Regeling vervallen per 01-01-2007

Verordening voorzieningen gehandicapten

Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2006

Intitulé

Verordening voorzieningen gehandicapten

AFDELING I. ALGEMEEN

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    voorziening:

    een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel;

  • b.

    netto-inkomen:

    • 1.

      het netto-inkomen van de gehandicapte conform de berekening zoals aangegeven in het Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten, indien de gehandicapte 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 4 Wvg;

    • 2.

      het netto-inkomen van de ouders of pleegouders van de gehandicapte conform de berekening zoals aangegeven in het Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten, indien de gehandicapte jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 4 Wvg;

    • 3.

      het gezamenlijk netto-inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot conform de berekening zoals aangegeven in het Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten, indien de gehandicapte een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 4 Wvg.

  • c.

    woonwagen:

    een wagen als bedoeld in de Woningwet;

  • d.

    standplaats:

    een standplaats als bedoeld in de Huisvestingswet of als bedoeld in de Woningwet;

  • e.

    woonschip:

    een vaartuig als bedoeld in art. 1 van de Wet op Woonwagens en Woonschepen;

  • f.

    hoofdverblijf:

    de woonruimte waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de gehandicapte in het bevolkingsregister staat ingeschreven, danwel zal staan ingeschreven, danwel het feitelijk woonadres indien de gehandicapte met een briefadres is ingeschreven, danwel zal staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie;

  • g.

    gemeenschappelijke ruimte:

    gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en/of waarvan de gehandicapte gebruik moet kunnen maken;

  • h.

    woningaanpassing:

    ingreep van bouw- of woontechnische aard die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van zijn of haar woonruimte dan wel betrekking heeft op een uitraasruimte en waarvan de kosten een bedrag van € 45.378 niet te boven gaan;

  • i.

    wet:

    de Wet voorzieningen gehandicapten;

  • j.

    financiële tegemoetkoming:

    een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de gehandicapte;

  • k.

    forfaitaire vergoeding:

    een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens;

  • l.

    gemaximeerde vergoeding:

    een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens;

  • m.

    eigen bijdrage:

    een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, op welk bedrag de bepalingen van de "Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG" van toepassing zijn;

  • n.

    voorziening in natura:

    een voorziening die in eigendom, in bruikleen of in huur wordt verstrekt;

  • o.

    normbedrag:

    een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding.

Artikel 1.2 Beperkingen

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover:

    • a.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

    • b.

      deze langdurig noodzakelijk is om diens beperkingen op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen;

    • c.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.

  • 2. In afwijking van hetgeen in het eerste lid onder sub a is gesteld, kan een voorziening worden verstrekt in de vorm van het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a.

  • 3. Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      voorzover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst of verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat.

Hoofdstuk 2. Woonvoorzieningen

Paragraaf 1. Algemene omschrijving

Artikel 2.1 Type woonvoorzieningen
  • 1. De door burgemeester en wethouders te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    • a.

      verhuizing en inrichting;

    • b.

      woningaanpassing: de kosten die in aanmerking kunnen komen voor een vergoeding zijn opgenomen in Bijlage III bij het "Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten";

    • c.

      woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard;

    • d.

      onderhoud, keuring en reparatie;

    • e.

      tijdelijke huisvesting;

    • f.

      huurderving;

    • g.

      verwijderen van voorzieningen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de in het eerste lid onder c genoemde voorziening ook als voorziening in natura verstrekken.

Artikel 2.2 Uitbetaling financiële tegemoetkoming
  • 1. De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1, lid 1 onder b,d, f en g wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte.

  • 2. De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1, lid 1 a,c en e wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

Artikel 2.3 Woon- en verblijfruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

De bepalingen van hoofdstuk 2 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, bejaardenoorden, vakantiewoningen, tweede woningen en kamerverhuur.

Paragraaf 2. Het recht op een woonvoorziening

Artikel 2.4 Het primaat van de verhuizing
  • 1. Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1, lid 1 onder a genoemd in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen van ergonomische aard, het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1. aanhef en lid 1 onder b. en c. genoemd in aanmerking worden gebracht indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet te realiseren is of niet de goedkoopst adequate oplossing is.

Paragraaf 3. Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen

Artikel 2.5 Aard van de materialen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming ten behoeve van ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard voorzover de ondervonden ergonomische beperkingen niet voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 2.6 Verzekering van de voorzieningen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming indien de getroffen voorzieningen toereikend zijn verzekerd.

Artikel 2.7 Hoofdverblijf
  • 1. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de gemaakte kosten indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een financiële tegemoetkoming worden verleend in de kosten van het aanpassen van één woonruimte indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een Awbz-inrichting.

  • 3. De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4. De financiële tegemoetkoming bedoeld in het tweede lid wordt verleend onder de voorwaarde dat de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de gehandicapte reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt.

  • 5. De financiële tegemoetkoming betreft slechts een tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woning.

  • 6. Onder het in het derde lid genoemde bezoekbaar maken van de woonruimte wordt verstaan dat de gehandicapte de woonruimte, de woonkamer en één toilet kan bereiken.

  • 7. Indien een toiletruimte bezoekbaar wordt gemaakt in de zin van lid 6 kan ook één toilet aangepast worden, mits hiervoor een medische indicatie bestaat.

Artikel 2.8 Aanvang werkzaamheden en inzicht in woning

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming indien:

  • a.

    niet reeds een begin met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft,is gemaakt zonder hun toestemming;

  • b.

    door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • c.

    aan de onder b. genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    de onder b. genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 2.9 Gereedmelding
  • 1. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 1 jaar na het verlenen van de financiële tegemoetkoming verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming bedoeld in artikel 2.2 aan de burgemeester en wethouders dat bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

  • 3. De gereedmelding bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend;

  • 4. Diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 2.10 Vaststellen van de financiële tegemoetkoming
  • 1. Indien burgemeester en wethouder instemmen met het verzoek tot vaststellen en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming, stellen zij de financiële tegemoetkoming vast overeenkomstig het in het "Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten" bepaalde.

  • 2. Burgemeester en wethouders doen diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt verstrekt hiervan mededeling onder vermelding van de wijze van uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

Artikel 2.11 Terugbetaling van de financiële tegemoetkoming
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen degene aan wie de financiële tegemoetkoming is uitbetaald, verplichten om 85% van de financiële tegemoetkoming terug te betalen, indien de aangepaste woning binnen 1 jaar na aanpassing wordt verkocht. Binnen 2 jaar na aanpassing dient 70% te worden terugbetaald, binnen 3 jaar 55%, binnen 4 jaar 40%, binnen 5 jaar 25% en binnen 6 jaar 10% van de financiële tegemoetkoming.

  • 2. Bovengenoemde bepaling is niet van toepassing indien burgemeester en wethouders van mening zijn dat degene aan wie de financiële tegemoetkoming is uitbetaald, gegronde redenen heeft voor de verkoop van de aangepaste woning.

Artikel 2.12 Frequentie van woningaanpassingen
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen weigeren een financiële tegemoetkoming te verlenen in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b en c indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van deze voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van ergonomische belemmeringen geen aanleiding bestond;

    • b.

      ten behoeve van de gehandicapte korter dan zeven jaar na het moment van verstrekking een woonvoorziening krachtens deze wet, de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of het Besluit Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verstrekt.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien de verhuizing plaatsvindt als gevolg van het aanvaarden van een werkkring in een andere gemeente.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen het gestelde in het eerste lid niet van toepassing verklaren, indien de verhuizing het gevolg is van een wijziging in de gezinssamenstelling.

Artikel 2.13 Duidelijkheid over financiering van het niet gesubsidieerde deel van de kosten

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b en c indien in de financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening is voorzien.

Paragraaf 4. Beperking in de verlening van woonvoorzieningen

Artikel 2.14 Het verwerven van grond

Voorzover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in art. 2.1, lid 1 onder b betreft het uitbreiden van bestaande woningen, danwel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen burgemeester en wethouders een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in Bijlage I van het 'Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten'.

Artikel 2.15 Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de gehandicapte ontoegankelijk blijft:

  • a.

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • b.

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • c.

    aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

  • d.

    drempelhulpen of vlonders;

  • e.

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

  • f.

    een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Paragraaf 5. Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Artikel 2.16 Woonwagen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond en

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen op een door de gemeente of corporatie verhuurde standplaats, waarvoor een huurovereenkomst is afgesloten.

Artikel 2.17 Woonschip

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 2.18 Technische levensduur

Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten € 908,00.

Artikel 2.19 Binnenschip

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Staatsblad 1987, 466), van een binnenschip, dat:

  • a.

    in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel teboekgestelde schepen 1992; en

  • b.

    bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingsbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Paragraaf 6. Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Artikel 2.20 Verhuis- en inrichtingskosten
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder a verstrekken aan:

    • a.

      de gehandicapte;

    • b.

      een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een gehandicapte de woonruimte heeft ontruimd.

  • 2. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in het eerste lid indien:

    • a.

      de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat burgemeester en wethouders op de aanvraag hebben beschikt, tenzij zij daar schriftelijke toestemming voor hebben verleend;

    • b.

      de gehandicapte niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen, tenzij burgemeester en wethouders een verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven;

    • c.

      de gehandicapte niet verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • d.

      de gehandicapte niet verhuisd is naar een Awbz-inrichting of een bejaardenoord;

    • e.

      in de te verlaten woonruimte ergonomische belemmeringen zijn ondervonden, tenzij het een verhuizing naar een A.D.L.-woning betreft.

Paragraaf 7. Facultatieve woonvoorzieningen

Artikel 2.21 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie
  • 1. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 2.1 onder d indien:

    • a.

      de woonvoorziening in het kader van deze verordening danwel Besluit Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend;

    • b.

      de woonvoorziening voorkomt op de in Bijlage II van het 'Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten' genoemde voorzieningen;

    • c.

      de gehandicapte ten tijde van het onderhoud, keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf heeft en bewoont.

  • 2. De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring of reparatie zal het bedrag zoals genoemd in Bijlage II van het "Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten" niet te boven gaan.

Artikel 2.22 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijk huisvesting verlenen die door de gehandicapte moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      de huidige woonruimte van de gehandicapte;

    • b.

      de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte;

    • c.

      de financiële tegemoetkoming als bedoeld onder a. en b. wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de gehandicapte als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 2. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de gehandicapte redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten heeft.

  • 3. Burgemeester en wethouders verlenen maximaal zes maanden een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid indien deze kosten gemaakt worden in verband met het

    • a.

      tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte, of

    • c.

      langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • 5. Burgemeester en wethouders verlenen een financiële tegemoetkoming overeenkomstig het bepaalde in het "Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten".

Artikel 2.23 Kosten in verband met huurderving

In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte kunnen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

Artikel 2.24 Hoogte tegemoetkoming voor huurderving

De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 2.23 is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, met een maximum gelijk aan de huurprijsgrens als bedoeld in de Huursubsidiewet.

Artikel 2.25 Kosten in verband met het verwijderen van voorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van verwijdering van woonvoorzieningen indien:

  • a.

    de woning langer dan zes maanden leeg staat, tenzij

  • b.

    bekend is dat binnen een periode van drie maanden na het verstrijken van de termijn onder a een gehandicapte in aanmerking voor de woning zal komen, en

  • c.

    de aanpassingen zo specifiek zijn dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is om de woning aan een niet-gehandicapte te verhuren.

