Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland houdende regels omtrent het uitvoeringskader voor het toetsen van ingrepen aan of herstel van monumenten

Geldend van 05-08-2020 t/m heden

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland houdende regels omtrent het uitvoeringskader voor het toetsen van ingrepen aan of herstel van monumenten

Burgemeester en wethouders van Berkelland;

  • gelet op het bepaalde in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de artikelen 10 tot en met 14 van de Erfgoedverordening Berkelland 2012 en artikel 4a van het Besluit omgevingsrecht (Bor)

B E S L U I T E N :

  • vast te stellen het Uitvoeringkader Monumenten als een uniform beoordelings- en uitvoeringskader voor de omgang met beschermde monumenten

Inleiding

Doel

Monumenten zijn belangrijke getuigen van onze geschiedenis. Boerderijen laten ons agrarische verleden zien en fabrieken zijn voorbeelden hoe er in de 19de en 20ste eeuw werd gewerkt. Kerken en kapellen geven een beeld van het geloof van onze voorouders en overheidsgebouwen zijn een uitdrukking van gezag en recht.

De gemeente Berkelland hecht aan deze diversiteit van gebouwen en objecten. Elk bouwwerk vertelt zijn eigen verhaal en ieder verhaal maakt deel uit van de geschiedenis van de verschillende dorpen of de stad. De gemeente vindt het daarom belangrijk zoveel mogelijk van deze in steen, hout en andere materialen vervatte geschiedenis door te geven aan ons nageslacht. Daarbij vergeten we niet dat er in Berkelland altijd dynamische leefgemeenschappen zijn geweest. De dynamiek van bouwen en verbouwen is een belangrijk kenmerk van een dorp of stad. Ook in de toekomst zal dit zo blijven. Daarnaast willen we een bijdrage leveren aan het verduurzamen van de gebouwde omgeving.

Elk monument heeft cultuurhistorische waarden die van belang zijn. Door deze monumentale waarden in kaart te brengen wordt duidelijk wat de essentie is van het monument. Aan de andere kant zijn er in (bijna) elk monument (onder)delen te vinden die minder van belang zijn. Door een goede analyse van het monument wordt dus ook inzichtelijk waar de mogelijkheden tot aanpassingen of ingrepen liggen.

Met dit nieuwe gemeentebrede uitvoeringskader voor het toetsen van ingrepen aan of herstel van monumenten (hierna Uitvoeringskader Monumenten) wil de Gemeente Berkelland recht doen aan de kwaliteiten en onderlinge verschillen van monumenten. Elk monument is anders en verdient zijn eigen beoordeling. De grondslagen en uitgangspunten voor de beoordeling veranderen in de basis niet, maar de motivering van en toelichting op de wijze van uitvoering is verduidelijkt en vanaf nu voor iedereen vooraf duidelijk. Voor aanvragers, vergunningverleners, toezichthouders en uitvoerende partijen. Naast maatwerk ook duidelijkheid.

Grondslag

Dit uitvoeringskader is een nadere uitwerking ter uitvoering van de artikelen 10 t/m 14 van Hoofdstuk 3 uit de Erfgoedverordening gemeente Berkelland 2012 en ter uitvoering van artikel 2.1.en 2.2. uit de Wabo. Het college van Burgemeester en wethouders is bevoegd om dit beleid vast te stellen. Het gaat immers om een nadere uitwerking inzake de uitvoering van beleid, waarbij eerdergenoemde Erfgoedverordening en Wabo kaderstellend zijn.

Dit uitvoeringskader vervangt de provinciale ‘Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden’ uit 2006, dat bij besluit van het college tegelijk met het vaststellen van het nieuwe uitvoeringskader niet meer van toepassing is.

Het vastgestelde besluit is gepubliceerd in het katern ‘Berkelbericht’ in Achterhoek Nieuws en op www.overheid.nl

Opzet

Dit Uitvoeringskader Monumenten is opgebouwd uit twee delen:

  • 1.

    de Beoordelingscriteria

  • 2.

    de Technische aanwijzingen voor de uitvoering voor restauratie en onderhoud.

De beoordelingscriteria geven aan welke mogelijkheden er zijn om het monument aan te passen (wat mag?), de technische aanwijzingen geven aan hoe werkzaamheden moeten worden uitgevoerd (hoe moet het?).

Beoordelingscriteria

De beoordelingscriteria zijn bedoeld om inzicht te geven in de aanpassingsmogelijkheden van een monument. Er zijn algemene uitgangspunten die voor het gehele monument gelden en criteria die gelden voor specifieke onderdelen van monumenten, zoals funderingen, dakbedekkingen of interieurs.

Technische aanwijzingen voor de uitvoering voor restauratie en onderhoud

In de technische aanwijzingen wordt aangegeven op welke manier restauratie en onderhoud moeten worden uitgevoerd. Dit geeft vooraf duidelijkheid aan de monumenteigenaar of opdrachtgever van het restauratieplan of onderhoud. Wanneer er in afwijking van deze aanwijzingen werkzaamheden worden uitgevoerd, kan dit leiden tot aantasting, beschadiging of ontsiering van het monument.

Deze aanwijzingen gelden zowel voor vergunningsplichtige restauraties als voor vergunningvrij onderhoud. Per onderdeel staat aangegeven of en onder welke voorwaarden deze werkzaamheden vergunningvrij zijn. De grens wordt daardoor duidelijk tussen het vergunningvrije (reguliere) onderhoud en werkzaamheden waarvoor een vergunning nodig is.

Werkwijze gemeente

  • Waardering en plananalyse

Tijdens vooroverleg of na binnenkomst van de aanvraag omgevingsvergunning bezoekt een erfgoedadviseur het pand. Het monument wordt dan grondig bekeken. Aan de hand daarvan bepaalt de erfgoedadviseur of er een nadere waardering opgesteld moet, die onderdeel uitmaakt van de plananalyse. Waardering en plananalyse vormen samen het advies. De erfgoedadviseur treedt daarbij op als ambtelijk adviseur van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK). Een aanvraag omgevingsvergunning voor een monument wordt pas door de CRK behandeld nadat de erfgoedadviseur een advies heeft opgesteld. De CRK stelt mede op basis van dit ambtelijk advies een officieel advies op en stuurt dit aan de vergunningverlener. Voor informatie over de procedure wordt verwezen naar de welstandsnota.

Hierna volgt uitleg over beide onderdelen van het advies: de waardering en de plananalyse.

  • Waardering van monumentale waarden

Van het te beoordelen monument stelt de erfgoedadviseur eerst een waardering (of waardenstelling) op. Als het plan ingrijpend, groot of complex is moet de initiatiefnemer deze vooraf zelf laten opstellen door een onafhankelijk bouwhistorisch adviesbureau.

Een plan is ingrijpend als er sprake is van een gehele functieverandering of (gedeeltelijke) sloop. Een plan is groot als het gaat een meerdere gebouwen al dan in combinatie met de omgeving of om een omvangrijk gebouw (groter dan een woning). Een plan is complex als er veel verschillende technische ingrepen moeten worden gedaan om het monument te herstellen of om het een nieuwe functie te geven.

Deze waardering wordt gemaakt op basis van architectuur- en bouwhistorisch onderzoek en geeft inzicht in de aanwezige monumentale waarden. Daarbij wordt ook een inkijk gegeven in de ontwikkelingsgeschiedenis van het monument en wordt de bijzonderheid van het gebouw (in zijn geheel en op onderdelen) vastgesteld.

Bij het waarderen wordt gekeken naar diverse cultuurhistorische waarden van het monument, die

een materiële vertaling vinden in:

  • 1.

    Stedenbouwkundige en/of architectonische waarden (situering en exterieur)

  • 2.

    Waarden hoofddraagconstructie

  • 3.

    Waarden interne structuur/plattegrond/indeling/ruimtelijkheid

  • 4.

    Waarden van interieurafwerking, inrichting of machinerie

Deze waarden worden ingedeeld in hoge, positieve of indifferente waarden. De mate van authenticiteit, zeldzaamheid, context, gaafheid en betekenis voor de gemeenschap bepalen de hoogte van de monumentale waarde. Schematisch ziet dat er als volgt uit:

Monumentale waarden

Hoge monumentwaarden

Positieve monumentwaarden

Indifferente monumentwaarden

Stedenbouwkundige en/of architectonische waarden

 
 
 

Waarden van de hoofddraagconstructie

 
 
 

Waarden van de interne structuur/plattegrond

 
 
 

Waarden van de interieurafwerking

 
 
 

Tabel: waarderingsschema

  • Plananalyse

Bij de toetsing van bouwplannen kijken we naar de mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen, terwijl het de hoofddoelstelling is om alle monumentale waarden zo veel mogelijk te behouden.

De plananalyse is daarom gebaseerd op de waardering. Uit de waardering blijkt waar de belangrijkste waarden van het monument gelegen zijn. Daardoor wordt ook duidelijk waar ruimte is voor interventies en aanpassingen. Ook in monumenten die op alle aspecten hoog scoren, zijn ook bouwdelen of verdiepingen te vinden waar minder waarden aanwezig zijn. Zo hebben veel boerderijen bijzondere interieurafwerkingen in het woongedeelte, maar ontbreekt die bijvoorbeeld op de deel. Zonder de hoofddraagconstructie aan te passen, bestaat hier vaak de mogelijkheid om eigen interieurwensen tot stand te brengen.

De aanwezige monumentale waarden bepalen welke beoordelingscriteria van toepassing zijn. Als er op een bepaald onderdeel geen waarden aanwezig zijn, hoeft er niet getoetst te worden op de bijbehorende beoordelingscriteria. Als bijvoorbeeld een monument een plattegrond heeft zonder monumentale waarden, kunnen de beoordelingscriteria met betrekking tot plattegronden buiten beschouwing worden gelaten en kan de plattegrond naar believen worden aangepast.

Van de vrijstellingsregel uit het Bouwbesluit (artikel 1.13 Bouwbesluit 2012), kan gebruik worden gemaakt als er monumentale waarden in het geding zijn of als de aanpassing zou leiden tot gevolgschade door fysische of chemische reacties. Als vanuit vergunningverlening expliciet geëist wordt dat aan een eis voldaan moet worden (zoals constructieve veiligheid of brandveiligheid), terwijl er monumentale waarden in het geding zijn, moet er gezocht worden naar een alternatieve oplossing (gelijkwaardigheidsbepaling) waarbij aan de eis tot een aanvaardbaar niveau tegemoet wordt gekomen en de aantasting van het monument tot een minimum beperkt blijft.

  • Servicemoment voor de aanvrager en tips

We adviseren ontwikkelende partijen en monumenteneigenaren in een vroeg stadium – dus vóór het opstellen van definitieve plannen en het indienen daarvan – contact met de gemeente op te nemen om te bespreken wat de mogelijkheden zijn. Bij grote en ingrijpende plannen adviseert de erfgoedadviseur de aanvrager zelf architectuur- en bouwhistorische kennis aan te leveren in de vorm van een bouwhistorisch rapport. Door de monumentale waarden vast te (laten) stellen, krijgt de aanvrager inzicht in het gebouw en duidelijkheid waar hij het beste een ingreep kan doen: als een ingreep noodzakelijk is, waar kan die dan het beste plaatsvinden? De beoordeling van de aanvraag door de commissie Ruimtelijke Kwaliteit zal over het algemeen soepeler verlopen als ingrepen zijn gepland op plaatsen waar weinig of geen monumentale waarden aanwezig zijn.

Wat de technische aspecten betreft verwijzen we u graag naar de kennisbrochures van de RCE (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) en naar de site van de Stichting ERM (Erkende Restauratiekwaliteit Monumenten), die op een aantal technische aspecten die in dit uitvoeringskader voorkomen specifieke uitvoeringsrichtlijnen heeft geschreven.

1. Algemeen

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Functionele mogelijkheid ingreep

Herbestemming is van alle tijden en alle plaatsen. Vroeger werd bij herbestemming geprobeerd zoveel mogelijk van het bestaande te behouden. Tegenwoordig is vernieuwen vaker en sneller het uitgangspunt. Om bij monumenten zoveel mogelijk historisch materiaal te bewaren, is het van belang dat de nieuwe bestemming zich voegt naar de monumentale waarden van een monument. Als een nieuwe functie in te passen is in een bestaand gebouw, kunnen de aanwezige monumentale waarden bewaard blijven. Als de essentie van het monument verloren gaat door de nieuwe functie, dan is de voorgestelde functie niet passend.

  • Functionele duurzaamheid ingreep

Verlies van monumentale waarden is alleen bespreekbaar bij ingrepen die voor lange tijd een functionele meerwaarde geven. Ingrepen met een tijdelijk karakter en zonder toegevoegde waarde voor de toekomst van het monument, zijn in principe niet mogelijk.

  • Onoverkomelijke ingreep

Een ingreep die ten koste gaat van monumentale waarden is mogelijk, als dit voor het functioneren van het monument nodig is en er geen redelijk alternatief is dat geen of minder gevolgen voor de monumentale waarden heeft.

