Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent debiteuren (Beleidsregels debiteuren Hoeksche Waard)

Geldend van 28-05-2020 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent debiteuren (Beleidsregels debiteuren Hoeksche Waard)

Het college van de gemeente Hoeksche Waard;

Gelet op artikel 58, 59,60 van de Wet werk en bijstand (WWB) en Participatiewet (PW), artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemer (IOAW), artikel 25 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en artikelen 12, tweede lid, onder, c, en 43, tweede lid, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004,);

Gelezen het advies van de adviesraad;

Besluit vast te stellen:

Beleidsregels Debiteuren Hoeksche Waard

Artikel 1 - Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche waard;

    • b.

      PW: Participatiewet

    • c.

      WWB: Wet werk en bijstand

    • d.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • e.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikt gewezen zelfstandigen;

    • f.

      Bbz: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    • g.

      zelfstandige: zelfstandige zoals bedoeld in artikel 1, onder b, Bbz 2004

    • h.

      de wetten: de onder b. tot en met f. genoemde wetten en regelingen samen;

    • i.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • j.

      BW: Burgerlijk Wetboek;

    • k.

      debiteur: degene van wie wordt teruggevorderd of degene aan wie bijstand in de vorm van een geldlening is verstrekt.

    • l.

      fraudevordering: vordering als bedoeld in artikel 58 lid 1 van de PW, artikel 25 lid 1 IOAWIOAZ.

    • m.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • n.

      inlichtingenplicht: verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 38, tweede lid, van het Bbz 2004, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid, van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

    • o.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet. Bbz en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ.

    • p.

      schuldregeling: een minnelijke of wettelijke regeling getroffen met schuldeisers meestal tegen finale kwijting.

    • q.

      Beslagvrije voet: het deel van het inkomen wat nodig is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien en waarop geen beslag gelegd mag worden.

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wetten en de daarop berustende regelingen, evenals in de Algemene wet bestuursrecht en het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 2 - Bevoegdheid

Het college maakt gebruik van de volledige bevoegdheid tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit zoals vermeld in de wetten;

  • b.

    het terug-, invorderen en verrekenen van ten onrechte verleende uitkeringen en gelden zoals vermeld in de wetten; tenzij in deze regels anders is bepaald.

Artikel 3 - Toepassingsgebied

Deze beleidsregels zijn van toepassing op:

  • 1.

    terugvorderingen ingevolge de WWB, PW, IOAW, IOAZ, en de Bbz.

  • 2.

    vorderingen ingevolge onverschuldigde betaling ex artikel 6: 203 e.v. BW, wanneer in wetten en regelingen niet dwingend anders is bepaald.

  • 3.

    aflossingsverplichting ingevolge artikel 48 en 51 PW.

Artikel 4 - Opschorting, herziening of intrekking

  • 1.

    Het recht op uitkering wordt opgeschort, herzien of ingetrokken, als het college daartoe bevoegd is.

  • 2.

    Op grond van dringende redenen kan besloten worden geheel of gedeeltelijk van opschorting, herziening of intrekking af te zien.

  • 3.

    Het college schort de invordering in het geval van een bezwaar- of beroepschrift enkel op als de directe invordering onevenredig belastend is voor de debiteur of financiële risico’s voor het college oplevert.

Artikel 5 - Terugvordering

  • 1. De uitkering wordt teruggevorderd als het college daartoe bevoegd is.

  • 2. Na ontvangst van een signaal, waaruit blijkt dat er ten onrechte of tot een te hoog bedrag een uitkering is verstrekt, kan maximaal de uitkering over de eerste zes maanden, gerekend vanaf de ontvangst van het signaal, worden teruggevorderd.

  • 3. Onder een signaal als genoemd in het tweede lid wordt verstaan relevante informatie over de debiteur waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 4. De in het tweede lid genoemde beperking tot zes maanden geldt niet, als:

    • a.

      de debiteur in dit kader de inlichtingenplicht geschonden heeft;

    • b.

      de verleende bijstand wordt teruggevorderd op grond van artikel 12, tweede lid, onder c, Bbz 2004.

  • 5. Als één van de situaties uit artikel 41, vierde lid, Bbz 2004 zich voordoet, worden de lening en de eventuele achterstallige rente teruggevorderd.