Hoofdstuk 3. Vervoersvoorzieningen

Artikel 3.1 Algemene omschrijving

De door burgemeester en wethouders te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    de toekenning van een mobiliteitspas met Wvg indicatie om tegen het voor Wvg-geïndiceerden vastgestelde tarief gebruik te kunnen maken van het collectief systeem van vraagafhankelijk vervoer;

  • b.

    een voorziening in natura in de vorm van:

    • 1.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • 2.

      een open elektrische buitenwagen;

    • 3.

      een ander verplaatsingsmiddel;

  • c.

    een tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van:

    • 1.

      aanpassing van een eigen auto;

    • 2.

      gebruik van een bruikleenauto;

    • 3.

      gebruik van een taxi of een eigen auto;

    • 4.

      gebruik van een rolstoeltaxi;

    • 5.

      aanschaf van een ander verplaatsingsmiddel.

Artikel 3.2 Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1. Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1 onder a vermeld in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek:

    • a.

      het gebruik van het openbaar vervoer of

    • b.

      het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken.

  • 2. Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1 onder b en c vermeld in aanmerking worden gebracht wanneer:

    • a.

      aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van openbaar vervoer, het bereiken van dit openbaar vervoer dan wel het gebruik van het collectief systeem als bedoeld in het eerste lid onmogelijk maken.

  • 3. Voor de bij artikel 3.1. onder b sub 1, 2, 3 en onder c sub 1 tot en met 5 genoemde voorzieningen geldt, dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a verstrekt kunnen worden.

  • 4. Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten als bedoeld in artikel 3.1. onder c sub 2, 3 en 4 kan rekening worden gehouden met de mate waarin een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a in die vervoersbehoefte kan voorzien, danwel de voorzieningen als bedoeld in artikel 3.1 onder b in de vervoersbehoefte kunnen voorzien.

  • 5. Voorzover de behoeften van echtgenoten samenvallen en gebruik kan worden gemaakt van dezelfde voorziening, bepalen burgemeester en wethouders, rekening houdend met de samenvallende behoefte, de hoogte van de toe te kennen voorziening.

Hoofdstuk 4. Rolstoelen

Artikel 4.1. Algemene omschrijving

De door burgemeester en wethouders te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen, danwel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, danwel een aanpassing daaraan;

  • b.

    een sportrolstoel;

een tegemoetkoming in de kosten van:

  • c.

    onderhoud, gebruik of reparatie;

  • d.

    accessoires.

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel

  • 1. Een gehandicapte kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht wanneer de aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten een onvoldoende oplossing bieden.

  • 2. In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid kan een gehandicapte in aanmerking worden gebracht voor een sportrolstoel indien hij zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

Artikel 4.3 Huur of eigendom

  • 1. Een rolstoel wordt door de gemeente gehuurd. De gebruiker heeft een gebruikersovereenkomst met de verhuurder.

  • 2. In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid vindt de verstrekking van een sportrolstoel plaats in de vorm van een financiële tegemoetkoming, waarmee voor een periode van drie jaar een sportrolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden.

Hoofdstuk 5. Eigen bijdragen, financiële tegemoetkomingen en forfaitaire, danwel gemaximeerde vergoedingen

Artikel 5.1 Financiële tegemoetkoming woonvoorziening en vervoersvoorziening

De hoogte van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b en c en in de kosten van een vervoersvoorziening als bedoeld onder artikel 3.1 onder c wordt bepaald aan de hand van het door burgemeester en wethouders vast te stellen "Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten".

Artikel 5.2 Forfaitaire of gemaximeerde vervoerskostenvergoedingen

Met inachtneming van hetgeen hiertoe in artikel 3.2 lid 4 is bepaald, wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 3.1 onder c sub 2 tot en met 4 bepaald aan de hand van een door burgemeester en wethouders vast te stellen "Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten".

Artikel 5.3 Inkomensgrens vervoerskostenvergoeding

Indien het inkomen zoals bedoeld onder artikel 1.1 onder b hoger is dan 1,5 x het norminkomen wordt geen mobiliteitspas met Wvg indicatie noch een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen als bedoeld onder artikel 3.1 onder c sub 2 tot en met 4 verstrekt.

Artikel 5.4 Forfaitaire of gemaximeerde vergoeding voor de sportrolstoel

  • 1. De hoogte van de forfaitaire of gemaximeerde vergoeding voor de aanschaf en het onderhoud van een sportrolstoel zoals bedoeld onder artikel 4.3 tweede lid wordt bepaald aan de hand van het "Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten".

  • 2. Het in lid 1 genoemde bedrag wordt niet vaker dan eens in de drie jaar verstrekt.

AFDELING II. PROCEDURES

Hoofdstuk 6. Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 6.1 Aanvraagprocedure

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat de gehandicapte zijn aanvraag moet indienen bij een door hen aan te wijzen instantie;

  • 2. Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door burgemeester en wethouders beschikbaar gesteld formulier;

  • 3. De gehandicapte die een voorziening in het kader van deze verordening aanvraagt, dient desgevraagd een geldig identiteitsbewijs te overleggen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 6.2 Eisen ten aanzien van de adviseur

De adviseur dient, afhankelijk van het soort aanvraag, te beschikken over kennis op de volgende gebieden:

  • 1.

    medische kennis op het niveau van een arts;

  • 2.

    sociale kennis;

  • 3.

    ergonomische kennis;

  • 4.

    technische kennis.

Artikel 6.3 Gronden voor weigering

Burgemeester en wethouders kunnen de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren:

  • a.

    voorzover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in kosten die de aanvrager voor de aanvraagdatum heeft gemaakt;

  • b.

    indien een middel als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor dat middel nog niet is verstreken, tenzij het eerder vergoede of verstrekte middel geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Artikel 6.4 Bijzondere bepalingen

  • 1. Indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 2. Indien een periodieke tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

Hoofdstuk 7. Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het college van burgemeester en wethouders

Artikel 7.1 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, voorzover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en hem te horen;

    • b.

      op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen horen en/of onderzoeken.

  • 2. Burgemeester en wethouders vragen een daartoe door hen aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      het handelt om een aanvraag die een gehandicapte betreft die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend in het kader van deze regeling en de kosten van de voorziening naar verwachting een bedrag van € 1.361,00 te boven zullen gaan;

    • b.

      de aanvraag betrekking heeft op tenminste twee van de drie terreinen woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen of rolstoelen;

    • c.

      burgemeester en wethouders dat overigens gewenst vinden.

  • 3. Bij een volgende aanvraag voor een voorziening hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid aan te geven dat opnieuw advies dient te worden uitgebracht.

  • 4. Een gehandicapte is verplicht aan burgemeester en wethouders of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 7.2 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt is verplicht aan burgemeester en wethouders mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 7.3 Hercontroles en herbeoordelingen met betrekking tot de vervoerskostenvoorziening

Op het moment dat de gehandicapte een wijziging in de situatie meldt, wordt een hercontrole verricht naar de voor het recht op een forfaitaire vervoerskostenvoorziening van belang zijnde gegevens. Indien zich gedurende de toekenningsperiode van vijf jaar geen wijzigingen hebben voorgedaan in de situatie van betrokkene, wordt een herbeoordeling verricht op het moment dat een verlenging van de vervoersvoorziening wordt aangevraagd.

Artikel 7.4 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een beschikking genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een voorziening welke bestaat uit het verlenen van financiële tegemoetkoming dan wel een gemaximeerde vergoeding, kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen (een) ten onrechte toegekende Wvg-voorziening(en) geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 7.5 Nazorg

Burgemeester en wethouders kunnen een systeem van nazorg instellen waarbij periodiek onderzoek wordt gedaan naar het gebruik van een voorziening.

Artikel 7.6 Cliëntenparticipatie

Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de realisatie van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de wet. Hierbij wordt in acht genomen dat:

  • a.

    de reikwijdte van de cliëntenparticipatie betrekking heeft op het integrale gehandicaptenbeleid;

  • b.

    er tijdig advies gevraagd wordt aan het orgaan voor de cliëntenparticipatie over wijziging in de verordening en uitvoeringsregelingen;

  • c.

    burgemeester en wethouders de benodigde faciliteiten ter beschikking stellen aan het orgaan voor de cliëntenparticipatie.

AFDELING III. SLOT

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 8.1. Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders advies vragen.

Artikel 8.2. Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 8.3. Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

Het door de gemeente gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd; indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft wordt de verordening aangepast.

Artikel 8.4. Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als Verordening voorzieningen gehandicapten.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 april 1994.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING OP DE VERORDENING VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN GEMEENTE DRONTEN

AFDELING I. ALGEMEEN DEEL

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard:

a. voorzieningen

Onder a wordt het begrip voorziening beperkt tot de onderdelen die onder de Wet voorzieningen gehandicapten vallen, te weten woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. De Wet geeft zelf een omschrijving van het begrip woonvoorziening en van het begrip vervoersvoorziening. Van het begrip rolstoel is geen omschrijving gegeven, noch in de Wet noch in deze verordening. Hoewel iedereen precies weet wat onder een rolstoel verstaan wordt, geeft het formuleren van een begripsomschrijving grote problemen.

Onder rolstoel dient hier begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd. De trippelstoel valt onder de door de AWBZ te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Een scootermobiel komt voor in drie varianten, voor binnen, zowel voor binnen als buiten, en uitsluitend voor buiten. Indien een rolstoel of scootermobiel uitsluitend voor buitengebruik geschikt is, is deze per definitie een vervoersvoorziening.

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel.

b. inkomen

Bij het begrip inkomen wordt uitgegaan van het begrip zoals dat in het (ingetrokken) Besluit landelijke draagkrachtcriteria was omschreven. Hiervoor is gekozen omdat er vanuit wordt gegaan dat de meeste gemeenten bij de vaststelling van het inkomen en de draagkracht dit begrip zullen zijn blijven hanteren.

De regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg bepaalt voorts in artikel 2 dat bij de vaststelling van het inkomen in ieder geval buiten beschouwing wordt gelaten de inkomsten bedoeld in artikel 43, tweede lid, van de Algemene bijstandswet. In dit artikel wordt genoemd:

  • a.

    kinderbijslag;

  • b.

    uitkeringen of vergoedingen voor specifieke kosten;

  • c.

    inkomsten uit arbeid of uitkeringen van kinderen tot 21 jaar;

  • d.

    inkomsten uit bescheiden vermogen.

Voor wat betreft de eigen bijdragen AWBZ is in de regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdrage WVG vastgelegd dat deze in ieder geval in mindering op de WVG-draagkracht moet worden gebracht alvorens de hoogte van de eigen bijdrage of eigen betaling wordt vastgesteld. Voor de definiëring van WVG-draagkracht zij op deze plaats verwezen naar de toelichting op het besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten. Verder zijn gemeenten vrij de wijze waarop inkomen wordt vastgesteld, zelf te bepalen. In artikel 1.1 onder b is een omschrijving van dit begrip gegeven.

Onder inkomen wordt in gevolge artikel 1.1 onder b verder verstaan het inkomen van de gehandicapte, dan wel het gezamenlijk inkomen van zijn ouders of pleegouders, dan wel het inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot.

Wanneer bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage en de hoogte van de financiële tegemoetkomingen het inkomen wordt betrokken, dient dus te worden uitgegaan van het voor de aanvraag relevante inkomen.

