Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent Damoclesbeleid artikel 13b Opiumwet (Beleid Toepassing Artikel 13B Opiumwet gemeente Hoeksche Waard (Damoclesbeleid))

Geldend van 09-04-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent Damoclesbeleid artikel 13b Opiumwet (Beleid Toepassing Artikel 13B Opiumwet gemeente Hoeksche Waard (Damoclesbeleid))

1 Inleiding

Met de wijziging van artikel 13b van de Opiumwet (november 2007) is de burgemeester bevoegd om naast lokalen (bijvoorbeeld cafés of winkels), ook woningen te sluiten indien er soft- en/of harddrugs worden verhandeld, dan wel daartoe aanwezig zijn. Met de sluiting wordt ook een locatie weggenomen waar criminele activiteiten plaatsvinden. Hiermee wordt een barrière opgeworpen en wordt het criminele ondernemingsproces verstoord. Bovendien wordt met een dergelijke sluiting een sterk signaal afgegeven. Ten slotte heeft deze bevoegdheid nog een ander preventief effect in de zin dat pandeigenaren kritischer worden bij het verhuren of beschikbaar stellen van (woon) ruimte.

Er zijn ook woningen en panden die een grote rol spelen in de handel van drugs waarbij er tijdens de instap van de politie echter geen drugs worden aangetroffen. In dergelijke panden worden niet zelden kilo’s versnijdingsmiddelen, kweektenten, geldtelmachines of drugsverpakkingen aangetroffen.

Dergelijke panden, maar ook winkels die dergelijke producten verkopen, spelen een grote rol in het in stand houden van de handel in drugs. Zij faciliteren de handel, verwerking en transport van soft- en harddrugs. De verspreiding van en handel in drugs gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan drugs. Deze producten die vaak worden aangetroffen vielen tot 1 januari 2019 niet onder de werking van artikel 13b van de Opiumwet. Sinds de wijziging van dit artikel kan de burgemeester nu ook panden sluiten waar dergelijke goederen zijn aangetroffen. Niet alleen de handel in drugs, maar ook het faciliteren ervan is een ernstige aantasting van de openbare orde. Met de wijziging van artikel 13b van de Opiumwet is de Hoeksche Waard beter in staat om de drugsproblemen, voor zover aanwezig, op het eiland het hoofd te bieden.

Deze beleidsnota ziet op de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. Gelet op de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet beschikt de burgemeester bij de uitoefening van de in deze bepaling neergelegde bevoegdheid over beleidsruimte. 1

De burgemeester beoogt met de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet niet alleen de verstoring van de openbare orde te beëindigen, maar ook de kans op herhaling te verkleinen, de rust in de omgeving van de woning of het lokaal te doen wederkeren en een signaal af te geven dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn.

In deze beleidslijn staat beschreven onder welke omstandigheden en op welke wijze gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om een bestuurlijke maatregel op te leggen indien artikel 13b van de Opiumwet is overtreden.

Deze beleidsnota is na vaststelling en bekendmaking op te vatten als een beleidsregel in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

2 Wet- en regelgeving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de wet- en regelgeving besproken die van toepassing is bij de uitvoering van het in deze nota neergelegde beleid.

2.2 Artikel 13b Opiumwet

2.2.1 Bestuursdwangbevoegdheid burgemeester

Bij wet van 18 maart 1999, in werking getreden op 21 april 1999, is artikel 13b van de Opiumwet ingevoerd2 . De burgemeester heeft daarmee de bevoegdheid gekregen om bestuursdwang toe te passen indien middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven worden verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig zijn. Bij wet van 27 september 2007, in werking getreden op 1 november 2007, is artikel 13b van de Opiumwet gewijzigd en sindsdien naast lokalen ook toepasbaar op woningen.

Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking, indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt. De enkele ontkenning dat de drugs bestemd waren om te worden verhandeld, is daartoe onvoldoende.

Ook panden waarin geen handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, maar waarvan het aannemelijk is dat deze gebruikt worden ten behoeve van de productie en/of handel in drugs, kunnen worden gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Bij wet van 11 december 2018, in werking getreden op 1 januari 2019, is artikel 13b van de Opiumwet gewijzigd en sindsdien ook toepasbaar op het voorhanden hebben van voorwerpen en stoffen als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3° of 11a van de Opiumwet.

2.2.2 Doel van artikel 13b Opiumwet

De Opiumwet richt zich primair op de preventie en beheersing van de uit druggebruik voortvloeiende risico’s voor de gezondheid. De uitbreiding van de Opiumwet met artikel 13b is gericht op de beheersing van de negatieve effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden. 3

Door artikel 13b van de Opiumwet is het bestuurlijke instrumentarium voor handhaving uitgebreid en kan er ook bestuursrechtelijk worden opgetreden tegen de (neveneffecten van de) aanwezigheid van coffeeshops en/of niet gedoogde verkooppunten. Deze wijziging van de Opiumwet brengt dus tot uitdrukking dat de verbodsbepalingen aangaande de handel in en het gebruik van drugs niet meer uitsluitend langs strafrechtelijke weg worden gehandhaafd.

2.2.3 Een direct instrument

Met artikel 13b van de Opiumwet is er voor het bestuur een direct instrument voorhanden om de verkoop, de aflevering of de verstrekking dan wel de aanwezigheid van middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet in woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een halt toe te roepen. Het optreden op grond van dit artikel vindt immers plaats op grond van het enkele feit dat de Opiumwet wordt overtreden. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang ontstaat zodra verkoop, aflevering, verstrekking of de aanwezigheid van soft- of harddrugs zich in woningen of lokalen of daarbij behorende erven voordoet.

In tegenstelling tot artikel 174a van de Gemeentewet is het doel van artikel 13b van de Opiumwet dus niet het bestrijden van overlast als gevolg van handel in drugs. Weliswaar wordt tevens beoogd de met de handel in drugs gepaard gaande overlast tegen te gaan, doch heeft men primair willen bereiken dat met de invoering van dit artikel de burgemeester een direct instrument voorhanden heeft in de vorm van het toepassen van bestuursdwang om de handel in drugs te bestrijden. Verstoring van de openbare orde of vrees daartoe is derhalve geen voorwaarde voor het ontstaan van de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overigens bij herhaling geoordeeld dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid soft- en harddrugs in een woning of lokaal op zichzelf reeds het risico met zich meebrengt van negatieve effecten op de openbare orde.

Voorts speelt bijvoorbeeld de persoonlijke verwijtbaarheid van de betrokken exploitant van een illegaal verkooppunt of coffeeshop geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting van de inrichting noopt4 . In de bestuursrechtelijke procedure hoeven ook geen strafrechtelijke bewijsregels in acht te worden genomen. Er kan worden uitgegaan van het feitencomplex dat naar voren is gekomen uit het proces-verbaal (of bestuurlijke rapportage) dat door de politie is opgemaakt5 . Ook de uitkomst van een eventuele strafzaak is niet relevant voor de bevoegdheid van de burgemeester of voor het oordeel of de burgemeester in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken6 . Bovendien kan bij de toepassing van artikel 13b Opiumwet worden afgezien van een begunstigingstermijn. Het aantreffen van harddrugs en wapens wordt doorgaans gehonoreerd als een geval dat om onmiddellijke handhaving van de openbare orde vraagt, waardoor geen begunstigingstermijn hoeft te worden geboden.7

2.2.4 Reikwijdte artikel 13b Opiumwet

Artikel 13b van de Opiumwet luidt als volgt :

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

    • a.

      een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;

    • b.

      een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.

In artikel 13b van de Opiumwet wordt verwezen naar lijst I en lijst II behorende bij de Opiumwet. De middelen die op lijst I staan vallen onder de categorie harddrugs. De middelen die op lijst II staan vallen onder de categorie softdrugs.