  • 6. Als de omstandigheden uit artikel 41, vijfde lid Bbz 2004 zich voordoen, dan worden, vanaf de vervaldatum, de achterstallige rente- en aflossingsbedragen teruggevorderd

Artikel 5.1 - Terugvorderingsbesluit

In het terugvorderingsbesluit, in aanvulling op wat in artikel 4:86 Awb is gesteld, wordt in ieder geval vermeldt:

  • a.

    de mogelijkheid voor de debiteur om voor het verstrijken van de betalingstermijn, een (alternatief) betalingsvoorstel te doen;

  • b.

    dat, bij gebreke van tijdige betaling of het doen van een betalingsvoorstel, het college tot executoriale invordering kan overgaan, dan wel de vordering ter executie kan overdragen aan een derde;

  • c.

    dat, in die situatie van het vorige lid, executie- en incassokosten voor rekening van de debiteur zijn.

Artikel 6 - Afzien van terugvordering

Er kan binnen de grenzen van artikel 58 Participatiewet, artikel 25 IOAW en artikel 25 IOAZ, geheel of gedeeltelijk van terugvordering worden afgezien als vastgesteld wordt dat:

  • 1.

    daarvoor dringende redenen aanwezig zijn en het college geheel of gedeeltelijk van (verdere) terugvordering afziet.

  • 2.

    het terug te vorderen bedrag lager is dan € 51, - netto en de vordering niet het gevolg is van het schenden van de inlichtingenplicht.

  • 3.

    Het onder 1 en 2 gestelde is niet van toepassing als er sprake is van een fraudevordering of een boete.

Artikel 7 – Terugvordering loonbelasting en premies (brutering)

  • 1. Over de uitkering reeds afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen worden teruggevorderd, als:

    • a.

      de vordering is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, en

    • b.

      deze niet verrekend kunnen worden met de door het college nog af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen, en

    • c.

      de oorspronkelijke vordering € 750,- of meer bedraagt.

  • 2. De reeds afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen worden niet teruggevorderd bij vorderingen waarbij geen sprake is van schending inlichtingenplicht.

  • 3. Als sprake is van dringende redenen vindt deze terugvordering niet plaats.

Artikel 8 - Aflossingsduur en aflossingsverplichting

  • 1.

    Als de debiteur een inkomen heeft op bijstandsniveau, bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand, inclusief vakantietoeslag, waarbij rekening wordt gehouden met een beslagvrije voet van 95%.

  • 2.

    De aflossingsverplichting van een debiteur, waar de uitkering ingevolge de Participatiewet of IOAW-, of IOAZ is beëindigd i.v.m. werkaanvaarding, wordt gedurende een periode van 12 maanden na beëindiging van die uitkering gelijkgesteld aan de aflossingsverplichting van een debiteur met een inkomen op bijstandsniveau zie lid 1.

  • 3.

    Als de debiteur een inkomen boven bijstandsniveau heeft, wordt de aflossingsverplichting zoals genoemd in lid 1, na de periode zoals genoemd in lid 2, vermeerderd met 50% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 4.

    Als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college tijdelijk afzien van het opleggen van een aflossingsverplichting.

  • 5.

    In geval van beslaglegging door een derde, dient de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen te worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d lid 1 en 2 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 9 -Tussentijdse beoordeling aflossingsverplichting

De aflossingsverplichting kan tussentijds worden aangepast als de gewijzigde omstandigheden van de debiteur daartoe aanleiding geven of de debiteur desgevraagd geen informatie geeft over zijn omstandigheden.

Artikel 10 – Leenbijstand (aflossingsduur en aflossingsverplichting)

  • 1.

    Als er sprake is van bijstand in de vorm van een geldlening conform artikel 48 en 51 Participatiewet vindt aflossing plaats gedurende 36 termijnen.

  • 2.

    Als er aan 36 termijnen aflossing correct is voldaan en er resteert nog een openstaand bedrag aan leenbijstand, dan hoeft dit niet terugbetaald te worden. Restantbedrag wordt dan afgeboekt als verstrekking “om niet”.

  • 3.

    De aflossingsverplichting wordt vastgesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm rekening houdend met een beslagvrije voet van 95%.

  • 4.