  • Bouwgeschiedenis respecteren

Veel monumenten zijn in het verleden van functie veranderd en gemoderniseerd. Latere wijzigingen en/of toevoegingen kunnen van grote waarde zijn, omdat ze de afleesbaarheid van de bouwgeschiedenis vergroten. Door het reconstrueren van onderdelen van een gebouw kunnen waardevolle ingrepen of veranderingen uit het verleden het aflezen van deze geschiedenis verstoren.

  • Reversibiliteit (omkeerbaarheid)

Moderne veranderingen aan een monument zijn in principe toevoegingen die de monumentale waarden niet aantasten en die weer ongedaan gemaakt kunnen worden.

Technische aanwijzingen

Uitgangspunten

  • Behouden gaat voor vernieuwen

Bij herstel en verbouw is het behouden van oorspronkelijke bouwmaterialen en bouwtechnieken een belangrijk uitgangspunt. Oude bouwmaterialen en constructiewijzen zeggen iets over het ambacht van vroeger en over het gebruik van monumenten in het verleden. Daarom gaat repareren altijd boven vervangen.

  • Technische, chemische en bouwfysische verenigbaarheid ingreep

Moderne bouwmaterialen of constructiewijzen zijn niet altijd te verenigen met historische materiaaltoepassingen en/of constructiewijzen. Zij kunnen mechanische, fysische en/of chemische reacties veroorzaken die schadelijk zijn voor het monument. De toe te passen technieken mogen geen mechanische, fysische of chemische schade veroorzaken aan een monument.

  • Technische duurzaamheid ingreep

Het is essentieel dat een reparatie, aanpassing of vernieuwing technisch duurzaam is. Of materialen en/of technieken toepasbaar zijn, moet door een attest of ervaring aangetoond worden. In geval van twijfel kan een materiaal of techniek geweigerd worden.

2. Fundering

Beoordelingscriteria

Algemeen uitgangspunt

Een nieuwe fundering is toegestaan als de oorspronkelijke fundering aantoonbaar slecht en/of overbelast is. De oude fundering blijft ter plaatse.

Functionele toets

  • Een funderingsrapport biedt uitsluitsel over de technische staat en de mate van aantasting van de fundering. De kwaliteitsniveaus van het casco-funderingsonderzoek zijn hierbij het uitgangspunt.

    • 1.

      Bij een aanschrijvingsniveau (het kwaliteitsniveau voldoet niet aan het Bouwbesluit), is een nieuwe fundering noodzakelijk.

    • 2.

      Bij een observatieniveau (de resterende verwachte betrouwbaarheid van de constructie is 15 jaar), is een nieuwe fundering mogelijk als er geen monumentale waarden in het geding zijn.

    • 3.

      Bij splitsingsniveau (de resterende verwachte betrouwbaarheid van de constructie is 25 jaar), is nieuwe fundering in beginsel niet toegestaan.

    • 4.

      Bij nieuwbouwniveau is een nieuwe fundering niet toegestaan. Onvoldoende draagvermogen van een fundering moet rekentechnisch worden aangetoond. Daarbij is het draagvermogen bepalend, niet de mate van aantasting.

  • Als een object een gemeenschappelijke bouwmuur heeft, is afstemming met de funderingssituatie van het belendende pand noodzakelijk.

  • Bepaalde funderingstechnieken leiden tot meer schade dan andere. Het gebruik van statisch gedrukte buispalen wordt afgeraden, omdat hierdoor grote delen van de bouwmuren of gevels worden verwijderd ten behoeve van de inkassingssleuven, Een uitzondering kan worden gemaakt wanneer een souterrain of kelder hoge monumentale waarden vertegenwoordigen die bij funderingsherstel met een betonplaat met inkassingen verloren gaan en waarbij het verlies aan monumentale waarden groter is dan de aantasting van het historisch metselwerk.

Toelichting

Voor het uitdiepen van kelders en souterrains zie hoofdstuk Kelders en souterrains.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Funderingsverbetering of funderingsherstel is vergunningsplichtig.

3. Constructieve onderdelen

Beoordelingscriteria

Algemeen uitgangspunt

Het behoud en het herstel van de hoofddraagconstructie is uitgangspunt, ook wanneer aanpassingen aan een monument worden gedaan. Dat geldt ook als de bestaande constructie niet toereikend is: de monumentale en eventueel overbodig geworden constructieve onderdelen blijven gehandhaafd, terwijl de noodzakelijke versterkingen of stabiliteitsvoorzieningen als reversibele toevoeging worden uitgevoerd.

Functionele toets

  • Rekentechnisch moet worden aangetoond dat een constructie niet toereikend is. Als herstellen geen optie is kan het constructieve element of onderdeel vervangen worden door een bij de constructie van het object passend element of onderdeel.

  • Bij het plaatsen van een stabiliteitsportaal is het van belang dat er geen monumentale onderdelen worden aangetast of verwijderd. Wanneer een pand een historisch waardevolle pui en/of een historisch waardevolle puibalk bevat mag een stabiliteitsportaal niet op de plek van de pui of puibalk komen. Wanneer de pui geen monumentale waarden vertegenwoordigt, is deze plek juist het meest geschikt voor het aanbrengen van een stabiliteitsportaal. Wanneer bij een pand met een monumentale pui geen alternatieve oplossing voor het portaal voorhanden is en/of een portaal niet alleen vereist is vanwege de stabiliteit maar ook vanwege de noodzaak de gevel constructief te ondervangen, zal in overleg met de erfgoedadviseur en het bevoegd gezag per geval gekeken moeten worden hoe de draagvoorziening wordt aangebracht.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Constructieve aanpassingen zijn vergunningsplichtig.

Uitvoeringseisen

Bij demontage van een constructie moet de stabiliteit van het geheel gewaarborgd zijn.

3.1 Houten kappen en balklagen

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Houten constructieonderdelen, zoals kappen en balklagen kunnen historische waarde hebben omdat ze iets zeggen over het vakmanschap en het materiaalgebruik uit het verleden. Daarnaast kunnen ze mooi zijn om naar te kijken. Als deze onderdelen monumentale waarde hebben, is het behoud ervan het uitgangspunt.

  • Voor nieuwe trappen geldt het uitgangspunt om gebruik te maken van bestaande ravelingen of de trappen te plaatsen tussen de balken. Nieuwe ravelingen zijn mogelijk in monumentale balklagen die positief zijn gewaardeerd, onder de voorwaarde dat de ingreep onoverkomelijk is. Bij houtconstructies met een hoge monumentale en uniciteitswaarde zijn extra ravelingen in principe niet mogelijk.

  • Bij het aanbrengen van nieuwe dakkapellen is het behoud van de monumentale kapconstructie en vooral van alle monumentale spantbenen leidend.

  • De toepassing van staalconstructies of stalen hulpconstructies in houten constructies is onwenselijk. Staal heeft een andere uitzettingscoëfficiënt dan hout waardoor spanningen kunnen ontstaan. Alleen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld wanneer een balk met beschildering rot is, is de toepassing van staal bespreekbaar. Indien nodig, zijn verstijvingen in overleg met de erfgoedadviseur en een constructeur toegestaan.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Het herstel van houten balken en constructieonderdelen is vergunningvrij. Het vervangen van houten balken en constructieonderdelen is vergunningsplichtig.

  • Het treffen van voorzieningen om in muren opgelegde balkkoppen te beschermen tegen vocht is vergunningsplichtig. Voor bijvoorbeeld de geventileerde plaatsing van een balkkop of het aanbrengen van een kunststof omhulsel om een balkkop (cap) moet muurwerk worden weggehaald hetgeen ten koste gaat van historisch materiaal.

  • Het grotendeels of integraal vervangen van sporen is vergunningsplichtig. Het vervangen van 20% van de sporen (tot een maximum van 30 sporen) is vergunningvrij.

  • Het (preventief) aanbrengen van injectiepluggen tegen insectenaantasting is niet toegestaan. De methode werkt niet of nauwelijks en is daarnaast zeer ontsierend.

  • Grotendeels of integraal vloerhout vervangen is vergunningsplichtig. Plaatselijk aangetast vloerhout mag tot 20% van de oppervlakte en een maximum van 10 m² vergunningvrij worden hersteld.

  • Het aanbrengen van dakbeschot op onbeschoten dakconstructies is vergunningsplichtig. De werkzaamheden zijn ingrijpend en kunnen verregaande gevolgen hebben voor het gebruik van de zolder, wat negatief kan zijn voor de historische constructie en/of het monument.

Uitvoeringseisen

  • Onderdelen die zijn aangetast door insecten en/of schimmels mogen pas vervangen worden als de onderdelen onvoldoende draagvermogen hebben en/of bestrijding niet mogelijk is. De aanwezigheid van insecten of schimmels betekent niet altijd dat het ‘aangetaste’ hout moet worden vervangen. In voorkomende gevallen kan bij een beperkte aantasting worden volstaan met het verlagen van het vochtgehalte in het hout en/of het toepassen van een bestrijdingsmiddel.

  • Slechte onderdelen moeten niet in hun geheel worden vervangen, maar afgezaagd tot voorbij het onaangetaste, gezonde hout en aangelast (schuine lip- of haaklas; Lengte las = 2 tot 2,5 x hoogte balk) in beginsel met dezelfde houtsoort van hetzelfde formaat. Indien meer dan 40% van een onderdeel is aangetast, is volledige vervanging van dat onderdeel toegestaan.

  • Het gebruik van epoxyharsen ter vervanging van balkkoppen en dergelijke is toegestaan tot maximaal 1/5 van de overspanning met een maximum van 1,20 meter. Rekentechnisch moet worden aangetoond of de gerepareerde balk voldoende draagvermogen heeft.

  • Herstellingen moeten hetzelfde uiterlijk en dezelfde profileringen hebben als het origineel.

  • Voor de aanleg van leidingen mag niet door historische houtconstructies worden geboord.

Toelichting

Voor beschilderde en afgewerkte onderdelen van houten kappen en balklagen, zie 8.6 en 8.7.

3.2 Dragend metselwerk

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Constructieve aanpassingen zijn vergunningsplichtig. Muurdoorbraken bijvoorbeeld zijn een wijziging van de structuur en kunnen het monument aantasten.

  • Het plaatselijk herstellen van scheuren (inboetwerk tot ca 1 m²) is vergunningvrij. Het deels vervangen van dragende wanden is vergunningsplichtig.

  • Het inbrengen van wapeningsstaven in voegen om scheuren in metselwerk constructief te herstellen, is vergunningsplichtig.

Uitvoeringseisen

  • Zettingscheuren moeten worden ingeboet zodat de muur constructief een geheel blijft. De te gebruiken stenen en mortel moeten vergelijkbare fysische en chemische eigenschappen (hardheid, vochtopname) hebben als de bestaande wand. Indien het inboetwerk niet is aangepast aan het bestaande metselwerk kunnen reacties optreden die schade veroorzaken. Voorts bestaat het risico dat het inboetwerk onvoldoende aan het bestaande werk hecht.

  • Het metselwerk moet zo bevochtigd zijn dat er geen wateronttrekking aan de specie optreedt. Wanneer water aan de verse metselmortel wordt onttrokken, hardt deze niet goed uit (verbranden). Dit levert een slechte hechting en slechte kwaliteit voegwerk op.

  • Geroeste niet-blinde smeed- of gietijzeren ankers mogen niet worden vervangen maar moeten worden ontroest en behandeld. Vervangen is alleen mogelijk als herstel niet mogelijk is.

  • De nieuwe voeg dient in samenstelling en hardheid aan te sluiten op het bestaande voegwerk. Indien sprake is van een kalkvoeg is het niet mogelijk een cementvoeg te gebruiken. Hulpstoffen zijn niet toegestaan.

3.3 Beton

Beoordelingscriteria

Uitgangspunt

Beton wordt veelvuldig gebruikt als constructiemateriaal. In de 20ste eeuw is beton ook vaak toegepast als zichtwerk, waardoor het een wezenlijk onderdeel van het in- en exterieur van een gebouw vormt. Soms zijn die betonconstructies bewust onbeschilderd gelaten. Wanneer de schone betonconstructie geen wezenlijk onderdeel is van de karakteristiek van het monument, is schilderen een optie. Wanneer een bewust schoongelaten betonconstructie beschermd moet worden tegen vochtindringing en reguliere bouwkundige maatregelen geen oplossing bieden, kan in overleg met de erfgoedadviseur het beton behandeld worden met een kleurloze minerale verf.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Constructieve aanpassingen zijn vergunningsplichtig.

  • Plaatselijk betonherstel tot 10% van de betonoppervlakte is vergunningvrij. Het grotendeels blootleggen van de wapening en het aanbrengen van een nieuwe oppervlaktelaag is vergunningsplichtig.

  • Het plaatselijk repareren van een troggewelfvloer en ontroesten en behandelen van de stalen liggers in het werk is vergunningvrij. Het vervangen van stalen liggers is vergunningsplichtig.