Bij de wijziging van het artikel is het element “voor het publiek toegankelijke” komen te vervallen. De reden hiervoor is, dat het de bedoeling is om niet langer onderscheid te maken tussen lokalen die wel of niet voor het publiek toegankelijk zijn. Artikel 13b van de Opiumwet is dus toepasbaar op:

  • 1.

    voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven, zoals coffeeshops, cafés en winkels;

  • 2.

    niet voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven, zoals loodsen en bedrijfsruimten;

  • 3.

    woningen en bijbehorende erven.

De wetgever heeft het begrip woning in de Opiumwet niet gedefinieerd. De burgemeester verstaat in het kader van deze beleidsregel onder een woning het volgende:

‘Een woning is een verblijf dat in hoofdzaak dient tot woning dan wel dienstbaar is aan het wonen. Hieronder valt zowel een koopwoning als een huurwoning, maar bijvoorbeeld ook stacaravans, woonschepen, woonwagens, etc.. Het is de plaats waar een persoon zijn private huishoudelijke leven leidt. Dit wordt niet zonder meer bepaald door uiterlijke kenmerken, zoals de bouw en de aanwezigheid van een bed en andere huisraad, maar ook de daadwerkelijk, feitelijk daaraan gegeven bestemming. Een persoon die incidenteel overnacht in een woning wordt niet aangemerkt als bewoner. Een inschrijving in de Basisregistratie Personen is een indicatie voor bewoning, maar hoeft niet doorslaggevend te zijn.’

Soms is sprake van schijnbewoning. Er wordt dan de indruk van bewoning gesimuleerd, bijvoorbeeld door het plaatsen van wat schaars meubilair in de woonkamer. Dat in de woning wordt geslapen, bijvoorbeeld blijkende uit de aanwezigheid van een slaapzak en dat gebruikte kleding wordt aangetroffen, maakt niet dat sprake is van bewoning. Gebruik voor woondoeleinden met een meer dan incidenteel karakter is dan niet aannemelijk. 8

Het is bij de vraag of in of vanuit een pand drugs worden verhandeld niet nodig dat daadwerkelijk drugshandel of drugsverkoop wordt geconstateerd. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat artikel 13b van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing is bij de enkele aanwezigheid van drugs. Gezien de woorden “daartoe aanwezig” moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn.9

Uit de tekst van het artikellid volgt dat het woord “daartoe” allereerst ziet op verkoop, maar tevens op aflevering en verstrekking. Dit betekent dat het artikellid ook van toepassing is als in een pand drugs aanwezig zijn die elders zijn of zullen worden verkocht, maar in of vanuit het pand zullen worden geleverd of verstrekt.

Handelshoeveelheid

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het Openbaar Ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram, een hoeveelheid van maximaal 5 gram softdrugs, maximaal 5 hennepplanten, een hoeveelheid van 5 ml drugs in vloeistofvorm (bijv. GHB) en 1 (XTC)-pil voor eigen gebruik mag worden aangemerkt 10 . Een meer dan geringe hoeveelheid drugs wordt ook wel aangemerkt als handelsvoorraad of handelshoeveelheid.

Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid is in beginsel aannemelijk dat deze is bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen 11 . Hiermee is het bestuurlijk en strafrechtelijk beleid met elkaar in overeenstemming.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft uitgesproken dat de termen verkoop of aflevering ruim dienen te worden uitgelegd. Dat betekent dat ook van verkoop of aflevering sprake is indien de drugsgerelateerde activiteiten onderdeel uitmaken van de gehele keten van koop of aflevering. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat voor het ontstaan van de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen niet is vereist dat daadwerkelijk drugs in de woning of het lokaal zijn verhandeld 12 . De enkele opslag van drugs die dan elders worden of zullen worden verkocht brengt reeds mee dat de burgemeester bevoegd is tot handhavend optreden 13 . Onder verkoop wordt begrepen van het totaal aan handelingen dat rechtstreeks tot de overdracht van het verkochte leidt. Ook de productie en het leggen van contacten valt onder de term verkoop. Ook als de levering of betaling van de drugs niet plaatsvindt in de woning of het lokaal zelf, is er sprake van drugsverkoop.

Voorbereidingshandelingen

Op 1 januari 2019 is artikel 13b Opiumwet uitgebreid. Sinds de wetswijziging heeft de burgemeester ook een sluitingsbevoegdheid wanneer in een pand voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs. Hierbij kan worden gedacht aan bepaalde apparatuur, chemicaliën en versnijdingsmiddelen.

De sluitingsbevoegdheid van de burgemeester heeft alleen betrekking op voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a en 11a Opiumwet. Deze bepalingen vereisen dat degene die een voorwerp of stof in een woning of lokaal of daarbij behorend erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt. Dit kan al blijken uit de aard en hoeveelheid van de aangetroffen stof of uit de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie. Daarnaast kan dit ook blijken uit tapgesprekken of observaties uit een opsporingsonderzoek.

Niet alle op grond van artikel 10a of 11a Opiumwet strafbare voorbereidingshandelingen wegen mee. Alleen het in een woning of lokaal of daarbij behorend erf voorhanden hebben van de hierboven genoemde voorwerpen of stoffen, verschaffen de bevoegdheid aan de burgemeester om over te gaan tot sluiting. Dit is niet het geval bij het aantreffen van (uitsluitend) vervoermiddelen, gelden of ander betaalmiddelen als bedoeld in artikel 10a lid 1 onder 3 Opiumwet.

2.2.5 13b Opiumwet en 17 Woningwet

Artikel 13b Opiumwet kan ook worden toegepast bij de bestuurlijke aanpak van hennepteelt 14 . Artikel 17 van de Woningwet en artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet betreffen verschillende overtredingen die niet noodzakelijkerwijs samenvallen. Artikel 17 van de Woningwet verschaft een bevoegdheid tot sluiting van een pand indien daarin - in strijd met bij of krachtens de Woningwet gestelde voorschriften - activiteiten plaatsvinden die gepaard gaan met een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de veiligheid of de gezondheid. Dit artikel ziet daarmee, anders dan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, niet alleen op druggerelateerde activiteiten. Evenzeer anders dan bij artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is voor toepassing van artikel 17 van de Woningwet op hennepteelt vereist dat de teelt gepaard gaat met bedreiging of gevaar als hiervoor bedoeld en is niet vereist dat de geteelde hennep bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning. Het al dan niet aanwezig zijn van niet uit de verkoop, aflevering of verstrekking van drugs voortvloeiend gevaar voor de omgeving en omwonenden, zoals elektrocutie- of brandgevaar in het geval van een technisch ondeugdelijke en onveilige hennepteelt, is in het kader van de beoordeling of is voldaan aan het bepaalde in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet niet relevant. Tegen zodanig gevaar kan op grond van artikel 17 van de Woningwet worden opgetreden. 15

2.3 Feitelijke bestuursdwang of last onder dwangsom

Op grond van artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Bestuursdwang en de last onder dwangsom zijn repertoire sancties. Anders dan punitieve sancties zijn de bestuursdwang en de last onder dwangsom niet gericht op bestraffing of leedtoevoeging, maar op het ongedaan maken, beëindigen of voorkomen van een overtreding.

In beginsel dient de meest effectieve en minst kostbare maatregel te worden gekozen. Ten aanzien van de uitoefening van artikel 13b van de Opiumwet lijkt de meest aangewezen maatregel steeds de (tijdelijke) sluiting. Bij wijze van uitzondering kan in concrete gevallen, waarbij het middel van sluiting niet adequaat of evenredig is, bekeken worden welke andere vorm van bestuursdwang dient te worden toegepast.

Als beleidsuitgangspunt wordt in de regel gekozen voor het toepassen van bestuursdwang en niet voor het opleggen van een last onder dwangsom. Aangezien het financiële gewin van de handel in verdovende middelen dusdanig groot is, mag van een last onder dwangsom in de meeste gevallen weinig effect worden verwacht. Bestuursdwang is een directer middel dat in tegenstelling tot de last onder dwangsom op termijn tot feitelijke beëindiging van de overtreding zal leiden.