    Als de debiteur een inkomen boven bijstandsniveau heeft, wordt de aflossingsverplichting uit het vorige lid vermeerderd met 50% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 11 - Terugbetalen

  • 1.

    Vorderingen worden als dit mogelijk is via verrekening met lopende uitkeringen geïncasseerd.

  • 2.

    Vorderingen worden in één keer terugbetaald als dit mogelijk is.

  • 3.

    Als verrekening en betaling in één keer niet mogelijk is, wordt aan de debiteur een betalingstermijn gegund, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4:87 van Awb.

  • 4.

    Op verzoek van de debiteur kan een betalingsregeling worden getroffen als terugbetaling in één keer binnen de gestelde termijn, gelet op de financiële omstandigheden van de debiteur, redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 5.

    Het verzoek om een betalingsregeling wordt afgewezen als de debiteur beschikt over vermogen dat, gelet op de omstandigheden van de debiteur, redelijkerwijs te gelde gemaakt kan worden. Bij de bepaling van het vermogen kan artikel 34, tweede lid, Participatiewet buiten toepassing worden gelaten.

  • 6.

    Bij betaling in termijnen moet in beginsel de vordering zoveel mogelijk naar draagkracht worden voldaan. Hierbij wordt rekening gehouden met een beslagvrije voet van 95% .

  • 7.

    Bij het bepalen van de draagkracht is het inkomen op grond van artikel 31, tweede lid, Participatiewet van toepassing. Daarbij wordt de Individuele inkomenstoeslag niet tot het inkomen van de debiteur gerekend.

  • 8.

    In de betalingsverplichting kunnen nadere voorwaarden worden opgenomen.

  • 9.

    Als de debiteur in gebreke blijft bij het volledige nakomen van de betalingsverplichting, wordt het besluit tot terugvordering wettelijk tot uitvoering gebracht.

Artikel 12 –Beslaglegging, bronheffing

  • 1.

    De kosten die bij invordering worden gemaakt, worden volledig doorberekend aan de debiteur.

  • 2.

    Een vordering door het Zorginstituut Nederland (voorheen CVZ) wordt verrekend tot de wettelijke beslagvrije voet.

Artikel 13- Verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting

  • 1.

    De debiteur die verzoekt om wijziging van de betalingsverplichting, wordt verzocht dit verzoek te onderbouwen door overlegging van financiële en overige relevante gegevens.

  • 2.

    Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting heeft geen schorsende werking ten aanzien van de lopende betalingsverplichting.

Artikel 14 - Uitstel van betaling

  • 1.

    Als de financiële situatie of de bijzondere omstandigheden van de debiteur hiertoe aanleiding geven kan het college op verzoek besluiten tot het verlenen van uitstel van betaling gedurende een bepaalde periode.

  • 2.

    Nadat een dwangbevel wettelijk ten uitvoer is gelegd, kan het college op verzoek besluiten de aflossingsverplichting te matigen, met handhaving van het derdenbeslag.

  • 3.

    Aan het uitstel van betaling dan wel de matiging van de betalingsverplichting kan het college voorwaarden verbinden.

Artikel 15 – Samenloop terugvorderingen

Als er sprake is van een terugvordering als gevolg van ten onrechte ontvangen uitkering in combinatie met een boete en een terugvordering leenbijstand wordt, met betrekking tot deze terugvordering, de volgende invorderingsvolgorde gehanteerd:

  • -

    Boete bij recidive;

  • -

    Fraudevordering;

  • -

    Boete;

  • -

    Overige terugvorderingen.

Artikel 16 - Afzien van (verdere) invordering

Er kan binnen de grenzen van artikel 58 Participatiewet, artikel 25 IOAW en artikel 25 IOAZ, geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien als wordt vastgesteld dat:

  • 1.

    de debiteur gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 2.

    de termijn uit het vorige lid bedraagt 10 jaar, als de terugvordering van bijstand het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht en waarbij als gevolg van dit gedrag een bestuurlijke boete is opgelegd of waarvan aangifte is gedaan bij het Openbaar Ministerie. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de vordering die de betaling van een Bestuurlijke boete betreft.

  • 3.

    het resterend invorderbare bedrag lager is dan € 51, - netto en de vordering niet het gevolg is van het schenden van de inlichtingenplicht.