Uitvoeringseisen

Bij beton in het zicht moet de textuur, oppervlaktebehandeling en kleur van een reparatie overeenkomen met het bestaande werk. De bestaande oppervlaktestructuur, textuur en oppervlaktebehandeling kunnen een wezenlijk onderdeel zijn van de architectonische expressie. Het is van belang dat reparaties eenzelfde afwerking en uiterlijk krijgen als de te herstellen betonconstructie.

Toelichting

Wanneer de wapening en het beton nog niet te zeer zijn aangetast, kan het kathodisch beschermen van het wapeningsstaal verder verval voorkomen.

3.4 IJzer en staal

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Herstel van ijzeren en stalen constructies vinden plaats met toepassing van de oorspronkelijke verbindingsmiddelen en -wijze.

  • Nieuwe onderdelen die aan een bestaande constructie worden bevestigd, moeten worden geklemd.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Constructieve aanpassingen zijn vergunningsplichtig.

  • Het herstellen en ontroesten van onderdelen van een staalconstructie is vergunningvrij. Het vervangen van aangetaste onderdelen is vergunningsplichtig.

  • Het schilderen van een historische staalconstructie met een brandwerende verf is vergunningsplichtig. De verf kan het beeld en de uitstraling wijzigen en daardoor de constructie ontsieren.

4. Gevels

Beoordelingscriteria

Algemeen uitgangspunt

De uiterlijke kwaliteiten en technische staat van een gevel zijn van groot belang voor de historische waarde en de beleving van een monument. Materiaaltoepassing, metselverband, patina, textuur, vorm en uiterlijk van het voegwerk, vormen een wezenlijk bestanddeel van de historische waarde van een gevel. Daarom is een zorgvuldige en terughoudende omgang met gevels een voorwaarde en vormt conservering van de bestaande gevel het uitgangspunt. Onzorgvuldig omgaan met de gevel leidt tot onherstelbare beschadiging en ontsiering.

Technische aanwijzingen

Toelichting

In geval van schade of calamiteiten bij gevels moet eerst de oorzaak van de schade worden vastgesteld en verholpen alvorens tot reparatie wordt overgegaan. Vaak wordt te snel een oorzaak aangewezen die achteraf niet juist blijkt te zijn.

4.1 Reiniging

Beoordelingscriteria

Uitgangspunt

Gevelreiniging brengt altijd een zeker schaderisico met zich mee. Reiniging kan de gevel mechanisch of chemisch beschadigen wat kan leiden tot afzanden, verpoederen, schilferen en afbrokkelen. Reiniging maakt metselwerk, voegwerk en vele soorten natuursteen veelal meer poreus omdat de oppervlaktelaag wordt aangetast. Dit leidt tot grotere wateropname van de gevel, meer kans op vorstschade en een snellere en diepere vervuiling van de gevel. Om die reden is het reinigen van gevels niet toegestaan, tenzij de verontreiniging zelf (organisch of chemisch) schade veroorzaakt aan de gevel (metselwerk en/of natuursteen) of een gevel dermate vuil is dat de architectonische expressie volledig verloren is gegaan. Wat voor de ene gevel en/of materiaal een geschikte reinigingsmethode is, kan bij een andere gevel en/of materiaal ernstige schade opleveren. Het is derhalve onmogelijk om een uniforme reinigingsmethode aan te geven.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Gevelreiniging is vergunningsplichtig. Het reinigen van een gevel kan de technische conditie en het uiterlijk van een gevel aantasten. De technische en esthetische gevolgen van de gevelreiniging moet worden getoetst.

Uitvoeringseisen

  • Voorafgaand aan een reiniging moet een reinigingsproef ter goedkeuring worden overlegd.

  • De oppervlaktelaag van een baksteen, natuursteen of een voeg mag niet worden aangetast als gevolg van de reiniging.

  • Mechanisch reinigen (stralen) van verblendstenen, geglazuurde bakstenen of keramische tegels is niet toegestaan. Dit beschadigt de oppervlakte en heeft gevolgen voor de conditie van de gevel.

  • Het reinigen van reliëfs mag niet leiden tot een verlies aan scherpte van de voorstelling. Reliëfs of sculptuurwerk verliezen (vooral bij zand-, kalk- en tufsteen) door reiniging snel scherpte en/of profiel. De reinigingsmethode moet voor deze onderdelen extra terughoudend zijn. Een methode die voor het gevelvlak acceptabel is, is dat niet altijd voor reliëfs.

  • Het verwijderen van olie- of verflagen van een gevel kan niet plaatsvinden door middel van mechanisch reinigen.

4.2 Graffiti

Beoordelingscriteria

Uitgangspunt

Anti-graffitilagen zijn toegestaan als ze kleurloos (niet glanzend), dampdoorlatend en zelfopofferend zijn. Bij massief metselwerk is een anti-graffitilaag mogelijk als het gebouw geen aantoonbare fysische schade van de beschermlaag ondervindt. Permanente en semi-permanente anti-graffitisystemen zijn niet toegestaan.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Het verwijderen van graffiti is vergunningvrij.

Uitvoeringseisen

  • De oppervlaktelaag van baksteen, natuursteen of voegwerk mag niet worden aangetast als gevolg van de reiniging.

  • Het verwijderen van graffiti door middel van stralen is niet toegestaan. De methode is niet geschikt voor het verwijderen van verf. Reinigen met een straalmiddel (mechanisch reinigen) kan de oppervlakte beschadigen en ondermijnt de conditie van de gevel.

Toelichting

Graffiti is het meest eenvoudig te verwijderen binnen 24 uur na het aanbrengen. Als een monumentale gevel met graffiti is beklad, moet eerst worden vastgesteld welk type verf is gebruikt. Vervolgens kan de reinigingstechniek worden bepaald, waarbij in ogenschouw moet worden genomen welke schade de reinigingsmethode kan veroorzaken.

4.3 Voegwerk

Beoordelingscriteria

Uitgangspunt

Het behoud van het bestaande voegwerk is het uitgangspunt. Een licht beschadigde voeg die zijn functie nog vervult, is te prevaleren boven een nieuwe voeg. Slechte delen van voegwerk mogen worden vervangen. Een voeg is slecht als hij zijn waterwerende functie niet meer vervult. Hardheid is geen criterium voor het vervangen van een voeg. Indien meer dan 70% van het voegwerk slecht is, mag het voegwerk integraal worden vervangen. Indien het metselwerk een oppervlakte van minder dan 35 vierkante meter beslaat, mag het voegwerk integraal worden vervangen als 50% van het voegwerk in een slechte staat verkeert.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Het geheel of grotendeels vervangen van voegwerk is vergunningsplichtig. Plaatselijk voegwerkherstel tot 30% van het gevelmetselwerk met een maximum van 15 m² is vergunningvrij.

Uitvoeringseisen

  • Voorafgaand aan de werkzaamheden moet een uithak- en voegproef ter goedkeuring worden overlegd. Het proefstuk moet tijdens de werkzaamheden aanwezig blijven.

  • Het verwijderen van voegen mag niet leiden tot schade aan het metselwerk. Bij ondeskundig uithakken van een voeg beschadigt de steen. De voeg moet worden verwijderd met gereedschap dat geen schade toebrengt aan het historisch metselwerk of natuursteen. Het gebruik van bijvoorbeeld een slijptol voor het verwijderen van voegwerk is niet toegestaan.

  • Een stootvoeg smaller dan 1,5 mm mag niet worden verwijderd. De voeg wordt onherroepelijk breder dan bestaand waardoor het beeld wijzigt en de gevel wordt ontsierd.

  • Een nieuwe voeg moet hechten aan de bakstenen en niet aan de oude voegmortel. Wanneer de nieuwe voeg hecht aan de oude mortel kan deze zijn functie, zoals het waterwerend maken van de gevel, niet goed vervullen. Een goed uitgehakte voeg is ‘vierkant’ uitgehakt, waarbij geen noemenswaardige specieresten aan de bakstenen achterblijven.

  • De nieuwe voegafwerking moet identiek zijn aan het bestaande werk.

  • De voegmortel moet qua samenstelling aangepast zijn aan de hardheid en vochtopname van het bestaande metselwerk. Een veel voorkomend verschijnsel is het vervangen van een kalkmortel door cement. Cement is te star voor kalkhoudend metselwerk waardoor de hechting vaak niet goed is. De voeg kan dan los komen en/of schade aan het omliggende werk veroorzaken.

  • Het metselwerk moet zo vochtig gemaakt worden dat er geen wateronttrekking aan de voegspecie optreedt. Het uitdrogen van vers voegwerk moet worden voorkomen.

  • Het is niet toegestaan voegen met kalk of een basterdmortel aan te brengen in een periode waarin vorst kan optreden. Het risico bestaat dat het water in de verse voeg bevriest waardoor de voeg kapot wordt gedrukt.

  • Er mag geen noemenswaardige smet optreden. Eventuele smet mag niet met zoutzuur (ook niet verdund) worden verwijderd als de gevels met een kalkmortel zijn uitgevoerd en/of kalk- of zandsteensoorten bevatten.

Toelichting

Voegen moeten met een naaldbeitel worden uitgehakt. Voorafgaand aan het uithakken mogen lintvoegen tot op de gewenste uithakdiepte ingezaagd worden met een op lage toeren draaiende diamantzaag die langs een rei wordt geleid.

4.4 Reparatie en inboeting van metselwerk

Beoordelingscriteria

Uitgangspunt

Het behoud van bestaand metselwerk is het uitgangspunt. Vervanging is alleen mogelijk als het metselwerk geen onderlinge samenhang meer vertoont en scheurvorming het herstel verhindert.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Plaatselijk inboeten van gevelmetselwerk is tot maximaal 1 m² per gevel vergunningvrij. Het vervangen van grotere delen metselwerk is vergunningsplichtig.

Uitvoeringseisen

  • De nieuwe stenen moeten qua hardheid hygroscopische eigenschappen, formaat, kleur en textuur aansluiten bij het bestaande metselwerk. Stenen die qua hardheid en hygroscopische eigenschappen afwijken kunnen het omliggende muurwerk beschadigen.

  • Bij schoon metselwerk moeten nieuw in te boeten bakstenen worden bemonsterd voordat ze worden verwerkt.

  • Het verband waarin de stenen worden verwerkt moet hetzelfde zijn als in de bestaande situatie.

  • De metselmortel moet qua samenstelling aangepast zijn aan de hardheid en vochtopname van het bestaande metselwerk. Een veel voorkomend verschijnsel is het vervangen van een kalkmortel door cement. Cement is te star voor kalkhoudend metselwerk waardoor de hechting vaak niet goed is. De voeg kan dan los komen en/of schade aan het omliggende werk veroorzaken.

  • Roestende metalen elementen in de gevel moeten worden ontroest en metalen restanten zonder functie (of decoratieve waarde) moeten worden verwijderd. Roestend metaal zet uit en kan het metselwerk kapot drukken en daarmee de gevel beschadigen.

  • De nieuw in te brengen metselstenen en de bestaande gevel moeten zo vochtig zijn of vochtig gemaakt worden dat er geen vochtuitwisseling met het bestaande metselwerk optreedt.

4.6 Natuursteen

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Het behoud van de oorspronkelijke natuursteen is het uitgangspunt. Natuursteen mag pas vervangen worden als herstel niet meer mogelijk is.

  • Voorzieningen die een reversibele toevoeging zijn, zoals lampen, camera’s, losse brievenkasten, reclame-uitingen, etc. mogen niet in natuurstenen onderdelen worden bevestigd tenzij een gevel (nagenoeg) volledig uit natuursteen bestaat.

  • Consolidatie van natuurstenen onderdelen met een kunsthars is alleen toegestaan als gebruikelijke reparatiemethoden geen oplossing bieden en de dampdichtheid van de behandelde onderdelen geen schade bij het monument kunnen veroorzaken.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Vervangen van natuurstenen onderdelen is vergunningsplichtig. Kleine reparaties tot 4 dm³ zijn vergunningvrij.

Uitvoeringseisen

  • Bij reparatievlakken groter dan 3 dm³ moet in principe een nieuw stuk natuursteen van dezelfde soort worden ingeschoten; een reparatiemortel is dan niet toegestaan. Dezelfde soort natuursteen biedt de meest duurzame oplossing en sluit op lange termijn qua kleur, textuur en fysische eigenschappen het beste aan bij het oorspronkelijke werk. Grotere oppervlakken (reparatie)mortel kunnen door veroudering afsteken tegen hun omgeving. Als een natuursteensoort niet meer voorhanden is, kan in overleg met de erfgoedadviseur een andere natuursteensoort worden toegepast.

  • Nieuwe in te schieten of in te passen natuursteen moet qua hardheid, porositeit en kleur verenigbaar zijn met het bestaande werk. De onderlinge naden tussen het ingeschoten werk en het bestaande blok dienen zo klein mogelijk te zijn.

