Regeling vervallen per 01-01-2022

Verordening op de heffing en invordering van brug- en havengeld 2021

Geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2021

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van brug- en havengeld 2021

DE RAAD VAN DE GEMEENTE GRONINGEN;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 6 oktober 2020;

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet;

BESLUIT:

de Verordening op de heffing en invordering van brug- en havengeld 2021 vast te stellen.

Artikel 1 Aard van de heffing en algemene bepalingen

  • 1. Onder de naam bruggeld wordt een recht geheven voor het van gemeentewege verlenen van doorvaart aan zee- en binnenvaartschepen buiten de reguliere openingstijden van de bruggen.

  • 2. Onder de naam havengeld wordt een recht geheven voor het gebruik van de in de gemeente gelegen wateren die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn en voor de scheepvaart toegankelijk zijn.

  • 3. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    a.

    Beroepsschip:

    een schip uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd voor beroepsgoederenvervoer;

    b.

    Binnenvaartschip:

    elk schip dat niet wordt gebruikt noch is bestemd voor de vaart ter zee en met uitzondering van de onder a, m en q genoemde schepen;

    c.

    Bruto tonnage:

    de inhoud van een schip in tonnen;

    d.

    Bijboot:

    een licht vaartuig dat bij een groter schip behoort waarvan de bovenkant niet hoger is dan 1 meter boven de waterlijn en de oppervlakte niet groter is dan 10m2;

    e.

    Dag:

    een aaneengesloten tijdvak van 24 uren;

    f.

    Haven:

    de in de gemeente gelegen wateren die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn en voor de scheepvaart toegankelijk zijn;

    g.

    Havenmeester:

    afdelingshoofd Haven en Markt van het onderdeel Stadstoezicht;

    h.

    Laadvermogen:

    het in tonnen uitgedrukt verschil tussen de zoetwaterverplaatsing van een schip bij grootste toegelaten diepgang en die van het ledige schip, zoals dit blijkt uit zijn geldige meetbrief of daarmee gelijk te stellen document;

    i.

    Ligplaats:

    een plaats in het water die door een schip bij verblijf wordt ingenomen;

    j.

    Maand:

    een aaneengesloten tijdvak van 30 dagen;

    k.

    Open rondvaartboot:

    een open rondvaartboot als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Binnenvaartregeling;

    l.

    Passagiersschip:

    een schip dat meer dan twaalf passagiers mag vervoeren;

    m.

    Recreatieschip:

    een schip bestemd voor recreatiedoeleinden;

    n.

    Schip:

    elk vaartuig, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, glijboten en pontons

    o.

    Ton:

    een gewichtseenheid van 1.000 kilogram;

    p.

    Verlenen van doorvaart:

    het openen en geopend houden van één of meer in de gemeente gelegen bruggen voor een schip;

    q.

    Woonschip:

    een schip uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebruikt of tot woning bestemd;

    r.

    Zeeschip:

    elk schip dat wordt gebruikt tot de vaart ter zee of daartoe is bestemd met uitzondering van de onder a, m en q genoemde schepen;

    s.

    Zomerseizoen:

    de periode van 1 april tot en met 31 oktober.

  • 4. De in deze verordening vermelde bedragen zijn exclusief BTW.

Artikel 2 Belastingplicht

  • 1. Belastingplichtig voor het bruggeld als bedoeld in artikel 1, eerste lid, is degene op wiens verzoek de dienst wordt verleend.

  • 2. Belastingplichtig voor het havengeld als bedoeld in artikel 1, tweede lid, is de eigenaar, de reder, de schipper, de huurder of de gebruiker van het schip.

Artikel 3 Ontstaan van belastingschuld

  • 1. Het bruggeld is verschuldigd bij de aanvang van het verlenen van doorvaart buiten de reguliere bedientijden zoals genoemd in artikel 9 van het Aanwijsbesluit bij de Verordening openbaar vaarwater 2020.

  • 2. Het havengeld is verschuldigd zodra een aanvang wordt gemaakt met het afmeren in de haven.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt een schip geacht de haven niet opnieuw binnen te varen, indien:

    • a.

      het schip de haven is uitgevaren uitsluitend met het doel om een ander gedeelte van de haven te bereiken;

    • b.

      het schip de haven is uitgevaren uitsluitend voor het maken van een proefvaart;

    • c.

      het een schip betreft waarvoor havengeld ingevolge artikel 7, eerste lid, onder e, wordt geheven.

Artikel 4 Heffingsgrondslag

  • 1. Grondslag voor de berekening van het havengeld voor een zeeschip is:

    • a.

      de bruto tonnage van het zeeschip;

    • b.

      het aantal tonnen geloste of ingenomen lading.

  • 2. Grondslag voor de berekening van het havengeld voor een binnenvaartschip is het aantal tonnen laadvermogen.

  • 3. Grondslag voor de berekening van het havengeld voor een passagiersschip of sleepboot is het aantal m2 dat wordt verkregen door het product van de in meters uitgedrukte grootste lengte en breedte.

  • 4. Grondslag voor de berekening van het havengeld voor een recreatieschip is de lengte van het schip, uitgedrukt in hele meters.

  • 5. Grondslag voor de berekening van het havengeld voor een woonschip zonder vaste ligplaats is het aantal m2 dat wordt verkregen door het product van de in meters uitgedrukte grootste lengte en breedte.

Artikel 5 Wijze van heffing

  • 1. De rechten worden geheven door middel van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, nota of andere schriftuur.