Artikel 17 - Kwijtschelding bij schuldregeling

  • 1. Kwijtschelding van de terugvordering, geheel of gedeeltelijk, vindt plaatst als:

    • a.

      redelijkerwijs is te voorzien dat de debiteur niet zal kunnen doorgaan met betalen van zijn schulden; en

    • b.

      redelijkerwijs is te voorzien dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering wordt voldaan naar evenredigheid, waarbij rekening wordt gehouden met schuldeisers van gelijke rang; en

    • d.

      het verzoek tot medewerking aan een schuldsanering of schuldbemiddeling wordt ingediend door een bij het NVVK aangesloten schuldbemiddelingsinstantie of een Nederlandse gemeente.

  • 2. Het college verleent geen kwijtschelding als bedoeld in lid 1 als:

    • a.

      de terugvordering van bijstand het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht en waarbij als gevolg van opzet of grove schuld een bestuurlijke boete is opgelegd of aangifte is gedaan bij het Openbaar Ministerie; of

    • b.

      de vordering een bestuurlijke boete betreft die opgelegd is wegens een overtreding ten aanzien waarvan van opzet of grove schuld sprake was; of

    • c.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek.

    • d.

      het verzoek tot medewerking aan een schuldsanering of schuldbemiddeling wordt ingediend door een bij het NVVK aangesloten schuldbemiddelingsinstantie of een Nederlandse gemeente.

  • 3. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

  • 4. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand wordt ingetrokken of ten nadele van de debiteur gewijzigd als:

    • a.

      de debiteur zijn schuld aan het college niet in overeenstemming met de schuldregeling voldoet;

    • b.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 17.1 - Kwijtschelding bij boete

  • 1. Op verzoek kan, binnen de grenzen van artikel 18a lid 13 en lid 14 Participatiewet, artikel 20a, lid 12 en lid 13 IOAW en artikel 20a lid 12 en lid 13 IOAZ, de vordering bestuurlijke boete, geheel of gedeeltelijk worden kwijtgescholden als:

    • a.

      debiteur mee werkt aan een schuldregeling.

    • b.

      de debiteur vanaf het moment dat de boete is opgelegd gedurende ten minste één jaar niet opnieuw een overtreding wegens eenzelfde gedraging heeft begaan;

    • c.

      de boete niet is opgelegd wegens een overtreding ten aanzien waarvan van opzet of grove schuld sprake was;

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde verzoek kan niet eerder worden ingediend dan één jaar na de datum van het besluit, waarmee de boete is opgelegd.

  • 3. Als positief op het verzoek wordt beslist hoeft het resterende bedrag aan boetevordering, vanaf datum verzoek volgens het eerste lid, niet terugbetaald te worden.

  • 4. Als binnen een termijn van 5 jaar, gerekend vanaf het moment waarop het positieve besluit op het in het eerste lid bedoelde verzoek is genomen, blijkt dat de debiteur opnieuw een overtreding wegens eenzelfde gedraging begaat, wordt het positieve besluit ingetrokken en dient het ten tijde van dat besluit nog resterende boetebedrag, alsnog betaald te worden

Artikel 18 - Afkoop van de restantvordering

  • 1. Er wordt gehele of gedeeltelijke kwijtschelding verleend van de vordering, na betaling van een deel van de restsom in één keer, als volledige invordering op een andere wijze naar het oordeel van het college minder rendabel zal zijn.

  • 2. Het college besluit, tenzij dringende redenen, niet tot afkoop als de vordering:

    • a.

      wordt gedekt door pand of hypotheek.

    • b.

      het gevolg is van schending inlichtingenplicht.

    • c.

      de betaling van een bestuurlijke boete betreft.

Artikel 19 - Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de debiteur afwijken van de bepalingen in deze regeling, als toepassing van de regeling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 20 - Citering en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregels Debiteuren Hoeksche Waard 2020.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking op de dag na publicatie en heeft terugwerkende kracht tot 1 januari 2020.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van het college burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard, 21 april 2020.