2.4 Pandgebondenheid

In beginsel is het voor het bestuursrechtelijk optreden niet van belang of de eigenaar, exploitant, huurder, gebruiker, bewoner of een derde de overtreding heeft begaan. Zo is het risico dat een verhuurd pand op grond van artikel 13b Opiumwet wordt gesloten verbonden aan het verhuren van een pand 16 . Dat de verhuurder niet op de hoogte was van de drugshandel levert evenmin een bijzondere omstandigheid op die zou moeten leiden tot het oordeel dat de burgemeester van zijn beleid moet afwijken 17 . Voor exploitanten van horeca of detailhandel geldt eveneens dat de omstandigheid dat de exploitanten geen wetenschap hebben van de aanwezigheid van drugs in het lokaal en hen geen verwijt treft, niet afdoet aan de bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van het lokaal 18 . De feitelijke constatering van overtreding van de Opiumwet is voldoende om over te gaan tot handhavend optreden. Het is dus ook niet noodzakelijk dat een na een waarschuwing volgende overtreding door dezelfde persoon wordt begaan. Het bestuursrechtelijk optreden is niet persoonsgebonden maar pandgebonden.

Een wijziging in de huursituatie of de eigendomsoverdracht van een pand wordt niet als relevant beschouwd indien dit wordt gerealiseerd nadat een overtreding van de Opiumwet geconstateerd is. De reden hiervoor is dat de verhuurder/eigenaar niet met het plaatsen van andere huurders of verkoop van de woning onder de genoemde last kan uitkomen. Het is immers op dat moment nog steeds noodzakelijk de openbare orde rond het pand te herstellen, Het enkel plaatsen van nieuwe huurders of bewoners leidt niet tot het voorkomen van herhaling van een met de Opiumwet strijdige situatie.

2.5 Rechtsbescherming

Een besluit tot toepassing van bestuursdwang is aan te merken als een besluit in de zin artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. In de Algemene wet bestuursrecht zijn procedurele waarborgen opgenomen met betrekking tot bestuursdwang. Het gaat daarbij onder meer om vereisten aan de motivering en bekendmaking van het besluit en de (zorgvuldige) voorbereiding. Daarnaast gelden uiteraard de bepalingen over bezwaar en beroep.

2.6 WKPB-register

De tijdelijke sluiting van woningen of lokalen wordt geregistreerd in het WKPB-register.

2.7 Kostenverhaal

De kosten van de sluiting van een woning of lokaal kunnen de overtreder redelijkerwijs geheel of gedeeltelijk worden toegerekend (artikel 5:25 Awb).

2.8 Minderjarigen

Indien een woning wordt gesloten en daarbij sprake is van minderjarige bewoners of betrokkenen, wordt door de politie melding gedaan bij Veilig Thuis.

2.9 Huisraad, huisdieren, alternatieve huisvesting

Betrokkenen dienen zelf voor hun huisraad, huisdieren en alternatieve huisvesting te zorgen. De last onder bestuursdwang omvat ook het zorgdragen voor eventuele dieren in de woning of het lokaal. Dat betekent dat indien na verloop van de begunstigingstermijn dieren aanwezig zijn in de woning, bij de uitoefening van de bestuursdwang de dieren zullen worden verwijderd en opgevangen. De kosten daarvan zullen worden verhaald op degene tot wie het besluit tot sluiting is gericht.

3 Handhaving ten aanzien van woningen

3.1 Inleiding

Woningen komen steeds vaker in beeld als verkoop- of productielocaties van drugs. Bij de handel in drugs in of bij woningen kan bestuursrechtelijk worden opgetreden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit hoofdstuk bevat het handhavingsbeleid ten aanzien van de sluiting van woningen op grond van artikel 13b van de Opiumwet.

3.2 Rechtvaardiging van de inbreuk op het huisrecht

De regering realiseert zich dat artikel 13b van de Opiumwet het recht op ongestoord genot van de woning zoals dat is neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) raakt. 19

Artikel 13b van de Opiumwet voorziet in een wettelijke grondslag in het nationale recht voor een beperking van de persoonlijke levenssfeer en voldoet aan de eisen van voorzienbaarheid en toegankelijkheid. Het doel dat wordt gediend met artikel 13b van de Opiumwet sluit aan bij het doelcriterium “voorkoming van strafbare feiten” zoals opgesomd in artikel 8, tweede lid van het EVRM. Daarnaast worden ook rechten van anderen, in dit geval omwonenden, beschermd. Daardoor kunnen omwonenden het recht op ongestoord genot van hun woning weer ten volle uitoefenen. Artikel 13b van de Opiumwet dient door het EVRM genoemde gerechtvaardigde belangen. De ontwikkeling die de illegale verhandeling vanuit woningen heeft doorgemaakt, maakt de sluiting ervan bovendien noodzakelijk en rechtvaardigt ook de bevoegdheid om tegen illegale activiteiten in woningen op te treden.

Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld is de omstandigheid dat de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op een woning zeer ingrijpende gevolgen voor de bewoners kan hebben en het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht raakt, niet relevant voor de vraag of artikel 13b, eerste lid, bevoegd is toegepast20 . Wel dient aan de mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van die toepassing een zwaar gewicht te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of in redelijkheid van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid gebruik kon worden gemaakt en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is ten opzichte van het doel dat daarmee wordt nagestreefd21 . Indien van toepassing wordt het toetsingskader gebruikt als leidraad. Het toetsingskader is opgenomen in bijlage 2 van dit beleid.

De sluiting van een woning is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM22 . Ingevolge het tweede lid van dat artikel zijn inmengingen van enig openbaar gezag in de uitoefening van het in het eerste lid neergelegde recht toegestaan, voor zover deze bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor, onder meer, het voorkomen van strafbare feiten of het beschermen van de rechten van anderen. De bevoegdheid van de burgemeester tot het gelasten van de sluiting van de woning is neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en derhalve bij de wet voorzien. Gelet op de betrokkenheid van de woning bij de handel in softdrugs en/of harddrugs, is de burgemeester bevoegd sluiting van de woning gedurende noodzakelijk te achten termijn ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de rechten van anderen.

3.3 Aanpak illegale verkoop vanuit woningen

Uitgangspunt van het handhavingsbeleid is dat indien in woningen dan wel in of bij woningen behorende erven soft- en/of harddrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn of indien sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen wordt opgetreden. Dit betekent concreet dat bij de eerste constatering van overtreding van artikel 3 van de Opiumwet in beginsel een schriftelijke waarschuwing wordt afgegeven. Bij een volgende constatering van overtreding van de Opiumwet, alsook bij een eerste overtreding van artikel 2 Opiumwet (harddrugs), wordt overgegaan tot sluiting van de woning, voor een periode zoals opgenomen in de tabel.

Hierbij merkt de burgemeester wel op dat sluiting van de woning, hoewel uitgangspunt van het beleid, niet altijd en onvermijdelijk het gevolg van de eerste constatering van een handelshoeveelheid harddrugs in de woning hoeft te zijn. De burgemeester wijst uitdrukkelijk op de bevoegdheid om op grond van artikel 4:84 van de Awb, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, in afwijking van dat beleid te volstaan met een waarschuwing of een minder vergaande maatregel dan sluiting.

Gelet hierop kan naar het oordeel van de burgemeester voldoende inhoud worden gegeven aan het uitgangspunt van de wetgever dat bij een overtreding zorgvuldig moet worden bezien of in plaats van sluiting van de woning met een waarschuwing of een daaraan soortgelijke maatregel kan worden voldaan.