Gaat het om een gehandicapte jonger dan 18 jaar zonder echtgenoot, dan geldt het gezamenlijk inkomen van ouders of pleegouders. Indien het inkomen van pleegouders wordt betrokken bij de toekenning van voorzieningen dient wel aan de voorwaarde te zijn voldaan dat de pleegouders het pleegkind als een eigen kind opvoeden en onderhouden (zie ook Wvg artikel 5 lid 2).

Heeft de gehandicapte die jonger is dan 18 jaar wel een echtgenoot, dan zijn zij voor de wet meerderjarig en dient het eigen (gezamenlijk) inkomen bij de vaststelling van eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen te worden betrokken en niet het inkomen van de ouders of pleegouders.

Is er sprake van een samenlevingsvorm die in gevolge artikel 1 lid 2 tot en met 4 Wvg wordt beschouwd als 'de gehandicapte en zijn echtgenoot' dan kan het gezamenlijk inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage en financiële tegemoetkomingen worden betrokken.

Heeft de gehandicapte geen 'echtgenoot' in de zin van artikel 1 lid 2 tot en met 4 WVG en is de gehandicapte ouder dan 18 jaar dan kan dus alleen het inkomen van de gehandicapte betrokken worden bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen.

Bij de invoering van het nieuwe belastingstelsel is de overhevelingstoeslag komen te vervallen. De tariefgroepen hebben plaats gemaakt voor een stelsel van heffingskortingen. Voor zover deze heffingskortingen nog niet via het inkomen verrekend zijn, dienen zij bij het netto inkomen opgeteld te worden. Uitzonderingen hierop vormen de kinderkorting en de aanvullende kinderkorting.

De gemeente dient bij de bepaling van het inkomen tevens rekening te houden met extra kosten die de gehandicapte maakt als gevolg van zijn handicap. Deze kosten dienen echter wel aangetoond te worden en worden van het inkomen afgetrokken voor zover ze niet algemeen gebruikelijk zijn en niet via een andere regeling vergoed worden en zijn gemaakt in het jaar waarin de voorziening wordt aangevraagd.

c, d, e, woonwagen, standplaats, woonschip

De Woonwagenwet en de Wet op de woonwagens en woonschepen zijn vervallen. Bovengenoemde begrippen zijn nu gedefinieerd in de Huisvestingswet en de Woningwet.

f. hoofdverblijf

Krachtens de Wvg heeft de gemeente zorgplicht voor de in de gemeente woonachtige gehandicapten. In eerste instantie geeft de gemeentelijke bevolkingsadministratie hierover uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de gehandicapte daadwerkelijk verblijft heeft een zorgplicht voor het verlenen van voorzieningen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft de zorgplicht betrekking op de vervoersvoorzieningen. In die gevallen waarin gehandicapten een briefadres elders hebben, kunnen gemeenten de betreffende instelling op grond van artikel 75 van de Wet GBA aanwijzen op bepaalde, door de gemeente vast te stellen tijdstippen een overzicht te verstrekken van personen welke naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd verblijven in de instelling, dan wel gedurende drie maanden ten minste tweederde van de tijd in de instelling zullen verblijven.

Het is noodzakelijk de zinsnede 'dan wel zal staan ingeschreven' op te nemen voor situaties waarin de gehandicapte naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers beter overwegen of het aanpassen van de woning de goedkoopst adequate oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is. Van belang is wel dat er in voorkomende gevallen zekerheid bestaat dat de gehandicapte ook daadwerkelijk naar de andere gemeente zal verhuizen en ook recht heeft op een woningaanpassing. Er dient dus een medische indicatie plaats te vinden.

Een verhuiskostenvergoeding moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.

g. gemeenschappelijke ruimten

Het begrip gemeenschappelijke ruimte wordt onder i omschreven als de ruimten die niet tot de onderscheiden woning behoren, zoals gangen, portalen en trappenhuizen die toegang verschaffen tot de woonruimte. Ook andere gemeenschappelijke ruimten, die onder het gehuurde vallen en waarvan de gehandicapte gebruik moet kunnen maken, kunnen aangepast worden op basis van de Wvg.

h. woningaanpassingen

In het begrip woningaanpassing komt het onderscheid terug dat de Wet voorzieningen gehandicapten maakt tussen enerzijds woningaanpassingen van bouw- of woontechnische aard (onroerende woonvoorzieningen) en anderzijds woningaanpassingen van niet-bouw- of woontechnische aard (roerende woonvoorzieningen). De eerste categorie betreft de voorzieningen die onder het VROM-regime werden verstrekt (RGSHG) en betreffen het overgrote deel van de woningaanpassingen. Om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen moet er sprake zijn van ergonomische beperkingen. De tweede categorie betreft de woonvoorzieningen die voorheen onder de AAW werden verstrekt en waar het criterium 'ergonomisch' geen directe rol behoeft te spelen (woningsanering in verband met CARA bijvoorbeeld). Het criterium ergonomische beperkingen is dus voornamelijk gekoppeld aan bouw- of woontechnische voorzieningen.

Met de wetswijziging van 1 april 2000 is het inrichten van een uitraasruimte voor een gehandicapte aan het voorzieningenpakket van de Wvg toegevoegd. Ook zijn de woningaanpassingen tot € 45.378 bij de gemeenten neergelegd. Aanpassingen die dit bedrag te boven gaan, worden in beginsel niet vergoed. Als hiermee het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard, kunnen burgemeester en wethouders de hardheidsclausule (artikel 8.1) toepassen en besluiten tot verlening van de voorziening.

i. wet

Overal waar in deze verordening over Wet gesproken wordt, zo bepaalt artikel 1.1 onder l, wordt de Wet voorzieningen gehandicapten bedoeld.

j, k en l. financiële tegemoetkomingen, forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen

Onder een financiële tegemoetkoming wordt begrepen een tegemoetkoming in de kosten van de voorziening die op het inkomen van de gehandicapte kan worden afgestemd, terwijl een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding wordt verstrekt los van het inkomen. Vervolgens is het verschil tussen een forfaitaire vergoeding en een gemaximeerde vergoeding dat een forfaitaire vergoeding ook los van de werkelijk gemaakte kosten wordt verstrekt terwijl een gemaximeerde vergoeding moet worden aangewend voor het doel waarvoor de vergoeding is verstrekt en dus kan worden afgerekend op declaratiebasis. Een forfaitaire vergoeding is een 'bedrag ineens' en kan dus niet op basis van declaraties worden afgerekend. Een forfaitaire vergoeding is te vergelijken met een 'cliëntgebonden budget waarbij de cliënt volledige bestedingsvrijheid heeft. Zo werd op grond van de AAW de autokostenvergoeding door het GAK verstrekt als gemaximeerde vergoeding (op declaratiebasis), terwijl het ABP dezelfde vergoeding verstrekte als forfaitair bedrag (volledige bestedingsvrijheid). In beide gevallen gold echter dat indien de gehandicapte meer kosten maakte dan maximaal (of forfaitair) konden worden vergoed, deze meerkosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. In die zin is een forfaitair bedrag vergelijkbaar met een gemaximeerde vergoeding. Voor de Wvg is dit onderscheid tussen financiële tegemoetkomingen enerzijds en forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen anderzijds van belang omdat de meerkosten bij forfaitaire of gemaximeerde vergoedingen niet vallen onder de regels die de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG stelt aan 'eigen betalingen' (zie ook onder de toelichting op hoofdstuk 5). Eventuele meerkosten (men reist meer dan het forfaitaire of maximale bedrag toelaat) behoeven dus ook niet bij draagkrachtvaststelling in het kader van de Wvg te worden betrokken. Indien de vervoerskostenvergoeding als financiële tegemoetkoming zou worden verstrekt en deze op het inkomen wordt afgestemd, zouden de werkelijke kosten en dus ook de draagkracht wel in beeld kunnen komen, hetgeen uit oogpunt van beheersbaarheid van de kosten ongewenst wordt geacht. Omdat in de ministeriële regeling deze begrippen door elkaar gebruikt worden, hebben wij het van belang geacht deze begrippen in de modelverordening nader te definiëren. De wet definieert financiële tegemoetkomingen, forfaitaire vergoedingen en gemaximeerde vergoedingen niet afzonderlijk. Alle bijdragen in de kosten die gehandicapten op het terrein van vervoer, wonen en rolstoelen in het kader van de WVG wordt verleend, worden door de wetgever aangeduid als financiële tegemoetkomingen. Teneinde het verschil tussen financiële tegemoetkomingen, forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen duidelijk te maken , wordt in deze verordening voor de laatste twee begrippen een afzonderlijke omschrijving gegeven, welke met name in de hoofdstukken 3,4 en 5 expliciet wordt gehanteerd.

Artikel 1.2 Beperkingen

Artikel 1.2 lid 1 geeft beperkingen aan, die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening:

1.2.1 onder a: individueel gericht

Met uitzondering van het collectief vervoer dient een voorziening in overwegende mate op het individu gericht te zijn. In dit artikel wordt het aanvragen van gemeenschappelijke voorzieningen dus uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Een voorbeeld van een voorziening met een individueel karakter waar daarnaast ook anderen gebruik van kunnen maken is bijvoorbeeld een auto, waarin ook anderen mee kunnen rijden.

1.2.1 onder b: langdurig noodzakelijk

Ingevolge onderdeel b dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om beperkingen op het gebied van het wonen, of het buiten of binnen verplaatsen op te heffen. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een aanpassing of een rolstoel. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode éénmaal met nog eens drie maanden kan worden verlengd. Waar precies de grens tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De adviseur speelt bij de bepaling of er al dan niet sprake is van het langdurig noodzakelijk zijn van de betreffende voorziening een belangrijke rol.

1.2.1 onder c: goedkoopst adequaat

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend.

Bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van de voorziening wordt meegewogen wat de gehandicapte als adequaat beschouwt. Daarnaast zal ook het criterium van het goedkoop zijn en de kosten van de voorziening een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening.

Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is.

Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Dit niveau zou bij woonvoorzieningen omschreven kunnen worden als de norm die in het Bouwbesluit gangbaar is. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit Welstandtoezicht hogere eisen worden gesteld, kan de gemeente hier een uitzondering op maken.

Het is uiteraard wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de gehandicapte bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te houden.

Artikel 1.2 lid 3 geeft twee situaties weer waarin geen voorziening wordt toegekend:

1.2.3 onder a: algemeen gebruikelijk

Onder a wordt aangegeven dat in geval een voorziening voor een persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is, geen voorziening wordt toegekend. De grens tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is, zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen.

Rolstoelen zijn nooit algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager. Met 'als' wordt bedoeld een niet-gehandicapte persoon die in een vergelijkbare situatie verkeert (b.v. wat betreft inkomen, leeftijd, etc.).

Een fiets daarentegen is voor een persoon als gehandicapte wel algemeen gebruikelijk omdat in Nederland een ieder geacht kan worden te beschikken over een fiets. Om die reden komt de gehandicapte niet voor een fiets in aanmerking. Indien daarentegen de gehandicapte een speciale fiets nodig heeft worden - op grond van het feit dat de fiets algemeen gebruikelijk is - de kosten van een gewone fiets in mindering gebracht op de te verstrekken bijzondere uitvoering.

Eenzelfde redenering is te houden voor de verstrekking van een bruikleenauto. Voor een ieder boven de grens van 1,5 maal de minimumnorm is een auto algemeen gebruikelijk, zodat alleen meerkosten, bijvoorbeeld kosten voor speciale aanpassingen, vergoed worden.