De secretaris,

de burgemeester,

Algemene toelichting Beleidsregels terugvordering Hoeksche Waard

De gemeente Hoeksche Waard is verantwoordelijk voor de verlening van uitkeringen en vergoedingen op grond van een groot aantal wetten: de Participatiewet, de IOAW/IOAZ, en de Bbz. In bepaalde situaties is er sprake van uitkeringen of vergoedingen die de klant later terug moet betalen aan de gemeente. Dit kan zijn omdat de klant onjuiste inlichtingen heeft verstrekt of niet aan de voorwaarden voor verlening heeft voldaan, omdat er andere middelen zijn verkregen of dat de uitkering als lening is bedoeld. Voor al deze situaties zijn deze beleidsregels bedoeld.

Als uitgangspunten voor het terugvorderingsbeleid gelden:

  • a.

    In principe moet een vordering volledig worden terugbetaald. In alle gevallen geldt dit voor een fraude vordering.

  • b.

    Bij aflossingsverplichting wordt er altijd rekening mee gehouden dat de debiteur een inkomen ter beschikking heeft ter hoogte van een beslagvrijevoet van 95%.

  • c.

    In bijzondere situaties wordt er afgezien van terugvorderen of invorderen, of wordt een rest bedrag kwijtgescholden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

Bij de begripsomschrijvingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de begrippen, zoals deze worden gebruikt in de Wet werk en bijstand, Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemer, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, Besluit bijstandsverlening zelfstandige en de Algemene wet bestuursrecht echt (Awb).

Artikel 2. Bevoegdheid

Het college maakt gebruik van zijn bevoegdheid.

Artikel 3 – Toepassingsgebied

Betreft terugvorderingen ingevolge de WWB, PW, IOAW, IOAZ en Bbz

Artikel 4 - Opschorting, herziening of intrekking

In het tweede lid wordt beschreven dat bij dringende redenen geheel of gedeeltelijk kan worden afgezien van opschorting, herziening of intrekking. Bij dringende redenen gaat het om bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Er moet iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn om te rechtvaardigen dat van de regel wordt afgeweken.

Artikel 5 - Terugvordering

Het tweede, derde en vierde lid van dit artikel komt voort uit de zogenaamde 6-maanden jurisprudentie. De essentie daarvan is dat een gemeente adequaat moet reageren op signalen dat er teveel of onterecht uitkering betaald is. Na een dergelijk signaal heeft de gemeente nog 6 maanden de tijd om het teveel betaalde bedrag terug te vorderen. Deze beperking geldt niet als er sprake is geweest van schending van de inlichtingenplicht

Het vijfde lid heeft betrekking op de zelfstandige die duurzaam niet aan zijn verplichting kan voldoen of dat deze na uitstel van betalingen er nog steeds niet kan voldoen. De lening en achterstallige rente worden direct opeisbaar en worden teruggevorderd. Het zesde lid heeft betrekking op de zelfstandige waarvan verwacht wordt dat hij aan zijn verplichtingen kan voldoen. Vanaf de vervaldatum worden achterstallige rente en aflossingsbedragen teruggevorderd. Bij toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichting is over de achterstallige rente en aflossingsbedragen wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 5.1 – Terugvorderingsbesluit

Debiteur wordt in het besluit volledig geïnformeerd over de grondslag van terugvordering, over de terugbetaling ineens of in termijnen en over de gevolgen indien er niet tot terugbetaling wordt overgegaan.

Artikel 6 - Afzien van terugvordering

Lid 1. Wanneer er een dringende reden is kan worden afgezien van terugvordering. Hierbij gaat het om bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Lid 2 gaat in op relatief lage vorderingen, die ook wel kruimelbedragen genoemd worden. Het gaat daarbij om een terug te vorderen bedrag dat lager moet zijn dan netto € 51,-. Wanneer er sprake is van een fraudevordering of boete dan wordt de vordering altijd opgelegd.

Artikel 7 – Terugvordering loonbelasting en premies (brutering)

In dit artikel wordt invulling gegeven aan de in het vijfde lid van artikel 58 van de Participatiewet toegekende bevoegdheid om bij terugvordering van de bijstand, ook de daarover verschuldigde loonbelasting en premies ingevolge de socialezekerheidswetten terug te vorderen.

Het derde lid geeft aan dat wegens dringende redenen van brutering kan worden afgezien. In de toelichting op artikel 4 wordt beschreven wanneer er van dringende redenen sprake kan zijn.

