Bouwverordening Gemert-Bakel

Geldend van 12-07-2012 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2010

Intitulé

Bouwverordening Gemert-Bakel

De raad van de gemeente Gemert-Bakel,

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 mei 2012;

Gezien de ledenbrief van de vereniging van Nederlandse Gemeenten, kenmerk ECGR/U2011;

Gelet op artikel 149 Gemeentewet;

Gelet op artikel 8 van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012 en het Veegbesluit;

B e s l u i t :

in te trekken de Bouwverordening Gemert-Bakel 2010.

vast te stellen de volgende

Bouwverordening Gemert-Bakel;

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      bevoegd orgaan: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders;

    • b.

      bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;

    • c.

      bouwtoezicht: degenen, die ingevolge artikel 92, tweede lid van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en woningtoezicht;

    • d.

      bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    • e.

      gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;

    • f.

      hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;

    • g.

      infiltratie: voorziening voor het doorsijpelen van hemelwater in de bodem;

    • h.

      lozen: het lozen in de bodem, hetgeen daaronder wordt verstaan in het Lozingenbesluit Bodembescherming, lozen op het oppervlaktewater; hetgeen daaronder wordt verstaan in het Lozingenbesluit Wvo Huishoudelijk Afvalwater;

    • i.

      NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm;

    • j.

      NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven voornorm;

    • k.

      Omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • l.

      straatpeil:

      • -

        voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

      • -

        voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

    • m.

      weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

  • 2. In deze verordening wordt mede verstaan onder:

    • a.

      bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;

    • b.

      gebouw: een gedeelte van een gebouw.

Artikel 1.2 [Vervallen]

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente

  • 1. Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:

    • a.

      het gebied binnen de bebouwde kom;

    • b.

      het gebied buiten de bebouwde kom.

  • 2. Als gebied, bedoeld in het vorige lid onder a tot en met b, gelden de gronden zoals verkeerskundig bepaald.

Hoofdstuk 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen

Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

Artikel 2.1.1 [Vervallen]

Artikel 2.1.2 [Vervallen]

Artikel 2.1.3 [Vervallen]

Artikel 2.1.4 [Vervallen]

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek

  • 1. Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

    • a.

      De resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1.

    • b.

      [vervallen]

    • c.

      Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003.

  • 2. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

  • 3. Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.

  • 5. Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Artikel 2.1.6 [Vervallen]

Artikel 2.1.7 [Vervallen]

Artikel 2.1.8 [Vervallen]

Paragraaf 2 [Vervallen]

Paragraaf 3 [Vervallen]

Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig verontreinigd is dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist; en

  • 1.

    dat de grond raakt, of;

  • 2.

    waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Paragraaf 5 [Vervallen]

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling

Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.

Artikel 2.5.3 [Vervallen]

Artikel 2.5.3A [Vervallen]

Artikel 2.5.4 [Vervallen]

Artikel 2.5.5 [Vervallen]

Artikel 2.5.6 [Vervallen]

Artikel 2.5.7 [Vervallen]

Artikel 2.5.8 [Vervallen]

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg

In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a.

    gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoelt in artikel 2, onderdeel 18, sub a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, Bijlage II;

  • b.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • c.

    vrijstaande winkel- of reclamevitrines;

  • d.

    reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;

  • e.

    andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning vereist is, die naar hun aard en bestemming op de weg toelaatbaar zijn.

Artikel 2.5.10 [Vervallen]

Artikel 2.5.11 [Vervallen]

Artikel 2.5.12 [Vervallen]

Artikel 2.5.13 [Vervallen]

Artikel 2.5.14 [Vervallen]

Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen

  • 1. Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:

    • a.

      over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en

    • b.

      voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van tenminste 5 meter.

  • 2. De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda’s buiten beschouwing blijven.

  • 3. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:

    • a.

      het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;

    • b.

      het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • 1.

      een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;

    • 2.

      het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;

    • 3.

      bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.

Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen

  • 1. Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:

    • a.

      indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;

    • b.

      indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken

  • 1. De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

    • a.

      vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 0,5 meter breed zijn;

    • b.

      niet toegankelijk zijn.

    Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten

    beschouwing gelaten.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

Artikel 2.5.18 [Vervallen]

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen

  • 1. Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.

  • 2. Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist worden gebouwd.

  • 3. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking:

    • a.

      het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;

    • b.

      het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen bezwaar bestaat.

Artikel 2.5.20 [Vervallen]

Artikel 2.5.21 [Vervallen]

Artikel 2.5.22 [Vervallen]

Artikel 2.5.23 [Vervallen]

Artikel 2.5.24 [Vervallen]

Artikel 2.5.25 [Vervallen]

Artikel 2.5.26 [Vervallen]

Artikel 2.5.27 [Vervallen]

Artikel 2.5.28 [Vervallen]

Artikel 2.5.29 [Vervallen]

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

  • 1. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto’s moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

    • a.

      indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 2,50 m bij 6,00 m bedragen;

    • b.

      indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte – voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst – ten minste 2,95 m bij 5,00 m bedragen.

