordeel van het college in voldoende mate is aangetoond wat de bouwkundige staat van het monument is.

  • 6. Het college trekt de aanwijzing niet in, alvorens een rapport is overgelegd waarin de bouwhistorische en cultuurhistorische waarden van het gemeentelijke monument na oordeel van het college in voldoende mate zijn gedocumenteerd.

§ 3. Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 11. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 12. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen voorafgaand aan het verstrekken van een omgevingsvergunning in het belang van monumentenzorg verzoeken om een bouwhistorisch onderzoek.

  • 4. Op een aanvraag om een Omgevingsvergunning zijn artikel 6, tweede lid en derde lid van toepassing.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing wanneer sprake is van:

    • a.

      regulier onderhoud, onderhoudswerkzaamheden die erop gericht zijn om te behouden wat er is, waarbij materiaalsoort, kleur, vormgeving, detaillering en profilering niet wijzigen.

    • b.

      een activiteit die uitsluitend leidt tot inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft, tenzij bij de werkzaamheden een monumentaal onderdeel wordt of dreigt te worden aangetast.

    • c.

      Onder de volgende voorwaarden:

      • I.

        er is sprake van een technische noodzaak voor het vervangen of herstellen van materiaal op beperkte schaal;

      • II.

        aangetaste delen mogen worden vervangen of hersteld;

      • III.

        de werkzaamheden dienen zonder hak- en breekwerk in het historisch casco te worden uitgevoerd.Voor zover er geen sprake is van de onder a. en b. bedoelde werkzaamheden en/of er wordt niet voldaan aan de onder I t/m III gestelde voorwaarden dan is een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een monument vereist.

Artikel 13. Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 12, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

Artikel 14. Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

§ 4. Beeldbepalend pand

Artikel 15. Advies omgevingsvergunning beeldbepalend pand

  • 1. Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor het slopen of wijzigen van een beeldbepalend pand voor advies aan de Monumentencommissie, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, voordat zij beslissen op de aanvraag. Artikel 6, tweede lid en derde lid en artikel 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De artikelen 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 5. Rijksmonumenten

Artikel 16. Omgevingsvergunning rijksmonument

  • 1. Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de Monumentencommissie, bedoeld in artikel 6, eerste lid. Artikel 6, tweede lid en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen voorafgaand aan het verstrekken van een omgevingsvergunning in het belang van monumentenzorg verzoeken om een bouwhistorisch onderzoek.

§ 6 Beschermde dorpsgezichten

Artikel 17. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht.

  • 2. Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 6, eerste lid. Artikel 6, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Een aangewezen gemeentelijk dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

  • 6. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.

  • 7. Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

  • 8. Dit artikel is niet van toepassing op beschermde dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 18. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 17, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 17, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

  • 3. Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 19. Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

  • 1. Het is in een beschermd dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.

  • 2. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3. De artikelen 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

§ 7. Archeologie

Artikel 20. Instandhouding archeologische terreinen

  • 1. Het is verboden in afwijking van een omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren die verstoring van mogelijke archeologische resten onder het maaiveld of aan de waterbodem kunnen veroorzaken, waaronder:

    • a.

      bouw- of sloopwerkzaamheden

    • b.

      grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, uitbaggeren, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

    • c.

      het verlagen of verhogen van het waterpeil;

    • d.

      het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

    • e.

      het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

  • 2. Het verbod, als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, is niet van toepassing als één van de volgende gevallen zich voordoet:

    • a.

      de werkzaamheden veroorzaken dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld of de waterbodem geen verstoring;

    • b.

      op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart is gelet op de aard van het archeologische (verwachtings)gebied en de omvang van het plangebied geen vergunning nodig is;

    • c.

      de activiteiten worden getoetst aan de regels en voorschriften van een vanaf 1 januari 2012 vastgesteld en geldend bestemmingsplan of geldende beheersverordening waarin regels zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • d.

      er is sprake van een vanaf 1 januari 2012 verleende omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wabo en hierin zijn voorschriften opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • e.

      de bouwwerkzaamheden betreffen vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het maaiveld niet wordt uitgebreid en uitsluitend gebruik gemaakt wordt van de bestaande fundering;

    • f.

      de werkzaamheden mogen op het tijdstip van in werking treden van deze verordening worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;

    • g.

      de werkzaamheden zijn reeds in uitvoering op het tijdstip van in werking treden van deze verordening;

    • h.

      de werkzaamheden behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;

    • i.

      de werkzaamheden worden uitgevoerd ten dienste van archeologisch onderzoek;

    • j.