1.2.3 onder b: aanspraken via andere regelingen

Onder b wordt bij artikel 1.2 lid 2 aangegeven dat deze voorzieningen niet worden verstrekt indien er een andere wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening. Hetzelfde geldt voor privaatrechtelijke overeenkomsten.

HOOFDSTUK 2. WOONVOORZIENING

Paragraaf 1. Algemene omschrijving

Artikel 2.1 Type woonvoorzieningen

a. verhuis- en inrichtingskosten

Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper dan de reeds bewoonde woonruimte aan te passen woning. De gemeente maakt de afweging of zij een tegemoetkoming in de verhuiskosten wil geven of dat de woning van gehandicapte aangepast moet worden. Indien aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn kan uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven worden aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de gehandicapte. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de sociale omstandigheden waarin de gehandicapte zich bevindt zoals de aanwezigheid van mantelzorg.

Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. Daarom worden de aangepaste woningen geregistreerd. Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan kan het wenselijk zijn dat indien de band tussen gehandicapte en woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de gehandicapte) deze woning opnieuw aan een andere gehandicapte wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende huurders naar een andere woonruimte moeten verhuizen.

Het verlenen van een verhuiskostenvergoeding kan als stimuleringsmaatregel gezien worden. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning. Als burgemeester en wethouders de achterblijvende gezinsleden verzoekt om de woning vrij te maken kunnen zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten.

Er kunnen verschillende redenen zijn op grond waarvan de gemeente besluit om het vrijkomen van een woning te stimuleren door het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding. Hierbij kan gedacht worden aan de hoogte van eerder gemaakte investeringskosten van de vrij te maken woning, bijvoorbeeld indien de woning voor een door burgemeester en wethouders te bepalen bedrag in het verleden is aangepast. Een andere reden voor het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding kan zijn dat daarmee voorkomen wordt dat een woning voor meer dan een soortgelijk bedrag dient te worden aangepast. Afhankelijk van de situatie kunnen burgemeester en wethouders in uitzonderlijke gevallen de hoogte van de tegemoetkoming laten afhangen van de concrete situatie. Het instrument wordt immers als stimulans aangewend om de medewerking van huurders te krijgen bij het vrijmaken van de woning voor een gehandicapte. De hoogte van de verhuiskostenvergoeding is een vast bedrag. Slechts in zeer exceptionele gevallen kan daarvan worden afgeweken.

Een kanttekening die gemaakt moet worden bij het bieden van een verhuiskostenvergoeding om een woning vrij te maken is, dat dit middel alleen een stimulans is en geen garantie biedt dat de woning daadwerkelijk vrij komt. Zie verder onder de toelichting bij paragraaf 3 'voorwaarden bij de verlening van woonvoorzieningen'.

Het moge duidelijk zijn dat wanneer een woning wordt vrijgemaakt, er twee maal een vergoeding voor verhuizing en inrichting kan worden verstrekt: allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de gehandicapte die naar de vrijgemaakte woning verhuist. De totale kosten hiervan zullen een onderdeel uitmaken van de afweging of er een tegemoetkoming in de verhuiskosten verstrekt zal worden dan wel een woning aangepast moet worden.

b. woningaanpassingen

In Bijlage III bij het 'Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten' zijn de kosten opgenomen die subsidiabel kunnen zijn. Onder aanneemsom is tevens begrepen de werkzaamheden die de sociale verhuurders door de eigen technische dienst uitvoeren.

c. roerende woonvoorzieningen

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- en woontechnische aard zal in de praktijk met name een financiële tegemoetkoming voor woningsanering i.v.m. CARA verstaan worden. Het verstrekken van rolstoeltapijt valt hier niet onder. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen, zodat hergebruik mogelijk is.

d. kosten voor onderhoud, keuring en reparatie

De kosten genoemd onder sub d worden gesubsidieerd, omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt dan wel relatief hoog zijn. Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan liften, automatische deuropeners en (elektrische) beweegbare keukens. Het is ook mogelijke dat onderhoud en reparatie opgenomen worden in de huurprijs of leaseprijs van de betreffende voorziening. Onderhoud en reparatie van alarmerings- en communicatieapparatuur die onder de werking van de Wvg vallen, worden ook gesubsidieerd.

e. tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt.

g. verwijderen van voorzieningen

De gemeente kan er in uitzonderlijke gevallen toe overgaan om tegemoet te komen aan de risico's die een verhuurder loopt indien de band tussen de woning en de gehandicapte verbroken wordt en er niet binnen 6 maanden een geschikte kandidaat kan worden gevonden voor de woning, door alsnog een bijdrage in de kosten van huurderving en het verwijderen van de voorziening te geven.

Door het geven van deze mogelijkheid in uitzonderlijke gevallen zal eerder medewerking van verhuurder verkregen worden, maar wordt tegelijkertijd door het stellen van een termijn voorkomen dat voorzieningen te snel uit een woning worden verwijderd zonder dat men voldoende tijd heeft gehad een geschikte kandidaat voor de woning te vinden.

Het aanmelden als leegstaande aangepaste woning bij de gemeente dient zo spoedig mogelijk te gebeuren. De gemeente heeft dan zes maanden de tijd om een geschikte kandidaat te vinden.

Artikel 2.2 Uitbetaling financiële tegemoetkoming

In dit artikel wordt aangegeven dat de financiële tegemoetkomingen voor onroerende woningaanpassingen, voor onderhoud, keuring en reparatie, voor huurderving en voor het verwijderen van voorzieningen worden verstrekt aan de aanvrager, terwijl financiële tegemoetkomingen voor verhuizing, voor roerende woningaanpassingen en voor tijdelijke huisvesting verstrekt worden aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

Artikel 2.3 Woon- of verblijfruimten waar geen woonvoorziening voor wordt verstrekt

Een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet Individuele Huursubsidie als zodanig aangemerkt worden. Met uitzondering van aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen, deze zijn apart geregeld in de verordening. Voor woonruimten binnen een AWBZ-instelling worden geen woonvoorzieningen verstrekt (artikel 2 lid 2 WVG). Voor een aantal categorieën waarbij er in min of meerdere mate sprake is van zelfstandig wonen, wordt een uitzondering op deze regel gemaakt (artikel 2 lid 3 WVG). Nadere toelichting hieromtrent wordt gegeven in het verstrekkingenboek, paragraaf 2.2.6.

Paragraaf 2. Het recht op een woonvoorziening

Artikel 2.4 Het primaat van de verhuizing

De manier waarop de woonvoorzieningen hier zijn gegroepeerd geeft een rangorde aan. Primair zal gekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. Is geen geschikte woning beschikbaar dan kunnen burgemeester en wethouders besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken. Overigens kunnen hierbij ook andere omstandigheden een rol spelen, zoals de bereidheid van de gehandicapte te verhuizen, opgebouwde mantelzorg etc. Indien de gemeente, nadat alle factoren in de overweging zijn meegenomen, tot de conclusie komt dat verhuizing de goedkoopst, adequate oplossing is, dan heeft bij het verstrekken van de woonvoorziening de vergoeding voor verhuis- en (her)-inrichtingskosten het primaat. Het moge duidelijk zijn dat het hanteren van dit 'primaat van de verhuizing' efficiënter benut kan worden als voldoende aangepaste woningen zijn opgenomen in een goed registratiesysteem en er ook een beroep gedaan kan worden op een aanzienlijke voorraad aanpasbare woningen. Dit betekent dat de mogelijkheden het verhuizen als primaire voorziening aan te bieden zullen moeten groeien.

In de wet wordt het begrip woonvoorziening omschreven. Daarbij wordt aangegeven dat het alleen gaat om het opheffen van (ergonomische) beperkingen die het normale gebruik van de woning omvatten. Het gaat hierbij om de normale (elementaire) woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruiken van een hobby-, werk- of recreatieruimte valt niet onder de zorgplicht van de gemeente. Evenmin als het treffen van een voorziening uit oppas- of verzorgingsoogpunt.

Paragraaf 3. Voorwaarden bij verstrekking woonvoorzieningen

Artikel 2.5 Aard van de materialen

Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Het wegnemen hiervan valt niet onder de zorgplicht, zoals genoemd in de Wet. Dit houdt niet in dat belemmeringen die voortvloeien uit bijv. CARA niet op grond van deze Wet weggenomen kunnen worden. Deze woonvoorzieningen vallen onder artikel 2.1 sub c. Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening.

Artikel 2.6 Verzekering van de voorzieningen

Indien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan. De gemeente dient het verzekert zijn van de voorzieningen te controleren voordat tot betaalbaar stelling wordt overgegaan.

Artikel 2.7 Hoofdverblijf

In principe is een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing alleen mogelijk indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen. Een uitzondering kan gemaakt worden als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk dat eenmalig een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de gehandicapte vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. De financiële tegemoetkoming beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woning, omdat de gehandicapte daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt.

Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt in deze verordening verstaan dat de gehandicapte de woonruimte, de woonkamer en één toilet kan bereiken en indien nodig kan gebruiken.

Het derde lid bepaalt dat de aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar te maken woning staat. Deze bepaling wordt opgenomen omdat de gehandicapte anders in de gemeente waar hij zijn hoofdverblijf heeft de aanvraag zou indienen.

Het vierde lid bepaalt dat de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de gehandicapte reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt. Deze verklaring van de gemeente waar de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft (de gemeente waar de AWBZ-instelling staat) heeft tot doel te voorkomen dat de gehandicapte in meerdere gemeenten een aanvraag indient voor het bezoekbaar maken van een woonruimte. De verordening gaat er van uit dat voor maximaal één woonruimte een financiële tegemoetkoming wordt verleend voor het bezoekbaar maken.

Artikel 2.8 Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning

Niet eerder dan nadat burgemeester en wethouders een beslissing over de aanvraag hebben genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment hebben burgemeester en wethouders alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen burgemeester en wethouders als goedkoopst adequate voorziening beschouwen. Burgemeester en wethouders kunnen immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de gehandicapte gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woning-aanpassing niet noodzakelijk is.

Artikel 2.9 Gereedmelding

In dit artikel wordt geregeld dat de woningaanpassing binnen een bepaalde termijn wordt gereedgemeld. De gereedmelding vind plaats door degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald en niet door de gehandicapte. Hiervoor is gekozen omdat de degene die de financiële tegemoetkoming ontvangt niet altijd de gehandicapte is. Wanneer dat het geval is heeft de gehandicapte, of zijn gemachtigde, geen belang bij de gereedmelding en zou de begunstigde de dupe kunnen worden. De gereedmelding dient binnen een jaar na het verlenen van de financiële tegemoetkoming plaats te vinden, dit om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten. Een andere reden voor het opnemen van een gereedmeldingstermijn is om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van subsidie blijft openstaan. De gemeente controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van de subsidie is voldaan. Om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd is er voor gekozen om een verklaring te vragen. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan kan de subsidie alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd. Op grond van deze gegevens kan de financiële tegemoetkoming worden vastgesteld en vervolgens worden uitbetaald. De termijn bedoeld in het vierde lid wordt gesteld op vijf jaar. Deze termijn sluit aan op de normaal geldende verjaringstermijn, binnen vijf jaar is het mogelijk om subsidies, belastingen etc. terug te kunnen vorderen.

Artikel 2.10 Vaststellen van de financiële tegemoetkoming

De hoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de hoogte van de subsidiabele kosten van de woningaanpassing. Deze is pas definitief bekend op het moment dat de aanpassing is uitgevoerd. Aan de hand van de hoogte van de subsidiabele kosten wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming conform het gestelde in het 'Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten' vastgesteld.