  • Reparatiemortels moeten qua vochthuishouding, structuur, kleur en oppervlakteafwerking aansluiten bij de bestaande natuursteen en worden aangebracht op een gezonde ondergrond.

  • Nieuw aan te brengen natuursteen of het oppervlak van een reparatiemortel moet dezelfde afwerking te krijgen als in de bestaande situatie.

  • Het toepassen van steenverstevigers is niet toegestaan. Deze zijn niet te verwijderen zonder schade en dienen in verband met verwering na circa acht jaar opnieuw aangebracht te worden, waardoor de textuur van het natuursteen volledig verloren gaat. Als de laag verweert en er vocht achter komt, kan door vorst of afschilfering ernstige schade ontstaan.

4.7 Pleisterwerk

Beoordelingscriteria

Uitgangspunt

Pleisterlagen mogen op gevels worden aangebracht als deze al aanwezig zijn of als dit historisch verantwoord is.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Het repareren van pleisterwerk is vergunningvrij tot 30% van het gevelvlak met een maximum van 25 m². Het geheel of grotendeels vervangen van pleisterwerk is vergunningsplichtig.

Uitvoeringseisen

  • Het nieuw aan te brengen pleisterwerk moet qua eigenschappen en oppervlakteafwerking aansluiten bij het bestaande pleisterwerk. Nieuw pleisterwerk moet dampopen zijn. Pleisterwerk dat qua hardheid of dampdoorlatendheid afwijkt, kan het omliggende pleisterwerk of muurwerk beschadigen. Daarnaast kan de hechting onvoldoende zijn of kan de reparatie los raken. Kunststofgebonden pleisters zijn daarom niet toegestaan.

  • De toepassing van hoekbeschermers is niet toegestaan.

4.8 Gevelbehandeling

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Hydrofobeermiddelen kunnen bij een verkeerde toepassing grote schade aan het gevelwerk toebrengen, als gevolg van bijvoorbeeld vochtophoping en zouten. Het hydrofoberen van gevels is daarom alleen toegestaan als bouwkundige maatregelen geen oplossing bieden om vochtdoorslag in gevels te voorkomen.

  • Gevels mogen geschilderd worden als een geschilderde laag een essentieel en historisch onderdeel van de architectuur uitmaakt.

  • Natuursteen mag geschilderd worden als dit historisch verantwoord is.

  • Het behoud van tegeltableaus draagt bij aan de schoonheid en/of expressie van gevels. Ze mogen niet overgeschilderd of anderszins weggewerkt worden.

  • Het polychromeren van gevelstenen en reliëfs is toegestaan wanneer ze in het verleden ook gepolychromeerd waren. Plannen dienen gebaseerd te zijn op kleurhistorisch onderzoek.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Het hydrofoberen van gevels is vergunningsplichtig.

  • Het schilderen van een al geschilderde gevel in dezelfde kleur en in hetzelfde materiaal is vergunningvrij.

Uitvoeringseisen

  • In het uitzonderlijke geval dat een gevel gehydrofobeerd mag worden, moet de gevel technisch in goede staat te verkeren. Er mogen geen (haar)scheuren aanwezig zijn en het voegwerk etc. moet in goede conditie verkeren. Wanneer een gevel technische mankementen vertoont, kan inwatering optreden. Water achter de hydrofobeerlaag kan tot gevolgschade leiden.

  • Er moet met een damp-open product worden geschilderd. Een dampdichte verf hindert het vochttransport door de constructie en kan daardoor tot schade leiden. Bij een steenachtige ondergrond wordt bij voorkeur een minerale verf, olieverf of eventueel een zuivere siliconenhars-emulsieverf toegepast. Een product is voldoende dampopen wanneer de Sd-waarde kleiner is dan 300 mm. Een Sd-waarde van 150 mm voor het verfsysteem wordt als dampopen beschouwd.

4.9 Nieuwe voorzieningen

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Voorzieningen die een niet-reversibele toevoeging zijn en waarvoor in de gevel een sparing of gat moet worden aangebracht, zoals brievenkasten, bel- en intercomvoorzieningen, gevelstenen, ventilatieroosters etc. zijn in beginsel niet toegestaan.

  • Voorzieningen die een reversibele toevoeging zijn, zoals lampen, camera’s, losse brievenkasten, reclame-uitingen, etc. mogen niet in natuurstenen onderdelen worden bevestigd. De voorzieningen moeten wel voldoen aan de geldende beeldkwaliteits – of welstandsregels.

  • Buitenzonwering en rolluiken zijn in beginsel niet toegestaan.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Het aanbrengen van voorzieningen in of tegen een gevel is vergunningsplichtig.

5 Kozijnen, ramen en deuren

Beoordelingscriteria

Algemene uitgangspunten

  • Een kozijn raam of deur mag vervangen worden als deze niet redelijkerwijs te herstellen is.

  • Indien in het verleden vensters en deurpartijen zijn vervangen in een historisch onverantwoord materiaal, moeten deze bij een vernieuwing te worden vervangen door een historisch verantwoord materiaal.

  • Wanneer nagenoeg alle ramen in een gevel slecht en niet redelijkerwijs te repareren zijn, mogen de nieuwe ramen beperkt aangepast of gemodificeerd worden met behoud van het beeld en uiterlijke kwaliteit van de detaillering. Wanneer een enkel raam moet worden vervangen, dan is de detaillering van de bestaande ramen uitgangspunt.

  • Draaikiepramen zijn in principe niet toegestaan.

  • Schijnroeden of zogenaamde ‘Wienersprossen’ (plakroeden) zijn in principe niet toegestaan.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Het repareren van ramen, deuren en kozijnen is vergunningvrij. Het vervangen is vergunningsplichtig.

  • Het aanbrengen van een doorvalbeveiliging is vergunningsplichtig. Een doorvalbeveiliging wijzigt het beeld van het monument.

5.1 Houten kozijnen, ramen en deuren

Beoordelingscriteria

Uitgangspunt

Historische venster- en deurpartijen zijn monumentale onderdelen van een pand. Het streven om deze onderdelen zoveel mogelijk aan de huidige normen te laten voldoen, mag nooit leiden tot aantasting van de monumentale waarden of integraal vervangen van de onderdelen. Als een kozijn vanuit monumentaal oogpunt niet is aan te passen moet naar andere oplossingen gezocht worden. De normen van de KeuringsVoorschriften voor Timmerwerk (KVT ’95) gelden niet voor historische vensters en deurpartijen. Zo is bijvoorbeeld de toepassing van een V-naad niet toegestaan.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Het repareren van ramen, deuren en kozijnen is vergunningvrij. Het vervangen is vergunningsplichtig. Onderdelen vervangen, zoals het aanbrengen van een nieuwe onderdorpel, is vergunningvrij. Het integraal vervangen van een raam, deur of kozijn valt niet onder regulier onderhoud en is derhalve vergunningsplichtig.

Uitvoeringseisen

  • Vervangende onderdelen moeten een zelfde profilering hebben als het te vervangen onderdeel en uitgevoerd zijn in een houtsoort met eenzelfde textuur. Dezelfde houtsoort heeft de voorkeur. Aangezien deze niet altijd in de juiste kwaliteit voorradig is, kan voor een alternatieve houtsoort met eenzelfde textuur worden gekomen. Meranti bijvoorbeeld heeft een duidelijk andere textuur dan grenen en is derhalve niet geschikt als vervanging voor grenen.

  • Reparaties van gedeelten van een historisch venster- of deurpartij moet gebeuren door uitstukken of aanlassen door middel van een schuine of liplas. De las loopt schuin en afwaterend. Een stompe las is een ondeugdelijke methode die niet aansluit bij de vereiste restauratieve aanpak.

  • Het is niet toegestaan om openingen tussen kozijn en muur met kit of PUR-schuim af te dichten. De naden tussen kozijn en gevel moeten met een damp-open voeg van kalkspecie worden afgedicht. Kit kan het uittreden van vocht blokkeren.

Toelichting

  • Vaak wordt onnodig overgegaan tot het vervangen van onderdelen die nog eenvoudig gerepareerd kunnen worden. Door bijvoorbeeld uitstukken, aanscherven of aanlassen kunnen aangetaste elementen vaak worden hersteld. Historisch hout is veelal van een betere kwaliteit dan hedendaags hout.

5.2 Stalen en ijzeren kozijnen, ramen en deuren

Beoordelingscriteria

Uitgangspunt

Stalen vensters en deurpartijen mogen worden vervangen als herstel niet mogelijk is. In geval van herstel of vervanging zijn bouwtechnische verbeteringen toegestaan, mits het oorspronkelijke uiterlijk gehandhaafd blijft.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Het vervangen van stalen of gietijzeren kozijnen, ramen of deuren is vergunningsplichtig.

  • Het demonteren van elementen om in een werkplaats te restaureren en te herplaatsten is vergunningsplichtig.

Uitvoeringseisen

  • Als alle onderdelen worden aangepakt, moet voor de restauratie kleuronderzoek plaatsvinden. Stalen onderdelen worden bij restauratie gewoonlijk gestraald waardoor de oorspronkelijke kleurafwerkingen verloren gaan.

Toelichting

  • Reparatie in het werk is alleen geschikt voor kleine reparaties. Restauratie in een werkplaats geeft in de regel de beste resultaten.

  • Het lassen van gietijzeren onderdelen is werk voor specialisten.

5.3 Kleurgebruik

Beoordelingscriteria

Uitgangspunt

Kleuren vormen een wezenlijk onderdeel van de uitstraling van een monument en moeten daarom aansluiten bij de historie, karakteristiek en ontwikkeling van het monument. Bij wijziging van de kleurstelling kan een kleurhistorisch onderzoek gevraagd worden.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Het overschilderen in dezelfde kleur en in een bijpassend verfsysteem is vergunningvrij. Het wijzigen van een kleur is vergunningsplichtig.

Uitvoeringseisen

  • Bij kozijnen in steens muren moet voor schilderwerk aan de buitenzijde een damp-open verfsysteem worden gebruiken. Omdat oudere houtconstructies vanwege de aard van de omliggende constructie vaak meer vochtbelast zijn dan de tegenwoordige constructies, is het beter een damp-open verfsysteem toe te passen. Aan de binnenzijde is een dampdicht systeem het beste. Als richtlijn kan worden genomen dat een product als voldoende damp-open is wanneer de Sd-waarde kleiner is dan 300 mm. Een Sd-waarde van 150 mm voor het verfsysteem wordt als damp-open beschouwd.

  • Oude verflagen mogen niet worden verwijderd maar moeten worden overgeschilderd, zodat in de toekomst kleuronderzoek kan plaatsvinden. Als de aanwezige verflagen gezamenlijk dampdicht zijn, kunnen vochtproblemen ontstaan; in dat geval is verwijdering van verflagen bespreekbaar. In dat geval moet ook kleuronderzoek plaatsvinden en een representatief deel van het verfpakket op enkele plaatsen te worden gehandhaafd.

5.4 Beglazing

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Het handhaven van historisch waardevol glas is het uitgangspunt.

  • Nieuw toe te passen glas heeft de uitstraling van gewoon blank glas. Glas dat voorzien is van bepaalde coatings of folies bijvoorbeeld omwille van de zontoetredingsfactor (ZTA) kunnen het glas een andere kleur geven en/of meer spiegelend maken dan regulier blank glas, wat sterk ontsierend kan werken.

  • Bij vervanging heeft het de voorkeur dat eenzelfde type glas wordt toegepast. Wanneer het bestaande vensterglas bijvoorbeeld getrokken glas is, heeft het de voorkeur opnieuw getrokken glas te gebruiken.

  • Het toepassen van isolerende beglazing is toegestaan wanneer het raamhout niet in detaillering wijzigt en er geen sprake is van historisch waardevol vensterglas. Voor de toepassingsmogelijkheden van isolerende beglazing, zie paragraaf 9.2

  • Glas in lood moet in situ worden bewaard. Vervanging door blank glas of het opnemen van het glas in lood in dubbel glas is niet toegestaan. Een museale opstelling van glas in lood is alleen mogelijk als het glas in lood een zeer hoge kunsthistorische waarde heeft.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Het integraal vervangen van glas is vergunningsplichtig. Het vervangen van een gebroken ruit is vergunningvrij. Het vervangen van bestaand glas door bijvoorbeeld isolerende beglazing is vergunningsplichtig. Historisch glas kan een monumentale waarde vertegenwoordigen die bij vervanging verloren gaat. Moderne beglazing heeft een andere uitstraling en kan het monument ontsieren.

  • Het opnieuw verloden van glas in lood is vergunningsplichtig.

  • Het aanbrengen van beschermende beglazing bij glas in lood is vergunningsplichtig.

  • Vervangen van ruitjes bij gebrandschilderd glas is vergunningsplichtig.

Uitvoeringseisen

  • Het gebruik van siliconenkit bij glas in lood is niet toegestaan. Het waterdicht maken van glas in lood moet op de traditionele manier door middel van zogenaamd kitten. Traditioneel is dit een mengsel van lijnolie met krijt (lijnoliestopverf). Er zijn ook speciale zuurvrije kitten in de handel voor glas in lood. Niet-zuurvrije kitten tasten het lood aan.