  • 3. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

  • 4. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het derde lid:

    • a.

      indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

    • b.

      voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Paragraaf 6 [Vervallen]

Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen

Artikel 2.7.1 [Vervallen]

Artikel 2.7.2 [Vervallen]

Artikel 2.7.3 [Vervallen]

Artikel 2.7.4 [Vervallen]

Artikel 2.7.5 Eis tot voorzieningen ter infiltratie van hemelwater

In aanvulling op eisen van het Bouwbesluit 2012 bedoelde,

  • a.

    de aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moet in beginsel geïnfiltreerd worden op eigen terrein en moeten zodanig lozen dat geen verontreiniging van water, bodem, lucht en omgeving kan optreden.

  • b.

    In afwijking van het bepaalde in onder a kan, in geval dat infiltratie op eigen terrein door de bodemgesteldheid niet mogelijk is, dan wel bij aanwezigheid van een centrale hemelwateropvang, dan wel de grondwaterafvoer ter plaatse niet geschikt is, dan wel de omvang van het perceel de infiltratie van hemelwater niet toelaat, het hemelwater worden afgevoerd zoals bepaald in het Bouwbesluit 2012.”

Artikel 2.7.6 [Vervallen]

Artikel 2.7.7 [Vervallen]

Hoofdstuk 3 [Vervallen]

Hoofdstuk 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk

Artikel 4.1 [Vervallen]

Artikel 4.2 [Vervallen]

Artikel 4.3 [Vervallen]

Artikel 4.4 [Vervallen]

Artikel 4.5 [Vervallen]

Artikel 4.6 [Vervallen]

Artikel 4.7 [Vervallen]

Artikel 4.8 [Vervallen]

Artikel 4.9 [Vervallen]

Artikel 4.10 [Vervallen]

Artikel 4.11 [Vervallen]

Artikel 4.12 [Vervallen]

Artikel 4.13 [Vervallen]

Artikel 4.14 [Vervallen]

Hoofdstuk 5 [Vervallen]

Paragraaf 1 [Vervallen]

Artikel 5.1.1 [Vervallen]

Artikel 5.1.2 [Vervallen]

Artikel 5.1.3 [Vervallen]

Paragraaf 2 vervallen

Paragraaf 3 [Vervallen]

Artikel 5.3.1 [Vervallen]

Artikel 5.3.2 [Vervallen]

Artikel 5.3.3 [Vervallen]

Artikel 5.3.4 [Vervallen]

Artikel 5.3.5 [Vervallen]

Artikel 5.3.6 [Vervallen]

Artikel 5.3.7 [Vervallen]

Paragraaf 4 Vervallen

Artikel 5.4.1 [Vervallen]

Hoofdstuk 6 [Vervallen]

Hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen

Paragraaf 1 [Vervallen]

Artikel 7.1.1 [Vervallen]

Artikel 7.1.2 [Vervallen]

Paragraaf 2 [Vervallen]

Artikel 7.2.1 [Vervallen]

Artikel 7.2.2 [Vervallen]

Artikel 7.2.3 [Vervallen]

Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen

Artikel 7.3.1 Bepaling aantal personen nachtverblijf

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, wordt het aantal personen bepaald op meer dan 10.

Artikel 7.3.2 [Vervallen]

Paragraaf 4 [Vervallen]

Artikel 7.4.1 [Vervallen]

Paragraaf 5 [Vervallen]

Artikel 7.5.1 [Vervallen]

Paragraaf 6 [Vervallen]

Artikel 7.6.1 [Vervallen]

Hoofdstuk 8 [Vervallen]

Paragraaf 1 [Vervallen]

Artikel 8.1.1 [Vervallen]

Artikel 8.1.2 [Vervallen]

Artikel 8.1.3 [Vervallen]

Artikel 8.1.4 [Vervallen]

Artikel 8.1.5 [Vervallen]

Artikel 8.1.6 [Vervallen]

Artikel 8.1.7 [Vervallen]

Paragraaf 2 [Vervallen]

Artikel 8.2.1 [Vervallen]

Artikel 8.2.2 [Vervallen]

Paragraaf 3 [Vervallen

Artikel 8.3.1 [Vervallen]

Artikel 8.3.2 [Vervallen]

Artikel 8.3.3 [Vervallen]

Artikel 8.3.4 [Vervallen]

Artikel 8.3.5 [Vervallen]

Artikel 8.3.6 [Vervallen]

Paragraaf 4 [Vervallen]

Artikel 8.4.1 [Vervallen]

Hoofdstuk 9 Welstand

Artikel 9.1 De advisering door de welstandscommissie

  • 1. De advisering over “redelijke eisen van welstand” is opgedragen aan een externe onafhankelijke partij, die uit haar midden personen voordraagt als lid van de welstandscommissie, hierna gezamenlijk te noemen: de welstandscommissie.