Artikel 2.11 Terugbetaling van de financiële tegemoetkoming

Door een woningaanpassing wordt de woning mogelijk meer waard, bijvoorbeeld in het geval van een aanbouw. Om te voorkomen dat er met een aangepaste woning gespeculeerd kan worden, is de mogelijkheid opgenomen om een gedeelte van de financiële tegemoetkoming terug te vorderen. De frequentie van woningaanpassingen is gesteld op 7 jaar in verband met de gemiddelde verhuistermijn van een huishouden in Nederland. Der termijn waarbinnen (een deel van de) de financiële tegemoetkoming terugbetaald dient te worden, sluit hierbij aan. Dat wil zeggen, er kan tot en met 6 jaar teruggevorderd worden, in het zevende jaar zal dit niet meer gebeuren. Indien er gegronde redenen zijn voor de verkoop van de aangepaste woning binnen de hierboven gestelde termijn (bijvoorbeeld wijzigingen in de gezinssamenstelling) zal betrokkene uiteraard niet worden verplicht tot terugbetaling. Burgemeester en wethouders beslissen in de individuele gevallen wat gegronde redenen zijn.

Artikel 2.12 Frequentie van woningaanpassingen

De gemiddelde periode waarbinnen een huishouden in Nederland verhuist is zeven jaar. Derhalve is in dit artikel een periode van zeven jaar opgenomen. Het staat de gehandicapte vrij om vaker te verhuizen. In dat geval (verhuizing zonder dat op grond van ergonomische belemmeringen hier aanleiding voor is) wordt op de eigen verantwoordelijkheid van de gehandicapte gewezen. Dit houdt in dat in die gevallen de gehandicapte zelf net als iedere andere burger voor deze kosten zorgdraagt. Gevolg van deze redenering is dat een eventuele aanpassing van de nieuwe woning door de gehandicapte zelf gefinancierd moet worden.

Als een gehandicapte vanuit een andere gemeente een (aangepaste) woning in de gemeente zoekt waar deze verordening van kracht is moet de gehandicapte aantonen dat hij de laatste zeven jaar niet verhuisd is (brengplicht).

Gehandicapten kunnen diverse legitieme gronden aanvoeren om toch binnen de gestelde termijn een aanvraag voor een woningaanpassing te doen. Een van de redenen kan zijn dat de gehandicapte een andere werkkring heeft aanvaard. De gemeente zal in dergelijke gevallen na zorgvuldige toets overgaan tot het aanpassen van een andere woning. In zijn algemeenheid is het voor woningverbeteringen niet ongebruikelijk eerdere ingrepen mee te betrekken in de besluitvorming. Alhoewel in de RGSHG geen bepaalde termijn werd gesteld, is het reëel de woningaanpassing die in het kader van de RGSHG is verstrekt, in beginsel mee te tellen, tenzij hierdoor onredelijke situaties ontstaan.

Artikel 2.13 Duidelijkheid over financiering van het niet gesubsidieerde deel van de kosten

Indien er geen duidelijkheid bestaat over de wijze van financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening staat het niet vast dat de voorziening daadwerkelijk getroffen kan worden. Het mag duidelijk zijn dat er in dat geval geen subsidie wordt verleend.

Paragraaf 4. Beperking van woonvoorzieningen

Artikel 2.14 Het verwerven van grond

Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt indien de extra te verwerven grond als tuin o.i.d. wordt benut. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woning-aanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming, waarbij een maximum aantal m2 wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken. Een en ander volgens de bijlage I bij het 'Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten'.

Artikel 2.15. Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

De subsidie voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten wordt alleen dan verstrekt indien door het realiseren van deze woningaanpassing de woning bereikbaar wordt voor de gehandicapte. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen. Het aanpassen van hobby- en recreatieruimten komen niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming, tenzij uitsluitend via deze ruimte(n) de woning bereikt kan worden.

Paragraaf 5. Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Artikel 2.16, 2.17 en 2.19

De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen, woonschip of het verblijf van een binnenschip kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten zijn er echter redenen, nadere voorwaarden te stellen. Deze zijn verwoord in de verschillende artikelen in deze paragraaf.

In verband met het vervallen van de Woonwagenwet is punt d gewijzigd. Zaken omtrent de woonwagens zijn nog niet geregeld in een Huisvestingsverordening. Hierdoor kan op dit moment niet verwezen worden naar een benodigde vergunning voor de hoofdbewoner van een woonwagen. Essentieel is, dat zowel de woonwagen als de standplaats legaal zijn om in aanmerking te komen voor een aanpassing in het kader van de WVG.

Artikel 2.18. Technische levensduur

Indien niet aan de eisen zoals vermeld in artikel 2.16 en 2.17 kan worden voldaan kan er geen uitgebreide aanpassing meer worden gesubsidieerd. Om de beschikbare middelen zo doelmatig mogelijk aan te wenden wordt er een bovengrens vastgesteld voor de hoogte van de in deze gevallen te verlenen financiële tegemoetkoming.

Paragraaf 6. Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Artikel 2.20 Verhuis- en inrichtingskosten

Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekken aan een gehandicapte die naar een geschikte (aangepaste) of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte is verhuisd. Burgemeester en wethouders kunnen ook aan een niet-gehandicapte persoon een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten verstrekken indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een gehandicapte. De financiële tegemoetkoming dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning.

Het feit dat pas nadat de gemeente positief heeft beschikt een gehandicapte in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming heeft te maken met de zorgvuldigheid die betracht moet worden. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de gehandicapte tot verhuizen overgaan. Via de hardheidsclausule kunnen burgemeester en wethouders alsnog besluiten een financiële tegemoetkoming te verlenen indien, naar de mening van de gemeente, in urgente gevallen naar een geschikte woning is verhuisd voordat de beschikking door de gemeente is verleend, rekening houdend met de eisen van zorgvuldigheid. De zorgvuldigheid houdt in dat het advies wel ingewonnen moet zijn. Wordt dit nagelaten dan kan het voorkomen dat gehandicapte reeds is verhuisd naar een andere woning die echter niet voldoende de ergonomische beperkingen opheft.

De gehandicapte dient in voorkomende gevallen vooraf toestemming aan de gemeente te vragen.

Gehandicapten staan soms jaren op de wachtlijst voordat zij een woning in een A.D.L.-cluster toegewezen krijgen. De gehandicapte woont dan soms al in een geschikt gemaakte, adequate woning. Ten einde de drempel om naar een A.D.L.-woning te verhuizen niet te groot te maken, wordt voor deze situatie een uitzondering in de verordening gemaakt.

Als datum voor de aanvraag van verhuis- en inrichtingskosten kan de inschrijvingsdatum als woningzoekende vanwege medisch/ergonomische problematiek aan worden gehouden.

Paragraaf 7. Facultatieve woonvoorzieningen

Artikel 2.21. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Alleen van bepaalde voorzieningen (genoemd in bijlage II van het 'Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten') komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. De maximale hoogte van deze financiële tegemoetkoming staat vermeld in de bijlage II behorende bij het 'Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten'.

Artikel 2.22 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de gehandicapte ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

Artikel 2.23 Kosten in verband met huurderving

In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. Het is daarentegen niet onredelijk dat de gemeente enigszins tegemoet komt in de extra risico's die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake van een aangepaste woning is. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten.

Artikel 2.24 Hoogte tegemoetkoming voor huurderving

Door het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van huurderving deelt de gemeente in de risico's van de verhuurder. Het zou niet redelijk zijn als een van beide partijen het risico voor de volle 100% zou moeten lopen. Beide partijen hebben er belang bij dat de woning op zo'n kort mogelijke termijn weer verhuurd kan worden.

De kosten voor huurderving komen voor een bijdrage in aanmerking indien de woning in het verleden voor een naar huidige normen geïndexeerd bedrag hoger dan € 4.537,00 op basis van de RGSHG of deze regeling is aangepast én deze woning is gemeld bij de gemeente Dronten. De gemeente heeft 6 maanden de tijd om een huurder te vinden die gebaat is bij de aanwezige aanpassingen.

De kandidaat die wordt voorgedragen door de gemeente moet ook acceptabel zijn voor de verhuurder.

Artikel 2.25 Kosten in verband met verwijderen van voorzieningen

Uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid is zo weinig mogelijk voorzieningen uit de woning te verwijderen en aangepaste woningen zo veel mogelijk aan andere kandidaten toe te wijzen. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente er toe overgaan om tegemoet te komen aan de risico's die een verhuurder loopt indien de band tussen de woning en de gehandicapte verbroken wordt en er niet binnen 6 maanden een geschikte kandidaat kan worden gevonden voor de woning. Tevens moet dan niet bekend zijn dat binnen 3 maanden een kandidaat zich voor de woning zal aanmelden (bijvoorbeeld iemand die in een revalidatiecentrum verblijft). Een derde voorwaarde is dat door de aanwezigheid van specifieke voorzieningen de woning niet verhuurd kan worden. Als aan alle drie de voorwaarden is voldaan, kan een bijdrage in de kosten van het verwijderen van de voorziening worden gegeven.

HOOFDSTUK 3. VERVOERSVOORZIENINGEN

Artikel 3.1 Algemene omschrijving

Artikel 3.1 maakt een onderscheid tussen drie soorten voorzieningen, te weten:

  • a.

    de toekenning van een mobiliteitspas met Wvg indicatie teneinde tegen een gesubsidieerd tarief gebruik te kunnen maken van het collectief systeem van vraagafhankelijk vervoer

  • b.

    de voorzieningen in natura

  • c.

    de financiële tegemoetkomingen in de kosten van vervoer

Dit onderscheid is gemaakt gezien het verschillende karakter van deze vormen van voorziening-verstrekking.

a. een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer

Het collectieve systeem is een voorziening die binnen de rangorde van voorzieningen het primaat heeft. Dit primaat blijkt met name uit de formulering van artikel 3.2, alwaar op dit primaat nader ingegaan zal worden. Omdat collectieve systemen op zeer verschillende wijze kunnen worden opgezet en uitgangspunt is, dat de gehandicapte altijd een bijdrage aan de kosten van dit vervoer levert (vergelijkbaar met openbaar vervoer tarieven), kan een collectief vervoerssysteem niet als voorzieningen in natura worden aangemerkt.

In de gemeente Dronten is per 1 oktober 2001 een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) van start gegaan. Gezien het feit dat het collectief systeem over het algemeen niet de gehele vervoersbehoefte van de gehandicapte kan dekken, is er gekozen voor een combinatie van verstrekkingen. Dit houdt in dat er naast een mobiliteitspas met Wvg indicatie, waarmee voor het openbaar vervoer tarief met het CVV gereisd kan worden, ook nog een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten wordt verstrekt. Het normbedrag voor deze financiële tegemoetkoming is lager vastgesteld dan in de oude situatie.

b. een voorziening in natura

Onder artikel 3.1 sub b onder 1 en 2 worden vervoersvoorzieningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt:

  • 1.

    een (aangepaste) gesloten buitenwagen. Een dergelijke voorziening kan worden verstrekt als aanvulling op het gebruik van een collectief systeem dan wel een taxi- of autokostenvergoeding. Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning;

  • 2.

    een scootermobiel voor (binnen- en) buitengebruik of een open elektrische buitenwagen. Zie het onder 1 vermelde.