Artikel 8 - Aflossingsduur en aflossingsverplichting

In dit artikel wordt invulling gegeven aan de oproep van het kabinet om vooruitlopend op de wet vereenvoudiging beslagvrije voet de afloscapaciteit/verplichting op een beslagvrije voet te bepalen van 95%. Lid 1 betreft bijstandsgerechtigden, lid 2 zijn bijstandsgerechtigden die uitstromen, zij krijgen gedurende 1 jaar een gelijkwaardige afloscapaciteit opgelegd om mogelijke armoedeval te matigen. Lid 3 betreft gewezen bijstandsgerechtigden die langer dan 1 jaar geen uitkering hebben ontvangen, de aflossingsverplichting wordt gesteld op 5% van de bijstandsnorm + 50% van het verschil tussen inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm.

Voorbeeld:

Huidige netto inkomen inclusief vakantiegeld € 1.900, -

Bijstandsnorm gehuwd/samenwonend € 1.503,31 5% aflossingsverplichting € 75,17

Verschil € 396,96 aflossingsverplichting 50% € 198,34

Totaal aflossingsverplichting € 273,51

Lid 4 beschrijft de aflossingsverplichting in geval van beslaglegging.

Artikel 9 -Tussentijdse beoordeling aflossingsverplichting

In dit artikel is geregeld dat de aflossingsverplichting gewijzigd kan worden indien omstandigheden wijzigen.

Artikel 10 – Leenbijstand (aflossingsduur en aflossingsverplichting)

Leenbijstand in de vorm van een geldlening wordt in de meeste gevallen verstrekt aan statushouders en mensen die moeten verhuizen voor inrichting en stofferingskosten voor de woning. De aflossingsverplichting bedraagt maximaal 5% van de bijstandsnorm, hierbij rekening houdend dat debiteur een inkomen ter hoogte van de beslagvrijevoet van 95% behoudt. De duur van de aflossing wordt gemaximaliseerd op 36 termijnen. Het resterend bedrag hoeft dan ook niet meer terug betaald te worden. Wanneer er tijdens de 36 termijnen aflossing, opnieuw een leenbijstand wordt verstrekt, hiervan is vooral sprake bij gezinsherenigingen, dan wordt deze verstrekking toegevoegd aan de 1e vordering en geldt dus geen nieuwe 36 termijnenregeling. Hierdoor wordt er ingezet op een beschikbaarheid van het volledig inkomen na 36 termijnen aflossing.

Voorbeeld:

1e Leenbijstand inrichting- en stofferingskosten 1/1/2019 € 2.500, -

Aflossing vanaf 1/1/2019 € 51,00(alleenstaande) per maand (5 maanden) € 255, -

2e leenbijstand inrichtingskosten (gezinshereniging per 1-6-2019) € 1.000, -

Subtotaal € 3.245,

Aflossing vanaf 1/6/2019 € 73, - (gehuwde) per maand (31 maanden - 36-5) € 2.263-

Hoeft niet terugbetaald te worden na 36 termijnen € 982,-

Artikel 11 - Terugbetalen

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de debiteur de vorderingen moet terug betalen..

Uitgangspunt is dat de vordering wordt verrekend met de lopende uitkering. De vordering dient in één keer volledig terugbetaald te worden binnen de gestelde termijn van 6 weken of indien anders is opgelegd

(artikel 4:87 Awb). Als dit niet mogelijk is kan er gevraagd worden om een betalingsregeling. Bij beoordeling van de betalingsregeling wordt het vermogen, boven het vrij te laten vermogen artikel 34, lid 3 PW in aanmerking genomen. Steeds voor zover is vastgesteld dat de vermogensbestanddelen redelijkerwijs te gelde te maken zijn. Verder wordt de draagkracht binnen het inkomen bepaald (5% van de bijstandsnorm + 50% van het verschil tussen inkomen en bijstandsnorm)

Als de debiteur niet tot betaling overgaat wordt overgegaan tot wettelijke invordering. Dit betekent dat de vordering geïnd zal worden door bijvoorbeeld verrekening bij andere uitkeringsinstanties of via incasso, dwangbevel of beslaglegging.

Artikel 12 –Beslaglegging, bronheffing

Lid 1 beschrijft dat invorderingskosten moeten worden betaald door de debiteur, denk daarbij aan o.a. kosten voor een gerechtsdeurwaarder.