Voor woningen geldt dat deze niet altijd feitelijk worden bewoond en er soms sprake is van schijnbewoning en bedrijfsmatigheid. Om die reden wordt een woning die hoofdzakelijk wordt gebruikt voor een bedrijfsmatig georganiseerde hennepkwekerij en/of andere aan de handel in drugs gerelateerde activiteiten, aangemerkt als een lokaal.23

De burgemeester hanteert zoals voornoemd het beleid dat bij een eerste constatering van de handel in softdrugs in of vanuit een woning dan wel in of op bij woningen behorende erven, in beginsel wordt volstaan met een waarschuwing. In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet is weliswaar opgenomen dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van een woning dient te worden overgegaan, maar dit betreft volgens de Afdeling bestuursrechtspraak niet meer dan een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. 24

Ernstig geval harddrugs in woningen

Zo wordt in de rechtspraak algemeen aanvaard dat de aanwezigheid van een handelsvoorraad (0,5 gram) harddrugs in een woning in ieder geval als een ernstig geval kan worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat bij een eerste constatering hiervan aan artikel 13b Opiumwet derhalve de bevoegdheid tot sluiting wordt ontleend. Beleid waarin is opgenomen dat direct de sluiting van een woning wordt gelast bij het aantreffen van een handelsvoorraad harddrugs, zonder voorafgaande waarschuwing, is dan ook niet in strijd met voormeld uitgangspunt. 25

Ernstig geval softdrugs in woningen

Indien bij handel in softdrugs in woningen (bij een eerste overtreding) zich een zodanig ernstige situatie voordoet dat niet met een waarschuwing of soortgelijke maatregel kan worden volstaan, wordt de desbetreffende woning voor de duur van 3 maanden gesloten.26 Een ernstig geval wordt op grond van deze beleidsregel in ieder geval aangenomen wanneer er sprake is van een aangetroffen hoeveelheid van meer dan 100 planten en/of meer dan 250 gram softdrugs in de woning. In dit soort situaties wordt aangenomen dat er sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde en een verstoring van het woon- en leefklimaat en zijn er grote veiligheidsrisico’s voor de omgeving.

Ernstig geval voorbereidingshandelingen

Bij het aantreffen van voorwerpen en stoffen die bestemd zijn voor het telen en bereiden van drugs in een woning wordt, bij het aanmerken van een ernstig geval, aangesloten bij voorgaande. Dit houdt in dat als een hoeveelheid voorwerpen of stoffen wordt aangetroffen dat bestemd is voor het telen van meer dan 100 planten en/of bereiden van meer dan 250 gram softdrugs, dit wordt aangemerkt als een ernstig geval. Voor harddrugs wort de norm van het aantreffen van voorwerpen en stoffen voor het bereiden ven produceren van meer dan 0,5 gram harddrugs aangehouden.

Is er qua hoeveelheid geen sprake van een ernstig geval dan kan toch van de bestuurlijke waarschuwing worden afgezien en voor sluiting worden gekozen als er sprake is van één of meer indicatoren voor het nemen van een zwaardere maatregel, zoals is toegelicht in hoofdstuk 5 van deze beleidsregel.

De integrale aanpak ten aanzien van handel in drugs in of bij woningen kan schematisch als volgt worden weergegeven:

Overtreding Opiumwet

Bestuurlijke maatregel gemeente

Verkoop, aflevering of verstrekking dan wel daartoe aanwezig zijn

van een middel als bedoeld in lijst II (softdrugs) of indien sprake is

van strafbare voorbereidingshandelingen.

Na 1ste constatering: Waarschuwing op grond van artikel 13b van de Opiumwet, tenzij ernstige situatie: sluiting voor een periode van 3 maanden.

 

Na 2de constatering (binnen 2 jaar na 1ste): Sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor een periode van 3 maanden.

 

Na 3de constatering (binnen 2 jaar na 2e): Sluiting op grond van 13b van de Opiumwet voor een periode van 6 maanden.

 

Na 4de en volgende constatering (binnen 2 jaar na eerdere): Sluiting op grond van 13b van de Opiumwet voor een periode van 12 maanden.

Verkoop, aflevering of verstrekking dan wel daartoe aanwezig zijn

van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of indien sprake is

van strafbare voorbereidingshandelingen.

Na 1ste constatering: Sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor een periode van 12 maanden.

 

Na 2de constatering (binnen 2 jaar na de 1ste): Sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor een periode van 18 maanden.

 

Na 3de en volgende constatering (binnen 2 jaar na de eerdere): Sluiting op grond van 13b van de Opiumwet voor een periode van 24 maanden.

3.4 Nadere motivering sluitingstermijn

Om de handel in drugs in of bij woningen tegen te gaan is strikte handhaving gewenst en noodzakelijk. Handel in drugs in of bij woningen vormt immers een ernstige aantasting van de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid. Het woon- en leefklimaat van de burgers wordt erdoor aangetast alsmede de sociale veiligheid en de geloofwaardigheid van de overheid. De volksgezondheid is in het geding omdat sprake is van ongecontroleerde verkoop van drugs. Daarnaast kan worden gewezen op nadelige economische gevolgen zoals het dalen van de verkoop- en verhuurwaarde van woningen.

Erkend wordt dat de sluiting van een woning ingrijpende (financiële) gevolgen heeft of kan hebben voor zowel de gebruikers als de eigenaren van woningen. Er is echter door de gebruikers en mogelijk tevens door de eigenaren van de woningen ook financieel voordeel behaald (of beoogd) uit de illegale verkoop van drugs. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak kan financieel nadeel niet leiden tot de conclusie dat de burgemeester in redelijkheid geen gebruik kan maken van artikel 13b van de Opiumwet. Daarnaast is de zwaarte van de maatregel gerechtvaardigd omdat handel in drugs (zowel soft- als harddrugs) verboden is bij wet en het beleid van de gemeente breed bekend is gemaakt. Bovendien moet het sluitingsbeleid voorkomen dat er een nog sterkere verplaatsing van drugshandel naar woningen gaat plaatsvinden, met alle gevolgen van dien (zoals verloedering van de woonomgeving).

Er is gekozen voor een sluiting van 3 maanden omdat een kortere tijdelijke sluiting niet volstaat als het gaat om het daadwerkelijk en structureel terugdringen van de illegale drugshandel vanuit woningen. De bekendheid van de locatie als verkooppunt van drugs blijft immers enige tijd bestaan.

De burgemeester is dan ook van mening dat in de gemeente Hoeksche Waard gelet op de lokale situatie, de systematische handel in drugs en de nabijheid van de (grote) steden, zichtbaar en effectief optreden noodzakelijk is. Van een langdurige sluiting mag in die zin meer effect worden verwacht. Middels een sluiting voor een periode van 3 maanden wordt ook voorkomen dat – vooral in gebieden waar meerdere illegale verkooppunten bestaan – het ene verkooppunt wordt gesloten het andere alweer mag worden geopend en er derhalve per saldo geen verbetering wordt gerealiseerd.

3.5 Werkingsduur schriftelijke waarschuwingen

Schriftelijke waarschuwingen vervallen 2 jaren na de datum waarop de waarschuwing is gedateerd (verzenddatum). Indien binnen 2 jaren na de datum waarop de waarschuwing is gedateerd opnieuw een overtreding wordt geconstateerd, kan de betreffende woning worden gesloten voor een periode van 3 maanden.

Met nadruk wordt hierbij opgemerkt dat de schriftelijke waarschuwing ook zijn werking behoudt als binnen 2 jaren opnieuw een overtreding wordt geconstateerd en de handhavingsprocedure pas na het verstrijken van die 2 jaren wordt gestart. Met het starten van een handhavingsprocedure wordt bijvoorbeeld bedoeld het opleggen van een last onder bestuursdwang (sluitingsbevel) dan wel een vooraankondiging daartoe.

3.5.1 Overgangsrecht

De waarschuwingen die voorafgaand aan dit beleid zijn afgegeven en nog niet zijn komen te vervallen door het verstrijken van 2 jaren, behouden hun kracht. Dit betekent dat indien een waarschuwing is opgelegd naar aanleiding van een geconstateerde overtreding, bij de volgende constatering van een overtreding kan worden overgegaan tot sluiting van de woning voor een periode van 3 maanden.