  • 2. De welstandscommissie adviseert over welstandsaspecten van aanvragen voor het onderdeel van de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen, alleen voor hoofdgebouwen in het voorerfgebied, dan wel naar het openbaar toegekeerd zij erf gebied’.

  • 3. De welstandscommissie baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.

  • 4. Voor gebieden waar een Beeldkwaliteitsplan van toepassing is, wordt niet getoetst op welstand door deze welstandcommissie.

Artikel 9.2 Samenstelling van de welstandscommissie

  • 1. De welstandscommissie bestaat ten minste uit twee leden, die beiden deskundig zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit dan wel cultuurhistorie.

  • 2. Voor de leden worden plaatsvervangers aangewezen.

  • 3. De welstandscommissie kan slechts adviezen uitbrengen indien ten minste twee deskundige leden aanwezig zijn.

  • 4. De leden van de commissie zijn onafhankelijk van het gemeentebestuur.

  • 5. In de welstandscommissie kan een geïnteresseerde burger, anders dan bedoeld in het eerste lid, zitting hebben.

Artikel 9.3 [Vervallen]

Artikel 9.4 [Vervallen]

Artikel 9.5 Termijn van advisering

  • 1. De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen uit binnen vier weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 2. De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van een project of een gefaseerde aanvraag betreft uit binnen drie weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 9.6 Openbaarheid van vergadering en mondelinge toelichting

  • 1. De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders- al dan niet op verzoek van de aanvrager- een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 2. Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen en/of diens (schriftelijk) gemachtigde hierom bij het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen heeft verzocht, wordt deze door of namens de welstandscommissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.

  • 3. In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de welstandscommissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.

  • 4. Er is geen spreekrecht.

Artikel 9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid

  • 1. De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 9.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.

  • 2. In geval van twijfel wordt het bouwplan alsnog voorgelegd aan de welstandscommissie.

Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

  • 1. De welstandscommissie geeft en motiveert haar advies schriftelijk.

  • 2. Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het (onderdeel) bouwen.

Artikel 9.9 [Vervallen]

Hoofdstuk 10 [Vervallen]

Artikel 10.1 [Vervallen]

Artikel 10.2 [Vervallen]

Artikel 10.3 [Vervallen]

Artikel 10.4 [Vervallen]

Artikel 10.5 [Vervallen]

Artikel 10.6 [Vervallen]

Hoofdstuk 11 [Vervallen]

Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12.1 [Vervallen]

Artikel 12.2 [Vervallen]

Artikel 12.3 [Vervallen]

Artikel 12.4 [Vervallen]

Artikel 12.5 [Vervallen]

Artikel 12.6 Overgangsbepalingen overige vergunningen

Op een aanvraag om bouwvergunning of omgevingsvergunning, ontheffing of toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze verordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden vóór de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.

Artikel 12.6 Slotbepaling

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgende op de dag van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 april 2010 (datum in werktreding Bouwbesluit 2012).

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als ‘Bouwverordening Gemert-Bakel”.

  • 3. Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de bouwverordening Gemert-Bakel 2010, vastgesteld bij raadsbesluit onder nummer 84 d.d. 30 september 2012, door de raad van de gemeente Gemert-Bakel en alle daarin aangebrachte wijzigingen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad van de gemeente Gemert-Bakel d.d. 14 juni 2012.
de raad voornoemd,
de griffier,                            de voorzitter,
P.G.J.M. van Boxtel               Drs. J. van Zomeren

Bijlage 1 [Vervallen]

Bijlage 2: [Vervallen]

Bijlage 3 [Vervallen]

Bijlage 4 [Vervallen]

Bijlage 5 [Vervallen]

Bijlage 6 [Vervallen]

Bijlage 7 [Vervallen]

Bijlage 8 [Vervallen]

Bijlage 9 Reglement van orde van de welstandscommissie

De tekst van het reglement van orde is vanuit de specifiek lokale situatie opgesteld. De samenstelling van de welstandscommissie is conform artikel 9.2 bouwverordening samengesteld. Daarnaast is er een Welstandnota vastgesteld. Voor gebieden waar een Beeldkwaliteitsplan is vastgesteld toetst de welstandscommissie niet.

Bijlage 10 [Vervallen]

Bijlage 11 [Vervallen]

Bijlage 12 [Vervallen]