  • Uitbuikend glas in lood mag niet in situ vlak worden geduwd. De kans op schade aan het glas in lood is erg groot.

  • Nieuwe loden profielen moeten overeenkomstig de bestaande zijn. Daarnaast moeten eventueel te vervangen ruitjes eenzelfde kleur hebben als bestaand. In veel gevallen hoeft een gebroken ruitje niet te worden vervangen maar kan een breukloodje worden toegepast.

  • Laklagen ter bescherming van het glas zijn niet toegestaan. De laklaag is niet reversibel en op termijn niet waterdicht, waardoor schade kan ontstaan.

  • Bij gebrandschilderd glas mogen alkalische of ionogene reinigingsmiddelen niet worden gebruikt.

5.5 Hang en sluitwerk

Beoordelingscriteria

Uitgangspunt

Hang- en sluitwerk is een wezenlijk onderdeel van historische ramen en deuren. Het uitgangspunt is het behoud van dit historisch hang- en sluitwerk. In de praktijk wordt te snel overgegaan tot vervanging terwijl de onderdelen eenvoudig gangbaar zijn te maken.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Het vervangen van historisch hang- en sluitwerk is vergunningsplichtig. Als hang- en sluitwerk niet meer te repareren is, mag het worden vervangen.

6 Daken

Beoordelingscriteria

Algemene uitgangspunten

  • De historisch waardevolle dakvorm en dakbedekking vormen wezenlijke onderdelen van het monument en van het stads-, dorps of landschapsbeeld. Het behoud van deze onderdelen vormt het uitgangspunt.

  • Als de dakbedekking in het verleden is vervangen door een product dat historisch gezien niet toegepast had mogen worden, dient deze bij een restauratie te worden vervangen door een historisch verantwoord product.

  • Onbeschoten kappen mogen worden beschoten.

  • Voor isolatie zie paragraaf 9.4

6.1 Pannen

Beoordelingscriteria

Uitgangspunt

Het behoud van historisch waardevolle pannen is het uitgangspunt. Bij vervanging moeten de vorm, afmeting en kleur hetzelfde zijn als bestaand. Hierbij heeft een gebruikte pan sterk de voorkeur.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Het vervangen van pannen van een dakvlak is vergunningvrij tot 25% van de oppervlakte met een maximum van 25 m².

  • Het afnemen van alle pannen om de bruikbare exemplaren te sorteren is een ingrijpende handeling en daarom vergunningsplichtig, ook wanneer het verlies van pannen minder is dan 25%.

  • Het wijzigen van dakaansluitingen of -afdekkingen is vergunningsplichtig.

Uitvoeringseisen

  • Bij vervanging moet dezelfde pan en vorstpan (type, kleur en vorm) op het dak worden gebruikt als bestaand. De nok en hoekkeper moeten op eenzelfde wijze als bestaand worden afgedekt.

  • Voor het aansmeren van nok- en hoekkepervorsten mag alleen (gewapende) kalkspecie worden toegepast. Het gebruik van cement of flexibele kant-en-klare dakmortels is niet toegestaan. Het aansmeren van pannen is alleen toegestaan bij noodherstel of reparatie van incidentele lekkages. Het gebruik van portlandcement is niet toegestaan. Bij het aansmeren van het dak moet voorkomen worden dat de kalkspecie niet voortijdig uitdroogt; tijdens het proces van uitharding kan de specie worden verneveld of met natte doeken worden beschermd tegen uitdroging. Het is niet toegestaan kalkspecie aan te brengen in een periode waarin vorst kan optreden.

Toelichting

Bij het afnemen van de pannen moeten deze gesorteerd te worden en de bruikbare exemplaren, dat wil zeggen pannen waarvan levensverwachting 15 jaar of langer is, te worden hergebruikt. De voorkeur gaat uit naar een tweedehands oude pan in plaats van een nieuwe, industrieel vervaardigde pan. Het verdient de aanbeveling zowel de bestaande pannen als de nieuwe pannen bij elkaar te leggen. Bij veel materiaalverlies is het raadzaam met de overgebleven goede pannen één dakvlak te dekken. Verder is het aan te bevelen om onder oudhollandse pannen een dampdoorlatende folie aan te brengen.

6.2 Leien

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Het vervangen van leien is mogelijk als een aanzienlijk deel van de leien onvoldoende kwaliteit of resterende levensduur heeft.

  • Bij vervanging moet de zelfde dekkingswijze worden gehandhaafd.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Het vervangen van 25% van een leien dakvlak is vergunningvrij tot een maximum van 25 m². Indien meer wordt vervangen, is een vergunning noodzakelijk.

  • Het wijzigen van dakaansluitingen of afdekkingen is vergunningsplichtig.

Uitvoeringseisen

  • Op een monument mogen alleen leien worden toegepast die voorzien zijn van een keuringsrapport. Het keuren van leien op fysische, chemische en petrografische kenmerken van duurzaamheid en kwaliteit is van belang voor de instandhouding van daken. Bij vernieuwing is een keuring van elke voor één specifiek object bestemde partij leien verplicht. Deze keuring moet door een onafhankelijk onderzoeksinstituut worden verricht. De op basis van deze keuring te verwachten levensduur van een natuurlei dient tenminste 80 jaar te zijn.

  • Uitgangspunt is de bestaande wijze van dekken.

  • Bij vervanging moet er eenzelfde vorm, grote en kleur lei worden toegepast als bestaand.

  • Kunstleien of andere producten ter vervanging van natuurleien zijn niet toegestaan.

  • Er mogen alleen roestvrij stalen of koperen leihaken of nagels worden toegepast.

  • Onder een leibedekking mag geen dampdichte waterkerende laag worden toegepast. Gebitumineerd papier of dampdichte folie bijvoorbeeld vormen een hermetische afdichting waardoor de bebording aan condens wordt blootgesteld die daardoor kan verrotten. De leibedekking wordt door het gebrek aan ventilatie ook overmatig aan vocht blootgesteld.

  • De nok en hoekkeper moeten op dezelfde wijze als bestaand worden afgedekt.

Toelichting

Bestaande leien worden over het algemeen niet hergebruikt. Wanneer de gebreken worden veroorzaakt door corroderende nagels of leihaken is het herleggen van de bestaande leien een optie.

6.3 Zink, koper en lood op daken

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Bij vervanging is vervanging in hetzelfde materiaal en dezelfde dekkingswijze uitgangspunt.

  • Het coaten van ongeoxideerd zichtwerk is niet toegestaan.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Het vervangen van 25% van een met metaal bedekt dakvlak is vergunningvrij tot een maximum van 25 m². Als er meer wordt vervangen, is een vergunning nodig.

  • Als herstel niet meer mogelijk is, is het vervangen van goten en klein metaalwerk in hetzelfde materiaal en dezelfde detaillering vergunningvrij. In de regel worden goten en klein metaalwerk vervangen vanwege lekkage. Het is aan te bevelen lekkage zo snel mogelijk te verhelpen ter voorkoming van gevolgschade.

Uitvoeringseisen

  • De wijze van metaalbewerking en de verbindingstechniek moet op een ambachtelijke manier worden uitgevoerd. Koper en zink mag niet worden gefelst maar moet worden gezet. Bijvoorbeeld een roevendak mag bij vervanging niet als een gefelst dak worden uitgevoerd.

  • Een kraal moet eenzelfde vorm krijgen als bestaand. Een platte kraal bijvoorbeeld mag niet worden vervangen door een ronde kraal.

  • Het dilateren van goten moet met behulp van een broekstuk. Een expansiestuk is minder duurzaam en derhalve in beginsel niet toegestaan. Een expansiestuk mag alleen worden toegepast als er geen mogelijkheden zijn om een broekstuk toe te passen, bijvoorbeeld omdat het stromingsprofiel gehandhaafd moet blijven of omdat er onvoldoende afvoermogelijkheden aanwezig zijn.

  • Bij solderen moet rekening worden gehouden met brandpreventie. Het onderliggende hout moet voor het solderen bevochtigd worden en na afloop moet gecontroleerd worden of er geen sprake is van smeulend hout.

  • Metaalwerk mag niet worden gelijmd.

  • Het toe te passen zink is minimaal 1,0 mm dik.

  • Voor een koperen dak is de dikte van het koper minimaal 0,7 mm. Voor een koperen goot moet minimaal 0,8 mm worden toegepast. Bij een gootbreedte van meer dan 700 mm moet minimaal een dikte van 1,0 mm worden toegepast.

  • Bij het solderen van koper moet van koper of zilverhoudend tinsoldeer gebruik worden gemaakt. Ander soldeer is als gevolg van elektrolytische corrosie minder duurzaam.

  • Koperen onderdelen mogen niet afwateren op zinken elementen. Als gevolg van elektrolyse zal het water met koperionen het zink laten corroderen. Omgekeerd is wel mogelijk.

  • Bij loden loketten moet minimaal 16 kg/m², loden nokken minimaal 25 kg/m² en loden goten minimaal 30 kg/m² lood worden toegepast.

  • Bij de toepassing van lood op een ondergrond van bijvoorbeeld eiken, teak of Oregon pine moet een beschermende laag tussen het lood en hout worden aangebracht. Bij rechtstreeks contact kan het zuur in het hout het lood aantasten.

Toelichting

Ondanks het beschermende patina kunnen er zink-, koper- of loodionen in het regenwater terecht komen. Een oplossing is het coaten van het metaal, maar dat is van invloed op de uiterlijke verschijningsvorm. Voor onderdelen die in het zicht liggen is coaten een onwenselijke oplossing. Voor lood kan traditionele loodpatineerolie worden toegepast. Een andere oplossing is het aanbrengen van filters in het hemelwaterafvoersysteem. Overigens bevat de Nederlandse wetgeving geen bepalingen die het gebruik van zink, koper of lood verbieden. Het bevoegd gezag kan op grond van de Wet Milieubeheer wel nadere eisen stellen, met uitzondering van woonhuizen. Daar mogen geen nadere eisen worden gesteld.

6.4 Rieten daken

Beoordelingscriteria

Uitgangspunt

Het handhaven van het uiterlijk van het dak is uitgangspunt. Bij vervanging van een gebonden dak mag ook worden gekozen voor een onderschoten of geschroefd dak.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Het vervangen van 25% van een rieten dak tot een maximum van 25 m² is vergunningvrij. Blank verstoppen of opstoppen is vergunningvrij.

  • Het wijzigen van de dekking is vergunningsplichtig.

Uitvoeringseisen

  • Het toe te passen riet dient van eerste kwaliteit te zijn.

  • De dikte van het rietpakket en de contouren van het dak moeten conform de historische maat en vorm zijn.

  • De dakconstructie mag niet door uitvullen vlakker worden gemaakt. De vorm van het dak vormt een wezenlijk onderdeel van het historisch karakter en het beeld van het pand. Eventuele glooiingen en zegen in het dak moeten worden gehandhaafd.

6.5 Voorzieningen op of in daken

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Het dak en het historische daklandschap zijn zeer belangrijke onderdelen van het monument en het historische stads- dorps- en landschapsbeeld. Dak-opbouwen en andere voorzieningen in en op het dak kunnen het daklandschap en het silhouet van het pand verstoren. Het is daarom van belang de oorspronkelijke kapvorm te handhaven en nieuwe voorzieningen in de kap zoveel mogelijk te beperken. Ook een voorziening die vanaf openbaar gebied niet zichtbaar is, kan wegens verstoring van de dakvorm toch onwenselijk zijn.

  • Historische voorzieningen in het dak zoals oude dakkapellen en schoorstenen dragen bij aan het aanzien van het dak. Het behoud van deze onderdelen is uitgangspunt. Het voordeel hiervan is dat bestaande rookkanalen en schoorstenen zeer geschikt zijn voor het wegwerken van moderne rookgasafvoeren, beluchtingskanalen etc.

Functionele toets

  • Voorzieningen moeten tussen de spanten worden aangebracht.

  • Voorzieningen in het dak mogen niet boven vlieringniveau worden aangebracht. Als een kap geen vliering heeft, wordt de nieuwe voorziening -bij kappen tot 10 rijen pannen tussen de goot en de nok- minimaal 3 pannen uit de nok aangebracht; bij kappen met 10 en 11 rijen pannen tussen de goot en nok, blijft de voorziening minimaal 4 pannen uit de nok en bij kappen met 12 rijen pannen of meer, minimaal 5 pannen uit de nok.

  • Dakterrassen op monumenten buiten een beschermd dorpsgezicht zijn toegestaan op platte daken wanneer ze niet zichtbaar zijn vanaf openbaar gebied.

  • Dakterrassen zijn niet toegestaan op het hoofdvolume van monumenten in een beschermd dorpsgezicht.

  • In of op wolfeinden zijn voorzieningen niet toegestaan.

  • Loggia’s in daken zijn niet toegestaan.

  • Installaties mogen niet zichtbaar zijn vanaf openbaar gebied.