3.6 Convenant woningstichting

In het Regionaal Convenant Integrale Aanpak Hennepteelt zijn doelen en afspraken opgenomen die met de partijen die het convenant hebben ondertekend worden nagestreefd. De toepassing van het Damoclesbeleid wordt in samenhang uitgevoerd met het geldende convenant.27 Het convenant heeft tot doel om de hennepteelt en de facilitering van de hennepteelt integraal aan te pakken. Met de partijen wordt nauw samengewerkt om hennepteelt de facilitering van hennepteelt te voorkomen. In beginsel wordt daarom niet tot het nemen van een bestuursrechtelijke maatregel richting een convenantpartner overgegaan na het aantreffen van een hennepkwekerij of het aantreffen van voorwerpen of stoffen ter facilitering van de hennepteelt, tenzij:

  • 1.

    De afspraken van dit convenant niet zijn nageleefd

  • 2.

    Het belang van de openbare orde en veiligheid sluiting of een andere bestuursrechtelijke maatregel noodzakelijk maakt

  • 3.

    Sprake is van verzwarende omstandigheden van het in de gemeente geldende Damoclesbeleid

  • 4.

    De convenantpartner zelf verzoekt om handhavend op te treden. Indien namelijk op grond van artikel 13b van de opiumwet een woning wordt gesloten, komt op grond van artikel 7:231 lid 2 BW de verhuurder de bevoegdheid tot om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden.

Als bovenstaande omstandigheden zich voordoen, vindt hierover voorafgaande aan de besluitvorming afstemming plaats met de convenantpartner.

Drugshandel in huurwoningen zal, indien mogelijk, door middel van gemaakte afspraken in het ‘Regionaal Convenant Integrale Aanpak Hennepteelt’ worden bestreden. De woningbouwvereniging zet haar eigen mogelijkheden in om op te treden. Als dit niet mogelijk is voert de burgemeester onderhavig beleid uit.

4 Handhaving ten aanzien van lokalen

4.1 Inleiding

Bij de handel in drugs in of bij lokalen kan bestuursrechtelijk worden opgetreden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit hoofdstuk bevat het handhavingsbeleid van de burgemeester van de gemeente Hoeksche Waard ten aanzien van de sluiting van lokalen, op grond van artikel 13b van de Opiumwet.

4.2 Aanpak illegale verkoop vanuit lokalen

Uitgangspunt van het handhavingsbeleid is dat indien in lokalen dan wel in of bij lokalen behorende erven soft- en/of harddrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt van wel daartoe aanwezig zijn of indien sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen wordt opgetreden. Dit betekent concreet dat bij de eerste constatering van overtreding van artikel 3 van de Opiumwet (softdrugs) in beginsel een schriftelijke waarschuwing wordt opgelegd. Bij de eerste overtreding van artikel 2 van de Opiumwet (harddrugs) alsmede bij een volgende constatering van overtreding van artikel 3 van de Opiumwet wordt direct overgegaan tot sluiting van het lokaal, voor een periode zoals opgenomen in tabel II, middels het toepassen van bestuursdwang.

De burgemeester hanteert het beleid dat bij een eerste constatering van de handel in softdrugs in of vanuit een lokaal dan wel in of op bij lokalen behorende erven, in beginsel wordt volstaan met een waarschuwing. In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet is weliswaar opgenomen dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van een lokaal dient te worden overgegaan, maar dit betreft volgens de Afdeling bestuursrechtspraak niet meer dan een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. 28

Zo wordt in de rechtspraak algemeen aanvaard dat de aanwezigheid van een handelsvoorraad harddrugs in een lokaal in ieder geval als een ernstig geval kan worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat bij een eerste constatering hiervan aan artikel 13b van de Opiumwet derhalve de bevoegdheid tot sluiting kan worden ontleend. Beleid waarin is opgenomen dat direct de sluiting van een lokaal wordt gelast bij het aantreffen van een handelsvoorraad harddrugs, zonder voorafgaande waarschuwing, is dan ook niet in strijd met voormeld uitgangspunt. 29

Hierbij merkt de burgemeester wel op dat sluiting van het lokaal, hoewel uitgangspunt van het beleid, niet altijd en onvermijdelijk het gevolg van de eerste constatering van een handelshoeveelheid harddrugs in het lokaal hoeft te zijn. De burgemeester wijst uitdrukkelijk op de bevoegdheid om op grond van artikel 4:84 Awb, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, in afwijking van dat beleid te volstaan met een minder vergaande maatregel dan sluiting.

Gelet hierop kan naar het oordeel van de burgemeester voldoende inhoud worden gegeven aan het uitgangspunt van de wetgever dat bij een overtreding zorgvuldig moet worden bezien of in plaats van sluiting van een lokaal met een waarschuwing of een daaraan soortgelijke maatregel kan worden voldaan.

Indien de burgemeester een lokaal sluit wegens de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs en in het lokaal is tevens een handelsvoorraad softdrugs aanwezig, dan heeft het besluit strekkende tot sluiting tevens te gelden als een waarschuwing.

Indien bij handel in softdrugs in lokalen (bij een eerste overtreding) zich een zodanig ernstige situatie voordoet dat niet met een waarschuwing of soortgelijke maatregel kan worden volstaan, wordt het desbetreffende lokaal onmiddellijk voor de duur van 6 maanden gesloten.

De integrale aanpak ten aanzien van handel in drugs in of bij lokalen kan schematisch als volgt worden weergegeven:

Overtreding Opiumwet

Gemeente

Verkoop, aflevering of verstrekking dan wel daartoe aanwezig zijn van een middel als bedoeld in lijst II (softdrugs).

Na 1ste constatering: Waarschuwing op grond van artikel 13b van de Opiumwet, tenzij ernstige situatie: sluiting voor een periode van 6 maanden.

 

Na 2de constatering (binnen 2 jaar na 1ste): Sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor een periode van 12 maanden.

 

Na 3de constatering (binnen 2 jaar na 2e): Sluiting op grond van 13b van de Opiumwet voor een periode van 18 maanden.

 

Na 4de en volgende constatering (binnen 2 jaar na eerdere): Sluiting op grond van 13b van de Opiumwet voor een periode van 24 maanden

Verkoop, aflevering of verstrekking dan wel daartoe aanwezig zijn van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs).

Na 1ste constatering: Sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor een periode van 12 maanden.

 

Na 2de constatering (binnen 2 jaar na de 1ste): Sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor een periode van 18 maanden.

 

Na 3de en volgende constatering (binnen 2 jaar na de eerdere): Sluiting op grond van 13b van de Opiumwet voor een periode van 24 maanden.

4.3 Nadere motivering aanpak lokalen

Om de handel in drugs in of bij lokalen tegen te gaan is strikte handhaving gewenst en noodzakelijk. Handel in drugs in of bij lokalen vormt immers een ernstige aantasting van de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid. Daarbij is de druk die een illegaal verkooppunt legt op de omgeving bijzonder zwaar. Zeker in woongebieden wordt de aanwezigheid ervan als zeer belastend ervaren. Ze vormen een bedreiging voor de sociale veiligheid in de buurt en leiden vaak tot verloedering van het straatbeeld. De volksgezondheid is in het geding omdat sprake is van ongecontroleerde verkoop van drugs. Daarnaast kan worden gewezen op nadelige economische gevolgen zoals het dalen van de verkoop- en verhuurwaarde van panden en de achteruitgang van de verzorgingsstructuur (aanwezigheid van andere winkels en voorzieningen). Een en ander tast het woon- en leefklimaat aan alsmede de geloofwaardigheid van de overheid. In het algemeen belang wordt daarom met de uitvoering van het beleid beoogd om de handel in drugs in of bij lokalen te beëindigen en hierdoor tevens de veroorzaakte negatieve effecten terug te dringen.

Erkend wordt dat de toepassing van 13b Opiumwet ingrijpende (financiële) gevolgen heeft of kan hebben voor zowel de exploitanten/huurders als de eigenaren van lokalen. Er is echter door de exploitanten/huurders en mogelijk tevens door de eigenaren van de lokalen ook financieel voordeel behaald uit de illegale verkoop van drugs. Daarnaast is de zwaarte van de maatregel gerechtvaardigd omdat handel in drugs (zowel soft- als harddrugs) verboden is bij wet en het beleid van de gemeente breed bekend is gemaakt. Bovendien wordt zoals zojuist verwoord door de aanwezigheid van de illegale verkooppunten het algemeen belang geschonden (o.a. aantasting openbare orde, veiligheid en volksgezondheid).