  • 3.

    een ander verplaatsingsmiddel

Voor het toekennen van voorzieningen onder de punten 1 tot en met 3 zal altijd een advies gevraagd worden van de in het kader van de WVG adviserende instantie.

In zeer bijzondere gevallen kan een (aangepaste) auto voor korte en lange afstand de goedkoopst adequate voorziening blijken. Dit kan zowel een personenauto zijn als een aangepaste bus. Deze voorziening kan gecombineerd worden met een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van dit vervoermiddel zoals verderop onder tegemoetkomingen in vervoerskosten zal worden vermeld. Bedoeling van een voorziening als deze is dat hiermee alle vervoersbehoeften kunnen worden ingevuld, omdat het openbaar vervoer en een aanvullend systeem niet in aanmerking komen. Hiervan zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn wanneer men woont op een plaats waar geen (aanvullend) openbaar vervoer komt of kan komen.

c. een tegemoetkoming in de kosten van vervoer

De volgende groep voorzieningen dient vervangend voor of aanvullend op een collectief systeem gezien te worden. De hoogte van de daaruit voortvloeiende financiële tegemoetkoming(en) kan daarom afhankelijk worden gesteld van de mate waarin een collectief systeem in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien.

Deze groep voorzieningen bestaat uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

  • 1.

    aanpassingen aan de auto. Wanneer de gehandicapte een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid financieel tegemoet te komen in de kosten van aanpassing aan de eigen auto;

  • 2.

    gebruik van een bruikleenauto. Het betreft hier een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een bruikleenauto;

  • 3.

    gebruik van taxi of een eigen auto. Voor dat deel waarin een collectief systeem onvoldoende verplaatsingsmogelijkheden biedt kan aanvullend daarop een financiële tegemoetkoming worden gegeven in de kosten van het gebruik van de eigen auto of een taxi;

  • 4.

    gebruik van een rolstoeltaxi. Omdat de kilometerprijs van een rolstoeltaxi hoger is dan die van een gewone taxi worden hier aparte normbedragen voor opgevoerd.

  • 5.

    aanschaf of gebruik van een ander vervoermiddel

Hierbij kan gedacht worden aan dezelfde vervoersvoorzieningen als hierboven genoemd onder c sub 4; hier wordt echter de voorziening niet in natura geleverd, maar in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Tevens kan het gaan om aanpassingen aan diverse vervoermiddelen, zoals aanpassingen aan een standaardfiets. En tenslotte kunnen onder de noemer 'gebruik van een ander verplaatsingsmiddel' kosten vallen zoals oplaadkosten voor een elektrische buitenwagen. In het verstrekkingenboek van de VNG wordt, naast een overzicht dat zal worden gegeven van de mogelijkheden die er op dit gebied zijn, nader ingegaan op de keuzen die gemeenten hieromtrent kunnen maken. Overigens gaan wij er van uit - om redenen aangegeven bij de toelichting op artikel 1.1. onder m, n en o - dat de subcategorieën 2, 3 en 4 altijd zullen worden verstrekt in de vorm van forfaitaire of gemaximeerde vergoedingen en dus niet in de vorm van financiële tegemoetkomingen.

Alle vervoersvoorzieningen in natura of in de vorm van forfaitaire of gemaximeerde vergoedingen, met uitzondering van de bruikleenauto, kunnen in combinatie met het collectief vervoerssysteem worden verstrekt.

Artikel 3.2 Het recht op een vervoersvoorziening

Lid 1 van artikel 3.2 geeft aan dat een gehandicapte voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek:

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of

  • b.

    het bereiken van dit openbaar vervoer deels onmogelijk maken.

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de gehandicapte in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de gehandicapte in aanmerking komt voor een voorziening terzake. Doordat de streekbus, bijvoorbeeld, voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel derhalve terecht niet onder de Wet voorzieningen gehandicapten, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

Lid 2 van artikel 3.2 geeft het primaat van het collectief systeem aan boven de individuele verstrekkingen zoals genomen onder b en c van artikel 3.1. De twee condities waaronder gehandicapten voor individuele verstrekkingen in aanmerking komen zijn dus

a.indien de gehandicapte door de aard van zijn handicap geen gebruik kan maken van het collectief aanvullend vervoersysteem.

In de gemeente Dronten is ervoor gekozen om een collectief aanvullend vervoersysteem als extra voorziening aan te bieden, zonder dat dit ten koste van de individuele vervoersvergoedingen gaat. Het collectief aanvullend vervoer wordt derhalve in Dronten niet als een voorliggende voorziening beschouwd.

Individuele verstrekkingen kunnen in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de gehandicapte niet volledig dekt of de gehandicapte minder kilometers biedt dan hij met een vervoerskostenvergoeding voor het gebruik van een (rolstoel)taxi of (bruikleen)auto kan afleggen.

Lid 3 van artikel 3.2 bepaalt dus dat, ook al is er een collectief vervoersysteem aanwezig, er in aanvulling daarop individuele vervoersvoorzieningen kunnen worden geboden. Dit geldt voor alle onder b en c genoemde voorzieningen, met uitzondering van de bruikleenauto.

Lid 4 van artikel 3.2 bepaalt vervolgens dat bij het vaststellen van de omvang van de vervoersvoorziening rekening wordt gehouden met de individuele vervoersbehoefte en de mate waarin een collectief vervoersysteem in die vervoersbehoefte kan voorzien.

Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten zal dus eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte en vervolgens is dan de vraag aan de orde in welke mate een collectief vervoersysteem in die vervoersbehoefte kan voorzien en in welke mate de voorzieningen als bedoeld in artikel 3.1 onder b in de vervoersbehoefte kunnen voorzien.

Indien er in individuele gevallen sprake is van een bijzondere vervoersbehoefte kan het van toepassing zijnde normbedrag zowel in bovenwaartse zin als in neerwaartse zin wordt bijgesteld.

Wanneer, zoals lid 5 van artikel 3.2 bepaalt, echtgenoten beide gehandicapt zijn en een vervoersvoorziening behoeven kan, in het geval dat de behoeften van de echtgenoten samenvallen, volstaan worden met een enkele voorziening. Dit om te voorkomen dat men een financiële tegemoetkoming krijgt die niet in relatie staat tot de tegemoetkoming die anderen ontvangen. Vallen de behoeften niet samen, of slechts ten dele, dan kan twee maal een financiële tegemoetkoming worden verstrekt tot maximaal 1.5 x het normbedrag. Hiermee wordt het AAW-beleid op dit punt bestendigd.

HOOFDSTUK 4. ROLSTOELEN

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders een rolstoel kunnen verstrekken voor verplaatsing binnen en/of buiten.

'Rolstoelen' die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer zijn per definitie vervoersvoorzieningen (b.v. een scootermobiel voor buitengebruik of een elektrische buitenwagen).

Zoals bij de begripsomschrijvingen reeds is aangegeven, valt onder het begrip 'rolstoel' alleen een handbewogen of elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen binnenshuis, zoals een trippelstoel. Onder handbewogen rolstoelen kunnen ook verstaan worden een duwwandelwagen of een zelfbeweger.

Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en worden verleend.

Sportrolstoelen vallen wel onder de rolstoelen zoals hier bedoeld.

Bij accessoires moet gedacht worden aan vergoeding van been- en voetzakken. Hieronder valt bijvoorbeeld niet de kleding in de vorm van regenpakken, aangezien dergelijke kleding algemeen gebruikelijk zijn.

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel

In dit artikel is omschreven wanneer een gehandicapte in aanmerking komt voor verstrekking van een rolstoel. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek (afgeleid van de begripsomschrijving van de gehandicapte). Voorts moet men (om medisch-ergonomische redenen) in belangrijke mate aangewezen zijn op zittend verplaatsen. Ten slotte moeten andere loophulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden. De noodzaak tot zittend verplaatsen hoeft niet de gehele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn.

Voor sportrolstoelen kunnen ook gehandicapten in aanmerking komen die in het dagelijkse leven van loophulpen gebruik kunnen maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sportbeoefening.

Artikel 4.3 Bruikleen of eigendom

De gemeente huurt een rolstoel van de thuiszorgorganisatie. De rolstoel blijft eigendom van de thuiszorgorganisatie. De gehandicapte heeft een gebruikersovereenkomst met de thuiszorg. Nadat de rolstoel is afgeschreven, wordt een nieuwe verstrekt. Bij verhuizing naar een andere gemeente, kan met de andere gemeente worden besproken of de huur van de rolstoel wordt overgenomen.

De wijzigingen in de 'Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG' die met ingang van 1 april 1996 van kracht zijn geworden, houden in dat gemeenten voor rolstoelen geen eigen bijdragen kunnen vragen. De verstrekking van rolstoelen geschiedt derhalve 'om niet'.

Voor wat de sportrolstoel betreft wordt het in 1992 in gang gezette GMD-beleid overgenomen en wordt een afkoopsom, in de vorm van een forfaitaire dan wel gemaximeerde vergoeding verstrekt, waarvan de hoogte is vastgesteld in het 'Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten'.

HOOFDSTUK 5. EIGEN BIJDRAGEN EN FINANCIËLE, FORFAITAIRE OF GEMAXIMEERDE TEGEMOETKOMINGEN

Het gemeentelijk beleid met betrekking tot financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen valt binnen de kaders van de door het Kabinet opgestelde 'Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg'. Een nadere uitwerking van het gemeentelijk beleid is geformuleerd in het 'Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen'.

Artikel 5.1 Eigen bijdragen voorzieningen in natura

Voor voorzieningen in natura is geen eigen bijdrage verschuldigd.

Artikel 5.2 Financiële tegemoetkomingen woonvoorzieningen en overige vervoersvoorzieningen

In artikel 5.2 van de verordening is aangegeven dat de hoogte van de financiële tegemoetkomingen in de kosten van woonvoorzieningen (zowel de woonvoorzieningen van bouwkundige- en woontechnische aard als de woonvoorzieningen van niet-bouwkundige- en woontechnische aard), als de kosten van de overige vervoersvoorzieningen (alle vervoersvoorzieningen met uitsluiting van de auto- en taxikostenvergoedingen) wordt geregeld in het door burgemeester en wethouders vast te stellen 'Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten'.

Artikel 5.3 Financiële tegemoetkomingen (bruikleen)auto en (rolstoel(taxi)

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in kosten van vervoer met een bruikleenauto, eigen auto, een taxi of een rolstoeltaxi wordt op grond van artikel 3.2 lid 4 van de verordening in ieder geval afhankelijk gesteld van:

  • a.

    de vervoersbehoefte van de gehandicapte en

  • b.

    de mate waarin een aanvullend collectief vervoersysteem in die vervoersbehoefte kan voorzien.

Daarnaast kan de hoogte van de financiële tegemoetkoming afhankelijk worden gesteld van een derde factor, namelijk

c.de hoogte van het inkomen

De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt bepaald overeenkomstig het gestelde in het 'Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten'.

Artikel 5.4 Inkomensgrens voor auto- en taxikostenvergoedingen

Artikel 5.4 geeft aan dat er boven de inkomensgrens van 1,5 maal het norminkomen geen mobiliteitspas met Wvg indicatie wordt verstrekt. De gehandicapte kan wel gebruik maken van het collectief vervoer, maar tegen het gangbare tarief. Tevens wordt boven deze inkomensgrens geen financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een (bruikleen)auto of (rolstoel)taxi verstrekt. Ook de verstrekking van een bruikleenauto is dan niet meer mogelijk.