  • Zendmasten of -installaties zijn op monumenten in principe niet toegestaan.

  • Bij langsdaken (dakrichting haaks op de straat) mag de som van de voorzieningen in het dak (dakkapellen, dakvensters etc.) maximaal 1/3 van de lengterichting van het dakvlak beslaan.

  • Bij langsdaken moeten de voorzieningen bij voorkeur in de lengterichting midden in het dakvlak worden aangebracht, waarbij de voorziening een kwart van de lengterichting uit de voor- en achtergevel blijft.

  • Op dwarsdaken (dakrichting evenwijdig aan de straat) zijn dakkapellen toegestaan wanneer dit past bij de typologie en de architectuur van het pand. Bij dakvlakken in het zicht waarbij de geslotenheid een wezenlijk onderdeel is van de architectonische verschijningsvorm zijn dakkappellen en dakvensters in beginsel niet toegestaan.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Het aanbrengen of vervangen van voorzieningen in daken is vergunningsplichtig.

7 Structuur

Beoordelingscriteria

Algemene uitgangspunten

  • De oorspronkelijke structuur van een pand is een wezenlijk onderdeel van de monumentale waarden. Uit de plattegrond valt de historische opzet en het gebruik van een pand af te lezen. Het behoud van de bestaande hoofddraagconstructie en plattegrond is daarom uitgangspunt.

  • De ruimtelijkheid kan een wezenlijk onderdeel zijn van een monumentaal vertrek. Het behoud en de ervaarbaarheid hiervan is daarom uitgangspunt.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Ingrepen in de historische structuur zijn vergunningsplichtig.

7.1 Kelders en souterrains

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Kelders en souterrains hebben een ondergeschikt karakter ten opzichte van de begane grond of bel-etage en andere verdiepingen in het pand. Het behoud van dit ondergeschikte karakter is uitgangspunt.

  • Het uitdiepen van kelders of souterrains of het aanbrengen van nieuwe kelders is toegestaan wanneer het uitdiepen geen gevolgen heeft voor de aanwezige monumentale waarden en structuur. In principe is het uitdiepen van bestaande souterrains en kelders en het aanbrengen van nieuwe alleen toegestaan als onderdeel van funderingsherstel. In geval van funderingsherstel bij historisch waardevolle souterrains of kelders, moeten de bestaande indeling en materie zoveel mogelijk gehandhaafd blijven.

Functionele toets

  • De stahoogte van de nieuwe, uit te breiden of uit te diepen kelder of souterrain mag 2.100 mm zijn. De stahoogte kan verhoogd worden tot maximaal 2.400 mm onder de voorwaarde dat de vrije stahoogte minimaal 800 mm lager is dan die van de hoofdverdieping. Wanneer de bestaande stahoogte van een uit te breiden kelder of souterrain hoger is, mag deze stahoogte aangehouden worden. Bij panden waar de oorspronkelijke structuur op de begane grond of bel-etage volledig verloren is gegaan, is een diepere kelder bespreekbaar.

  • Met het aanbrengen of uitdiepen van de kelder of souterrain mogen geen monumentale onderdelen verloren gaan, aangetast en/of ontmanteld worden.

  • De werkzaamheden ten behoeve van de kelder of souterrain moeten aantoonbaar een aanvaardbaar minimaal schaderisico voor het pand met zich meebrengen.

  • Samengestelde kelders op verschillende niveaus mogen niet zonder meer op één niveau gebracht worden. Wanneer de niveauverschillen een wezenlijk onderdeel van de structuur van de afzonderlijke bouwdelen uitmaken zullen de niveauverschillen gehandhaafd moeten blijven.

Toelichting

De kelder of het souterrain moet een ondergeschikte verdieping blijven ten opzichte van de rest van het pand. Dit geldt niet alleen ten opzichte van de hoofdverdieping maar ook ten opzichte van de overige verdiepingen. Omwille van deze ondergeschiktheid en mede door de aanlegdiepte van de gemiddelde bestaande fundering is als maximale vrije stahoogte 2.400 mm aangehouden en niet 2.600 mm zoals aangegeven in artikel 4.28 van het Bouwbesluit 2012.

Technische aanwijzingen

Uitvoeringseis

Bij ontgraving moet de mogelijkheid voor archeologisch onderzoek geboden worden.

7.2 Plattegrond

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Bij monumenten met een structuur en/of interieur van een hoge monumentale waarde zijn doorbraken in wanden in principe niet mogelijk.

  • Bij monumenten waar de structuur en/of het interieur een positieve waarde hebben, zijn bescheiden doorbraken mogelijk. Afhankelijk van de aard en plaats van de doorbraak moet hierbij gedacht worden aan de omvang van een enkele deur tot maximaal een dubbele deur.

  • Bij monumenten met plattegronden met een positieve monumentale waarde, maar zonder interieurwaarden, is het uitgangsputn dat de indeling afleesbaar blijft. Een ruimere doorbraak kan wel mogelijk zijn.

  • Een vide in een verdiepingscheidende vloer en in vlieringen met een monumentale vloer is niet toegestaan.

  • Hoofdverkeersstructuren, zoals gangen, hebben een karakter dat afwijkt van verblijfruimten. Het behoud van het eigen karakter is daarom uitgangspunt, wat betekent dat ze niet bij gebruiksruimten mogen worden gevoegd.

  • Rookkanalen kunnen belangrijke structuur-elementen zijn waaruit de oorspronkelijke indeling kan worden afgeleid. Behoud hiervan is daarom uitgangspunt.

  • Suitescheidingen zijn belangrijke structuur-onderdelen; behoud hiervan is uitgangspunt.

7.3 Trappen

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Trappen zijn zeer bepalende en structuur-elementen. Het behouden van de bestaande verkeersstructuur met trappen op de oorspronkelijke plek is daarom het uitgangspunt.

  • Bij traditioneel opgezette woningen waar een aparte verkeerszijde en een aparte rookkanaalzijde aanwezig is, zijn trappen aan de rookkanaalzijde in beginsel niet toegestaan.

  • De afzonderlijke verkeersstructuur van panden moet worden gehandhaafd; bij samenvoeging van panden is het handhaven van de afzonderlijke trappenhuizen uitgangspunt.

  • Het toevoegen van trappen of trappenhuizen mag alleen als er een functionele noodzaak voor van het huidige gebruik is en er geen waardevolle structuren of onderdelen verloren gaan.

  • De meest geschikte plaats voor nieuwe trappen zijn bestaande ravelingen of voldoende tussen de balken. Afhankelijk van de monumentale waarden is incidenteel een raveling in een historische balklaag mogelijk, mits de ingreep onoverkomelijk is. Bij houtconstructies met een hoge monumentale en uniciteitswaarde zijn extra ravelingen niet mogelijk.

Technische aanwijzingen

Uitvoeringseis

  • Uitgesleten traptreden moeten worden gehandhaafd en voorzien van een nieuwe opdektrede.

7.4 Liften

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Nieuwe liften zijn bij woonhuizen niet toegestaan, tenzij er geen wezenlijke monumentale waarden in het geding zijn.

  • Een liftopbouw is in beginsel niet toegestaan.

8. Interieurs

Beoordelingscriteria

Algemene uitgangspunten

  • Historisch waardevolle interieurs moeten behouden blijven en mogen niet worden aangepast voor nieuwe gebruikseisen en/of naar aanleiding van huidige regelgeving.

  • In interieurs met afwerkingen van hoge monumentale waarde zijn keukens, badkamers of sanitaire inrichtingen niet toegestaan. De vochtbelasting en installaties kunnen de monumentale onderdelen aantasten.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Ingrepen in een historisch interieur zijn vergunningsplichtig. Het verwijderen van interieuronderdelen zonder monumentale waarden en zonder constructieve functie is vergunningvrij. Voor het aanpassen of verwijderen van alle overige onderdelen is een vergunning vereist. Een modern systeemplafond bijvoorbeeld kan zonder vergunning verwijderd worden, het verwijderen van restanten van stucplafonds en lambriseringen is vergunningsplichtig.

8.1 Vloeren

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Het uitnemen of vervangen van een aanzienlijk deel van een vloer (hout, natuursteen, tegels of terrazzo) is vergunningsplichtig.

Uitvoeringseisen

  • Bij het uitnemen mogen historische vloerdelen niet beschadigen. Het gebruik van een koevoet om een willekeurige plank te liften, kan veel schade opleveren. Bij vloerdelen die met smeedijzeren nagels zijn gespijkerd is het aan te bevelen deze eerst te ontspijkeren.

  • Gespleten oude vloerdelen mogen in beginsel niet worden vervangen. Vaak zijn scheuren en spleten in planken goed te lijmen. Pas wanneer een vloerdeel niet redelijkerwijs te herstellen is (meerdere spleten), is vervanging toegestaan.

  • Parketvloeren moeten op een deskundige manier worden gerestaureerd waarbij de eventueel in te passen elementen aansluiten bij de kleur en textuur van de vloer. Restauratie van een oude parketvloer is werk van specialisten. Het ondeskundig vervangen, loshalen en schuren kan een historische vloer ruïneren. Bij een relatief dunne vloer kan schuren het einde van de parketvloer betekenen.

  • Vervanging van plavuizen of platen in een natuurstenen vloer moet in dezelfde natuursteensoort en moet in formaat, kleur en textuur aansluiten bij de bestaande vloer.

  • De voegafwerking moet de bestaande toestand volgen. Natuurstenen plavuizen of tegels worden koud tegen elkaar aangelegd zonder echte voeg. Het aanbrengen van een voeg verandert het beeld en het karakter van de vloer.

  • Eventueel ontbrekende plavuizen of tegels in een vloer mogen niet met cement worden aangesmeerd. Cementmortel is ook niet geschikt voor een tijdelijke reparatie. De mortel is lastig te verwijderen en de kans op beschadiging van aangrenzende tegels is groot. Daarnaast kan het gebruik van cement leiden tot aantastingen en verkleuringen bij lichte marmersoorten. Het is beter om tijdelijk een afwijkende tegel te gebruiken of een schrale mortel aan te brengen die eenvoudig te verwijderen is, zoals een kalkmortel.

  • Bij vervanging van gebroken tegels moeten nieuwe tegels zo goed mogelijk aansluiten bij de omgeving. Moderne tegels sluiten qua kleur en grootte vaak niet aan bij historische tegelvloeren. In het algemeen en zeker bij tegelvloeren met motieven vraagt dit om maatwerk. In sommige gevallen kunnen historische bouwmaterialen nog een uitkomst bieden. Afhankelijk van de waarde van een vloer kan een nieuwe tegel worden gemaakt.

  • Moderne tegellijmen zijn niet geschikt voor het opnieuw plakken van tegels. Tegellijm is in tegenstelling tot de oude tegelmortels nauwelijks of niet van de tegels te verwijderen en daarmee niet reversibel. Met een traditionele (kalk)mortel zijn de tegels nog los te krijgen. Kant-en-klare voegmortel is niet geschikt voor het inwassen van oude tegelvloeren. De kunststof toevoegingen zetten zich af op het oppervlak van de oude tegel en kunnen een onverwijderbare smet achterlaten.

  • Bij terrazzovloeren moet de reparatie in kleur en korrelgrote aansluiten bij het omliggende werk. Een reparatie mag enigszins zichtbaar zijn, maar niet wezenlijk afwijken van het bestaande werk.

  • Bestaande natuursteenvloeren mogen niet worden gepolijst.

Toelichting

Vaak kunnen gebroken tegels of plavuizen nog worden gelijmd en is vervanging niet noodzakelijk.

8.2 Pleisterwerk

Beoordelingscriteria

Uitgangspunt

  • Het infrezen van leidingen in historische gepleisterde wanden is in beginsel niet toegestaan.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Het vervangen van pleisterwerk is vergunningsplichtig. Ook wanneer een wand niet voorzien is van ornamenten kan het pleisterwerk een belangrijke historische waarde hebben. Vaak is oud pleisterwerk goed te herstellen. Plaatselijk herstel is vergunningvrij.

  • Het infrezen van leidingen in historische gepleisterde wanden is vergunningsplichtig.

Uitvoeringseisen

  • Het aanbrengen van dampdichte afwerklagen op historische binnenwanden is niet toegestaan.

  • De toepassing van hoekbeschermers in historische interieurs is niet toegestaan.

  • Op historisch pleisterwerk mag geen latex of andere verfsoorten met elastomeren worden toegepast.

  • Bij historisch pleisterwerk moet de verf met de kwast worden aangebracht.

Toelichting

Oude dikke muren in een historisch vertrek hebben vaak een bufferfunctie wat betreft het opnemen van vocht. Het verloren gaan van deze bufferfunctie kan een verhoogd risico opleveren voor de vensters. Ook zal bij een damp-open afwerking de kans op schimmels sterk worden verminderd.

8.3 Betimmering

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Het repareren van houten interieuronderdelen is vergunningvrij. Het vervangen van onderdelen is vergunningsplichtig.