In de praktijk is voorts gebleken dat het financiële verlies voor exploitanten/huurders en/of eigenaren met de sluitingen voor beperkte duur niet zwaar genoeg is gebleken om illegale verkooppunten uit de markt te halen. Ook zijn de kortdurende sluitingen onvoldoende drukmiddel om nieuwe vestiging te voorkomen. Om de illegale handel vanuit lokalen daadwerkelijk en structureel terug te dringen is dan ook gekozen voor een sluiting van respectievelijk 6 of 12 maanden. Een andere factor hierbij is dat de bekendheid van de locatie als verkooppunt van drugs enige tijd blijft bestaan. Van een langdurige sluiting mag in die zin meer effect worden verwacht. Middels een sluiting voor een periode van respectievelijk 6 of 12 maanden wordt ook voorkomen dat – vooral in gebieden waar meerdere illegale verkooppunten bestaan – het ene verkooppunt wordt gesloten het andere alweer mag worden geopend en er derhalve per saldo geen verbetering wordt gerealiseerd.

4.4 Intrekken vergunning

Ingeval van vergunningplichtige inrichtingen, zal naast de bestuurlijke handhaving op grond van artikel 13b van de Opiumwet, bij elke constatering van een overtreding van de Opiumwet worden beoordeeld of er aanleiding is om de vergunning in te trekken. Een Drank- en Horecavergunning kan bijvoorbeeld worden ingetrokken op grond van artikel 31 eerste lid sub d van de Drank- en Horecawet. Daarnaast dienen exploitanten van inrichtingen in het bezit te zijn van horeca-exploitatievergunningen. Betrokkenen kunnen na intrekking een nieuwe vergunning aanvragen, maar de kans dat deze wordt verleend is, gelet op de omstandigheden die tot sluiting en intrekking hebben geleid zeer klein.

4.5 Schriftelijke waarschuwingen

Schriftelijke waarschuwingen vervallen 2 jaren na de datum waarop de waarschuwing is gedateerd. Indien binnen 2 jaren na de datum waarop de waarschuwing is gedateerd opnieuw een overtreding wordt geconstateerd, kan het betreffende lokaal worden gesloten voor een periode van 6 maanden.

Met nadruk wordt hierbij opgemerkt dat de schriftelijke waarschuwing ook zijn werking behoudt als binnen 2 jaren opnieuw een overtreding wordt geconstateerd en de handhavingsprocedure pas na het verstrijken van die 2 jaren wordt gestart. Met het starten van een handhavingsprocedure wordt bijvoorbeeld bedoeld het uitvaardigen van een last onder bestuursdwang (sluitingsbevel) dan wel een vooraankondiging daartoe.

4.5.1 Overgangsrecht

De waarschuwingen die voorafgaand aan dit beleid zijn afgegeven en nog niet zijn komen te vervallen door het verstrijken van 2 jaren, behouden hun kracht. Dit betekent dat indien een waarschuwing is opgelegd naar aanleiding van een geconstateerde overtreding, bij de volgende constatering van een overtreding kan worden overgegaan tot sluiting van de woning voor een periode van 3 maanden.

5 Hardheidsclausule

De burgemeester benadrukt dat de Afdeling bestuursrechtspraak over de inherente afwijkingsprocedure van artikel 4:84 van de Awb heeft geoordeeld dat de aangevoerde omstandigheden slechts als bijzondere omstandigheden in de zin van deze bepaling kunnen worden aangemerkt, indien deze binnen de strekking en de reikwijdte van de wettelijke bevoegdheid vallen ter invulling waarvan de toe te passen beleidsregel strekt30 . Pas wanneer toepassing van de beleidsregel voor een of meer belanghebbenden, wegens bijzondere omstandigheden, gevolgen zou hebben die onevenredig zijn aan de met de beleidsregel te dienen doelen, nopen deze bijzondere omstandigheden tot afwijking daarvan. Enkel de omstandigheid dat de sluiting van een woning of een lokaal met zich brengt dat de gebruikers deze woning of dat lokaal door de duur van de sluiting niet als woon- of bedrijfsruimte kunnen gebruiken, is inherent aan de sluiting en kan dus niet als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt.

Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven kan de burgemeester, gelet op het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb, gemotiveerd afwijken van de hier geformuleerde beleidsregels. Dit kan zowel leiden tot een langere als een kortere sluitingstermijn. Dit betekent dus dat de concrete sluitingstermijn per geval kan verschillen.

Bij de vraag welke termijn in een concreet geval passend is, zal rekening worden gehouden met een aantal indicatoren:

  • De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet (aansluiten bij Opiumwetbesluit - > 500 gram hennep of > 200 planten en in verhouding daarmee > 50 gram harddrugs).

  • Of sprake is van een combinatie van middelen als bedoeld in lijst I en lijst II Opiumwet.

  • mate waarin het openbare leven en het woon- en leefklimaat negatief worden beïnvloed;

  • de aanwezigheid van druggerelateerde panden in de nabije omgeving;

  • indicatoren van enige professionaliteit: de professionaliteit wordt afgemeten aan de aanwezigheid van attributen in het lokaal die wijzen op regelmatige handel in verdovende middelen - zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, verpakkings- en versnijdingsmaterialen etc. – of attributen die wijzen op beroeps- of bedrijfsmatige teelt;

  • andere strafbare feiten zoals geweldsdelicten, verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie of andere openbare orde-delicten gerelateerd aan de woning;

  • contacten van dealers en klanten in/vanuit een woning;

  • verklaringen van klanten en/of drugskoeriers die met drugs zijn onderschept;

  • mate van gevaarzetting als gevolg van een verhoogd brandrisico (door bijvoorbeeld overbelasting van het energienetwerk en illegale elektriciteitsaansluitingen) of overtreding van de bouwregelgeving;

  • mate van uitkeringsfraude, belastingontduiking en energiediefstal.

In aanvulling op voorgaande indicatoren, wordt in de situatie dat allen sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen, rekening gehouden met de volgende indicatoren:

  • De aard van de stoffen of goederen. Hierbij kan gedacht worden aan het voorhanden hebben van een chemische stof, apparatuur of aanverwante artikelen welke niet of nauwelijks anders kunnen worden toegepast dan bij de productie, handel of transport van drugs.

  • De mate waarin de goederen erop wijzen bestemd te zijn voor handel in drugs.

  • De combinatie van aangetroffen stoffen. Hierbij kan gedacht worden aan het tegelijk verkopen, danwel aanwezig hebben van goederen die voor (grootschalige) verwerking, transport of bereiding van drugs bedoeld zijn (grammenweegschalen, drugsverpakkingen, versnijdingsmiddelen).

  • De hoeveelheid aangetroffen stoffen of goederen.

  • Mate van bekendheid van het pand waar dergelijke producten verkocht, verhandeld of gebruikt kunnen worden.

  • De mate van risico of gevaar voor het woon- of leefklimaat in de omgeving en/of voor omwonenden. (hierbij kan gedacht worden aan een buurt die door drugscriminaliteit reeds zwaar onder druk staat of het gevaar dat een drugslaboratorium met zich meebrengt).

6 Onmiddellijke sluiting

De andere kant van de medaille is dat de burgemeester onder bijzondere omstandigheden kan overgaan tot onmiddellijke sluiting van een lokaal, ook indien er geen sprake is van handel in harddrugs31 . Er dient in die gevallen sprake te zijn van zodanige omstandigheden dat gesproken kan worden van een ernstige situatie.