Het Wvg norminkomen is afgeleid van de bijstandsnorm. Het Wvg norminkomen is: de (netto) bijstandsnorm bedoeld in artikel 29 en 30, welke in het geval van een alleenstaande of alleenstaande ouder wordt verhoogd met het bedrag genoemd in artikel 33 van de Algemene bijstandswet, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar en verhoogd met het in een kalenderjaar verschuldigde werknemersdeel in de premie Ziekenfondswet.

Artikel 5.5 Forfaitaire, dan wel gemaximeerde vergoedingen voor sportrolstoelen

In artikel 5.5 tenslotte is de tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel aangegeven. De hoogte hiervan wordt geregeld in het 'Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten'. De tegemoetkoming in de vorm van een forfaitaire vergoeding wordt niet vaker dan eens in de drie jaar verstrekt. Na deze periode kan een nieuwe aanvraag voor een sportrolstoel worden ingediend.

AFDELING II. PROCEDURES

HOOFDSTUK 6. HET VERKRIJGEN VAN EEN VOORZIENING

De aanvraagprocedure wordt in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregeld, met name in hoofdstuk 3, Algemene bepalingen over besluiten, en hoofdstuk 4, Bijzondere bepalingen over besluiten.

Al hetgeen in de Awb is geregeld, hoeft niet meer in de verordening te worden geregeld. Vandaar dat het procedurele deel van de verordening zeer beperkt kan blijven. Voor een goed begrip zullen hier een aantal toepasselijke artikelen van de Awb besproken worden.

Artikel 6.1 Aanvraagprocedure

In het eerste lid van artikel 6.1 is bepaald dat burgemeester en wethouders een instantie aan kunnen wijzen waar de gehandicapte zijn aanvraag moet indienen. Een verplichting om een aanvraag in te moeten dienen bij een ander dan het tot beslissing bevoegde orgaan (burgemeester en wethouders) is mogelijk op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel is toegevoegd in verband met de verwachte overdracht van Wvg taken (waaronder de aanvraag) naar het Rio. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een voorziening op aanvraag wordt toegekend. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de gehandicapte noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een gehandicapte kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen.

In artikel 6.1 lid 2 is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Het is artikel 4.4 Awb dat hiertoe de mogelijkheid biedt. De aanvraag in het kader van de Wvg die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan niet zonder meer terzijde worden gelegd. De Awb bepaalt dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens. Ditzelfde geldt wanneer het aanvraagformulier niet volledig is ingevuld.

Alvorens overgegaan kan worden tot een besluit de aanvraag niet te behandelen dient de gehandicapte eerst de gelegenheid gegeven te worden de ontbrekende gegevens aan te vullen. Artikel 4:5 Awb regelt dit in lid 1. Besluit men, nadat deze gelegenheid is geboden, alsnog een aanvraag niet te behandelen, dan moet dit conform artikel 4.5 Awb lid 4 schriftelijk binnen een bepaalde termijn worden meegedeeld aan de gehandicapte. Tegen een beschikking om een aanvraag niet in behandeling te nemen staan overigens dezelfde rechtsmiddelen open als tegen een weigering van de bestaande beschikking zou hebben opengestaan.

Wie een aanvraag in kan dienen en waar dat moet gebeuren kan ook nog verwarring opleveren. De aanvraag kan uiteraard ingediend worden door de gehandicapte. Maar het is ook mogelijk dat een ander namens de gehandicapte een aanvraag indient. In principe dient men een aanvraag in te dienen bij die gemeente waar men in het bevolkingsregister is ingeschreven. Alleen in de situatie dat men verhuist naar een andere gemeente, kan het voorkomen dat men een aanvraag indient bij een gemeente waar men (nog) niet in het bevolkingsregister staat ingeschreven.

De aanvrager van een voorziening kan aangeven dat zijn gegevens vertrouwelijk ter beschikking worden gesteld. Op grond van artikel 2.5 Awb dienen de gegevens vertrouwelijk te worden behandeld.

Artikel 3.4a.2.2 Awb bepaalt dat de datum van ontvangst direct op de aanvraag dient te worden aangetekend terwijl de aanvrager hier per omgaande bericht van ontvangt.

Artikel 6.2 Eisen ten aanzien van de adviseur

Ook de procedure die voor het vragen van advies moet worden gevolgd is in deze verordening niet opgenomen. Voor wat betreft het vragen van advies aan een extern deskundige, bieden de bepalingen van de Awb voldoende uitkomst.

Afdeling 3.3: advisering van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3.5 geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. In het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten moet een adviseur benoemd worden. De Wet zelf vereist dat en wel op grond van artikel 5 lid 1 onder c: daaronder begrepen het inwinnen van deskundigenadvies. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de Wvg advies uit te brengen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen interne en externe adviseurs. De hierboven genoemde omschrijving van adviseur betreft alleen externe adviseurs. Op een interne adviseur, zoals de GGD, is vermoedelijk artikel 3.5 Awb niet van toepassing.

In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt. De WVG vereist vermelding ook niet: de wet noemt: "de procedure ..., daaronder begrepen het inwinnen van deskundigenadvies".

In artikel 6.2 zijn de eisen ten aanzien van de adviseur opgenomen. Hierbij kan het volgende worden aangetekend:

Onder medische kennis dient verstaan te worden het beoordelen/interpreteren van de medische situatie en de vertaling van ziekte/stoornis naar beperking.

Onder sociale kennis wordt begrepen het inzicht in de gevolgen van de afwezigheid van functies (aanwezigheid van beperkingen). De ervaring van de beperking in de leef-, woon- en werksituatie wordt met handicap aangeduid. De adviseur moet het vermogen hebben om de beperkingen in de individuele situatie te vertalen naar handicaps. Door kennis te hebben van het individu, zijn omgeving en de rol van het individu hierin, is het mogelijk inzicht te krijgen in de aard en de mate van het probleem. Tevens is het dan reeds mogelijk om een globale vertaalslag te maken naar mogelijke oplossingen.

Onder ergonomische kennis wordt het volgende verstaan. De adviseur dient inzicht te hebben in de aanpassingsmogelijkheden van hulpmiddelen aan de mens. Dit vereist kennis over menselijke eigenschappen (anatomie, fysiologie, psychologie) en technische eigenschappen van hulpmiddelen. De technische kennis betekent dat een adviseur "weet" moet hebben van onder andere bouwkundige (on)mogelijkheden.

De opgesomde lijst van noodzakelijke kennisgebieden hoeft overigens niet geconcentreerd te zijn in één adviesfunctie.

Beslistermijn

De Awb regelt in artikel 4.13 dat de beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. De Wvg kent een dergelijke termijn niet. De Awb regelt dan dat, bij gebreke daarvan, dit binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag dient te gebeuren. In het tweede lid van artikel 4.13 geeft de Awb aan dat die redelijke termijn in ieder geval verstreken is wanneer het bestuursorgaan binnen 8 weken geen beschikking heeft gegeven noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4.14.

Dit betekent dat binnen 8 weken na het indienen van de aanvraag, de aanvrager in ieder geval bericht van burgemeester en wethouders ontvangt. Dat bericht houdt ofwel een besluit (beschikking) in ofwel een kennisgeving van een termijn waarbinnen het besluit (de beschikking) kan worden verwacht.

Wat een redelijke termijn is, is in het kader van de Wvg in zijn algemeenheid niet aan te geven. Zo zal een ingewikkelde woningaanpassing aanmerkelijk meer tijd vergen dan een betrekkelijk eenvoudige aanvraag voor een vervoersvoorziening. Het is aan de rechter, na een bezwaarschriftprocedure, om in een concreet geval te bezien of de redelijke termijn inderdaad reeds verstreken was.

De rechter kan dit doen op verzoek van betrokken gehandicapte in twee situaties:

  • 1.

    wanneer de acht weken verstreken zijn van artikel 4.13 lid 2 en geen beschikking is afgegeven;

  • 2.

    wanneer de termijn die burgemeester en wethouders volgens de regeling van artikel 4.14 hebben genoemd als redelijke termijn, is verstreken, eveneens zonder dat beschikt is.

Omdat overschrijding van deze termijnen gelijkgesteld is met een uitdrukkelijk besluit kan de gehandicapte in deze gevallen de hulp inroepen van de rechter door eerst bezwaar te maken en daarna beroep in te stellen tegen het uitblijven van de beslissing.

Maakt een gehandicapte gebruik van de mogelijkheden tot bezwaar of beroep, dan behouden burgemeester en wethouders de mogelijkheid - ook na het verstrijken van de beslistermijn - tot het geven van een beschikking. Burgemeester en wethouders zijn hier zelfs toe verplicht.

Artikel 4.15 tenslotte bepaalt dat de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop burgemeester en wethouders krachtens artikel 4.5 de aanvrager uitnodigen de aanvraag aan te vullen, welke opschorting voortduurt tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Motivering

Ingevolge artikel 4.16 Awb dient de beschikking te berusten op een deugdelijke motivering. De motivering dient vermeld te worden bij de bekendmaking van de beschikking (art. 4.17 lid 1 Awb). Volgens lid 2 van artikel 4.17 Awb dient zo mogelijk vermeld te worden krachtens welk wettelijk voorschrift de beschikking wordt gegeven. In het kader van deze verordening is dat artikel 2 Wvg (zorgplicht).

Lid 3 van artikel 4.17 bepaalt dat indien de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van de beschikking kan worden vermeld, het bestuursorgaan deze zo spoedig mogelijk daarna verstrekt.

Vermelding van de motivering kan achterwege blijven indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat, zo bepaalt artikel 4.18 lid 1 Awb. Maar wordt dan om een motivering verzocht, dan dient die zo spoedig mogelijk gegeven te worden.

Artikel 4.19 Awb bepaalt dat, indien een advies zelf volledig de motivering bevat en het advies ter kennis van de gehandicapte is of wordt gebracht, kan worden volstaan met verwijzing naar dit advies.

Tot slot bepaalt de Awb nog in artikel 4.20 dat indien burgemeester en wethouders een beschikking geven die afwijkt van een krachtens wettelijk voorschrift (i.c. de Wvg) met het oog daarop uitgebracht advies, dit in de motivering wordt vermeld, met vermelding van de redenen voor de afwijking.

Artikel 6.3 Gronden voor weigering

In artikel 6.3 geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan.

Onder a wordt gedoeld op de situatie dat de gehandicapte een voorziening aanvraagt nadat deze gerealiseerd is. Omdat de gemeente dan geen mogelijkheid heeft om de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken en ook geen invloed kan uitoefenen op de te verstrekken soort voorziening, zal in deze situatie de voorziening worden geweigerd.

Onder b wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd wordt als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Het moge duidelijk zijn dat deze regeling niet geldt indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de gehandicapte hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.

Artikel 6.4 Bijzondere bepalingen

Artikel 6.4 bepaalt in lid 1 dat in de beschikking moet worden vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft, indien een financiële tegemoetkoming, dan wel gemaximeerde vergoeding wordt verleend. Door deze vermelding kan worden voorkomen dat later onduidelijkheid blijkt te bestaan over het precieze doel van de financiële tegemoetkoming. Ook maakt deze omschrijving de intrekking van een voorziening en de terugvordering daarvan eenvoudiger.