Uitvoeringseis

Vervangende onderdelen moeten dezelfde profilering hebben als het te vervangen onderdeel en zijn uitgevoerd in een houtsoort met een zelfde textuur. Dezelfde houtsoort heeft de voorkeur. Indien deze niet in de juiste kwaliteit voorradig is, kan voor een alternatieve houtsoort met een vergelijkbare textuur worden gekozen.

8.4 Tegels

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Het herleggen of bij breuk vervangen van minder dan 1 m² monumentale wandtegels is vergunningvrij. Het vervangen van beschilderde en bewerkte tegels is vergunningsplichtig.

Uitvoeringseisen

  • Bij vervanging van gebroken tegels moeten nieuwe tegels (zo veel mogelijk) overeenkomen met de bestaande tegels. Moderne tegels sluiten qua kleur en grootte vaak niet aan bij historische tegels. In het algemeen en zeker bij tegeltableaus en tegellambriseringen met motieven vraagt dit om maatwerk. In sommige gevallen kunnen historische bouwmaterialen nog uitkomst bieden.

  • Moderne tegellijmen zijn niet geschikt voor het opnieuw plakken van tegels. Tegellijm is in tegenstelling tot de oude tegelmortels niet van de oude tegels te krijgen en daarmee niet reversibel. Met een traditionele (kalk)mortel zijn de tegels nog los te krijgen.

  • Nieuwe voegafwerking moet overeenkomstig bestaand worden uitgevoerd. Bij veel oud tegelwerk zitten de tegels koud tegen elkaar, zonder echte voeg. Daarnaast zijn kant en klare voegmortels niet geschikt voor het inwassen van oude tegelwanden. De kunststof toevoegingen zetten zich op het oppervlak van de oude tegel af en kunnen een onverwijderbare smet achterlaten.

  • Eventueel ontbrekende tegels in een tegelwand mogen niet met cementmortel worden aangesmeerd. Cementmortel is ook niet geschikt voor een tijdelijke reparatie. Cement is lastig te verwijderen en de kans op beschadiging van aangrenzende tegels is groot. Het is beter om tijdelijk een afwijkende tegel te plakken of een schrale mortel aan te brengen die eenvoudig te verwijderen is, zoals een kalkmortel.

8.5 Behangsels

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Het verwijderen van historische behangsels en wanddecoraties is vergunningsplichtig. Behang en wanddecoratie kan een wezenlijk onderdeel zijn van een monumentaal interieur. Papieren behang wordt vaak niet onderkend als monumentaal, maar kan historisch gezien zeer belangrijk zijn.

Uitvoeringseis

Als restanten van historische behangsels of wanddecoraties worden aangetroffen of indien over de waarde wordt getwijfeld, is nader overleg met de erfgoedadviseur vereist. Dat geldt ook voor (restanten van) papieren behangsels op gepleisterde muren en betengelingen.

8.6 Plafonds

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Het uitgangspunt is het behouden en herstellen van bestaande plafonds. Het uitnemen van ornamenten en herplaatsen in een nieuw plafond is geen restauratieve aanpak. Een dergelijke oplossing is pas bespreekbaar wanneer het bestaande plafond onherstelbaar is.

  • Een plafond met historische kleuren, schilderingen en/of sjablonen mag niet worden overgeschilderd.

  • Bij monumentale interieurs is een verlaagd plafond niet toegestaan.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Het vervangen of deels vervangen van een historisch waardevol plafond is vergunningsplichtig. Dit geldt ook voor het uitnemen van de geornamenteerde delen en deze herplaatsen in een nieuw plafond.

  • Het overschilderen van een plafond in een andere kleur is vergunningsplichtig. Kleur is een belangrijk onderdeel van de interieurafwerking. Het wit overschilderen van plafonds met allerlei kleurnuances vermindert de expressie van het plafond.

Uitvoeringseisen

  • Bij het verwijderen van verflagen mag het plafond niet beschadigen. Wanneer bij een stucplafond door veelvuldig overschilderen de ornamenten dicht zijn geschilderd, heeft het de voorkeur de verflagen te verwijderen met de stijfselmethode (door het drogen en krimpen van de aangebrachte stijfsellaag komen de oude verflagen los) of met een speciaal chemisch product. Bij afsteken en schuren is de kans op beschadiging groter; dit mag alleen worden gedaan door ervaren restauratiestukadoors. Bij het verwijderen van de verflagen moet eerst worden onderzocht of er oude en waardevolle verflagen aanwezig zijn, die bewaard moeten blijven.

  • Bij houten plafonds moeten nieuwe onderdelen dezelfde profilering hebben als het te vervangen onderdeel en uitgevoerd in een houtsoort met dezelfde textuur.

  • De toepassing van latex of andere verfsoorten met elastomeren is verboden.

  • Bij historische plafonds moet de verf met de kwast worden aangebracht.

8.7 Schilderwerk

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Historische verflagen en afwerkingen geven een schat van informatie over de interieurs uit het verleden en de smaak van de gebruiker. Behoud van deze onderdelen is daarom uitgangspunt.

  • Bij reconstructie van een ouder kleurschema is het van belang de kleur af te stemmen op de stijlkenmerken en op de bepalende fase van het interieur. Voor een verantwoorde interieurrestauratie is professioneel kleuronderzoek een vereiste.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Het wijzigen van kleuren van historisch waardevolle interieurs is vergunningsplichtig. Kleuren kunnen een wezenlijk onderdeel zijn van een historisch interieur. Wanneer een plafond of wandafwerking in een andere kleur wordt overgeschilderd, kan het beeld worden verstoord. Het schilderen van wanden en balken die geen onderdeel vormen van een stijlkamer/interieur en/of geen bijzondere kleurafwerking hebben, is vergunningvrij.

Uitvoeringseis

Oude kleurafwerkingen moeten worden behouden en mogen niet worden verwijderd. De oude verflagen geven informatie over de kleurafwerkingen van een interieur in het verleden en zijn daarmee van bouwhistorische waarde. Wanneer de verflagen van een onderdeel worden verwijderd gaat deze informatie verloren. Pas wanneer de profilering dusdanig is dicht geschilderd waardoor allerlei detail verdwijnt, kunnen de verflagen in overleg met monumentenspecialisten en na kleuronderzoek worden verwijderd. Hierbij is het wenselijk dat op een nader te bepalen plaats in het interieur een kleurladder bewaard blijft.

8.8 Installaties

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Oude installaties zoals hijsraderen, liften en machines, kunnen monumentale waarden hebben. Historisch waardevolle installaties moeten worden behouden.

  • Bij het aanbrengen van nieuwe installaties mag geen schade ontstaan aan historisch waardevolle interieurs of constructieve elementen.

  • De installaties moeten zodanig zijn gesitueerd dat de visuele gaafheid van een historisch waardevol interieur niet wordt aangetast.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Het maken van gaten in historische constructies ten behoeve van installaties of het infrezen van leidingen in historisch muurwerk is vergunningsplichtig.

  • Het aanbrengen van installaties op of tegen monumenten of het aanbrengen van roosters voor installaties is vergunningsplichtig.

Uitvoeringseis

Voor de aanleg van leidingen mag niet door historische balken worden geboord.

8.9 Brandvoorschriften

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Het reversibel aanbrengen van brandwerende voorzieningen vormt het uitgangspunt.

  • Historische deuren mogen niet worden vervangen door brandwerende deuren. Brandveiligheid kan in sommige gevallen worden bereikt met een bij brand opschuimende strip in de sponning of door de deur aan één zijde worden te bekleden met een brandwerende beplating.

  • Monumentale trappen mogen niet worden bekleed met brandwerende materialen.

  • Gietijzeren en stalen onderdelen mogen alleen met brandwerende verf worden behandeld als de expressie van de aanwezige detaillering behouden blijft.

  • Verlichte vluchtroute- en nooduitgangaanduidingen zijn alleen mogelijk wanneer de stroomvoorziening de historische interieurs niet aantast. Wanneer het aanleggen van een noodstroomvoorziening negatieve gevolgen heeft voor het monumentale interieur zal bijvoorbeeld van fluorescerende bordjes gebruik moeten worden gemaakt.

  • Wanneer vlucht- of veiligheidsvoorzieningen nadelige gevolgen hebben voor het monument, moet gestreefd worden naar gelijkwaardige oplossingen die minder schade aan het interieur opleveren.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Het aanpassen van een monument of aanbrengen van aard- en nagelvaste voorzieningen ten behoeve van brandveiligheid is vergunningsplichtig.

9. Energiebesparende maatregelen

Beoordelingscriteria

Algemeen uitgangspunt

  • Het isoleren van monumenten leidt vaak tot problemen. Omdat monumen¬tale gebouwen thermisch lek zijn, zullen koudebruggen, bijvoorbeeld bij vloeren en stabili¬teitswanden, onvermijdelijk zijn. Hierdoor kan inwendige condensatie optreden; vaak is dit het geval bij balkopleggingen en gevelankers, wat tot ernstige schade leidt en wat de duurzaamheid van materialen die al eeuwen meegaan, aantast. Daarom is een pakket van energiebesparende maatregelen alleen bespreekbaar indien dit verenigbaar is met het monument. Een fysische berekening moet dit aantonen.

  • Installatietechnische voorzieningen die energie opwekken, opslaan of besparen zijn mogelijk als zij het monument niet visueel aantasten en niet ten koste gaan van monumentale interieurwaarden.

Toelichting

  • Het is van belang dat de te nemen maatregelen op elkaar en op de thermische en fysische balans van het monument zijn afgestemd.

  • De reguliere isolatiemiddelen zijn voor veel monumenten niet geschikt. In die gevallen moet gezocht worden naar andere producten die, bijvoorbeeld door een kleinere dikte, een oplossing kunnen bieden.

  • Bij panden met geen of beperkte interieurwaarden kunnen vaak eenvoudig installaties worden ondergebracht die tot een lager energieverbruik leiden zoals Laag Temperatuur Water verwarming (LTW) en gebalanceerde ventilatie met een Warmte Terug Win systeem (WTW). Verder bieden veel monumenten mogelijkheden om o.a. warmtepompen of biomassa-installaties aan te brengen ter compensatie van een lagere isolatiewaarde. Met een op het monument afgepast pakket maatregelen kan dan in de meeste gevallen toch een betere energieprestatie worden bereikt.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Het doorvoeren van energiebesparende maatregelen is vergunningsplichtig. Het onverantwoord doorvoeren van dergelijke maatregelen kan grote gevolgen hebben voor de technische conditie van het monument.

9.1 Ramen

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Isolerende beglazing is toegestaan in historisch waardevolle ramen, als het glas verenigbaar is met de detaillering van het raam en het niet ten koste gaat van historisch waardevol glas. Daarnaast moet de afmeting van het bestaand raamhout voldoende zijn om op verantwoorde wijze isolerende beglazing aan te brengen.

  • Als de zwaarte van het raamhout niet voldoende is, kan tot aanpassing of vervanging worden overgegaan als de bestaande ramen geen monumentale waarden vertegenwoordigen en/of in zo’n slechte technische staat zijn dat ze niet kunnen worden behouden.

  • Als een raam wel monumentale waarden heeft, maar onherstelbaar aangetast is, mogen de ramen worden vernieuwd en kan isolerende beglazing worden toegepast, maar alleen als het uiterlijk en de detaillering van het bestaande raam te verenigen is met isolerende beglazing. Hierbij moet het aanzicht, de dagmaten, negge, zwaarte en detaillering vanaf de buitenzijde ongewijzigd blijven. Aan de binnenzijde mag de detaillering afwijken van het oorspronkelijk tenzij het interieur belangrijke monumentale waarden vertegenwoordigt. Het bestaande raamsysteem moet hierbij worden behouden. Draai-kiepramen zijn in principe niet toegestaan, tenzij het ramen met zonder monumentwaaede aan de achterzijde van een pand betreffen.

  • Als een bestaand raam geen monumentale waarden vertegenwoordigt, mag het worden vervangen door een modern raam met isolerende beglazing en kierdichting onder de voorwaarde dat de detaillering en materialisering aansluiten bij het karakter van het monument.

  • De bestaande monumentale kozijnen mogen niet ingrijpend worden aangepast of vervangen voor tochtdichtingsvoorzieningen of geleidingssystemen.

  • Schijnroeden, Wienersprossen of roedeverzwaringen zijn in principe niet toegestaan, tenzij er sprake is van een modern raam.

  • Oud glas en glas-in-loodramen moeten worden behouden. Glas-in-loodramen mogen niet in de luchtspouw van dubbel glas worden aangebracht, alleen als het glas in lood en de bestaande ramen geen monumentale waarden hebben.

  • Bij het toepassen van dubbele beglazing moeten de afstandsprofielen te worden uitgevoerd in kleur of met een zwarte (rubber)kern in plaats van metaal.

  • Als isolerende beglazing niet inpasbaar is, kan voor een andere oplossing gekozen worden, zoals een binnenvoorzetraam.