Bij de afweging in concreto wordt in ieder geval met een of meer van de volgende indicatoren rekening gehouden:

  • meer dan een geringe overschrijding van de handelshoeveelheid van softdrugs of hennepplanten;

  • indicatoren van enige professionaliteit: de professionaliteit wordt afgemeten aan de aanwezigheid van attributen in het lokaal die wijzen op regelmatige handel in verdovende middelen - zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, verpakkings- en versnijdingsmaterialen etc. – of attributen die wijzen op beroeps- of bedrijfsmatige teelt;

  • mate waarin het openbare leven en het woon- en leefklimaat negatief worden beïnvloed;

  • andere strafbare feiten zoals geweldsdelicten, verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie of andere openbare orde-delicten gerelateerd aan de woning;

  • mate van overlast en verloedering;

  • contacten van dealers en klanten in/vanuit een woning/lokaal;

  • verklaringen van klanten en/of drugskoeriers die met drugs zijn onderschept;

  • aanwezigheid van handelsattributen;

  • mate van gevaarzetting als gevolg van een verhoogd brandrisico (door bijvoorbeeld overbelasting van het energienetwerk en illegale elektriciteitsaansluitingen) of overtreding van de bouwregelgeving;

  • mate van uitkeringsfraude, belastingontduiking en energiediefstal.

7 Spoedeisende bestuursdwang

In spoedeisende gevallen kan ex. artikel 5:31 lid 2 Awb worden opgetreden nog voordat de beslissing een schriftelijk beslissing tot toepassing van bestuursdwang is genomen. In dat bijzondere geval wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit bekend gemaakt.

8 Samenloop

Indien er sprake is van handel in zowel soft- als harddrugs, wordt de sanctie opgelegd die geldt bij de constatering van handel in harddrugs.

Indien de burgemeester een woning sluit wegens de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs en in de woning is tevens een handelsvoorraad softdrugs aanwezig, dan heeft het besluit strekkende tot sluiting tevens te gelden als een waarschuwing.

Ook kan er aanleiding zijn van de handhavingsmatrix af te wijken indien er geen sprake is van herhaling van dezelfde overtreding, maar bij het tweede of derde vergrijp een overtreding uit een andere matrix is begaan. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij:

  • -

    een woning die bij een eerste overtreding bewoond is, maar bij een tweede overtreding niet bewoond is en aangemerkt wordt als een lokaal of vice versa

  • -

    handel in harddrugs bij een eerste overtreding en handel in softdrugs bij een tweede overtreding.

Als uitgangspunt wordt dan de maatregel gekozen die in de matrix staat bij de 2e (of opvolgende) overtreding, behorende bij de 2e (of opvolgende) constatering. 32

9 Feitelijke sluiting

Bij de toepassing van bestuursdwang wordt gekozen voor het sluiten van de gehele woning of het gehele lokaal omdat het direct een einde maakt aan de illegale situatie. Dit is de meest effectieve manier om de met de Opiumwet strijdige situatie te beëindigen en herhaling te voorkomen.

Bij de sluiting wordt een begunstigingstermijn gegeven van 3 dagen na verzenddatum waarbinnen de betrokkende de woning of het lokaal kan ontruimen en sluiten. Indien dit niet of niet tijdig wordt uitgevoerd, zal de burgemeester overgaan tot het sluiten van de woning of het lokaal.

De sluiting houdt in dat het pand zal worden verzegeld door middel van een bekendmaking op de toegang van het pand. Dit dient ter voorkoming van het in gebruik nemen van het pand en in het kader van toezicht op de sluiting van het pand.

10 Verzoek tot opheffing

De burgemeester is bevoegd om de sluiting van de woning of het lokaal tussentijds op te heffen. Het uitgangspunt is echter nadrukkelijk dat een sluiting die is opgelegd ook wordt geëffectueerd en alleen bij wijze van uitzondering tussentijds kan worden opgeheven. Als hoofdvereiste geldt dat in de regel alleen tot opheffing kan worden overgegaan indien er sprake is van een verzoek van een belanghebbende waarin gemotiveerd wordt aangegeven dat het op basis van nieuwe feiten en omstandigheden aannemelijk is dat er niet opnieuw overtredingen van de Opiumwet zullen worden gepleegd in de desbetreffende woning of het desbetreffende lokaal. Er dienen dus in ieder geval voldoende maatregelen te zijn getroffen om te voorkomen dat er in of vanuit de woning opnieuw in drugs zal worden gehandeld. De enkele omstandigheid dat sprake zou zijn van een nieuwe huurder of gebruiker is onvoldoende om tot opheffing te kunnen leiden.

11 Betreden gesloten verklaard pand

De sluiting is feitelijk van aard en brengt met zich dat het, op grond van artikel 2:41, lid 2, van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Hoeksche Waard, een ieder verboden is om een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten pand (de woning of het lokaal) te betreden gedurende de sluitingstermijn.

Als het gesloten pand toch wordt betreden is sprake van een strafbaar feit. Alleen personen wier aanwezigheid wegens dringende redenen in het pand noodzakelijk is, mogen indien de burgemeester daartoe toestemming heeft verleend, het pand nog betreden. Om voor toestemming tot betreden van het pand in aanmerking te komen zal een schriftelijk en gedetailleerd verzoek moeten worden ingediend, waaruit in ieder geval duidelijk dient te blijken voor wie de ontheffing moet gelden, voor welk doel en voor welke periode.

12 Intrekken beleidsregel

Met het vaststellen van deze beleidslijn worden de beleidsregels

Binnenmaas 31 maart 2017

Cromstrijen 31 maart 2017

Korendijk 4 april 2017

Oud Beijerland 28 maart 2017

Strijen 2 mei 2017

ingetrokken.

13 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na publicatie en wordt aangehaald als “Beleid Toepassing Artikel 13B Opiumwet gemeente Hoeksche Waard (Damoclesbeleid)”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de burgemeester van de gemeente Hoeksche Waard op 31 maart 2020.

De burgemeester,

A.P.J. van Hemmen

Bijlage 1 Toepassing last onder bestuursdwang

Voor wat betreft het opleggen van een last onder bestuursdwang worden de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht genomen.

Zienswijze

Ter voorbereiding van een besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang wordt in beginsel het voornemen bekend gemaakt waartegen mondelinge of schriftelijke zienswijzen kunnen worden ingediend (artikel 4:8 en 4:9 van de Awb). Hiervan wordt afgezien indien de vereiste spoed zich daartegen verzet (artikel 4:11, onder a, van de Awb).

Last onder bestuursdwang; effectuering van de sluiting

In een last onder bestuursdwang moet in de regel een begunstigingstermijn worden opgenomen (artikel 5:24, tweede lid, van de Awb). Begunstiging houdt in dat de overtreder de gelegenheid krijgt om spullen uit het pand mee te nemen die hij/zij gedurende de sluiting nodig heeft. Afhankelijk van de situatie wordt de begunstigingstermijn, gelet op de ernst van de situatie op maximaal 48 uur gesteld.

Wanneer wordt overgegaan tot sluiting, wordt het besluit bekendgemaakt aan de overtreder en rechthebbende op de zaak (artikel 5:24, derde lid, van de Awb). De last houdt in de praktijk in dat het pand ontoegankelijk is en blijft gedurende de termijn van sluiting en dat een aankondiging van sluiting duidelijk zichtbaar wordt aangebracht op het betreffende pand. Veelal zal de sluiting door de feitelijke handeling van vervanging van sloten op de toegangsdeuren plaatsvinden. op grond van artikel 2:41, tweede lid, van de Algemene plaatselijke verordening Lelystad 2015 (APV) is het verboden een gesloten woning of lokaal of daarbij behorende erf te betreden.

Als zich een spoedeisende situatie voordoet, kan bestuursdwang worden toegepast zonder voorafgaande last (artikel 5:31 van de Awb). In het geval dat drughandel de openbare orde in zeer ernstige mate verstoord, is een spoedeisende sluiting gerechtvaardigd. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang wordt vervolgens schriftelijk bekendgemaakt aan de overtreder en de rechthebbende (artikel 5:31, tweede lid, van de Awb).

Aanzegging tot kostenverhaal

In het besluit tot opleggen van een last onder bestuursdwang wordt tegelijk een aanzegging tot kostenverhaal opgenomen in het geval het bestuursorgaan de last uitvoert. Dit is het geval wanneer de last niet binnen de in het besluit aangegeven begunstigingstermijn geheel wordt uitgevoerd. De kosten van bestuursdwang kunnen op basis van het bepaalde in artikel 5:25 van de Awb worden verhaald op de overtreder(s).