  • 2. De rechten moeten aan het gemeentelijk havenkantoor worden voldaan binnen 24 uren na de aanvang van de belastingplicht en vervolgens, ingeval van voortgezet gebruik van de haven, op de eerste werkdag van elk van de volgende tijdvakken, met dien verstande dat de rechten in ieder geval op de eerste vordering van een met de inning belaste ambtenaar moeten worden voldaan.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel moeten de rechten, in de door of namens de havenmeester te bepalen gevallen, worden voldaan binnen één maand na de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving, van de nota of de andere schriftuur.

Artikel 6 Tarief voor een zeeschip

Voor een zeeschip bedraagt het havengeld, voor elk tijdvak van een maand of een gedeelte daarvan € 0,41 per bruto tonnage vermeerderd met € 0,66 per ton in de haven geloste en/of ingenomen lading, met dien verstande dat het recht niet meer zal bedragen dan € 1,28 per bruto tonnage.

Artikel 7 Tarief voor een binnenvaartschip, passagiersschip of sleepboot

  • 1. Voor een binnenschip, passagiersschip of sleepboot bedraagt het havengeld:

    • a.

      € 0,09 per ton laadvermogen of m2 oppervlakte, voor elk tijdvak van drie dagen of een gedeelte daarvan, met een minimum van € 7,77;

    • b.

      € 0,15 per ton laadvermogen of m2 oppervlakte, voor elk tijdvak van zeven dagen of een gedeelte daarvan, met een minimum van € 7,44.

  • 2. Voor een binnenvaartschip, passagiersschip of sleepboot waarin wordt geladen of waaruit wordt gelost, dat passagiers inscheept of ontscheept of dat een sleepdienst verricht, geldt het tarief als bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 3. Voor beroepsschepen wordt het havengeld gebaseerd op het laadvermogen.

Artikel 8 Tarief voor een recreatieschip

  • 1. Het havengeld voor het innemen van een ligplaats met een recreatieschip dat is aan te merken als passant op de aangewezen kanaalvakken bedraagt € 0,90 per hele meter per dag met een starttarief van € 5,45.

  • 2. Het havengeld voor het innemen van een ligplaats met een recreatieschip met een maximale lengte van 7 meter en met een opbouw tot maximaal 1 meter boven de waterlijn op de daartoe in artikel 4, vierde lid, van het Aanwijsbesluit bij de Verordening openbaar vaarwater 2020 aangewezen locaties bedraagt € 170,59 voor een zomerseizoen.

  • 3. Het havengeld voor het innemen van een ligplaats met een recreatieschip, anders dan bedoeld in het eerste lid, op de daartoe in artikel 4 van het Aanwijsbesluit bij de Verordening openbaar vaarwater 2020 aangewezen locaties of op aanwijzing van de havenmeester bedraagt € 6,98 per hele meter per maand met een starttarief van € 69,80.

Artikel 9 Tarief voor een woonschip in de Noorderhaven

Voor een woonschip zonder ligplaatsvergunning als bedoeld in artikel 1 van de Verordening openbaar vaarwater 2020 bedraagt het havengeld € 0,21 per m2 per maand of een gedeelte daarvan.

Artikel 10 Tarief voor een open rondvaartboot

Voor een het innemen van een ligplaats met een open rondvaartboot op een afmeerplaats als bedoeld in artikel 8 van het Aanwijsbesluit bij de Verordening openbaar vaarwater 2020 bedraagt het tarief € 8,73 per meter per maand met een starttarief vanaf 8 meter.

Artikel 11 Bruggeld

  • 1. Het bruggeld voor het verlenen van doorvaart buiten de reguliere openingstijden als bedoeld in artikel 9 van het Aanwijsbesluit bij de Verordening openbaar vaarwater 2020 bedraagt € 273,28 per zee- of binnenvaartschip.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt het bruggeld voor het verlenen van doorvaart van slechts één brug buiten de reguliere openingstijden € 113,06 per schip.

Artikel 12 Vrijstellingen

  • 1. Het in deze verordening bedoelde bruggeld wordt niet geheven voor:

    • a.

      rijks-, provinciale en gemeentelijke schepen, voor zover niet ingericht of in gebruik voor vervoer of opslag van goederen ten behoeve van op commerciële voet ingerichte bedrijven;

    • b.

      hospitaalschepen als bedoeld in de Wet van 30 december 1905, Stbl. 383;

  • 2. Het in deze verordening bedoelde havengeld wordt niet geheven voor:

    • a.

      bijboten, behorende bij een schip waarvoor al rechten worden geheven op grond van deze verordening;

    • b.

      rijks-, provinciale en gemeentelijke schepen, voor zover niet ingericht of in gebruik voor vervoer of opslag van goederen ten behoeve van op commerciële voet ingerichte bedrijven;

    • c.

      hospitaalschepen als bedoeld in de Wet van 30 december 1905, Stbl. 383;

    • d.

      zee- of binnenvaartschepen die de haven binnen vier uren na aanvang van de belastingplicht weer verlaten, tenzij het schip wordt geladen of gelost;

    • e.

      schepen waarvoor roerende-zaakbelastingen wordt geheven ingevolge de Verordening roerende-zaakbelastingen indien en voor zover zij afgemeerd liggen op de eigen ligplaats.

Artikel 13 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeerartikel

  • 1. De ‘Verordening brug- en havengeld 2020’ van 13 november 2019, nr. 6b, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2021.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening brug- en havengeld 2021’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 11 november 2020.

de burgemeester,

Koen Schuiling

griffier,

Josine Spier