Lid 2 van artikel 6.4 bepaalt dat in de beschikking geldingsduur, uitkeringsmaatstaf alsmede toepasselijke voorschriften voor uitbetaling vermeld dienen te worden indien het een periodieke tegemoetkoming betreft. Deze voorschriften hebben primair tot doel een goede motivering te geven voor de beslissing. Een tweede doel is om voldoende duidelijkheid te scheppen bij de gehandicapte wat van hem verwacht wordt. Hiermee kan voorkomen worden dat de situatie ontstaat dat gehandicapte en gemeentebestuur beide een initiatief van de ander afwachten, terwijl de gehandicapte actie dient te ondernemen.

Bezwaar en beroep

Artikel 11 Wvg bepaalt dat tegen beschikkingen tot toekenning, weigering of intrekking van een in artikel 2 (Wvg) bedoelde voorziening voor de gehandicapte beroep openstaat. Dit beroep is mogelijk bij de administratieve kamers van de Arrondissementsrechtbanken; hoger beroep is mogelijk bij de Centrale Raad van Beroep.

Artikel 7.1 Awb bepaalt dat voordat een beroep gedaan kan worden op de administratieve kamer van de Arrondissementsrechtbank, eerst bezwaar gemaakt dient te worden tegen dit besluit. Dit betekent dat er altijd aan een beroepsprocedure eerst een bezwaarschriften-procedure vooraf dient te gaan. Laat men de periode om bezwaar te maken ongebruikt passeren, dan verspeelt men daarmee in principe ook de mogelijkheid tot beroep. Beroep op de rechter is dus pas mogelijk nadat via bezwaar het besluit aan een bestuurlijke heroverweging is onderworpen.

Een bezwaarschrift moet ingediend worden bij hetzelfde bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, i.c. burgemeester en wethouders. Men kan een bezwaarschrift indienen na ontvangst van een beschikking en na verstrijken van de redelijke termijn voor de beslissing (art. 4.13 Awb). Het bezwaarschrift moet naam en adres van de indiener bevatten evenals de dagtekening en de omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht. Verder moet het bezwaarschrift de gronden voor het bezwaar bevatten. Daarbij kunnen ook de nieuwste feiten, ook die zich hebben voorgedaan na het nemen van het bestreden besluit, meegenomen worden. De termijn waarbinnen een bezwaarschrift moet worden ingediend bedraagt zes weken (Artikel 6.7 Awb) en deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (Artikel 6.8 lid 1 Awb). Wanneer een bezwaarschrift ingediend wordt tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit dan is het bezwaar niet aan een termijn gebonden, met dien verstande dat het niet onredelijk laat ingediend mag worden (bijvoorbeeld enkele jaren nadat het bestuursorgaan in gebreke is gebleven).

Wordt een bezwaarschrift ingediend bij een onbevoegd orgaan, dan dient dit orgaan het bezwaarschrift, nadat de datum van ontvangst erop is aangetekend, zo spoedig mogelijk door te zenden onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender (art. 6.15 lid 1 Awb).

Burgemeester en wethouders dienen de ontvangst van een bezwaarschrift schriftelijk te bevestigen.

Burgemeester en wethouders beslissen binnen zes weken op een bezwaarschrift, tenzij een (externe) bezwaarschriftencommissie wordt ingeschakeld; in dat geval dient een beslissing te vallen binnen tien weken (Artikel 7.10 Awb lid 1).

In het kader van de procedure wordt aan de gehandicapte de gelegenheid geboden gehoord te worden (Artikel 7.2 Awb en volgende artikelen). De beslissing betekent dat burgemeester en wethouders ofwel het bezwaar ongegrond achten (hun eerdere beslissing in stand laten) ofwel hun eerdere beslissing herroepen en een nieuwe beslissing nemen (Artikel 7.11 de leden 1 en 2 Awb).

Na een bezwaarschriftenprocedure kan men in beroep gaan bij de administratieve kamer van de Arrondissementsrechtbank. Dit beroep moet ook weer binnen 6 weken worden ingesteld.

Elke beschikking dient de mededeling te bevatten dat tegen het genomen besluit bezwaar c.q. beroep mogelijk is en waar dit mogelijk is.

Tot slot bepaalt artikel 7.15 Awb dat voor de behandeling van het bezwaar geen recht verschuldigd is. Daarentegen is bij beroep op de rechtbank wel griffierecht verschuldigd.

HOOFDSTUK 7. VERPLICHTINGEN EN BEVOEGDHEDEN VAN RECHTHEBBENDE EN HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS

Artikel 7.1 Inlichtingen, onderzoek, advies

Lid 1 van dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de gehandicapte op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag. Burgemeester en wethouders mogen dus geen gegevens (doen) opvragen waarin zij uit andere hoofde geïnteresseerd zijn.

Lid 2 geeft aan wanneer burgemeester en wethouders advies dienen te vragen. Ingevolge artikel 4 lid 2 onder c Wvg is vermelding daarvan in de verordening verplicht.

Er moet onderscheid gemaakt worden tussen interne en externe adviseurs. Een interne adviseur werkt onder het gezag van burgemeester en wethouders. Op een externe adviseur zijn de regels van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Advies wordt in ieder geval gevraagd wanneer het een eerste aanvraag door betrokken gehandicapte betreft. Dit - bijvoorbeeld - om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op dit moment nodig lijkt. Een adviesaanvraag wordt tevens gedaan wanneer de aanvraag betrekking heeft op tenminste twee van de drie terreinen woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen of rolstoelen en de kosten van de voorzieningen naar verwachting een bedrag van circa € 1.361,00 te boven gaan. Bij een dergelijke aanvraag kan immers een bepaalde combinatie van voorzieningen doelmatiger en/of goedkoper zijn. Het advies dient ertoe dit te kunnen beoordelen.

Tot slot vragen burgemeester en wethouders advies, indien zij dit gewenst achten. Het moge duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waar dit een rol bij zou kunnen spelen. Het kan van belang zijn in ieder geval advies te vragen wanneer het gaat om specifieke, individuele aanpassingen aan bijvoorbeeld een te verstrekken rolstoel of bruikleenauto.

Artikel 7.2 Wijzigingen in de situatie

Ingevolge artikel 7.2 is de gehandicapte die een voorziening heeft ontvangen verplicht wijzigingen die relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van het (voortduren van het) recht op een voorziening, uit eigen beweging aan burgemeester en wethouders door te geven. Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, zoals verandering van de hoogte van het inkomen als het gaat om inkomensafhankelijke bijdragen, de staat van een in bruikleen verstrekt voorwerp, gewijzigde burgerlijke staat, verhuizing etc.

Artikel 7.3 Hercontroles en herbeoordelingen met betrekking tot de vervoerskostenvoorziening

Een vervoersvoorziening wordt voor de duur van 5 jaar toegekend. Gehandicapten zijn verplicht om tussentijdse wijzigingen in hun situatie door te geven. Dit is duidelijk in het geval van bijvoorbeeld een inkomenswijziging. Het is echter veel minder voor de hand liggend dat een significante wijziging in de individuele vervoersbehoefte ook door de gehandicapte wordt gemeld bij burgemeester en wethouders. Daarom heeft de gemeente Dronten gekozen voor het invoeren van hercontroles. Tijdens deze hercontroles worden alle van belang zijnde gegevens bekeken, waaronder inkomen en met name de individuele vervoersbehoefte. Uit praktische overwegingen is gekozen voor een systeem waarbij er een hercontrole wordt verricht op het moment dat een wijziging in de situatie wordt doorgegeven. Indien er gedurende de toekenningsperiode van vijf jaar geen wijziging plaatsvindt, dient er een herbeoordeling plaats te vinden op het moment dat er sprake is van een verlenging van de vervoerskostenvergoeding. Tijdens de herbeoordeling moet het recht op de vervoersvoorziening opnieuw vastgesteld worden, aangezien de toekenningsperiode ten einde is. Op deze manier vallen alle betrokkenen na verloop van vijf jaar onder het nieuwe regime, waarbij de forfaitaire vervoersvergoeding gebaseerd is op de individuele vervoersbehoefte.

Artikel 7.4 Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

Parallel aan artikel 4.2.6.1 lid 1 sub c Awb kunnen burgemeester en wethouders volgens het eerste lid de voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken indien zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt dat zo de juiste gegevens bekend waren geweest burgemeester en wethouders niet tot toekenning zouden zijn overgegaan. Het moge duidelijk zijn dat hiervan sprake is wanneer opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt, bijvoorbeeld over inkomen of draagkracht.

Volgens lid 2 kan de verlening van een periodieke al dan niet financiële vergoeding of het in bruikleen verstrekken van een middel worden ingetrokken indien blijkt dat niet meer aan de in de paragrafen 2 (woonvoorzieningen), 3 (vervoersvoorzieningen) en 4 (rolstoelen) genoemde voorwaarden wordt voldaan.

Wanneer blijkt dat een voorziening die bestaat uit een volledige vergoeding of een financiële tegemoetkoming binnen 6 maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de (gedeeltelijke) bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend, kan deze voorziening ook worden ingetrokken. Indien het inkomen van de gehandicapte boven de inkomensgrens uitkomt, zal de vervoerskostenvergoeding worden stopgezet. Burgemeester en wethouders kunnen daarbij een overgangstermijn hanteren. Ten tijde van de AAW gold een overgangstermijn van een half jaar nadat schriftelijk mededeling was gedaan van het intrekken van de vergoeding.

Op grond van de Awb dient een besluit tot intrekking van een voorziening betrokkene schriftelijk te worden medegedeeld.

Tot nu toe was de mogelijkheid om financiële vergoedingen terug te vorderen niet opgenomen in de verordening. Met de opname van artikel 7.4 lid 3 is de mogelijkheid ontstaan om ten onrechte toegekende Wvg-voorziening(en) terug te vorderen. In combinatie met het invoeren van hercontroles voor vervoersvergoedingen, wordt ook tussentijdse terugvordering mogelijk.

Artikel 7.5 Nazorg

Het instellen van een systeem van nazorg verdient aanbeveling vanuit het oogpunt van zowel serviceverlening als controle. Als uit onderzoek blijkt dat de gehandicapte de voorziening niet of nauwelijks gebruikt kan de reden van het niet-gebruik worden weggenomen door bijvoorbeeld een aanpassing van de voorziening. Als de gehandicapte niet meer voornemens is de voorziening te gebruiken, kan deze worden ingenomen, wat weer kostendrukkend kan werken op de Wvg-uitgaven.

Artikel 7.6 Cliëntenparticipatie

Per 1 april 2000 is de Wvg gewijzigd. Een van de wijzigingen houdt in dat gemeenten in hun verordening moeten vastleggen dat de reikwijdte van de cliëntenparticipatie betrekking heeft op het integrale gemeentelijke gehandicaptenbeleid. Ook moeten bepalingen worden opgenomen over het tijdig advies vragen aan en het faciliteren van het orgaan voor de cliëntenparticipatie. In Dronten fungeert het Orgaan Belangenbehartiging Dronten (OBD) als orgaan voor de cliëntenparticipatie voor de Wvg.

AFDELING III. SLOT

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 Afwijken van bepalingen / hardheidsclausule

Artikel 8.1 bepaalt dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte kunnen afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies.

Dit afwijken kan uiteraard alleen maar ten gunste van de betrokken gehandicapte en nimmer ten nadele. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel.

Artikel 8.2 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Deze restclausule biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen te worden.

Artikel 8.3 Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening.

Artikel 8.4 Citeertitel; inwerkingtreding

Artikel 8.4 geeft de citeertitel van de verordening en geeft aan wanneer de verordening in werking treedt.