Bekendmaking en registratie van het besluit

Het besluit tot sluiting van een woning of lokaal op grond van artikel 13b Opiumwet wordt geregistreerd en gepubliceerd in de zin van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (WKPB). Indien sluiting wordt opgeheven, wordt de beperking opgeheven.

Samenloop

Bij cumulatie van op te leggen maatregelen op grond van dit beleid (bijvoorbeeld als sprake is van zowel soft- als harddrugs) is de zwaarst gestelde maatregel van toepassing.

Na traject

Na afloop van de sluitingstermijn vindt in overleg met de rechthebbende, eigenaar en/of bewoners een overdracht van de woning of het lokaal plaats. Is er ernstige vrees voor herhaling van de verstoring van de openbare orde, dan komt het betreffende pand in aanmerking voor een verlenging van de duur van de sluiting. De betrokkenen worden bij mogelijke verlening opnieuw gehoord. Een andere mogelijkheid is het opleggen van een preventieve last onder dwangsom indien de gerechtvaardigde vrees op herhaling bestaat.

Soms is sluiting niet voldoende en zijn aanvullende maatregelen nodig om de leefbaarheid rond het gesloten pand te herstellen.

De Wet Victor regelt het na traject van onder andere een sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De Wet Victor biedt de grondslag om een pand na sluiting versneld in gebruik te (laten) nemen (artikel 14 Woningwet) en zo leefbaarheidsproblemen als gevolg van langdurige leegstand te voorkomen. Op grond van artikel 77 van de Onteigeningswet is er een mogelijkheid opgenomen om tot onteigening over te gaan, als het in gebruik of beheer nemen van een pand niet helpt of kan.

Bijlage 2 Hoofdlijnen toepassing sluitingsbevoegdheid

Hoofdlijnen toepassing sluitingsbevoegdheid bij woningen zoals verwoord in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2019:2912).

Deze hoofdlijn is betrokken bij de toepassing van het Damoclesbeleid Hoeksche Waard 2020 en wordt meegewogen bij het nemen van besluiten op grond van artikel 13b Opiumwet.

Stap 1: noodzakelijkheid

In de eerste plaats moet aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Bij de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding vindt de Afdeling de volgende omstandigheden/situaties van belang:

1. Hoeveelheid en soort drugs

Bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs in een woning, is het in beginsel aannemelijk dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. In haar uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738, heeft de Afdeling overwogen dat bij een geringe overschrijding van deze hoeveelheden drugs de burgemeester moet afwegen of met een minder verstrekkende maatregel zoals een waarschuwing kan worden volstaan. In dat kader is ook van belang de soort drugs die in een woning is aangetroffen. In de parlementaire geschiedenis van artikel 13b Opiumwet is vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning moet worden overgegaan, maar dat een waarschuwing of soortgelijke maatregel volstaat. Dit moet volgens de Afdeling echter worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning kwalificeert in ieder geval als een ernstig geval. Volgens de Afdeling zal in beginsel bij een handelshoeveelheid harddrugs de noodzaak om tot sluiting over te gaan dan ook groter zijn dan bij softdrugs.

2. Recidive

Daarnaast zal de noodzaak om tot woningsluiting over te gaan in beginsel ook groter zijn in geval van recidive.

3. Locatie woning

Ook zal de noodzaak tot sluiting groter zijn als de betrokken woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt. Een zichtbare sluiting van dergelijke woningen door de burgemeester geeft een signaal af aan betrokken drugscriminelen en buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen.

4. Feitelijke handel in de woning

Verder is in verband met de ernst en omvang van de overtreding mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang bij sluiting op, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning. Dit kan de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de sluitingsmaatregel minder groot maken. Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen, of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens.

Stap 2: Evenredigheid

Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn volgens de Afdeling de volgende omstandigheden van belang.

1. Verwijtbaarheid

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vgl. ABRvS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:851) is persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist voor toepassing van artikel 13b Opiumwet. Ook als tegen de betrokkene een strafzaak voor de overtreding is aangespannen en die strafzaak vervolgens door een sepot, vrijspraak, ontslag van alle rechtsvervolging of anderszins niet tot een straf leidt, dan betekent dat niet dat de burgemeester van sluiting had moeten afzien. De bestuursrechtelijke bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting staat namelijk los van een eventuele strafrechtelijke procedure. De vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting (ABRvS 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2241). Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning (vgl. ABRvS 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116). Van degene die een woning verhuurt, wordt verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van die woning wordt gemaakt. Uit de rechtspraak volgt dat verhuurders concreet toezicht moeten houden op het gebruik van een pand dat zij verhuren. Het is niet genoeg als zij het pand alleen maar bezoeken. Zij moeten ook controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand (vgl. ABRvS 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2462).

NB In haar uitspraak van 21 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2834, oordeelt de Afdeling dat de eigenaar en tevens professionele verhuurder van een woning waarin een hennepkwekerij is aangetroffen, zich voldoende heeft geïnformeerd over het gebruik van die woning. Er waren volgens de Afdeling geen concrete aanwijzingen om de woning van binnen te inspecteren. De Afdeling somt diverse feiten en omstandigheden op die zij voor dit oordeel relevant vindt.

2. Gevolgen van de sluiting

Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor de burgemeester. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. De gevolgen van een woningsluiting kunnen ook bijzonder zwaar zijn indien de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting zijn huurcontract wordt ontbonden. In dat kader moet ook betekenis worden toegekend aan de vraag of de betrokkene door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio. Dit vormt echter niet zonder meer een obstakel voor sluiting, bijvoorbeeld niet als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt of gezien de ernst van de overtreding (vgl. ABRvS 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:719 en ABRvS 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1149).

3. Aanwezigheid minderjarige kinderen

De aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van een sluiting moet afzien. Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het is van belang dat de burgemeester zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte. Maar ook hier geldt dat de burgemeester zich moet informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre het kind of de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen.


Noot
1

ABRvS 1 juni 2016, ECLI:NL;RVS:2016:1506

Noot
2

Wet Damocles, Staatsblad 1999, nr. 167

Noot
3

Tweede Kamer 1996-1997, 25 324, nr. 3

Noot
4

ABRvS 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:313

Noot
5

ABRvS 18 juni 2003, ECLI:NL;RVS:2003:AG1738

Noot
6

ABRvS 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:313

Noot
7

ABRvS 1 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO5701

Noot
8

ECLI:NL:RVS:2015:1447

Noot
9

ABRvS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362

Noot
10

ABRvS 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1690

Noot
11

ABRvS 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1676

Noot
12

ABRvS 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:185

Noot
13

ABRvS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362

Noot
14

Rb Roermond 3 mei 2011, ECLI:NL:RBROE:2011:BQ3816 en Rb Roermond 27 juli 2011, ECLI:NL:RBROE :2011:BR3945

Noot
15

ABRvS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362

Noot
16

ABRvS 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1976

Noot
17

ABRvS 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8721

Noot
18

Rb Haarlem 28 december 2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:BY8837

Noot
19

TK 2005-2206, 30 515, nr. 3

Noot
20

ABRvS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362

Noot
21

Ecli:NL:RVS:2019:2912

Noot
22

ABRvS 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1174

Noot
23

ABRvS 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1447

Noot
24

ABRvS 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2388

Noot
25

ABRvS 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1676

Noot
26

ECLI;NL;RVS;2015:130, ECLI:NL:RVS:2205, ECLI:RVS:2012:BY4412

Noot
27

ECLI:NL:RVS:2016:2770

Noot
28

ABRvS 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2388

Noot
29

ABRvS 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1676

Noot
30

ABRvS 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:543

Noot
31

ABRvS 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:950

Noot
32

Indien handel in softdrugs wordt geconstateerd nadat er al een sanctie is opgelegd voor de handel in harddrugs, wordt de sanctie opgelegd die hoort bij de tweede of volgende constatering van handel in softdrugs.