Lid 2 beschrijft de verplichting om tot inhouding op de uitkering over te gaan betreffende een bronheffing wegens niet betalen van de zorgverzekeringspremie aan het Zorgverzekeringsinstituut Nederland.

Artikel 13- Verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting

Een debiteur kan verzoeken om wijziging van de betalingsverplichting. Dit verzoek moet onderbouwd worden door overlegging van financiële en overige relevante gegevens. Het indienen van dit verzoek ontslaat de debiteur niet van de lopende aflossingsverplichting.

Artikel 14 - Uitstel van betaling

Als de omstandigheden van de debiteur hiertoe aanleiding geven kan het college uitstel van betaling verlenen. Bij een reeds uitgevoerd dwangbevel kan er een lagere aflossingsverplichting worden opgelegd. Er wordt dan wel rekening gehouden met de handhaving van het derdenbeslag.

Artikel 15 – Samenloop terugvorderingen

In dit artikel wordt op basis van de wettelijke voorschriften de voorrangspositie van de aflossing van vorderingen geregeld.

Artikel 16 - Afzien van (verdere) invordering

In dit artikel zijn enkele situaties beschreven die aanleiding kunnen zijn om van verdere invordering af te zien zonder dat de debiteur daar een verzoek voor hoeft te doen. In de beschreven situaties spelen doelmatigheidsoverwegingen een rol.

Er wordt in principe niet afgezien van invordering, nadat alle mogelijkheden om tot incasso over te gaan zijn gevolgd, tenzij de debiteur gedurende 5 jaar niets heeft afgelost en er ook geen zicht bestaat dat er afgelost gaat worden. Dit betreft 10 jaar bij vorderingen ten gevolge van schending van de inlichtingenplicht.

Er wordt in ieder geval afgezien van kleine, lager dan € 51, - , (resterende) openstaande vorderingen, tenzij dit een vordering ten gevolge van schending inlichtingplicht betreft.

Wat betreft vordering ingevolge bestuurlijke boete zie artikel 17.1

Artikel 17 - Kwijtschelding bij schuldregeling

In dit artikel is beschreven wanneer er tot kwijtschelding van de resterende vordering wordt overgegaan. Uitgangspunten zijn: verplichting tot medewerking aan een schuldentraject dat wordt uitgevoerd door een lid van NVVK of een Nederlandse gemeente; er een minnelijke of wettelijke schuldregeling wordt vastgesteld en er evenredig verdeeld wordt met in achtneming van de voorrangspositie.

Er wordt geen kwijtschelding verleend bij schending van de inlichtingenplicht als gevolg van opzet of grove schuld. Wel wordt medewerking verleend aan een minnelijke of wettelijke schuldregeling, met dien verstande dat na verloop van deze regeling de restant vordering verder afgelost zal moeten worden.

Geen kwijtschelding wordt verleend als er sprake is van aanwezig vermogen in onroerende goederen en de vordering hieruit gedekt kan worden. Kwijtschelding wordt ingetrokken wanneer debiteur onjuiste, of onvolledige informatie heeft verstrekt en dit tot een ander besluit had geleid.

Artikel 17.1 – Kwijtschelding bij boete

Kwijtschelding (resterende vordering) wordt verleend wanneer debiteur meewerkt aan een schuldregeling, hij binnen een jaar na oplegging van de boete niet opnieuw eenzelfde gedraging heeft begaan en de boete niet is opgelegd wegens overtreding waarbij sprake is van opzet of grove schuld. Mocht debiteur binnen een termijn van 5 jaar opnieuw een overtreding wegens eenzelfde gedraging begaan dan wordt het besluit tot kwijtschelding of afzien van invordering ingetrokken en zal de debiteur alsnog het resterende bedrag moeten betalen.

Artikel 18 - Afkoop van de restantvordering

Het college besluit bij een verzoek tot gedeeltelijke betaling, als invordering op een andere wijze niet rendabel zal zijn tegen finale kwijting. Niet tot afkoop, tenzij dringende reden, als er sprake is van vermogen in onroerende goederen die de totale vordering kan dekken, een vordering wegens schending van de inlichtingenplicht of een vordering van een bestuurlijke boete.