      (voor waterbodems) de onderhoudsbaggerwerkzaamheden gaan aantoonbaar niet dieper dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;

    • k.

      aanvrager heeft een rapport overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:

      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);

      • het doen van opgravingen (behoud ex situ);

      • begeleiding van de beschreven activiteiten door een hiertoe bevoegde (archeologische) instantie.

    • l.

      het bevoegd gezag heeft een omgevingsvergunning verleend, waarbij in de regels of voorschriften is vastgelegd dat een archeologisch rapport overgelegd moet worden waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:

      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);

      • het doen van opgravingen (behoud ex situ);

      • begeleiding van de beschreven activiteiten door een hiertoe bevoegde (archeologische) instantie.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg afwijken van het bepaalde in lid 2.

Artikel 21. Opgravingen en begeleiding

  • 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente De Ronde Venen onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988 met uitzondering van boringen, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet, het college een programma van eisen vast te stellen, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

  • 2. Indien binnen het grondgebied van de gemeente De Ronde Venen onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van boringen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet, de verstoorder, voorafgaand aan het onderzoek, een plan van aanpak ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.

  • 3. In de nadere regels neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

Artikel 22. Aanpassing gemeentelijke archeologische beleidskaart

  • 1. Het college is bevoegd de archeologisch (verwachtings)gebieden op de gemeentelijke archeologische beleidskaart te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

    • a.

      na het oordeel van het bevoegd gezag uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

    • b.

      na het oordeel van het bevoegd gezag uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse gevonden archeologische waarden aanleiding geven tot een andere waardering te komen;

  • 2. Voor een besluit te nemen als genoemd in het eerste lid, wint het college advies in bij een archeologisch deskundige, zoals omschreven in de Wet op de Archeologische monumentenzorg.

Artikel 23. Advies archeologisch deskundige

  • 1. Voordat het college een besluit neemt over de vaststelling van een plan van aanpak of programma van eisen voor de uitvoering van archeologisch onderzoek, alsmede over de vaststelling van een archeologische rapportage, wint het college advies in bij een archeologisch deskundige, zoals omschreven in de Wet op de Archeologische monumentenzorg.

  • 2. De archeologisch deskundige brengt binnen 4 weken na ontvangst van de adviesaanvraag een schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

  • 3. Het bevoegd gezag kan op verzoek van de archeologisch deskundige de adviestermijn genoemd in het tweede lid eenmalig met maximaal 4 weken verlengen, indien dit noodzakelijk is vanuit het oogpunt van archeologische monumentenzorg.

  • 4. Het bevoegd gezag kan de procedure zonder advies van de archeologisch deskundige vervolgen, indien binnen de in het tweede en derde lid genoemde termijn geen advies is uitgebracht.

Artikel 24. Procedure

De bepalingen uit artikel 11, 12, 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen uit artikel 20, tweede lid, onder k en l, en artikel 21, tweede lid.

§ 8. Overige bepalingen

Artikel 25. Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met het tweede lid van artikel 11 of artikel 12, tweede lid of artikel 20, eerste lid van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 26. Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

§ 9. Slotbepalingen

Artikel 27. Intrekken oude verordening

De Erfgoedverordening De Ronde Venen 2013 wordt ingetrokken.

Artikel 28. Overgangsrecht

  • 1. De krachtens de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2013 geregistreerde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om vergunningen die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2013.

Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking 8 dagen na bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening De Ronde Venen 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente De Ronde Venen, 29 juni 2017,

voorzitter

griffier

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Toelichting Erfgoedverordening De Ronde Venen 2017

Inleiding

De Erfgoedverordening De Ronde Venen 2017 is de opvolger van de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2013. De vernieuwing is nodig vanwege de inwerkingtreding van de Erfgoedwet en de actualisering van gemeentelijk archeologisch beleid. Bij deze verordening is hoofdzakelijk uitgegaan van de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Er wordt daarom naar de toelichting van VNG verwezen op de modelverordening. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de modelverordening worden hieronder toegelicht. Let op: de artikelnummers zijn vaak anders dan bij de modelverordening.