  • AIs een interieur belangrijke monumentale waarden vertegenwoordigt, is een binnenvoorzetraam in beginsel niet toegestaan.

  • De detaillering en de onderverdeling van het binnenvoorzetraam moet passen en niet negatief opvallen ten opzichte van het monumentale raam.

Toelichting

  • Onder isolerende beglazing verstaan we zowel dubbel glas als gelaagd glas met isolerende eigenschappen.

  • Getrokken glas heeft de voorkeur ten opzichte van floatglas, tenzij er oorspronkelijk al floatglas is toegepast.

  • Als het raam vanwege het aanbrengen van isolerende beglazing aangepast mag worden, kan voor een binnenbeglazingssysteem worden gekozen. Buitenbeglazing die geplaatst in beglazingspasta of stopkit heeft de voorkeur.

  • Het aanbrengen van isolerende beglazing heeft geen effect als niet ook de kierdichting wordt verbeterd. De aanwezige monumentale waarden kunnen er ook toe leiden dat isolatievoorzieningen niet mogelijk zijn.

9.2 Gevels

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Het aanbrengen van isolatiemateriaal mag geen fysische veranderingen tot gevolg hebben die schade aan het monument toebrengen.

  • De isolatie van de wanden moet afgestemd zijn op het totale pakket van isolatievoorzieningen. Een in verhouding tot de overige isolatievoorzieningen relatief dik isolatiepakket kan tot schade leiden.

  • Voorzetwanden en binnenisolatiesystemen mogen niet worden toegepast als monumentale interieuronderdelen worden aangetast of aan het zicht onttrokken, zoals lambriseringen, wandbespanningen, monumentale plafonds en plafondlijsten.

  • Buitenisolatiesystemen zijn niet toegestaan.

Toelichting

Het isoleren van monumenten leidt vaak tot problemen. Aangezien monumen¬tale gebouwen thermisch lek zijn zullen koudebruggen, bijvoorbeeld bij vloeren en stabili-teitswanden, onvermijdelijk zijn. Hierdoor kan inwendige condensatie optreden; vaak is dit het geval bij balkopleggingen en gevelankers wat tot ernstige schade leidt.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Het aanbrengen van gevelisolatie is vergunningsplichtig. Dit geldt ook voor het aanbrengen van isolatie in een bestaande spouwmuur.

Uitvoeringseisen

  • Als strijkbalken en strijkspanten op minder dan 25 mm van de gevel zijn geplaatst of wanneer monumentale plafonds verhinderen dat de isolatievoorziening kan worden doorgezet, moet van de isolerende maatregel van de gevel worden afgezien. Er kan dan niet afdoende isolatiemateriaal tussen het constructieonderdeel en de buitenwand worden aangebracht met condensvorming tot mogelijk gevolg. Het inpakken van de strijkbalk, zodat die aan de koude kant van de isolatie komt te liggen, is niet toegestaan. Een strijkspant of strijkbalk mag in beginsel niet verplaatst worden, tenzij de gevolgen voor de monumentale waarden beperkt zijn. Als er sprake is van een houtskelet, moer en kinderbint- constructie, of anderzijds bijzondere historische constructies is het verplaatsen van onderdelen uitgesloten.

  • Bij het toepassen van binnenisolatie mag niet met een luchtspouw worden gewerkt. Een luchtspouw moet immers met buitenlucht worden geventileerd. Dit leidt tot ongewenste voorzieningen in het historische metselwerk.

  • Een spouw moet aantoonbaar vrij zijn van verbindingen tussen het binnen- en buitenblad om vochtproblemen te voorkomen. Met een endoscoop kan onderzocht worden of deze verbindingen aanwezig zijn.

9.3 Daken

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Isolatie aan de buitenzijde van het dakbeschot is alleen toegestaan als de daklijn niet gelijk komt met of hoger wordt dan de gevellijn van de voor- of achtergevel en de resterende gootbreedte minimaal 15 cm bedraagt.

  • Een warm-dak constructie heeft de voorkeur boven een koud-dak constructie. Indien een warm dak niet mogelijk is, kan aan de binnenzijde isolatie worden aangebracht, waarbij een goede ventilatie met buitenlucht tussen de isolatie en het dakbeschot moet worden gewaarborgd.

Technische aanwijzingen

Uitvoeringseis

Afdichtingsmiddelen als kit en PUR-schuim zijn niet toegestaan. Historische kappen dienen voldoende geventileerd te worden.

9.4 Vloeren

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Bij monumentale interieurs is een verlaagd plafond niet toegestaan.

  • Voor het aanbrengen van isolerende voorzieningen mogen geen monumentale onderdelen, zoals vloeren of plafonds, verwijderd of ontmanteld worden.

  • Verhoogde of zwevende vloeren mogen niet leiden tot het inkorten van monumentale deuren.

  • Verhoogde en zwevende vloeren mogen niet leiden tot het aanpassen of verplaatsen van monumentale trappen.

  • Monumentale onderdelen, zoals lambriseringen of plinten die onderdeel zijn van het interieur, mogen niet geheel of gedeeltelijk door verhoogde vloeren aan het zicht onttrokken worden.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Het aanbrengen van vloerisolatie is vergunningsplichtig. Dit geldt voor zowel het aanbrengen van isolatie op als onder een vloer.

Uitvoeringseis

Verlaagde plafonds moeten zodanig worden aangebracht dat de bevestigingsmiddelen geen monumentale onderdelen aantasten. Installaties, zoals elektrische leidingen, mogen niet door monumentale onderdelen, zoals balken, worden gevoerd.

9.5 Ventilatie

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Bij mechanische of balansventilatie moeten de installaties zo zijn aangebracht dat geen schade wordt toegebracht aan historisch waardevolle interieurs of constructieve elementen.

  • De installaties moeten zodanig zijn gesitueerd dat de visuele gaafheid van het interieur niet wordt aangetast.

  • Ventilatieroosters of suskasten zijn niet toegestaan. Wanneer het vervangen of aanpassen van de ramen is toegestaan mag een verholen ventilatievoorziening worden aangebracht.

  • Muurventilatieroosters of muursuskasten zijn niet toegestaan.

  • Als er geen monumentale waarden in het geding zijn, kunnen ventilatievoorzieningen in de achtergevel aangebracht worden. De ventilatie dient bij voorkeur via voorzieningen op het dak te worden gerealiseerd, maar wel op een wijze dat de monumentale waarden van de interieurs niet worden aangetast.

Toelichting

Als een monument wordt nageïsoleerd, moet grote zorg besteed worden aan de ventilatie. Zonder een goede ventilatie kan het nageïsoleerde monument grote schade ondervinden door te hoge vochtconcentraties in het pand. De nieuwe voorzieningen mogen geen monumentale onderdelen aantasten of ontsierend werken.

9.6 Zonne-energie

Beoordelingscriteria

Uitgangspunten

  • Zonnepanelen zijn toegestaan op alle daken van monumenten, mits deze niet zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte of niet toegestaan vanuit specifiek welstandsbeleid of een beeldkwaliteitsplan.

  • Bij hellende daken moet rekening gehouden worden met overhoekse zichtlijnen. De panelen mogen geen hoek hebben ten opzichte van het hellend dakvlak en de bestaande dakbedekking moet behouden blijven.

  • Bij monumentale industriële bouwwerken zijn zonnepanelen eveneens mogelijk, wanneer deze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, mits deze zorgvuldig geplaatst zijn en passend zijn bij het karakter van het dak (dus bijv. zwarte panelen op een zwart dak).

  • Bij daken die zijn gedekt met leien, koper of een andere zeldzame dakbedekking of als een dak een beeldbepalend onderdeel is van de architectuur of het monumentale beeld van een monument, zijn zonnepanelen in principe niet toegestaan.

Toelichting

Het steenachtige karakter van een pannendak is een wezenlijk onderdeel van het aanzicht van een monument en het historische stads- en dorpsbeeld. De (glanzende) zonnepanelen hebben een andere uitstraling dan een traditionele dakbedekking en doen daarmee afbreuk aan het pand en aan het historische stads- en dorpsbeeld. Vandaar dat de panelen het aanzicht van het pand vanaf openbaar gebied mogen verstoren. De dakvlakken die geen zichtbaar dak vormen, mogen wel worden voorzien van panelen.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

Het aanbrengen van zonnepanelen op een dak is vergunningsplichtig.

Uitvoeringseis

  • De dakbedekking mag voor zonnepanelen niet worden verwijderd.

  • Zonnecollectoren mogen bij hellende daken niet in een hoek ten opzichte van het dakvlak worden aangebracht.

10. Overig

Beoordelingscriteria

Uitgangspunt

Veiligheidsvoorzieningen voor inspectie zijn toegestaan als de aan te brengen voorzieningen geen monumentale onderdelen aantasten en zij niet opzichtig aanwezig zijn. Veiligheidsvoorzieningen voor onderhoud zijn alleen toegestaan als de bereikbaarheid met bijvoorbeeld hoogwerkers in alle redelijkheid niet mogelijk is.

Technische aanwijzingen

Vergunningsplicht

  • Het aanbrengen van veiligheidsvoorzieningen voor inspectie of onderhoud zijn vergunningsplichtig.

  • Het vervangen van metalen elementen is vergunningsplichtig. Het in het werk repareren van metalen elementen is daarentegen vergunningvrij. Het ontmantelen van metalen onderdelen om deze in een werkplaats te restaureren, is vergunningsplichtig

Uitvoeringseisen

  • Als tijdens de uitvoering van vergunde werkzaamheden historische onderdelen tevoorschijn komen waarvan het bestaan vooraf niet bekend was, is de vergunninghouder verplicht dit te melden bij de toezichthouder bouwen en/of de erfgoedadviseur van de gemeente. Als het nodig is kan de gemeente in overleg een gewijzigd bouwplan of revisietekening eisen in navolging van de verleende omgevingsvergunning.

  • De uitvoerende partijen moeten medewerkers van de gemeente of door de gemeente ingeschakeld, de mogelijkheid bieden tijdens de werkzaamheden onderzoek uit te voeren.

  • Historisch waardevolle elementen moeten tijdens restauratie- en verbouwingswerkzaamheden voldoende beschermd worden tegen beschadigingen. In de monumentale onderdelen mag niet worden geschroefd, geboord of gelijmd om de beschermende voorzieningen aan te brengen.

  • Een monument moet tijdens de uitvoering van de werkzaamheden altijd voldoende tegen weersinvloeden beschermd zijn.

  • Onderdelen die hergebruikt zullen worden, maar voor de uitvoering van de werkzaamheden tijdelijk worden gedemonteerd, moeten droog, geventileerd en beschermd tegen mogelijke beschadigingen worden opgeslagen.

  • Stut- en stempelconstructies moeten zo worden aangebracht dat zij geen schade kunnen veroorzaken aan historisch waardevolle elementen.

  • Steigers moeten zo geplaatst en bevestigd worden, dat schade aan de gevel tot een minimum beperkt blijft. Verankeringselementen moeten bij demontage worden verwijderd en de ontstane gaten moeten gevuld worden met materialen die bij het monument passen.

  • De bevestigingsmiddelen voor de steiger mogen niet in natuurstenen onderdelen, keramische tableaus of bijzondere metselwerkvlechtingen worden aangebracht. Bij voorkeur worden de ankers midden in de baksteen aangebracht.

Begrippenlijst (beknopt)

Onderstaand worden enige van de gebruikte begrippen verduidelijkt.

Afzanden:

losraken van zanddeeltjes uit baksteen of natuursteen.

Compatibel:

verenigbaar.

Dampdicht:

eigenschap waardoor geen waterdamp in de constructie dringt.

Dampremmend:

eigenschap waardoor slechts weinig waterdamp in de constructie dringt.

Glas: Floatglas

volledig vlak glas.

Glas: Getrokken glas:

historisch glas met lichte oneffenheden.

Hydrofoberen:

met een chemisch middel (tijdelijk) waterafstotend maken van baksteen of natuursteen (bijvoorbeeld gevels).

Koudebrug:

element met een lagere temperatuur dan de temperatuur van de overige constructie.

Polychromeren:

(veelkleurig) schilderen (meestal gebruikt voor steenachtig materiaal).

Portlandcement:

chemisch hardende mortel

Reversibel:

omkeerbaar.

Sd-waarde:

dampdiffussieweerstand (bijv. van verfsysteem of folie).

Steenversteviger:

chemisch middel voor het verstevigen van zwakke baksteen of natuursteen

Strijkbalk:

vloerbalk vlak achter de gevel.

Strijkspant:

spant (dakbalk) vlak langs de (top)gevel.

Thermische lek:

gedeelte van een bouwconstructie waar warmteverlies optreedt.

Vochtregulerend:

eigenschap waardoor er vochtbalans kan ontstaan in de constructie (bijv. middels vochtregulerende verf).

Ondertekening

28 juli 2020,

Burgemeester en wethouders van Berkelland,

de secretaris,

M.N.J. Broers.

de burgemeester,

drs. J.H.A. van Oostrum.