Wettelijke grondslag

De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en, op de voet van het overgangsrecht van artikel 9.1 van de Erfgoedwet, de artikelen 12 ,15 en 38 van de Monumentenwet 1988. Deze laatste wetgeving blijft op grond van het overgangsrecht van de Erfgoedwet van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Daarnaast zijn ook de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) van belang in verband met de bescherming van monumenten door middel van omgevingsvergunningen.

Artikel 1. Begripsbepalingen

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Voor deze verordening relevante begrippen zijn:

  • -

    archeologisch deskundige: een archeologische dienst, bedrijf of instelling, erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de specificaties van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

  • -

    Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

  • -

    archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • -

    archeologisch onderzoek: werkzaamheden met betrekking tot het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld door het bevoegd gezag of het college en de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

  • -

    archeologisch ( verwachtings )gebied: gebied aangeduid op de gemeentelijke archeologische beleidskaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen aanwezig of te verwachten zijn;

  • -

    archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

  • -

    cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

  • -

    gemeentelijke archeologische beleidskaart: de meest recente, door de gemeenteraad vastgestelde topografische kaarten van het gemeentelijke grondgebied met daarop gebieden met archeologische waarden en verwachtingswaarden en bijbehorend archeologisch beleid;

  • -

    kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

  • -

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden, en dat voldoet aan vigerende KNA;

  • -

    programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek, en dat voldoet aan vigerende KNA;

  • -

    rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

De inhoud van dit artikel is nieuw naar aanleiding van de Erfgoedwet (artikel 3.16 lid 3). Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermd) gemeentelijk aangewezen cultureel. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten. Daarnaast worden ook gegevens over rijksmonumenten, beschermde dorpsgezichten en in bestemmingsplannen en beheersverordeningen opgenomen beeldbepalende panden in het register opgenomen. Hiermee is het een compleet en actueel overzicht van het beschermde erfgoed in de gemeente.

Artikel 6. Advies gemeentelijke adviescommissie

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.”

In De Ronde Venen wordt gebruik gemaakt van de diensten van MooiSticht. Zij verzorgen de commissie Ruimtelijke Kwaliteit, een gecombineerde welstands- en monumentencommissie. Archeologische advisering maakt hier geen deel van uit. Voor de archeologische monumentenzorg laat het college zich adviseren door deskundigen bij de Omgevingsdienst regio Utrecht.

Artikel 10. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Lid 1 is nieuw opgenomen, vanwege de verplichting op grond van de Erfgoedwet om een gemeentelijk erfgoedregister bij te houden.

Artikel 11. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit is een nieuw artikel op grond van de Erfgoedwet, waarin een instandhoudingsplicht is opgenomen voor rijksmonumenten. De instandhoudingsplicht voor gemeentelijke monumenten heeft behoud van gemeentelijk erfgoed tot doel. Het biedt mogelijkheden om actie te ondernemen in geval monumenteigenaren nalatig zijn in het onderhouden van hun monumentale eigendom.

Artikel 12. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

De wettelijke regelgeving voor vergunningvrij bouwen bij rijksmonumenten is via dit artikel ook van toepassing op gemeentelijke monumenten. De bedoeling is dat gemeentelijke monumenten hetzelfde behandeld worden als rijksmonumenten. In dit artikel zijn de Nadere regels vergunningsvrije werkzaamheden gemeentelijke monumenten De Ronde Venen 2013 verwerkt, waarmee deze regels niet meer van toepassing zijn.

Artikel 20. Instandhouding archeologische terreinen

Sommige bestemmingsplannen in De Ronde Venen voldoen niet aan artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening. Dit artikel stelt verplicht dat in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen dient te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. In bestemmingsplannen vanaf 1 januari 2012 is in voldoende mate rekening gehouden met archeologische verwachtingswaarden. Artikel 18 van de Erfgoedverordening regelt dat aanvragen voor Omgevingsvergunningen die vallen binnen oudere bestemmingsplannen worden getoetst aan de gemeentelijke archeologische beleidskaart, zodat op basis van actuele gegevens een afweging gemaakt kan worden over de omgang met archeologische waarden.